Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, 7 en 8 december 2017 te Brussel
Bijlage
Nummer: 2017D34577, datum: 2017-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Geannoteerde agenda voor de JBZ-raad van 7 en 8 december 2017 te Brussel (2017D34575)
Preview document (🔗 origineel)
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van
de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken,
7 en 8 december 2017 te Brussel
I. Immigratie en asiel
Raad wetgevende besprekingen
Herziening Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel
Dublin
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (herziening)
Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0133 (COD)
Normen voor opvang
Voorstel voor een herziening van de Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van asielzoekers
Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0222 (COD)
c. Erkenning
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, en de inhoud van de verleende bescherming en tot aanpassing van richtlijn 2003/109/EU van 25 november 2003 inzake de status van derdelanders die langdurig ingezetene zijn
Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0223 (COD)
Procedure
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot het instellen van een gemeenschappelijke procedure voor internationale bescherming in de EU en tot intrekking van Richtlijn 2013/32
Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0224 (COD)
e. Eurodac
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instelling van „Eurodac” voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. 604/2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en betreffende verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijkingen van Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (herziening)
Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0132 (COD)
f. Asielagentschap
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Asielagentschap van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 439/2010
Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0131 (COD)
g. Hervestigingskader
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een EU-hervestigingskader en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 516/2014 van het Europees Parlement en de Raad
Inter-institutioneel dossiernummer 2015/0225 (COD)
= voortgangsrapportages
Tijdens dit agendapunt zal het Estse voorzitterschap naar verwachting een stand van zaken geven van de bespreking van de verschillende voorstellen voor een herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Doelstelling van het pakket aan wetgevingsvoorstellen, is het invoeren van instrumenten waarmee de migratiestromen op de middellange en lange termijn beter kunnen worden beheerd. Dit met name door het creëren van efficiënte asielprocedures in alle lidstaten, die ook onder hoge migratiedruk blijven functioneren, en het ontmoedigen van secundaire migratiestromen binnen de EU. Zoals reeds vermeld in de geannoteerde agenda van de JBZ-Raad van 12 en 13 oktober jl., is onder het Maltese voorzitterschap een politiek akkoord bereikt tussen de Raad en het Europees Parlement over het voorstel voor een Europees Asielagentschap, met uitzondering van de artikelen die een verwijzing bevatten naar andere onderdelen van het GEAS-pakket en met uitzondering van de annex over de bijdragen van de lidstaten aan de asielinterventiepool.
Tevens moet er nog een akkoord worden bereikt over de tekst van de preambule. Met betrekking tot de herziening van de Eurodac-verordening hebben de lidstaten op 15 juni jl. een gezamenlijke raadspositie overeengekomen over twee openstaande punten: een alfanumerieke zoekfunctie voor handhavingsautoriteiten en de opname van gekleurde scans van identiteits- en nationaliteitsdocumenten in Eurodac. De gezamenlijke raadpositie vormt de basis voor de onderhandelingen met het Europees Parlement. Wat het voorstel betreft voor een Kwalificatieverordening hebben de lidstaten op 19 juli jl. overeenstemming bereikt over een gezamenlijke raadspositie. Het kabinet is overwegend positief over deze raadspositie, onder meer omdat het de ruimte biedt om het één-statusstelsel voort te zetten. Hiervoor is dan nog wel essentieel dat in de Procedureverordening wordt opgenomen dat houders van een subsidiaire status niet kunnen doorprocederen voor de vluchtelingenstatus, indien beide statussen hetzelfde rechtenpakket hebben voor de houder.
De onderhandelingen met het Europees Parlement over de Kwalificatieverordening zijn inmiddels gestart. Over het voorstel voor een hervestigingskader hebben de lidstaten op 15 november jl. een gezamenlijke raadspositie bepaald, op grond waarvan de onderhandelingen met het Europees Parlement kunnen aanvangen. Het kabinet is van mening dat het een uitgebalanceerde tekst betreft die enerzijds recht doet aan de bestendige internationale hervestigingspraktijk met UNHCR, en anderzijds, ook ruimte laat voor lidstaten om desgewenst door middel van humanitaire toelatingsprogramma’s bij te dragen aan de totale EU inzet in het kader van “burden sharing” en de integrale migratieaanpak. Over de overige voorstellen bestaat nog geen overeenstemming onder de lidstaten. De artikelsgewijze bespreking tussen de lidstaten van het voorstel tot herziening van de Opvangrichtlijn en het voorstel voor een Procedureverordening zijn nog gaande. De bespreking vindt nu plaats aan de hand van de compromisvoorstellen die het Estse voorzitterschap heeft opgesteld.
Het voorzitterschap verwacht dat het voorstel tot herziening van het Opvangvoorstel op korte termijn geagendeerd kan worden voor Coreper voor het aannemen van een gezamenlijke Raadspositie, waarna de triloog met het Europees Parlement kan worden gestart. Nadere bespreking van het volledige voorstel tot herziening van de Dublinverordening is gekoppeld aan de politieke discussie over “effectieve solidariteit”. Wat effectieve solidariteit betreft is het Estse voorzitterschap begonnen met gedetailleerde bilaterale consultaties met alle lidstaten. Het Voorzitterschap lijkt daarmee voort te borduren op dezelfde hoofdlijnen waar het Maltese voorzitterschap mee eindigde, maar waarover nog onvoldoende consensus bestond. Het Estse voorzitterschap zal naar verwachting, aan de hand van genoemde bilaterale consultaties, binnenkort nieuwe compromisvoorstellen presenteren in Coreper. Het kabinet blijft inzetten op een invulling met serieuze en verplichtende resultaten voor alle lidstaten.
eu-LISA verordening
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1987/2006 en Besluit 2007/533/JBZ en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1077/2011.
= algemene oriëntatie
Eu-LISA is in 2011 opgericht met de verordening tot oprichting van het Europees Agentschap voor het operationeel beheer van grootschalige IT-systemen op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht (verordening (EU) No 1077/2011). Eu-LISA (het Agentschap) is momenteel verantwoordelijk voor het operationele management op centraal niveau van het tweede generatie Schengen Informatie Systeem (SISII), het Visum Informatie Systeem (VIS) en Eurodac.
Het doel van dit voorstel is het aanpassen van de oprichtingsverordening op basis van aanbevelingen voor wetgevingswijzingen naar aanleiding van de evaluatie van het Agentschap. Het is tevens de bedoeling om het functioneren van het Agentschap te verbeteren en de rol van het Agentschap te versterken, zodat het mandaat past bij de huidige uitdagingen op EU niveau op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht.
Het voorstel beoogt voorts om in de verordening wijzigingen op te nemen die voortvloeien uit beleid, juridische of feitelijke ontwikkelingen. Daarnaast wordt in het voorstel, onder voorbehoud van besluitvorming door de medewetgevers over specifieke informatiesystemen, het beheer van nieuwe systemen aan het Agentschap toevertrouwd.
Met de aanpassing van deze verordening wordt beoogd bestaande en nieuwe taken te bundelen, met in achtneming van synergie en efficiency voordelen bij het uitvoeren van deze taken. Dit is in lijn met de Nederlandse inzet op eu-LISA om versnippering van de beheertaken op IT-Systemen over verschillende entiteiten te voorkomen.
Het voorzitterschap heeft het voorstel voortvarend behandeld in de Raad. Verwacht wordt dat tijdens de Coreper II vergadering van 29 november a.s. voldoende steun is om door het voorzitterschap aan de Raad van Ministers een algemene oriëntatie (general approach) voor te leggen.
Raad niet-wetgevende besprekingen
Interoperabiliteit van EU informatie systemen
= Voortgangsrapport
De Commissie zal naar verwachting verslag doen van de stand van zaken ten aanzien van dit onderwerp en waarschijnlijk aankondigen dat zij half december met een wetsvoorstel inzake interoperabiliteit van EU informatiesystemen komt. Mogelijk geeft de Commissie al een presentatie op hoofdlijnen over de inhoud van het te verwachten wetsvoorstel. De Kamer zal via de gebruikelijk weg van een BNC-fiche worden geïnformeerd over de Nederlandse positie.
Lunchonderwerp Schengen
= informele bespreking
Naar verwachting zal er gesproken worden over de mededeling van de Commissie met betrekking tot de versterking van het Schengengebied, waarover Uw Kamer recent een BNC-fiche ontving. Op het moment van schrijven is nog niet bekend waar de bespreking zich op zal toespitsen.
II. Veiligheid en Justitie, Grondrechten en Burgerschap
Raad wetgevende besprekingen
Europees Strafregister - ECRIS
ECRIS - TCN Verordening
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een gecentraliseerd systeem voor de vaststelling welke lidstaten over informatie beschikken inzake veroordelingen van onderdanen van derde landen en staatlozen (TCN) ter aanvulling en ondersteuning van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) en tot wijziging van
Verordening (EU) nr. 1077/2011
= Algemene oriëntatie
ECRIS Richtlijn
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Kaderbesluit 2009/315/JBZ van de Raad betreffende de uitwisseling van informatie over onderdanen van derde landen en ten aanzien van het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS), en ter vervanging van Raadsbesluit 2009/316/JBZ
= Algemene oriëntatie
Doel van de agendering van de verordening ECRIS- TCN en de richtlijn tot aanpassing van het Kaderbesluit ECRIS (European Criminal Records Information System) is een algemene oriëntatie te bereiken over beide voorstellen.
De verordening strekt tot de oprichting van een centraal EU-systeem (ECRIS-TCN) ter identificatie van lidstaten die beschikken over justitiële informatie over in de Europese Unie onherroepelijk veroordeelde onderdanen van derde landen (derdelanders - Third Country Nationals). Het centrale ECRIS-TCN systeem functioneert in aanvulling op het reeds bestaande decentrale ECRIS-systeem voor de informatie-uitwisseling van justitiële gegeven over in de EU veroordeelde personen, dat een basis heeft in het Kaderbesluit ECRIS uit 2009. Met de richtlijn wordt dit waar nodig aangepast in verband met de oprichting van het ECRIS-TCN-systeem.
De verordening verbetert de efficiëntie van de informatie-uitwisseling over derdelanders zodat deze op dezelfde voet als nu al mogelijk is voor EU-onderdanen kan plaatsvinden. Om dit te bereiken worden lidstaten verplicht om alfanumerieke gegevens, vingerafdrukken en, voor zover beschikbaar, gezichtsfoto’s, van onherroepelijk veroordeelde derdelanders op te nemen in het centrale ECRIS-TCN-systeem. Lidstaten kunnen het systeem bevragen en via een “hit/no hit” systematiek verifiëren welke andere lidstaat over justitiële gegevens van een derdelander beschikt. Bij een “hit” kunnen de justitiële gegevens worden opgevraagd in de lidstaat via het reeds bestaande ECRIS-systeem.
Het kabinet is positief over het bereikte onderhandelingsresultaat. Er liggen voldoende evenwichtige voorstellen om in te kunnen stemmen met de algemene oriëntatie op de JBZ-raad in december. Het kabinet kan instemmen met het bereikte compromis ten aanzien van de ondergrens voor de opname van vingerafdrukken in ECRIS-TCN, waarin wordt uitgegaan van twee opties waaruit de lidstaten een keuze kunnen maken bij de nationale implementatie. Lidstaten kunnen vingerafdrukken opnemen in ECRIS-TCN indien een derdelander onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit, en ofwel (optie 1) een vrijheidsstraf is opgelegd van ten minste zes maanden, ofwel (optie 2) het een feit betreft waarop in de nationale wet een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden staat. In het BNC-fiche heeft het kabinet aangegeven de ondergrens voor de opname van vingerafdrukken in ECRIS-TCN bij voorkeur gelegen te zien in het nationale recht, eventueel met de toevoeging dat vingerafdrukken in ieder geval moeten worden opgenomen als een vrijheidsstraf is opgelegd. Het compromisvoorstel komt hieraan voldoende tegemoet.
De overige in het BNC-fiche benoemde Nederlandse aandachtspunten zijn in de voorliggende voorstellen eveneens voldoende in aanmerking genomen. Zo is in de verordening de beperking aangebracht dat het resultaat van een “hit” in ECRIS-TCN uitsluitend gebruikt mag worden voor het doen van een bevraging in het ECRIS-systeem. Ook zijn op voorstel van Nederland nadere voorwaarden gesteld aan de toegang van Europol, Eurojust en het Europees Openbaar Ministerie tot ECRIS-TCN onder verwijzing naar de wettelijke taken in de oprichtingsbesluiten.
Tevens is het fungeren van Eurojust als contactpunt voor derde landen en internationale organisaties nader ingekaderd. Op voorstel van Nederland is opgenomen dat Eurojust eigenstandig alleen informatie verstrekt aan landen en internationale organisaties waarmee Eurojust een samenwerkingsafspraak heeft, en dan uitsluitend “no hit” informatie. Als er een “hit” is in een lidstaat, mag Eurojust dit alleen na uitdrukkelijke instemming van die lidstaat aan het betreffende derde landmelden. Vervolgens kan die lidstaat volgens de gebruikelijke rechtshulpprocedures rechtstreeks bevraagd worden.
Gezichtsfoto’s worden niet verplicht in het systeem opgenomen, wel is op termijn voorzien dat gezichtsfoto’s kunnen worden benut voor de bevraging van ECRIS TCN. Op Nederlands voorstel is afgesproken dat, alvorens hiertoe kan worden overgegaan door de Commissie niet alleen een rapport moet worden opgesteld en voorgelegd aan de Raad en het Europees Parlement over de technische mogelijkheden hiervoor, maar ook over de noodzakelijkheid en proportionaliteit van bevraging via gezichtsfoto’s. Tot slot is de implementatietermijn van beide instrumenten verlengd van 24 naar 36 maanden.
De JBZ-Raad stemde in oktober 2017 in met de opname in ECRIS-TCN van gegevens over veroordeelde derdelanders die tevens de nationaliteit van één of meer EU-lidstaten hebben. Daarnaast concludeerde de Raad dat meer tijd nodig is voor besluitvorming over opname van gegevens over veroordeelde personen met de nationaliteit van twee of meer EU lidstaten. Gelet hierop is een evaluatiebepaling in de verordening opgenomen op grond waarvan vijf jaren na de inwerkingtreding wordt geëvalueerd of uitbreiding van de werkingssfeer tot veroordeelde personen met twee of meer EU-nationaliteiten wenselijk is. Dit is in lijn met het standpunt van het kabinet. Naar verwachting zal de JBZ-Raad instemmen met het bereikte compromis.
Bevriezing en confiscatie
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen en confiscatiebeslissingen. Inter-institutioneel dossiernummer: 2016/0412 (COD)
= Algemene oriëntatie
Het voorstel gaat over de wederzijdse erkenning van beslissingen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en verbeurdverklaring (confiscatie) en het leggen van beslag (bevriezing). Het is een vervolg op de in 2014 vastgestelde richtlijn waarmee bevriezing en confiscatie in de EU werden geharmoniseerd (EU/2014/42). De verordening beoogt mogelijk te maken dat strafrechtelijke beslag- en confiscatiebeslissingen in andere lidstaten worden erkend en tenuitvoergelegd. De verordening beschrijft de procedure voor de samenwerking, de termijnen waarop aan de bevelen uitvoering moet worden gegeven en de eventuele weigeringsgronden. De verordening komt in de plaats van twee kaderbesluiten die de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevriezingsbevelen (Kaderbesluit 2003/577/JBZ) en confiscatiebeslissingen (Kaderbesluit 2006/783/JBZ) momenteel regelen.
Het vorige kabinet heeft de doelstellingen van het voorstel onderschreven. De voorgestelde regeling vormt een logische aanvulling op de eerdere stappen die voor de samenwerking bij het afnemen van criminele winsten zijn genomen. Daarbij moet in het bijzonder worden gedacht aan richtlijn 2014/42/EU waarin de stelsels voor beslag en confiscatie al vergaand zijn geharmoniseerd in de Europese Unie. Bij de instrumentkeuze voor een verordening heeft het vorige kabinet nadrukkelijk kanttekeningen geplaatst.
Onderwerp op de komende JBZ-raad zal zijn of de lidstaten kunnen instemmen met de tekst voor de algemene oriëntatie zodat deze kan worden aangenomen. Daarbij komt, naar verwachting zijdelings, ook de instrumentkeuze aan de orde.
Het kabinet beoordeelt het voorliggende compromis positief en gaat er vanuit dat de voorgestelde verordening aan de Europese samenwerking bij het afnemen van crimineel vermogen een positieve bijdrage kan leveren. De wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van zowel bevriezingsbevelen als confiscatiebeslissingen wordt met dit voorstel in één instrument geregeld dat de beide hiervoor genoemde kaderbesluiten vervangt. Dit komt de samenhang ten goede. Ook versterkt de voorgestelde verordening de samenwerking met EU-lidstaten die deze kaderbesluiten niet of niet volledig hadden geïmplementeerd. Het kabinet verwelkomt daarnaast dat het instrument de samenwerking mogelijk maakt met EU-lidstaten die voor confiscatie geen definitieve strafrechtelijke veroordeling verlangen. Voor de samenwerking met deze zogenoemde ‘Non Conviction Based (NCB) regimes’, moest voorheen worden teruggevallen op verdragen van de Raad van Europa of op bilaterale verdragen. Het kabinet juicht voorts toe dat het voorstel nadrukkelijk de positie van slachtoffers bij de EU-samenwerking betrekt. Wanneer in een lidstaat een recht is toegekend op vergoeding van door een slachtoffer geleden schade, heeft het slachtoffer bij de verdeling van de confiscatieopbrengsten voorrang. Ook regelt de verordening de restitutie aan slachtoffers bij bevriezing voorafgaand aan confiscatie. Als gevolg daarvan hoeft voor de tegemoetkoming aan slachtoffers niet een definitieve ontnemingsbeslissing te worden afgewacht.
Onderwerp van de JBZ-raad is ook de instrumentkeuze door de Commissie. Zoals ook bij eerdere gelegenheden is uiteengezet, heeft de Commissie het voorstel in de vorm van een verordening gegoten. Dit is op het terrein van de strafrechtelijke samenwerking nieuw. Bij de eerste beoordeling in het BNC fiche heeft het vorige kabinet zich kritisch getoond over deze keuze en zich een voorstander getoond van een richtlijn. Dit onder andere omdat een richtlijn meer ruimte biedt om de materie in de nationale strafvordering in te bedden en omdat ook op zeer vergelijkbare terreinen door de EU-wetgever voor het instrument van een richtlijn is gekozen. Hier staat tegenover dat het onderliggende materiële recht voor bevriezing en confiscatie in de EU al vergaand is geharmoniseerd met de hiervoor genoemde richtlijn EU/2014/42. Daaraan zou een argument kunnen worden ontleend om de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissingen wél bij verordening te regelen. Een gekwalificeerde meerderheid van lidstaten zal de voorkeur geven aan een verordening. Nederland maakt deel uit van een minderheid, waarbij moet worden gesignaleerd dat de posities van de lidstaten nog in ontwikkeling zijn. Verschillende lidstaten nemen een flexibele positie in ten aanzien van de instrumentkeuze. Ook het Europees Parlement geeft de voorkeur aan een verordening.
Brussel IIa
Voorstel voor een verordening voor jurisdictie, erkenning en handhaving van beslissingen in zaken van huwelijksrecht en ouderlijk gezag en inzake internationale kindontvoering. Interinstitutioneel dossiernummer: 2016/0190 (CNS)
= Beleidsdiscussie
Dit betreft een unanimiteitsdossier. Beide Kamers hebben op grond van artikel 3, vierde lid, Goedkeuringswet Verdrag van Lissabon een instemmingsrecht op het uiteindelijke onderhandelingsresultaat.
De besprekingen over de herziening van Verordening Brussel IIa lopen sinds 30 juni 2016. Onder meer worden de vereisten herzien voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen uit de ene EU-lidstaat in een andere lidstaat. Op dit moment gelden voor verschillende soorten beslissingen op het terrein van het ouderlijk gezag verschillende voorwaarden voor de tenuitvoerlegging in een andere EU-lidstaat. Voor sommige beslissingen op het terrein van het ouderlijk gezag geldt de zogenoemde exequaturprocedure. Deze houdt in dat er bij de rechter verlof moet worden gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing in Nederland, bijvoorbeeld als het gaat om de overdracht van een kind of over kinderbeschermingsmaatregelen. Het gaat in de praktijk om een ‘stempelbeslissing’.
De Commissie heeft voorgesteld om de exequaturprocedure af te schaffen voor alle beslissingen op het terrein van het ouderlijk gezag, met behoud van de mogelijkheid om op te komen tegen de tenuitvoerlegging als aan bepaalde minimumeisen niet is voldaan. Dit omdat de exequaturprocedure burgers confronteert met extra kosten en soms fors tijdverlies bij het tenuitvoerleggen van beslissingen.
Het Estse voorzitterschap wil graag de op technisch niveau bestaande overeenstemming over de afschaffing van de exequaturprocedure op politiek niveau bevestigd krijgen. Daarbij wil het ook een discussie voeren over de manier waarop opgekomen moet kunnen worden tegen de tenuitvoerlegging van een beslissing die niet aan minimale procedurele waarborgen voldoet. De uiteindelijke tekst van de discussienota is op moment van schrijven nog onbekend.
Nederland heeft zich al vanaf de consultatiefase en ook in het BNC-fiche (Kamerstukken II 2013/14, 22112, 1891 en Kamerstukken II 2015/16, 22112, 2202) uitgesproken vóór afschaffing van de exequaturprocedure, mits voldoende waarborgen blijven bestaan. De wijze waarop dit zou moeten worden vormgegeven is onder andere besproken met de Staatscommissie voor Internationaal Privaatrecht. De Staatscommissie heeft in deze bespreking geadviseerd om te kiezen voor een uniform systeem, waarbij het wel mogelijk blijft om op te komen tegen de tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen in het land van tenuitvoerlegging.
De verwachting is dat de meeste lidstaten zullen kunnen instemmen met de afschaffing van de exequaturprocedure, onder voorwaarde dat voldoende waarborgen blijven bestaan. Verschil van mening blijkt met name te bestaan over de vraag op welke wijze dit zou moeten plaatsvinden. Daarbij lijkt een meerderheid van de landen voorstander van een uniform systeem, zoals ook geadviseerd door de Staatscommissie Internationaal Privaatrecht. Een minderheid is (sterk) voorstander van behoud van het bestaande regime voor de beslissingen die nu al zijn vrijgesteld van de exequatur (zoals omgangsbeslissingen), in combinatie met een daarvan afwijkend regime voor de overige beslissingen.
Nu dit een unanimiteitsdossier is, zal Nederland blijven pleiten voor verdere onderhandeling op technisch niveau om te komen tot een voorstel dat acceptabel is voor alle landen en de tenuitvoerlegging van beslissingen daadwerkelijk verbetert.
Insolventie
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende preventieve herstructureringsstelsels, een tweede kans en maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van herstructurerings-, insolventie- en kwijtingsprocedures, en tot wijziging van Richtlijn 2012/30/EU.
= Beleidsdiscussie
De Europese Commissie heeft op 22 november 2016 een richtlijnvoorstel COM(2016)723 uitgebracht over preventieve herstructurering, een tweede kans voor ondernemers en maatregelen om een faillissement efficiënter af te wikkelen. Voornaamste doel van het voorstel is om het voor levensvatbare bedrijven eenvoudiger te maken hun schulden te herstructureren, om daarmee een faillissement te voorkomen. Een geharmoniseerde regeling verbetert volgens de Commissie het ondernemings- en investeringsklimaat in de Europese Unie en draagt daarmee bij aan de goede werking van de interne markt. Uw Kamer werd op 24 januari 2017 door middel van een BNC-fiche hierover geïnformeerd (Kamerstukken II 2016-17, 2212, nr. 2292).
Onder het Estse voorzitterschap is de gehele tekst van de richtlijn voor de eerste keer doorgesproken. Uit deze besprekingen komt naar voren dat met name de artikelen 1 tot en met 18, waarin de herstructureringsprocedure is neergelegd, nog de nodige aanpassingen zullen moeten ondergaan. Op dit onderdeel hebben verschillende lidstaten, waaronder Nederland, zorgen geuit over de beperkte flexibiliteit die lidstaten lijken te hebben om de richtlijn binnen de eigen rechtsorde om te zetten. Ook de bescherming van de schuldeisers en bescherming van werknemers zijn nog punten waarvoor Nederland tijdens de onderhandelingen de nodige aandacht zal blijven vragen. Zo zouden wat Nederland betreft de vorderingen van werknemers buiten de herstructureringsprocedure moeten blijven. De artikelen 19 tot en met 36, waarin de tweede kans en de maatregelen zijn neergelegd om een faillissement efficiënter te maken, lijken minder controversieel, mede omdat in deze bepalingen de lidstaten de nodige ruimte krijgen om deze in hun eigen systeem in te passen. Het Estse voorzitterschap heeft aangegeven aan het einde van het voorzitterschap met een nieuwe tekst te willen komen, die onder het Bulgaarse voorzitterschap zal worden besproken. Het Europees Parlement is aangevangen met de behandeling van het voorstel. Mevrouw A. Niebler (EVP) van het juridische comité (JURI) is de hoofdrapporteur en heeft inmiddels een ontwerprapport opgesteld. Verder zijn het comité voor Economische en Monetaire Zaken (ECON) en het comité van Werkgelegenheid en sociale zaken (EMPL) betrokken. De verwachting is dat het rapport in de loop van 2018 zal worden vastgesteld.
Het voorzitterschap heeft een beleidsdocument opgesteld, met een aantal onderwerpen ter bespreking in de JBZ-Raad. Op het moment van uitbrengen van deze geannoteerde agenda was nog niet geheel duidelijk welke onderwerpen aan de Raad zouden worden voorgelegd. Het gaat om één of meer van de volgende onderwerpen.
Zoals in de inleiding aangegeven, voorziet de richtlijn in de introductie van een herstructureringsprocedure. Dit stelt ondernemingen in staat een akkoord aan te bieden aan schuldeisers. Stemt een meerderheid van de schuldeisers in, dan kan de rechter onder omstandigheden het akkoord ook bindend verklaren ten opzichte van die schuldeisers die tegen hebben gestemd. De richtlijn voorziet verder in een aantal maatregelen om de totstandkoming van een akkoord te bevorderen, waaronder een schorsing van tenuitvoerleggingsmaatregelen (“moratorium”). Dit houdt in dat schuldeisers hun rechten, zoals het uitoefenen van zekerheidsrechten of het leggen van beslag, niet kunnen uitoefenen gedurende een bepaalde periode. Het eerste onderwerp dat het voorzitterschap heeft geagendeerd, betreft het toevoegen van een optie aan de richtlijn voor lidstaten om bedrijven die niet levensvatbaar te zijn, uit te sluiten van het moratorium. Dit voorkomt dat schuldeisers onnodige risico’s lopen doordat een bedrijf gedurende het moratorium alsnog failliet gaat. Nederland kan zich in deze argumentatie vinden en steunt het voorzitterschap op dit punt.
Als tweede heeft het voorzitterschap het onderwerp ‘categorie-overschrijdende cram-down’ geagendeerd. Dit mechanisme komt er kort gezegd op neer dat schuldeisers van een onderneming in bepaalde categorieën (of klassen) kunnen worden ingedeeld, wanneer de aard, omvang en voorrang van hun rechten voldoende gelijkenis tonen. Komt een akkoord tot stand tussen de onderneming en schuldeisers, dan zal per categorie schuldeisers over het akkoord gestemd moeten worden. Stemt één van de klassen niet in, dan zal onder bepaalde voorwaarden alsnog het akkoord verbindend verklaard moeten kunnen worden. Deze voorwaarden moeten in de raadswerkgroep verder worden besproken. Daarbij zal ook moeten worden bekeken welke waarborgen nodig zijn om de schuldeisers die in de minderheid zijn te beschermen. Nederland steunt het mechanisme van de categorie-overschrijdende ‘cram down’, omdat dit een belangrijke bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een akkoord waarmee bedrijven kunnen worden gered. Om deze reden bevat het ontwerp van de Wet homologatie onderhands akkoord ter voorkoming van faillissement dat momenteel in consultatie is ook een dergelijk mechanisme. Nederland zal tijdens de verdere besprekingen aandacht vragen voor de benodigde waarborgen, zodat schuldeisers die onevenredig benadeeld worden niet op onredelijke wijze kunnen worden overstemd.
Ten derde is het onderwerp ‘tweede kans’ geagendeerd. Uitgangspunt van de richtlijn is dat een ondernemer die te goeder trouw is een tweede kans moet krijgen, door kwijtschelding van schulden na een periode van drie jaar. Wanneer een ondernemer niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, hoeft geen kwijtschelding te worden verleend. Lidstaten zullen de nodige ruimte krijgen om te bepalen wanneer een ondernemer niet hoeft te worden toegelaten. Dit systeem komt min-of-meer overeen met de regeling van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) die al geruime tijd in Nederland bestaat, en die voor zowel ondernemers als consumenten openstaat. Zoals aangegeven in het BNC-fiche, is Nederland nog niet helemaal overtuigd van de aard en omvang van het grensoverschrijdende probleem ter zake. Tegelijk ziet Nederland brede steun onder (andere) lidstaten voor dit onderdeel van de richtlijn. Nederland zal zich daarom niet verzetten tegen de invoering van het principe van kwijting na drie jaar, mits er voldoende ruimte blijft bestaan voor lidstaten om ondernemers die niet te goeder trouw zijn te weigeren.
Tot slot heeft het voorzitterschap ook de specialisatie/training van rechterlijke macht, curatoren en andere bij herstructurering of faillissement betrokkenen als onderwerp voorgesteld. Op dit onderdeel stelt de richtlijn voor dat curatoren, rechters en andere betrokkenen voldoende opgeleid en gespecialiseerd zijn. Verder moeten er passende maatregelen kunnen worden genomen om op te treden tegen curatoren indien deze niet functioneren. Dit bevordert de kwaliteit en efficiëntie van faillissementsprocedures. Het voorzitterschap stelt voor om de benadering van de richtlijn te volgen, onder toevoeging van meer flexibiliteit voor lidstaten om aan de richtlijn te voldoen. Op dit punt heeft Nederland geen bezwaar, aangezien uit de eerste besprekingen op raadswerkgroep-niveau al bleek dat Nederland grosso modo voldoet aan de eisen die de richtlijn stelt.
Raad niet-wetgevende besprekingen
Samenwerking tussen GVDB-missies/operaties en JBZ-agentschappen
= beleidsdiscussie
Het Voorzitterschap zal naar verwachting verslag doen van een workshop in het kader van missies onder het Gemeenschappelijk Veiligheids en Defensie Beleid (GVDB / CSDP). De workshop betreft een pilot project gerelateerd aan Operation Sophia, dat plaatsvond op 9-10 november met betrokkenheid van het Raadssecretariaat. Operatie Sophia is een militaire operatie tegen mensensmokkelaars in de Middellandse Zee waaraan meerdere EU-lidstaten deelnemen. De benaming voor deze missie luidt officieel European Union Naval Force Mediterranean (NAVFORMED). Het voorzitterschap zal mogelijk ingaan op de toegevoegde waarde van een ‘crime information cell’ voor EUNAVFOR MED Operation Sophia, inclusief budget, duur en juridisch kader.
De workshop zelf was een vervolg op een hoogambtelijke bijeenkomst (COSI-PSC) van 26 september jl. waar een groot aantal lidstaten zich hebben uitgesproken voor de ontwikkeling van een ‘crime information cell’ binnen CSDP missies. Nederland verwelkomt deze samenwerking met en informatie-uitwisseling tussen JBZ-agentschappen.
PNR-verordening – omzetting en implementatie
= stand van zaken
De Europese Commissie zal de stand van zaken geven over de implementatie van Richtlijn 2016/681/EU over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (Pb EU 2016, L 119/132). Deze richtlijn verplicht de lidstaten om een passagiersinformatie-eenheid in te richten en luchtvaartmaatschappijen voor te schrijven dat zij de PNR-gegevens van vluchten, waarover zij voor hun normale bedrijfsvoering beschikken, versturen naar de databank van de passagiersinformatie-eenheid van de lidstaat waarvan of waarnaar een vlucht plaatsvindt. De PNR-richtlijn moet uiterlijk op 25 mei 2018 zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
Ook in Nederland wordt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan een wetsvoorstel en de oprichting van een nationale PNR-eenheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over dit voorstel is inmiddels ontvangen. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het wetsvoorstel dat op korte termijn aan uw Kamer zal worden voorgelegd.
Terrorismebestrijding – expertise groep inzake radicalisering - versterken van de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten.
= uitwisseling standpunten
De Europese Commissie zal hoogstwaarschijnlijk aanbevelingen presenteren gericht op versterking van de coördinatie van EU-initiatieven die lidstaten ondersteunen bij het ontwikkelen en implementeren van beleid om radicalisering te voorkomen en gewelddadig extremisme tegen te gaan. Deze aanbevelingen zijn tot stand gekomen in overleg met de “High Level Commission Expert Group on Radicalisation” (HLCEG-R) waarin hoogambtelijke vertegenwoordigers van lidstaten zitting hebben. De HLCEG-R is door de Europese Commissie ingesteld om in het traject te adviseren.
Waarschijnlijk zal de Commissie een benadering voorstellen waarbij de coördinatie binnen de Europese Commissie op korte termijn versterkt wordt. Daarnaast zal een stuurgroep met vertegenwoordigers uit de lidstaten zorgen voor strategische sturing. In de loop van 2018 kan vervolgens een meer permanente structuur uitgewerkt worden.
Nederland kan deze aanpak steunen, waarbij het, mede gelet op de aard van de problematiek, wil waken voor een te geïnstitutionaliseerde structuur. Het is belangrijk om daarbij vast te houden aan flexibiliteit en de inzet van eerstelijnsprofessionals, zoals thans in het “Radicalisation Awareness Network”. Achtergrond van het traject vormt een voorstel eerder dit jaar van Duitsland en Frankrijk tot inrichting van een ‘EU centrum voor het voorkomen van radicalisering’.
Data retentie: opslag van elektronische gegevens
= beleidsdiscussie
Op het moment van opstellen van deze geannoteerde agenda is nog geen document beschikbaar. Naar verwachting zal het Estse voorzitterschap de JBZ Raad met een voortgangsverslag informeren over de stand van zaken van de besprekingen in de ad hoc raadswerkgroep dataretentie. Als bekend, wordt in deze raadswerkgroep tussen de lidstaten gesproken over het arrest van het Hof van Justitie van 21 december 2016 in de gevoegde zaken Tele2 Sverige AB en Watson (zaken C-203/15 en C-698/15), de gevolgen daarvan voor de nationale wetgeving in de verschillende lidstaten en de resterende mogelijkheden, binnen de kaders van het EU recht, tot dataretentie. Ook Eurojust, Europol en de Commissie participeren in het overleg. Nederland heeft dit initiatief verwelkomd, omdat overleg met de andere lidstaten essentieel is voor het verkrijgen van inzicht in de consequenties van het arrest en een gecoördineerde EU-aanpak omtrent dataretentie. Het arrest van het Hof is immers niet alleen van betekenis voor Nederland maar ook voor de andere lidstaten van de Europese Unie. Overleg met de andere lidstaten is derhalve relevant voor de wijze waarop opvolging aan het arrest wordt gegeven.
De besprekingen op EU-niveau zijn verkennend van aard en strekken tot gemeenschappelijke duiding van (de gevolgen van) het arrest van het Hof. Zij hebben duidelijk gemaakt dat alle lidstaten de beschikbaarheid van telecommunicatiegegevens van groot belang beschouwen voor de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten en terrorismebestrijding.
Onder Ests voorzitterschap heeft de afgelopen periode een nadere verkenning plaatsgevonden van de resterende mogelijkheden, binnen de kaders van het EU recht, tot dataretentie. Daarbij zijn verschillende elementen bezien, waaronder de mogelijkheden tot beschikbaarheid van telecommunicatiegegevens, waarbij een onderscheid tussen verschillende categorieën gegevens zou kunnen worden gemaakt (gebruikers-, verkeers- en locatiegegevens), en strikte voorwaarden voor toegang tot bewaarde gegevens.
Er is ook gekeken naar de verhouding tot het voorstel ter zake de e-privacy-verordening, waarover thans in EU verband, in de raadswerkgroep Telecom, wordt onderhandeld. De context van de e-privacy-verordening is relevant voor de discussie over dataretentie omdat de huidige e-privacyrichtlijn (richtlijn 2002/58/EG) thans de grondslag vormt voor de nationale wetgeving van lidstaten ter zake dataretentie. De overwegingen uit het arrest van het Hof zijn mede gestoeld op de regels die met betrekking tot de opslag van telecommunicatiegegevens uit de e-privacyrichtlijn voortvloeien. De samenhang tussen de regels in de e-privacy-verordening en de mogelijkheden tot dataretentie worden om die reden nader bezien. Op dit moment bevinden de besprekingen zich in een verkennende fase en liggen nog geen concrete voorstellen ter besluitvorming voor.
Uit de besprekingen in de ad hoc raadswerkgroep dataretentie komt verder naar voren dat zich een consensus aftekent met betrekking tot het standpunt dat zogenoemde gebruikersgegevens als een specifieke categorie telecommunicatiegegevens kunnen worden beschouwd. Deze gegevens hebben, anders dan verkeers- en locatiegegevens, geen betrekking op de communicatie tussen personen maar slechts op de identificatie van een gebruiker van een elektronische communicatiedienst. Het zijn uitsluitend de gegevens die nodig zijn om achteraf te kunnen vaststellen welke persoon op een bepaald tijdstip gebruik heeft gemaakt van bijvoorbeeld een specifiek IP-adres of telefoonnummer. Het kunnen beschikken over dergelijke gegevens is van cruciaal belang voor de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten, in het bijzonder strafbare feiten waarbij gebruik wordt gemaakt van het internet, en waarbij het IP-adres in de regel het enige spoor voor de opsporing vormt. Het betreft een categorie gegevens waarvoor geldt dat geen sprake is van een inbreuk op de privacy van de aard en omvang als die welke onderwerp vormde van het arrest van het Hof. De categorie gebruikersgegevens, met andere woorden, lijkt buiten de reikwijdte van het arrest te kunnen worden geplaatst.
Naar verwachting zal het Estse voorzitterschap in het voortgangsverslag een aantal elementen benoemen die nog nadere analyse behoeven. De besprekingen zijn nog niet conclusief en zullen dan ook moeten worden voortgezet onder het inkomende Bulgaarse voorzitterschap.
Ten slotte maak ik uw Kamer erop attent dat ik voornemens ben om op korte termijn een brief aan beide Kamers te sturen waarin zal worden ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof voor het wetsvoorstel Aanpassing bewaarplicht telecommunicatiegegevens (kamerstuk 34 537), mede in het licht van hetgeen met betrekking tot het bewaren van telecommunicatiegegevens (dataretentie) in het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ is aangekondigd.
Encryptie
= beleidsdiscussie
Het voorzitterschap en de Commissie zullen naar verwachting terugkoppelen over de werkstromen op technisch en juridisch gebied, waarin afgelopen jaar met experts van de lidstaten is gekeken naar het onderwerp encryptie in het kader van opsporing van ernstige criminaliteit en terrorismebestrijding. Dit onderwerp is ook eerder door de JBZ-Raad-geadresseerd. Voor deze bespreking zijn nog geen documenten beschikbaar.
Tijdens de besprekingen in de werkstromen zijn maatregelen voorgesteld zoals het voeren van dialoog met (private) dienstverleners, het bevorderen van technische capaciteiten, het delen van ervaringen in (veelal) bestaande netwerken en trainingsmogelijkheden. De lidstaten, waaronder ook Nederland, onderschrijven in algemene zin het belang van deze maatregelen.
In eerdere besprekingen in de JBZ-Raad erkenden de lidstaten in meerderheid het belang van encryptie voor bescherming van data, cybersecurity, privacy van personen en vertrouwelijkheid van communicatie. Tegelijkertijd is er een behoefte uit hoofde van opsporing en vervolging van strafbare feiten om toegang te kunnen krijgen tot digitale informatie. Nederland heeft in voorgaande besprekingen het kabinetsstandpunt inzake encryptie van 4 januari 2016 naar voren gebracht en zal dit blijven doen.
EU toetreding tot het EVRM
= stand van zaken
De snelle toetreding van de Europese Unie (EU) tot het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) blijft een prioriteit.
Het toetredingsproces van de EU tot het EVRM loopt, zoals bekend, aanzienlijke vertraging op naar aanleiding van advies 2/13 van het Hof van Justitie in 2014, waarin het Hof heeft geoordeeld dat het ontwerpverdrag op meerdere punten onverenigbaar is met het Unierecht. Het is aan de Commissie, die namens de EU onderhandelt met de staten die partij zijn bij het EVRM, om met voorstellen te komen die de bezwaren van het EU-Hof adresseren. De Commissie is sindsdien bezig met een analyse van de juridische bezwaren die zijn opgeworpen door het EU-Hof.
De EU kan pas terug naar de onderhandelingstafel als er overeenstemming is tussen de Raad en Commissie over mogelijke oplossingen voor de juridische bezwaren van het EU-Hof. Gedurende het Nederlandse voorzitterschap is gesproken over oplossingen voor technische en procedurele bezwaren. Tijdens het Slovaakse voorzitterschap is één van de meest delicate bezwaren van het EU-Hof besproken: wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten in elkaars rechtssystemen. Lidstaten hebben hun voorkeur uitgesproken voor een oplossing die zo goed mogelijk past binnen het huidige EVRM-kader. Hierover zal nog verder worden gesproken in Raadswerkgroep-verband. Daarnaast zal ook het bezwaar van het EU-hof ten aanzien van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid nog geadresseerd moeten worden. Het Maltees voorzitterschap heeft, bij gebreke aan een voorstel van de Commissie, geen vooruitgang hierop kunnen boeken. De intentie van de Commissie is om op korte termijn hierover en over de andere bezwaren verder te spreken.
Het Europees Parlement en de Raad hebben de Commissie opgeroepen om haar werkzaamheden op dit vlak kracht bij te zetten. De Commissie heeft toegezegd dat het snelle toetreding als prioriteit blijft behandelen.
Het Kabinet is ervan doordrongen dat ter zake een snelle oplossing gewenst is en heeft dit conform eerdere toezegging aan uw Kamer ook uitgedragen in Brussel. Het Kabinet kijkt dan ook met belangstelling uit naar het nieuwe voorstel van de Commissie.
AOB.
a. Tussentijdse herzieningen van de JBZ strategische richtsnoeren
= uitwisseling standpunten
De geldende JBZ strategische richtsnoeren voor de ruimte van Vrijheid, Veiligheid en Recht zijn door de Europese Raad in 2014 vastgesteld. De huidige ‘mid-term review’ (op basis van artikel 68 EU-werkingsverdrag) zal waarschijnlijk worden afgerond in de vorm van een brief van het Voorzitterschap aan de komende Europese Raad van 7-8 december. In vervolg op de bespreking in de JBZ-Raad van 12-13 oktober jl. en een seminar op 8 november jl in Brussel - met de titel “Freedom, Security and Justice – What’s next?” - heeft het Voorzitterschap aangekondigd om onder diversen van deze Raad, informatie over dit onderwerp te verstrekken. Bespreking door de Raad is derhalve niet voorzien.
b. EU Internet Forum, Brussel 6 december 2017
= informatie van de Commissie
Op 6 december a.s. vindt het jaarlijkse EU internetforum plaats. Voor de derde keer komen JBZ-ministers samen met hoge vertegenwoordigers van de internetindustrie om te praten over de aanpak van terroristische propaganda en extremistische boodschappen online. Tijdens het forum zal de voortgang besproken worden van het gezamenlijk overeengekomen actieprogramma. Specifiek zal worden ingegaan op instrumenten om extremistische content sneller te verwijderen, zoals de door de internetindustrie ingerichte ‘database of hashes’ en mogelijkheden tot automatische detectie, en de ondersteuning vanuit de internetindustrie van organisaties uit het maatschappelijk middenveld bij campagnes met alternatieve boodschappen. Dit laatste gebeurt onder andere onder de vlag van het de door Europese Commissie gefinancierde ‘Civil Society Empowerment Programme’.
Evenals de andere lidstaten verwacht Nederland van de internetindustrie meer transparantie over de effecten van de maatregelen die ze hebben ingezet (zoals aantallen verwijderde berichten en accounts en cijfers over het gebruik van de ‘database of hashes’). Nederland zal dit ook tijdens het EU internetforum benadrukken. Daarnaast zal Nederland aandacht vragen voor de noodzaak om niet alleen content, maar juist ook de verspreiders daarvan aan te pakken.
Lunchonderwerp E-justice
= informele bespreking
Op het moment is nog geen document beschikbaar. E-Justice gaat om het digitaliseren van justitieel informatieverkeer tussen EU-lidstaten. Het belangrijkste onderdeel van het programma is e-CODEX, de digitale infrastructuur die de gegevensuitwisseling tussen lidstaten ondersteunt. Hierop zijn tot op heden 11 lidstaten aangesloten en deze wordt reeds gebruikt voor diverse kleinschalige pilotprojecten. Een ander belangrijk onderdeel is het e-Justice portaal, een website met veel statistische informatie over de wetgeving, het rechtsstelsel en de justitiële procedures in de lidstaten.
Onder de paraplu van het programma vinden veel projecten plaats (al dan niet met EU-subsidie) die tot doel hebben nieuwe justitiële informatiestromen tussen lidstaten te digitaliseren of om nieuwe informatie aan het e-Justiceportaal toe te voegen. Een probleem bij het actieplan 2014-2018 is dat er acties in staan die lang niet allemaal gesteund worden door de lidstaten. Ook komen diverse acties niet of moeizaam van de grond. Dit leidt tot versnippering van de aandacht en middelen.
Bij het opstellen van het actieplan 2019-2023 is het daarom wenselijk om een betere selectie te maken van de projecten. De Commissie heeft al aangegeven hier een rol bij te willen spelen. Nederland juicht dit toe. Nederland is voorstander van deelname van een minimum aantal lidstaten voordat een project in het programma wordt opgenomen.