[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 6 december 2017

Brief regering

Nummer: 2017D35880, datum: 2017-12-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2017Z17274:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en Antwoord

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Meer zonnepanelen op schoolgebouwen. Er ligt een mooi plan van stichting
Schooldakrevolutie. Is de minister bereid met de collega van EZK de
haalbaarheid van én mogelijke bijdrage aan dit initiatief te verkennen?
Dit zou een bijdrage kunnen leveren aan klimaatdoelstelling Parijs en
daarbij voor scholen aan een vermindering van (energie-)lasten.

Antwoord:

Wij zijn in gesprek met het ministerie van Financiën en de stichting 
Schooldakrevolutie. De stichting Schooldakrevolutie heeft gesproken met
het ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het stimuleren van de
verduurzaming van schoolgebouwen zie ik ook als een prachtig doel.

De Schooldakrevolutie had aangegeven dat er knelpunten waren voor
scholen om gebruik te maken van een stimuleringsmaatregel, de
postcoderoosregeling. Tijdens de gesprekken is geconcludeerd dat scholen
gewoon gebruik kunnen maken van de regeling. Dit is ook nog eens per
brief bevestigd.

De postcoderoosregeling wordt op dit moment geëvalueerd. Op basis van
de bevindingen uit de evaluatie wordt het vervolg van de regeling
bezien. Dan kunnen eventuele knelpunten van de Schooldakrevolutie worden
betrokken. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Wordt het groen vmbo betrokken bij de dekking van het technisch vmbo,
waar sprake is van een technisch curriculum? 

Antwoord:

Aan de uitwerking van de precieze inzet van de €100 mln voor het vmbo
techniek wordt gewerkt. Dat gebeurt in afstemming met de partners in het
veld: scholen, vervolgonderwijs en bedrijfsleven. Daarbij bekijken
we welke onderdelen van het vmbo hierbij betrokken moeten worden om
techniek optimaal te versterken. Hier komt een voorstel voor naar uw
Kamer.

Parallel hieraan wordt de opdracht uit het regeerakkoord uitgewerkt om
de wijze van de bekostiging per deelnemer in het groen onderwijs te
harmoniseren. 

Dit vraagt om een nauwkeurig proces. Voor het groen onderwijs wordt in
alle sectoren, op basis van de meest recente gegevens, het financiële
effect van harmonisatie in kaart gebracht. Hier worden ontwikkelingen in
de sector bij betrokken. Op basis van dit totaalbeeld wordt besloten hoe
de harmonisatie wordt vormgegeven en hoe eventuele effecten worden
opgevangen.

CDA	Kuik, A.	Vraag:

Wat de Nationale Wetenschapsagenda betreft dringen we er bij de minister
op aan om in het verlengde van beta-techniek met name aandacht te
besteden aan de thema's 'technologie en maatschappij' en 'bouwstenen van
het bestaan. Ook de morele vraagstukken die samenhangen met een
samenleving die steeds meer verweven is met techniek vragen dringend
aandacht. Wij vragen de minister snel met een verdere financiële
uitwerking te komen. 

Antwoord:

Met mijn brief van 30 november jl. heb ik een eerste inzicht gegeven in
de ambities en prioriteiten die ik heb als het gaat om wetenschap en
onderzoek. Die ambities en prioriteiten zijn voor mij leidend bij de
inzet van de middelen uit het regeerakkoord.

Ik heb oplopend tot € 200 mln. structureel vanaf 2020 aan extra
middelen voor fundamenteel onderzoek. Daarnaast heb ik oplopend tot €
50 mln. structureel vanaf 2020 voor toegepast onderzoek. In zowel in
2018 als 2019 is er € 50 mln. voor wetenschappelijke
onderzoeksinfrastructuur beschikbaar. Richting D66 wil ik aangegeven dat
de prioriteiten die D66 noemt - meer geld voor vrij, fundamenteel
onderzoek, meer geld voor jonge onderzoekers en geld voor de Nationale
Wetenschapsagenda - ook prioriteiten zijn die ik voor ogen heb. 

Ik wil samen met mijn collega-ministers en de kenniscoalitie voortbouwen
op de successen die al zijn geboekt met de Startimpuls die aan de
Nationale Wetenschapsagenda is gegeven. Zo hebben dit jaar de
ministeries van OCW en IenW in overleg met NWO en de boegbeelden van de
NWA-route circulaire economie aan deze route een impuls gegeven op
basis van cofinanciering vanuit beide departementen. Op deze wijze wordt
ook een impuls gegeven aan de NWA-route Big Data in samenwerking tussen
Defensie, NWO en TNO. 

In reactie op de opmerking van het CDA over het belang van de thema's
"technologie en maatschappij" en "Oorsprong van het bestaan" wil ik
graag aangegeven dat voor deze thema's door OCW al middelen ter
beschikking zijn gesteld uit de NWA Startimpuls. Er is dus ook aandacht
voor de morele vraagstukken die samenhangen met een samenleving die
steeds meer verweven is met techniek.

De samenwerking op de NWA-routes laat zien, dat er veel mogelijkheden
zijn om samen op te trekken voor zowel het realiseren van
maatschappelijke transities als het realiseren van wetenschappelijke
doorbraken. 

Naast de NWA geef ik prioriteit aan het versterken van de kennisbasis
waaronder digitale infrastructuur. Ik wil ruimte bieden aan talent om
zich te ontplooien binnen de wetenschap en om vrij onderzoek te doen. In
de "hunger games" om de veni, vidi en vici beurzen (vernieuwingsimpuls),
vissen zelfs de grootste talenten nu achter het net. NWO en de VSNU
hebben maatregelen genomen om de aanvraagdruk te verminderen.

Natuurlijk heb ik oog voor de knelpunten rondom bèta en techniek,
hierbij ga ik gebruik maken van de ervaringen met sectorplannen.

Daarnaast ga ik kijken hoe ik praktijkgericht onderzoek bij de
hogescholen verder kan stimuleren. 

Met de incidentele middelen voor onderzoeksinfrastructuur wil ik bezien
of de druk op de huidige financieringsronde voor grootschalige
wetenschappelijke infrastructuur verlicht kan worden. Mogelijk kunnen
we met die middelen ook op internationaal terrein scoren in het naar
Nederland halen van nieuwe faciliteiten waar wereldwijd belangstelling
voor bestaat. 

In het voorjaar wil ik mijn concrete plannen ontvouwen. 

 

 

CDA	Kuik, A.	Vraag:

Om de aansluiting van het beroepsonderwijs met de praktijk te versterken
wil het CDA aan de minister vragen of er mogelijkheden zijn om de
aansluiting en samenwerking tussen mno-instellingen en bedrijfsleven
verder te stimuleren, bijvoorbeeld door meer subsidies voor BBL-plekken?


Antwoord:

We mogen trots zijn op ons beroepsonderwijs. Er zijn maar weinig landen
waar de relatie tussen werkgevers en het beroepsonderwijs zo goed
geregeld is als in Nederland. De beroepsbegeleidende leerweg (BBL) is
daar een goed voorbeeld van. In de afgelopen jaren heeft de BBL- mede
door de economische crisis - flink moeten inschikken. Ik ben dan ook
verheugd over de toename van het aantal BBL-studenten. 

Via de Subsidieregeling praktijkleren is sinds 2014 ook geld beschikbaar
voor het stimuleren van het aantal beschikbare BBL-plaatsen. 

De regeling eindigt op 31 december 2018. Over een eventuele verlenging
van de regeling, neem ik een besluit op grond van de uitkomsten van de
evaluatie die in 2018 plaatsvindt. Bij deze evaluatie
wordt ook gekeken of verdere stimulering nodig is. 

 

CDA	Kuik, A.	Vraag:

Het kabinet heeft de opdracht strenger toe te zien op het gebruik van
Engels. Wanneer komt de minister met voorstellen hiertoe en wil ze
daarbij kijken naar de aanbevelingen van de KNAW? 

Antwoord:

Er wordt momenteel gewerkt aan de beantwoording van de vragen die de
Kamer tijdens het schriftelijk overleg over de verkenning van de KNAW
heeft gesteld. Die antwoorden zullen op korte termijn aan uw Kamer
worden toegezonden. In deze beantwoording zal worden ingegaan op de
manier waarop invulling wordt gegeven aan de discussie omtrent
taalbeleid, uiteraard met inachtneming van de aanbevelingen van de KNAW.


CDA	Kuik, A.	Vraag:

Het CDA roept de minister op om, naast de generieke eisen, de
mogelijkheid van maatwerk neer te leggen bij roc’s en hogescholen,
voor meer kansen van mbo'ers. Dat past ook beter bij de invoering van
keuzedelen in het mbo en de afspraken om mbo'ers door hogescholen beter
te laten begeleiden. 

Antwoord:

Het verbeteren van de aansluiting tussen mbo en hbo heeft mijn aandacht.
Zo ontvangen hogeronderwijsinstellingen de komende vier jaar een bedrag
van € 32,1 mln. om regionale samenwerking te versterken. Instellingen
zijn uitgedaagd om hun ambities te formuleren op doorstroom mbo - hbo.
Daarbij is veel ruimte voor maatwerk per instelling. Uit de regionale
ambitieplannen die de instellingen hebben opgesteld komt nadrukkelijk
naar voren dat instellingen voor verschillende aanpakken kiezen passend
bij de behoeften in hun regio. Ook zijn er in het mbo inmiddels
keuzedelen, waaronder ook keuzedelen `doorstroom mbo-hbo'. Hiermee
kunnen mbo-studenten zich nog beter voorbereiden op een overstap naar
het hbo.

Van een aantal doorstroomroutes - waaronder het mbo-domein techniek en
procesindustrie naar de hbo-sector economie - weten we dat de uitval
daar te hoog is. Voor een groot deel wordt dat veroorzaakt doordat de
opleiding onvoldoende aansluit op de eisen die op het hbo worden
gesteld. En voor deze routes - in totaal zeven routes (van de 112
mogelijke routes, dus 6%) - geldt dat er nadere vooropleidingseisen
worden gesteld. Dat wil zeggen dat studenten nog steeds kunnen worden
toegelaten tot de opleiding, mits uit een deficiëntieonderzoek is
gebleken dat de student voldoet aan de eisen die inhoudelijk
overeenkomen met de nadere vooropleidingseisen. In de ministeriële
regeling die de grondslag vormt voor deze maatregel, is aangekondigd dat
twee jaar na inwerkingtreding de regeling onder de loep zal worden
genomen. Op basis van deze evaluatie bezie ik of er aanleiding is om
de regeling bij te stellen. Vier jaar na inwerkingtreding zullen de
maatregel en de effecten op de studieresultaten worden geëvalueerd. 

CDA	Kuik, A.	Vraag:

We horen graag de reactie van de minister op het rapport van de
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Is zij bereid hierover om
tafel te gaan met haar collega's van Buitenlandse Zaken en Economische
Zaken, indien nodig? 

Antwoord:

Het rapport van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN)
is afgelopen maandag aangeboden aan de Interparlementaire Commissie van
de Taalunie, maar ik heb het zelf nog niet ontvangen. Ik wil dit
rapport volgende week bespreken in het Comité van Ministers van de
Taalunie. De IVN functioneert immers binnen het kader van de Taalunie.
Binnen dit kabinet valt de Taalunie onder de verantwoordelijkheid van de
minister van Onderwijs. Mocht daartoe aanleiding zijn, zal zoals
gebruikelijk contact worden gezocht met daartoe relevante andere
departementen. 

CDA	Kuik, A.	Vraag:

Ziet de minister drempels die we kunnen wegnemen, zodat we meer leraren
vanuit het bedrijfsleven voor de klas krijgen? 

Antwoord:

In de mbo-sector zijn er verschillende initiatieven, samen met het
bedrijfsleven, om creatieve oplossingen te bedenken om in voldoende en
goed personeel te kunnen voorzien. Zo is in 2016 onder leiding van
Doekle Terpstra een concept van circulaire carrieres ontwikkeld voor met
name het mbo. Het Techniekpact richt zich op meer circulaire en hybride
carrières, in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven. In navolging
hiervan is in de regio Brabant een pilot gestart waar deze ideeën in de
praktijk worden uitgewerkt. In januari 2018 worden de resultaten
gepresenteerd. 

In andere regio's zijn initiatieven gestart om op basis van samenwerking
met het bedrijfsleven creatieve oplossingen te verzinnen. Bij STC Group
in Rotterdam is een pilot waar hybride docenten zijn geworven binnen het
bedrijfsleven en ROC Mondriaan maakt gebruik van hybride ICT docenten.
Er worden samenwerkingsarrangementen gestart waaruit circulaire en
hybride pools van leraren ontstaan. Bij al deze initiatieven staat
maatwerk voorop, om leerroutes te ontwikkelen die medewerkers opleiden
tot docent of instructeur. 

Ook de Opleidings- en Ontwikkelingsfondsen van de technische branches
investeren in het beschikbaar stellen van personeel en het stimuleren
van meer mobiliteit tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs. In
Gelderland en Overijssel richt de regionale samenwerking, geïnitieerd
door het opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het technisch
installatiebedrijf, op het in een pool beschikbaar stellen van
werknemers uit het bedrijfsleven voor het mbo. Als onderdeel hiervan
volgen zij een pedagogisch-didactische opleiding. 

Al deze aanpakken zoeken naar manieren om door middel van maatwerk te
komen tot leerroutes die medewerkers opleiden tot docent of instructeur.
Daarmee worden belangrijke drempels weggenomen om meer leraren uit het
bedrijfsleven voor de klas te krijgen. 

Ik volg deze en nieuwe aanpakken nauwgezet en stimuleer waar nodig en
draag deze ook uit. 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Graag horen wij van de bewindslieden hoe zij in deze tijden van krimp
denken een dekkend aanbod van technisch vmbo te gaan realiseren en op
welke termijn wij een actieplan tegemoet kunnen zien? 

Antwoord:

Er zijn veel inspanningen om een goed en dekkend technisch
onderwijsaanbod in het vmbo te behouden. In het programma Sterk
beroepsonderwijs zetten we in op een verbeterde samenwerking
tussen mbo en bedrijfsleven. In het beleid rondom leerlingendaling
zetten we in op het organiseren van een dekkend onderwijsaanbod.
Daarnaast is Doekle Terpstra als aanjager van het Techniekpact bezig om
regio's waar het techniekonderwijs onder druk staat, aan te zetten tot
actieplannen en convenanten. Ook heeft Toptechniek in Bedrijf in een
twintigtal regio's de samenwerking tussen vmbo, mbo en bedrijfsleven
opgezet om een passend aanbod van technisch onderwijs te behouden.

 

Hoe de in het regeerakkoord aangekondigde middelen worden ingezet,
gaan we in de komende maanden uitwerken. Ik wijs u verder op het
antwoord op vraag 77.

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Vanaf welk moment kunnen scholen weer makkelijker tijdelijk personeel
inhuren zonder dat zij last hebben van die nare ketenbepaling in de Wwz?


Antwoord:

In het regeerakkoord is afgesproken dat in het primair onderwijs
tijdelijke contracten voor invalkrachten voor vervanging wegens ziekte,
uitgezonderd zijn van de ketenbepaling. Voor deze afspraak moet de wet
worden gewijzigd. Totdat de wetswijziging van kracht is, kan het primair
onderwijs gebruik maken van een regeling van SZW "regeling ketenbepaling
bijzondere functies". 

Die regeling staat afwijking toe van de ketenbepaling in de maanden
januari tot en met maart voor ten hoogste 14 kalenderdagen, bij
vervanging wegens onvoorzien ziekteverzuim. Om van deze regeling gebruik
te maken is een afspraak tussen sociale partners nodig. Voor 2018 is
deze afspraak al gemaakt. Zo nodig kan dat in de jaren daarna eveneens
gebeuren als de wetswijziging onverhoopt nog niet is gerealiseerd.

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Zie de minister kans het experiment met teachnasia verder te verbreden? 

Antwoord:

Ik wil eerst de resultaten van de pilot in Rotterdam afwachten, voordat
we kunnen besluiten of het verstandig is om over te gaan tot verbreding
van de pilot. Komend schooljaar starten in Rotterdam twee scholen met
de pilot om leerlingen in 3 havo te interesseren voor het beroep van
leraar. Ik volg deze pilot - en andere intiatieven om leerlingen in het
vo te motiveren voor het beroep van leraar - met interesse. Het lijkt
mij verstandig om op basis van de resultaten het gesprek met u te voeren
over de mogelijk landelijke inzet. 

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Vorig jaar werd een motie van mij overgenomen waarin de regering werd
verzocht om in overleg met de universiteiten, hogescholen en
studentenorganisaties te komen tot een programma van aanvullende
ondersteuning en begeleiding voor stapelaars en inbegrepen groepen zoals
zij-instromers in het hoger onderwijs te komen, en dit te betrekken bij
het begrotingsonderzoek en het actieplan gelijke kansen. Kan de minister
aangeven wat er op dit vlak is gebeurd? Doen de universiteiten volop mee
in het programma gelijke kansen en kunnen zij ook aanspraak maken op het
geld dat daarvoor beschikbaar is? 

Antwoord:

Het merendeel van de extra middelen in het actieplan gelijke kansen gaat
naar verbetering van de overgangen in het onderwijs. Dit is juist
bedoeld om jongeren die ‘stapelen' gelijke kansen te geven. De
urgentie daarvoor zit hem vooral in de overgangen van po naar vo, van
vmbo naar mbo en van mbo naar hbo. De extra middelen richten zich dan
ook vooral daarop. De universiteiten kunnen aanspraak maken op de extra
middelen voor giving back programma's (€ 1 mln.) en voor de
stimuleringsgelden voor de gelijke kansen alliantie (€ 2,4 mln.). Dit
is eind januari jl. uitgebreid met uw Kamer besproken in een
nota-overleg over gelijke kansen. 

Verder krijgen alle universiteiten geld uit het budget van € 32,1
mln. (vanuit de opbrengsten van het studievoorschot) dat bedoeld is om
de regionale samenwerking tussen onderwijssectoren te versterken, met
als doel onder meer om de doorstroom van voortgezet onderwijs naar het
hoger onderwijs te verbeteren. Hiermee komt dit budget ook ten goede aan
gelijke kansen.

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Wat gaat de minister concreet doen om de ouderbetrokkenheid te
bevorderen? Wanneer kunnen wij een invulling van dit voornemen
verwachten? 

Antwoord:

Op dit moment subsidieer ik het informatiepunt Ouders & Onderwijs. Deze
partij bevordert de ouderbetrokkenheid, o.a. door het stimuleren van
lokale ouderinitiatieven en het goed informeren van ouders. Daar ligt
ook een verantwoordelijkheid voor scholen. De betrokkenheid van ouders
als lid van de medezeggenschapsraad wordt door mij versterkt. Dat loopt
o.a. via het project Versterking Medezeggenschap, op basis van subsidie
van mijn ministerie.

Ook betrek ik ouders graag bij de schoolbezoeken die ik komende tijd ga
afleggen.

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Ik zie dat het subsidiebedrag voor het aanpassen van lesmateriaal voor
visueel gehandicapte en dyslectische leerlingen in 2018 flink verlaagd
wordt, van 4,5 miljoen in 2016 naar 3,1 miljoen in de komende jaren.
Zoals het er nu staat lijkt het zelfs alsof dit in 2017 al was ingegaan,
maar dat past niet bij hetgeen in de begroting in 2017 is geschetst.
Daar stond het budget van 4,3 miljoen nog fier voor meer jaren naast
elkaar. Waarom deze verlaging zonder aankondiging of afstemming? 

Antwoord:

Het volledige bedrag dat vorig jaar in de begroting stond voor dit jaar
is in principe nog steeds beschikbaar. Het beschikbare subsidiebedrag is
dus niet verlaagd.

 

Sinds februari 2016 is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van
kracht. Deze regeling kent een onderscheid tussen instellings- en
projectsubsidies, waarbij:

Instellingssubsidies worden verstrekt voor activiteiten met een
structureel karakter. Het gaat dan om voortdurende activiteiten of zich
periodiek herhalende activiteiten. Het zijn activiteiten die de
subsidieontvanger jaar in jaar uit uitvoert.

Projectsubsidies kunnen worden verstrekt aan instellingen en natuurlijke
personen. Instellingssubsidies kunnen alleen aan instellingen worden
verstrekt. Instellingen zijn privaatrechtelijke rechtspersonen of
rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

De in de bijlage 4 van de begroting opgenomen reeks voor: "aanpassen
lesmaterialen ten behoeve van visueel gehandicapte en dyslectische
leerlingen (Dedicon)" omvat het deel "instellingssubsidie" omdat dit
activiteiten zijn met een structureel karakter. Het overige deel is
opgenomen onder "overige beschikkingen op basis van WOOS/SLOA", omdat
deze activiteiten een projectmatig karakter hebben. 

Overigens wordt er tussen OCW en Dedicon nog gesproken over de verdeling
instellingssubsidie versus projectsubsidie. Dat kan een effect hebben op
de subsidiebijlage bij de begroting 2019.

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Ik roep de minister op om bij de middelen voor onderzoeksinfrastructuur
niet het toegepast onderzoek in de TO2-instituten te vergeten. Graag een
reactie. 

Antwoord:

De incidentele middelen zijn bedoeld voor wetenschappelijke
onderzoeksfaciliteiten. Deze faciliteiten zijn van belang voor de
publieke kennisketen en hebben een grote aantrekking op internationaal
talent. 

Zoals ik ook in mijn brief van 30 november jl. heb gemeld, is de
financieringsronde die nu loopt voor de faciliteiten op de ‘Nationale
roadmap grootschalige wetenschappelijke onderzoeksinfrastructuur' bij
NWO zwaar overtekend. Dit betrek ik bij de uitwerking van mijn gerichte
investeringsplannen. Op deze roadmap staan ook wetenschappelijke
faciliteiten waarin TO2-instellingen zoals TNO, Deltaris en ECN en
Rijkskennisinstellingen zoals KNMI en RIVM participeren en waarvoor dus
extra middelen ter beschikking kunnen komen. 

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Afgelopen februari is de motie Bruins/Asante aangenomen die de regering
verzoekt in overleg te treden met instellingen in het hoger onderwijs,
studentenpsychologen en studentenorganisaties over psychische
problematiek bij studenten en gezamenlijk tot een actieplan te komen,
zodat op iedere instelling goede en laagdrempelige psychische
hulpverlening aanwezig is. Wanneer komt dat actieplan? 

Antwoord:

In het kader van de uitvoering van de motie Bruins/Asante zijn er is de
afgelopen maanden verschillende gesprekken gevoerd met de
studentenbonden en de onderwijskoepels, met studentpsychologen, experts
en decanenverenigingen. Deze partijen spelen een belangrijke rol rondom
psychische hulpverlening. 

In mijn recent verzonden antwoord op de Kamervragen van de leden Van de
Molen en Kuik (beiden CDA), heb ik daarnaast aangekondigd ook in gesprek
te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Dit omdat studenten
op grond van de participatiewet een individuele studietoeslag bij de
gemeente kunnen aanvragen. 

Na deze gesprekken wil ik de balans opmaken en zal ik vervolgens uw
Kamer voor de zomer 2018 informeren over de uitvoering van deze motie.

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Zijn de ministers bereid om met de Meestert-groepen (Slob) en met de
Pabo's (Van Engelshoven) te bespreken op welke manier deze nieuwe
emancipatie van mannen in het onderwijs een flinke boost kan krijgen? 

Antwoord:

Diversiteit in lerarenteams, waaronder meer mannen is van belang. Er
zijn verschillende initiatieven in het onderwijsveld om dit te
bevorderen. Begin dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger, naar aanleiding
van de initiatiefnota van de heer Bruins ‘Kerels voor de klas', met uw
Kamer besproken hoe hier meer eenheid in zou kunnen komen. Toen is
toegezegd dat als de verschillende groepen gezamenlijk optrekken en
samen een gedegen plan maken, bekeken zal worden op welke wijze wij dit
kunnen ondersteunen. Graag gaan wij met de Meestert-groep en de pabo's
in gesprek, wat ons betreft aan de hand van hun plan voor een
gezamenlijke aanpak. Aan de hand van dit plan zal ik kijken hoe ik dit
indien nodig kan ondersteunen. 

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Hoe ziet de minister de rol van scholen in mediawijsheid? En wat is de
rol van ouders? 

Antwoord:

Om overladenheid van het curriculum tegen te gaan, hecht ik aan de
integrale herziening van het curriculum. In het kader van
deze herziening starten in maart volgend jaar negen ontwikkelteams,
waaronder een ontwikkelteam 'digitale geletterdheid'. Mediawijsheid
maakt daar onderdeel vanuit. De teams ontwikkelen bouwstenen, op basis
waarvan in een volgende fase nieuwe formele onderwijsdoelen kunnen
worden geformuleerd. De bouwstenen worden op ontwikkelscholen besproken
en beproefd. Vertegenwoordigers van ouders (Ouders & Onderwijs) zitten
in de groep die dit traject coördineert. Ouders & Onderwijs organiseert
gedurende het proces bijeenkomsten waarop gereageerd kan worden op de
tussenproducten uit de ontwikkelteams. 

CU	Bruins, E.E.W. 	Vraag:

Mag ik de minister, na mijn pleidooi voor technologische innovatie, voor
bèta en techniek, oproepen om ook oog te blijven houden voor de kleine
geesteswetenschappen en voor de levensbeschouwelijke universiteiten? Wil
de minister erop letten dat deze levensbeschouwelijke universiteiten
voldoende stem hebben bij NWO en de VSNU. 

Antwoord:

Ik deel de mening dat we oog moeten hebben voor de geesteswetenschappen
en levensbeschouwelijke universiteiten. Technische opleidingen zijn van
belang, maar dat geldt eveneens voor de kleine geesteswetenschappen. Het
belang dat we hieraan hechten komt bijvoorbeeld tot uiting in het
bestaande sectorplan geesteswetenschappen op basis waarvan jaarlijks
structureel bijna € 17 mln. beschikbaar wordt gesteld. In dit verband
wil ik ook wijzen op de Nationale Wetenschapsagenda. Deze gaat uit van
een interdisciplinaire aanpak. Een concreet voorbeeld: voor een
vraagstuk als de quantum/nanorevolutie is niet alleen technologische
kennis nodig maar is ook de balans tussen informatievrijheid en privacy
van belang. Daarvoor hebben we de geesteswetenschappen, zoals de
filosofie en de rechtswetenschappen, nodig. 

Bij NWO zijn er geen belemmeringen voor onderzoekers van de
levensbeschouwelijke universiteiten in vergelijking met die van andere
universiteiten. De VSNU is geen overheidsorgaan, maar een vereniging die
zelf haar ledenbeleid bepaalt. Bij een groot aantal zaken zijn de
levensbeschouwelijke universiteiten ook aangehaakt; zo vallen zij onder
de cao van de universiteiten.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Ontwikkeling in en naast de studie is voor D66 belangrijk, bijvoorbeeld
door een bestuursjaar of tijdelijk in het buitenland studeren. In het
regeerakkoord is afgesproken dat het profileringsfonds wordt uitgebreid
en dat er een internationaliseringsaanpak komt, waardoor meer studenten
in het buitenland kunnen studeren. Graag vraag ik de minister hoe zij
deze aanpak gaat invullen, en wanneer we de eerste resultaten mogen
verwachten? 

Antwoord:

In het regeerakkoord is een structurele intensivering van het
profileringsfonds opgenomen van € 2 mln.   

Mijn voorganger heeft toegezegd de komende jaren te monitoren wat de
aard en de omvang is van de vergoedingen uit het profileringsfonds.
Hierover stuur ik u in de zomer van 2018 een eerste rapportage.

Op basis van deze rapportage neem ik een besluit over de inzet van deze
extra middelen. Ik zal u hierover in de zomer gelijktijdig met de eerste
rapportage informeren.

In het kader van de internationaliseringsaanpak is sinds kort in de wet
geregeld dat het profileringsfonds ook kan worden gebruikt om studenten
die in buitenland willen studeren (op basis van uitwisseling) financieel
te ondersteunen.

Mijn brede visie op internationalisering wordt voor de zomer van 2018
aan uw Kamer toegezonden. Uitgaande mobiliteit van Nederlandse studenten
zal daar zeker een onderdeel van zijn.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Kan de Minister bevestigen dat de elementen fundamenteel onderzoek,
jonge toponderzoekers en Nationale Wetenschapsagenda ook terug zullen
komen in de verdere uitwerking van de verdeling van onderzoeksmiddelen? 

Antwoord:

Met mijn brief van 30 november jl. heb ik een eerste inzicht gegeven in
de ambities en prioriteiten die ik heb als het gaat om wetenschap en
onderzoek. Die ambities en prioriteiten zijn voor mij leidend bij de
inzet van de middelen uit het regeerakkoord.

Ik heb oplopend tot € 200 mln. structureel vanaf 2020 aan extra
middelen voor fundamenteel onderzoek. Daarnaast heb ik oplopend tot €
50 mln. structureel vanaf 2020 voor toegepast onderzoek. In zowel in
2018 als 2019 is er € 50 mln. voor wetenschappelijke
onderzoeksinfrastructuur beschikbaar. Richting D66 wil ik aangegeven dat
de prioriteiten die D66 noemt - meer geld voor vrij, fundamenteel
onderzoek, meer geld voor jonge onderzoekers en geld voor de Nationale
Wetenschapsagenda - ook prioriteiten zijn die ik voor ogen heb. 

Ik wil samen met mijn collega-ministers en de kenniscoalitie voortbouwen
op de successen die al zijn geboekt met de startimpuls die aan de
Nationale wetenschapsagenda is gegeven. Zo hebben dit jaar de
ministeries van OCW en IenW in overleg met NWO en de boegbeelden van de
NWA-route circulaire economie aan deze route een impuls gegeven op basis
van cofinanciering vanuit beide departementen. Op deze wijze wordt ook
een impuls gegeven aan de NWA-route Big Data in samenwerking tussen
Defensie, NWO en TNO. 

In reactie op de opmerking van het CDA over het belang van de thema's
"technologie en maatschappij" en "Oorsprong van het bestaan" wil ik
graag aangegeven dat voor deze thema's door OCW al middelen ter
beschikking zijn gesteld uit de NWA Startimpuls. Er is dus ook aandacht
voor de morele vraagstukken die samenhangen met een samenleving die
steeds meer verweven is met techniek.

De samenwerking op de NWA-routes laat zien, dat er veel mogelijkheden
zijn om samen op te trekken voor zowel het realiseren van
maatschappelijke transities als het realiseren van wetenschappelijke
doorbraken. 

Naast de NWA geef ik prioriteit aan het versterken van de kennisbasis
waaronder digitale infrastructuur. Ik wil ruimte bieden aan talent om
zich te ontplooien binnen de wetenschap en om vrij onderzoek te doen. In
de "hunger games" om de veni, vidi en vici beurzen (vernieuwingsimpuls),
vissen zelfs de grootste talenten nu achter het net. NWO de VSNU hebben
maatregelen genomen om de aanvraagdruk te verminderen.

Natuurlijk heb ik oog voor de knelpunten rondom beta en techniek,
hierbij ga ik gebruik maken van de ervaringen met sectorplannen.

Daarnaast ga ik kijken hoe ik praktijkgericht onderzoek bij de
hogescholen verder kan stimuleren. 

Met de incidentele middelen voor onderzoeksinfrastructuur wil ik bezien
of de druk op de huidige financieringsronde voor grootschalige
wetenschappelijke infrastructuur verlicht kan worden. Mogelijk kunnen we
met die middelen ook op internationaal terrein scoren in het naar
Nederland halen van nieuwe faciliteiten waar wereldwijd belangstelling
voor bestaat. 

In het voorjaar wil ik mijn concrete plannen ontvouwen. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Het onderwijssysteem speelt in op de behoeftes van de sterkste
leerlingen, maar zorgt ervoor dat de zwakst presterende leerlingen, zich
niet optimaal kunnen ontwikkelen.

Welke maatregelen gaat de minister nemen om dit euvel te verhelpen?

Antwoord:

De veronderstelling dat het Nederlandse onderwijssysteem ervoor zou
zorgen dat juist de zwakst presterende leerlingen zich niet optimaal
zouden kunnen ontwikkelen, is onjuist. Uit internationaal onderzoek
blijkt juist dat ‘onze' cognitief minst sterk presterende leerlingen
in vergelijking met hun leeftijdsgenoten in het buitenland, goed
presteren. Daar dragen zowel stelselkenmerken van het Nederlandse
(voortgezet) onderwijs (zoals goed beroepsonderwijs, de mogelijkheid het
voortgezet onderwijs in een brede brugklas te beginnen en de
mogelijkheid tot stapelen in de onderwijsloopbaan) als mogelijke nieuwe
initiatieven (zoals Tienercolleges voor leerlingen van 10 - 14 jaar en
de mogelijkheid om vakken te volgen op verschillende niveaus) aan bij.
Daar zullen we op blijven inzetten. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Ik vraag de minister wanneer en hoe studenten deze voucher tegemoet
kunnen zien? 

Antwoord:

In de Wet studievoorschot hoger onderwijs is geregeld dat de eerste vier
cohorten studenten in het nieuwe stelsel (start studie in resp.
collegejaar 2015/2016, 2016/2017, 2017/2018, 2018/2019) aanspraak maken
op een voucher ter waarde van € 2000. Hiermee hebben zij de
mogelijkheid om tussen 5 en 10 jaar na het afstuderen nogmaals
geaccrediteerd onderwijs te volgen.

De student ontvangt de voucher wanneer zij met goed gevolg een hbo
bachelor of een wo bachelor en master in het hoger onderwijs heeft
afgerond. Bij nominaal studeren voor een driejarige bachelor, ontvangt
de student de voucher dus halverwege 2018. Heel snelle studenten zijn
echter al gedurende het collegejaar 2016-2017 afgestudeerd. Dit betekent
dat de eerste voucher vanaf collegejaar 2021-2022 kan worden verzilverd.
Over de wijze waarop de voucher kan worden aangevraagd wordt uw Kamer in
2018 nader geïnformeerd. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Met een investering en de verhoging van het gemeentefonds kunnen
kinderen met achterstand, maar ook hoogbegaafde kinderen, zich maximaal
ontwikkelen.

Hoe gaat de minister deze investering inzetten zodat het geld snel
beschikbaar komt? 

Antwoord:

In het regeerakkoord is opgenomen dat er vanaf 2019 structureel € 30
mln. extra vrij wordt gemaakt voor onderwijsachterstanden en
hoogbegaafde leerlingen. In 2018 is er € 15 mln. beschikbaar. De
Tweede Kamer wordt over de wijze van besteding van deze middelen voor de
zomer 2018 geïnformeerd.

Daarnaast wordt de specifieke uitkering van gemeenten voor het
gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid verhoogd met structureel €
170 mln vanaf 2020. In 2018 en 2019 komt er hiervoor al respectievelijk
€ 40 mln en € 130 mln. beschikbaar.

Met de extra middelen in de specifieke uitkering kunnen gemeenten de
uren in de voorschoolse educatie uitbreiden van 10 naar 16 uur.
Daarnaast worden gemeenten in staat gesteld om de kwaliteit van de
voorschoolse educatie te verhogen. Door de verhoging van de kwantiteit
en kwaliteit wordt de effectiviteit van de voorschoolse educatie
verbeterd. In januari stuur ik u een brief waarin ik in ga op de inzet
en de verdeling van deze middelen.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Ik ben (deels) blij met het regeerakkoord op het gebied van emancipatie
en de stappen die voor de LHBTI-gemeenschap gezet zullen worden. Het
hele Regenboog Stembusakkoord wordt uitgevoerd. Ik hoor graag van de
minister hoe zij dit gaat realiseren en op welke termijn? 

Antwoord:

In het voorjaar van 2018 zal ik uw Kamer informeren over de verdere
uitwerking van het Regenboogakkoord en over de accenten op het brede
emancipatieterrein die ik de komende periode wil maken. Ik zal dat doen
met een Emancipatienota.

De uitvoering van het Regenboog Stembusakkoord heeft daarbij grote
prioriteit. Ik neem de uitvoering van het Regenboogakkoord - zoals dat
in het regeerakkoord staat - samen met mijn collega's in het kabinet
actief ter hand.

Daarbij ben ik in de eerste plaats verantwoordelijk voor het opstellen
van het algemene kader voor het emancipatie en lhbti-emancipatiebeleid. 

Vanuit mijn coördinerende taak voor het emancipatiebeleid van het
kabinet zal ik daarnaast mijn collega's ondersteunen bij de uitvoering
van de maatregelen uit het Regenboogakkoord op hun terrein en agenderen
waar dat de komende tijd nog nodig mocht blijken. 

Zo is er een aantal inspanningen op wetgevingsterrein, waarbij de
bewindspersonen van BZK en JenV primair verantwoordelijk zijn. Zoals de
aanvulling van de Grondwet met de gronden handicap en seksuele
gerichtheid en de evaluatie van de wet erkenning transgender personen.
Ik ben in overleg met mijn collega's over de termijn waarop uw Kamer
geïnformeerd zal worden over de stand van zaken en verdere aanpak.

Bij uw Kamer ligt ook het initiatiefwetsvoorstel dat voorziet in
aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking
van de rechtspositie van transgender personen en personen met een
intersekse conditie.

Op korte termijn geef ik vervolg aan verdere maatregelen om onnodige
geslachtsregistratie te voorkomen. Dat geldt ook voor de nodige steun
aan Gender Sexuality Alliance op scholen en de aandacht voor de positie
van LHBTI in de opleiding van docenten en in het mbo.

Ik ben in overleg met de betrokken bewindspersonen van VWS, SZW, JenV en
BZK over de verdere uitvoering van de meer praktische maatregelen uit
het Regenboogakkoord. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Vanaf wanneer gaat de uitzondering van invaldocenten van de flexwet
(Wwz) in? 

Antwoord:

In het regeerakkoord is afgesproken dat in het primair onderwijs
tijdelijke contracten voor invalkrachten voor vervanging wegens ziekte,
uitgezonderd zijn van de ketenbepaling. Voor deze afspraak moet de wet
worden gewijzigd. Totdat de wetswijziging van kracht is, kan het primair
onderwijs gebruik maken van een regeling van SZW "regeling ketenbepaling
bijzondere functies". 

Die regeling staat afwijking toe van de ketenbepaling in de maanden
januari tot en met maart voor ten hoogste 14 kalenderdagen, bij
vervanging wegens onvoorzien ziekteverzuim. Om van deze regeling gebruik
te maken is een afspraak tussen sociale partners nodig. Voor 2018 is
deze afspraak al gemaakt. Zo nodig kan dat in de jaren daarna eveneens
gebeuren als de wetswijziging onverhoopt nog niet is gerealiseerd.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

De focus zou moeten liggen op wat een kind kan, niet wat het heeft. Hoe
kijkt de minister naar het probleem van medicalisering? Wat kunnen we
hieraan doen? 

Antwoord:

Het doel van passend onderwijs is om te kijken naar wat een kind kan, en
niet naar wat het heeft. Dit sluit aan bij uw benadering. Diagnoses zijn
niet meer nodig om extra ondersteuning te krijgen.

Scholen bepalen zelf welke ondersteuning een kind nodig heeft en
signaleren of hier eventueel aanvullende zorg bij nodig is. Dit doen zij
in overleg met de ouders.

Het is uiteindelijk aan de zorg om een eventuele diagnose te stellen en
medicatie voor te schrijven.

In de werkgroep ‘gepaste zorg' zijn verschillende instrumenten
ontworpen voor scholen en ouders, die hen helpen om te komen tot goede
ondersteuning van het kind zonder dat medicalisering nodig is. Aan deze
werkgroep namen de ministeries van VWS, OCW, verschillende
beroepsverenigingen vanuit onderwijs en zorg en ouderverenigingen deel. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Ondersteunt de minister dat het praktijkonderwijs een geheel eigen taak
en functie heeft binnen het onderwijsaanbod doordat ze kwetsbare
jongeren leiden naar de arbeidsmarkt? Is de minister bereid de
landelijke toelatingscriteria voor praktijkonderwijs te handhaven? 

Antwoord:

Het praktijkonderwijs heeft een zeer belangrijke functie binnen het
onderwijsaanbod en een geheel eigen taak, doordat zij als enige
reguliere schoolsoort binnen het voortgezet onderwijs kwetsbare jongeren
direct naar de arbeidsmarkt leidt. 

Als we kijken naar de leerlingen die nu het praktijkonderwijs in- en
uitstromen, is de doelgroep wel anders dan bij de invoering van het
praktijkonderwijs (bijna twintig jaar geleden) gedacht. Het grootste
deel van de leerlingen wordt nog altijd toegeleid naar de arbeidsmarkt,
maar ruim 40% stroomt door naar een vervolgopleiding in het mbo en
behaalt daar een diploma.

Er wordt daarom al een langere tijd gesproken, onder andere met het
praktijkonderwijs, over een toekomstbestendig onderwijsaanbod voor deze
kwetsbare jongeren. Centraal staat daarbij de vraag hoe hen het meest
adequaat te bedienen.

De vraag over landelijke toelatingscriteria hangt daarmee samen. Ik zal
u daar op korte termijn nader over informeren.

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Kan de minister toezeggen dat al dit examenjaar de rekentoets niet meer
meetelt?

Antwoord:

Ik vind het belangrijk dat leerlingen, docenten en scholen snel weten
waar ze aan toe zijn. Daarom wordt er hard gewerkt om de plannen uit het
regeerakkoord zorgvuldig uit te werken. Daarbij gaat het zowel over het
al dan niet meetellen van de rekentoets in dit schooljaar, als om een
mogelijk alternatief hiervoor. Mijn inzet daarbij is dat de rekentoets
al dit schooljaar niet meer meetelt. Ik ben hierover in gesprek met
stakeholders. Vóór de kerst zal ik duidelijkheid verschaffen. 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Daarnaast ontvangen wij van de minister graag een tijdpad, wanneer de
diverse investeringen die nog verborgen staan op de begroting in 2018
worden uitgevoerd. 

Antwoord:

Met vier nota's van wijziging bij de OCW-begroting is een deel van de
intensiveringen uit het regeerakkoord reeds overgeboekt naar de
OCW-begroting. De overige intensiveringen staan op de Aanvullende Post
bij Financiën. Dit is zichtbaar in de Startnota van het kabinet. Voor
de intensiveringen worden nu concrete en doelmatige beleidsvoorstellen
uitgewerkt. Hierover wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. Verwerking op
de OCW-begroting van deze intensiveringen gebeurt met een Incidentele
Suppletoire Begroting of de 1e Suppletoire Begroting van het jaar 2018. 

DENK	Kuzu, T.	Vraag:

Herkent de minister de signalen over de moeilijke overgang passend
onderwijs / speciaal onderwijs en wat gaat hij eraan doen om ouders
beter mee te nemen en voor te bereiden op de overgang van hun kind naar
het passend onderwijs? 

Antwoord:

Bij OCW zijn weinig van dit soort signalen bekend.

Ik deel met u dat ouders en leerling goed betrokken moeten worden bij
het onderwijsaanbod en de ondersteuning die nodig is. Voor leerlingen
met een extra ondersteuningsbehoefte stelt de school daarom een
ontwikkelingsperspectief op, in overleg met de ouders.

In de wet passend onderwijs is geregeld dat school en ouders ten minste
een keer per jaar overleg voeren over het ontwikkelingsperspectief van
de leerling en de ondersteuning die daarbij nodig is.

Ook over een bijstelling van dit perspectief moet de school met ouders
overleg voeren. Als er dus méér ondersteuning nodig is, of als de
school signaleert dat een speciale school beter bij een leerling past,
dan dient dit vooraf besproken te worden met de ouders.

Een (over)stap naar een speciale school moet ook zorgvuldig worden
ingezet.

Mocht dit in de communicatie toch mis gaan, dan kunnen ouders zich ook
wenden tot het samenwerkingsverband.

Een onderwijsconsulent kan ook ondersteuning bieden door te adviseren
over een passend aanbod.

Verder kunnen ouders een geschil over het ontwikkelingsperspectief
voorleggen aan de landelijke geschillencommissie passend onderwijs.

GL	Özdil, Z.	Vraag:

Is de minister bereid om samen met universiteiten best practices te
verkennen? Bijvoorbeeld het voorstel van de VSNU om minimaal taalniveau
C1 verplicht te stellen voor docenten op universiteiten die in het
Engels lesgeven. 

Antwoord:

De keuze voor het Engels in het hoger onderwijs moet geen automatisme
zijn. Het is van belang dat er op het niveau van de individuele
opleiding goede zorgvuldige afwegingen gemaakt worden over taalbeleid.
Het Engels mag nooit ten koste gaan van de kwaliteit. 

 

De VSNU werkt momenteel aan gezamenlijke afspraken die hier concreet
invulling aan geven. Het delen van goede voorbeelden is hierbij een
vanzelfsprekend onderdeel. Een van de afspraken is dat docenten in het
hoger onderwijs die in het Engels lesgeven, die taal op minimaal C1
niveau moeten beheersen. Dat wordt door mij van harte ondersteund. 

GL	Özdil, Z.	Vraag:

Is de minister bereid om met het Promovendinetwerk Nederland in gesprek
te gaan om te kijken of zij ook financiële ondersteuning kunnen krijgen
vanuit de OCW-begroting, analoog aan andere belangen- en
werknemersorganisaties in het hoger onderwijs? 

Antwoord:

Van uit mijn ministerie is er regelmatig contact met het
Promovendinetwerk Nederland. De signalering door het netwerk en de
dialoog vind ik van belang. Wij benoemen het belang van een goede
rechtspositie ook in onze dialoog met de universiteiten, die daarvoor de
directe verantwoordelijkheid dragen. Naast promovendi zijn er ook andere
groepen van onderzoekers die zich verenigen, zoals lectoren en postdocs,
waarmee wij ook contact willen onderhouden. Ik vind het voor de hand
liggen dat de universiteiten, als dan niet via de VSNU, zelf de
verantwoordelijkheid nemen voor het ondersteunen van overleg van hun
medewerkers.

GL	Özdil, Z.	Vraag:

Nederland scoort ondermaats op uitgaande mobiliteit. Welke stappen gaat
de minister zetten om dit te verbeteren? 

Antwoord:

Voor de zomer van 2018 kom ik met een brede samenhangende visie op
internationalisering in het hoger onderwijs. Uitgaande mobiliteit is
daarbij een belangrijk aandachtspunt. Bij het vormen van die visie zal
ik bezien welke maatregelen passend zijn voor het stimuleren van
uitgaande mobiliteit. Op 20 december spreek ik met studenten van de
vereniging van Nederlandse Wereldwijde Studenten (NWS) en ik zal hen ook
vragen welke belemmeringen zij ervaren of ervaren hebben bij hun keuze
om in het buitenland te gaan studeren. 

Ik wil het geschetste beeld ten aanzien van de Nederlandse score op
uitgaande mobiliteit nuanceren. Op dit moment scoort Nederland op het
gebied van diplomamobiliteit, waarbij studenten voor een volledige
bachelor of master naar het buitenland gaan, onder het Europees
gemiddelde. Dat komt met name omdat Zuid-Oost Europese landen (ver)
boven gemiddeld scoren. De diplomamobiliteit neemt echter al 10 jaar
toe. De meeneembare studiefinanciering, die dit jaar 10 jaar bestaat,
heeft daar een goede rol in gespeeld. Daarnaast heeft Nuffic een
uitgebreide website (wilweg.nl) waarop over allerlei onderwerpen
informatie wordt verstrekt, onder andere ook over studiebeurzen.

Het aandeel studenten dat voor een kortere periode naar het buitenland
vertrekt (studiepuntmobiliteit) ligt met 23% boven het EU-gemiddelde. 

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

Gaat de minister in gesprek met thuiszitters en ouders om te kijken wat
zij nodig hebben? 

Antwoord:

Het onderwerp vraagt om blijvende aandacht. Ik wil de komende tijd mijn
oor te luisteren leggen bij het onderwijsveld. Daarbij zal ik ook de
problematiek van de thuiszitters meenemen, zoals dat ook in het verleden
bijvoorbeeld via de Thuiszitterstop is gedaan. Dat wil ik in de volle
breedte doen. Ik wil een gezamenlijk gesprek met thuiszitters,
leerplichtambtenaren, onderwijsconsulenten en samenwerkingsverbanden.
Zij zijn immers gezamenlijk aan zet om oplossingen te bieden voor
thuiszitters. 

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

Mensen die leraar willen worden, moeten nogal zoeken naar de juiste
informatie over hoe zij leraar kunnen worden. Een centraal
informatiepunt is nodig waarop heldere informatie staat over hoe leraar
te worden. Kan de minister dat regelen? 

Antwoord:

Wij maken het makkelijker voor geïnteresseerden in het beroep van
leraar om informatie te vinden. We hebben de informatie over het beroep
en de routes ernaar toe gebundeld in één centraal informatiepunt op
www.rijksoverheid.nl/wordleraar. Hierop staat bijvoorbeeld op welke
manieren geïnteresseerden (vanuit verschillende doelgroepen) een
onderwijsbevoegdheid kunnen halen, welke subsidies daarvoor beschikbaar
zijn, hoeveel je als leraar verdient en waar tekorten worden verwacht.
Ook wordt verwezen naar andere websites waar specifieke informatie
gevonden kan worden. Daarnaast beantwoorden medewerkers van het
ministerie van OCW o.a. via e-mail of social media vragen van mensen die
leraar willen worden.

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

In het gehele onderwijs moeten leraren en leerlingen beter worden
betrokken, bijvoorbeeld via sterkere medezeggenschap. Hoe denkt de
minister hierover en wat gaat hij er aan doen om leerlingen en leraren
een echte stem te geven in het onderwijs? 

Antwoord:

De betrokkenheid van ouders, leraren en leerlingen bij het onderwijs
acht ik van groot belang. 

Medezeggenschap is een belangrijke pijler binnen het bestuur van
scholen. Met de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuurskracht
in januari jl. is de positie van de medezeggenschap aanzienlijk
verbeterd. Het kabinet is voornemens de medezeggenschapsraad
instemmingsrecht te geven op de hoofdlijnen van de begroting.
Uiteindelijk gaat het bij het stimuleren van de medezeggenschapscultuur
binnen scholen om het goede gesprek tussen de medezeggenschapsraad, de
schoolleiding en het bestuur over allerlei zaken die het onderwijs
aangaan. De professionalisering van de leden van de medezeggenschap
draagt daaraan ook bij. Het project versterking medezeggenschap, waarin
sectorraden, Ouders & Onderwijs, Landelijk Aktie Komitee Scholieren
(LAKS) en bonden samenwerken, vervult hierin een rol. Op deze manier
zijn leraren, ouders en leerlingen die in medezeggenschapsraden zitten,
geholpen om hun rol op een goede manier te vervullen.

Tot slot wil ik ook het Professioneel statuut noemen dat met de Wet
Beroep Leraar verplicht is gesteld. Dit professioneel statuut komt tot
stand in dialoog tussen bestuur, schoolleider en leraren. Daarin worden
afspraken gemaakt over de manier waarop zeggenschap van leraren is
geregeld. Ook hiermee wordt de stem van leraren in het onderwijs dus
versterkt. 

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

Wanneer kan de Kamer de uitwerking van sterk beroepsonderwijs tegemoet
zien? 

Antwoord:

Begin 2018 kunt u een uitgewerkte versie van het programmaplan tegemoet
zien. 

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

Is de minister bereid om onderzoek te doen naar prestatiedruk en
burn-out onder leerlingen en studenten en de relatie met het
onderwijssysteem? 

Antwoord:

Recent heb ik mijn antwoorden op de Kamervragen van de heer Futselaar
(SP) en op de aanvullende vragen van de heer Van der Linde (VVD) over
prestatiedruk bij studenten naar uw Kamer gestuurd. 

Ik heb hierin aangegeven dat studenten gebaat zijn bij uitdagend
onderwijs. Maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk
ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de
student en, al dan niet indirect, op het studieverloop. 

Ik ben daarom ook in gesprek met de hogeronderwijsinstellingen,
studentpsychologen, studentenorganisaties en experts. Ik doe dit in het
kader van de motie Bruins/Asante, die de regering oproept om te komen
tot een actieplan zodat op iedere instelling goede en laagdrempelige
psychische hulpverlening aanwezig is. Zoals ik ook in mijn antwoord op
de schriftelijke vragen heb aangegeven, constateer ik dat
hogeronderwijsinstellingen dit thema op hun netvlies hebben en hier
actie op ondernemen.

Ook heb ik het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) opdracht
gegeven om een call voor onderzoek te plaatsen waarbij één van de drie
prioriteiten is: kleinschalig onderwijs en het studentwelzijn.

Ik verwacht uw Kamer over de uitvoering van de motie Bruins/Asante voor
de zomer van 2018 te kunnen informeren.

 

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

Afgelopen zes jaar zijn de middelen voor het achterstandenbeleid voor
scholen vanuit OCW met 35% afgenomen. Vindt de minister dat de
achterstanden ook echt met een derde zijn afgenomen? 

Antwoord:

Het aantal kinderen dat valt onder de doelgroepdefinitie uit de huidige
gewichtenregeling is kleiner geworden. Dit komt door de autonome daling
van het aantal leerlingen in het basisonderwijs en de stijging van het
opleidingsniveau van de ouders. De huidige doelgroepdefinitie gaat
immers alleen uit van dit opleidingsniveau. 

Tegelijkertijd blijft er altijd een groep kinderen die een achterstand
heeft ten opzichte van het gemiddelde. Hoeveel van deze kinderen voor
extra financiering in aanmerking zouden moeten komen is een
beleidsmatige keuze. Ik werk aan een nieuwe bekostigingssystematiek om
de beschikbare middelen beter te verdelen. Begin volgend jaar wil ik
naar aanleiding daarvan met uw Kamer over het
onderwijsachterstandenbeleid in gesprek. 

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

In de regeerakkoorden van vorige kabinetten stond drie uur per week
bewegingsonderwijs door bevoegde docenten. In dit regeerakkoord is dat
verdwenen. Ik zou aan de minister willen vragen of hij het met
GroenLinks eens is dat we hier wel naar moeten streven, juist ook om
andere leraren te ontlasten. 

Antwoord:

Bewegingsonderwijs is ook voor het huidige kabinet een belangrijk thema.
Zo worden met het Regeerakkoord bestaande afspraken uit het
bestuursakkoord PO - waarin de genoemde ambitie van minimaal twee uur
per week bewegingsonderwijs is opgenomen - voortgezet. Daarnaast wordt
het bewegingsonderwijs meegenomen in de integrale curriculumherziening
(zie ook het antwoord op vraag 79).

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

Wanneer wordt de rekentoets voor deze lichting leerlingen afgeschaft? 

Antwoord:

Ik vind het belangrijk dat leerlingen, docenten en scholen snel weten
waar ze aan toe zijn. Daarom wordt er hard gewerkt om de plannen uit het
regeerakkoord zorgvuldig uit te werken. Daarbij gaat het zowel over het
al dan niet meetellen van de rekentoets in dit schooljaar, als om een
mogelijk alternatief hiervoor. Mijn inzet daarbij is dat de rekentoets
al dit schooljaar niet meer meetelt. Ik ben hierover in gesprek met
stakeholders. Vóór de kerst zal ik leerlingen en scholen informeren
over welke regels er gaan gelden dit schooljaar, zodat leerlingen op
tijd weten waar ze aan toe zijn. 

 

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

Initiatieven in passend onderwijs om kinderen met beperkingen in het
regulier onderwijs een kans te bieden, ondervinden vaak hinder van
verschillen tussen onderwijs- en zorgbudget. Kan de minister samen met
de collega van VWS kijken naar belemmeringen die dit soort initiatieven
ondervinden en deze vervolgens wegnemen? 

Antwoord:

Zoals in het regeerakkoord afgesproken, is er aandacht voor de
verbinding tussen onderwijs en zorg. Samen met mijn collega van VWS zal
ik komend jaar oplossingsrichtingen uitwerken om de zorg in
onderwijstijd eenvoudiger te organiseren.

Er zijn enkele kleinschalige initiatieven, vaak van ouders van kinderen
met een ernstige meervoudige beperking, om de zorg voor hun kind, of
voor enkele kinderen, op een school te organiseren en integratie met de
andere leerlingen te bevorderen.

Dit soort initiatieven kunnen een mooie toevoeging zijn aan het
combineren van onderwijs en zorg, waarbij bijvoorbeeld kinderen met een
ernstige meervoudige beperking de kans krijgen om in meer of mindere
mate mee te doen op een reguliere school en bijvoorbeeld de
speelmomenten met andere kinderen te volgen.

Mijn collega en ik zullen bij de uitwerking van het regeerakkoord ook
aandacht hebben voor deze initiatieven.

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

GroenLinks heeft het belang van brede brugklassen vaak aangekaart.
Kinderen moeten op jonge leeftijd kiezen. Dit is een zwakte van het
systeem. Hoe ziet de minister dit? 

Antwoord:

Alle leerlingen verdienen onderwijs dat aansluit bij hun talenten,
gaven en leerstijl. Leerlingen verschillen daarin. Daarom is het van
belang dat ouders van kinderen die in groep 8 van de basisschool zitten
en straks naar het voortgezet onderwijs zullen gaan echt wat te kiezen
hebben. Voor de ene leerling is het eerder duidelijk waar hij of zij in
het voortgezet onderwijs het best op zijn of haar plaats is dan voor de
andere leerling. De ene leerling gedijt het best als hij na de
basisschool meteen kan instromen in een homogene brugklas op zijn eigen
niveau, een klas waar hij niet voortdurend op zijn tenen moet lopen of
juist onvoldoende wordt uitgedaagd. De andere leerling heeft juist het
meeste baat bij een breder samengestelde brugklas. Alle leerlingen die
gebaat zijn bij een brede of heterogene brugklas moeten dit in principe
ook kunnen doen. In elke regio moet daarom voldoende aanbod zijn van
brede brugklassen. 

 

Uit een eerste onderzoek hiernaar door DUO in 2016, waarover uw Kamer
begin dit jaar is geïnformeerd, kwam naar voren dat leerlingen
momenteel in nagenoeg geheel Nederland binnen een straal van hemelsbreed
7 kilometer (een redelijke fietsafstand voor leerlingen in deze
leeftijd) van hun huis naar een school (meestal ook naar meerdere
scholen) kunnen gaan waar zij kunnen instromen in een voor hen passende
heterogene brugklas. Het is zaak ervoor te zorgen dat er een toereikend
aanbod blijft.

 

Ten behoeve hiervan zal DUO daarom ook dit schooljaar het feitelijke
brugklasaanbod opnieuw in beeld brengen. Het beeld hierover zal begin
2018 beschikbaar zijn. Mocht op basis daarvan blijken dat in bepaalde
regio's sprake is van een ontoereikend aanbod van brede brugklassen, dan
zal ik met de VO-raad in overleg treden om te bezien wat nodig is om
ervoor te zorgen dat in die regio's (alsnog) bestuurlijke afspraken
gemaakt worden over een toereikend aanbod.

GL	Westerveld, E.M.	Vraag:

Waarom staat er niets over aansluiting opvang en onderwijs in het
regeerakkoord? Wat gaat de minister doen met het advies van de taskforce
over de samenwerking tussen opvang en onderwijs? 

Antwoord:

De aansluiting tussen onderwijs en opvang heeft zeker de aandacht van
het kabinet. Samen met de staatssecretaris van Sociale Zaken en
werkgelegenheid zal ik voor de zomer van 2018 met een kabinetsreactie
komen op de concrete voorstellen van de Taskforce.

Partij voor de Dieren	Raan, L. van	Vraag:

Kan de minister van OCW bijdragen aan het substantieel vergroten van het
bedrag voor het waarborgen van duurzaamheidsinitiatieven? Graag een
reactie. 

Antwoord:

Ook het ministerie van OCW ziet het belang van duurzaamheid. Op
verschillende manieren wordt hier binnen het terrein van OCW aandacht
aan besteed. OCW draagt bijvoorbeeld bij aan de grean deal-scholen en
besteedt aandacht aan duurzaamheid in een aantal routes van de Nationale
Wetenschapsagenda (energietransitie en sustainable development goals).
Ik zie geen ruimte binnen de begroting van OCW om extra middelen
beschikbaar te stellen voor Leren voor morgen. 



Partij voor de Dieren	Raan, L. van	Vraag:

De fossiele industrie beïnvloedt het onderwijs. Is de minister het dan
met ons eens dat hoe langer de fossiele industrie haar gesubsidieerde
CO2 uitstoot en de kostbare technici van de scholen gebruikt voor haar
achterhaalde fossiele businessmodel, hoe kostbaarder de transitie wordt?
Graag een reactie van de minister. 

Antwoord:

Zoals is aangegeven in de beantwoording van schriftelijke vragen van het
lid Van Raan, bepalen onderwijsinstellingen zelf hoe zij hun onderwijs
inrichten en welke leermiddelen ze daarvoor gebruiken.

Het is niet aan de Minister voor Basis, Voortgezet Onderwijs en Media
om te bepalen welke sector welke gediplomeerde jongeren mag aannemen.
Het is aan jongeren zelf om te bepalen waar zij willen solliciteren en
hoe zij hun loopbaan en hun leven vorm willen geven. 

 

 

Partij voor de Dieren	Raan, L. van	Vraag:

Zou de minister bereid zijn bij nieuwe prestatieafspraken in het
beroepsonderwijs te kijken naar de kans op een baan in één van de
cruciale transitie sectoren, bijvoorbeeld de verduurzaming van de
energie- en landbouwsector en de omschakeling van dierlijke naar
plantaardige eiwitten? 

Antwoord:

Bij de nieuwe kwaliteitsafspraken vind ik het vooral belangrijk dat
onderwijsinstellingen afspraken maken met de regionale partners. Het
versterken van de horizontale dialoog is voor mij een speerpunt. Dit
betekent wel dat ik terughoudend moet zijn met het opleggen van
landelijke speerpunten. Daar waar cruciale transitiesectoren een grote
rol spelen in een regio is met deze aanpak de kans wel groot dat de
mbo-school hierover afspraken zal maken met het regionaal bedrijfsleven.

 

 

Partij voor de Dieren	Raan, L. van	Vraag:

Is de minister het met ons eens dat het begrip duurzaamheid een
onderdeel is van culturele vorming, van hoe je tegen de wereld aankijkt?


Antwoord:

Om leerlingen te helpen verantwoordelijke burgers te worden, leren ze in
het primair en voortgezet onderwijs op allerlei terreinen van het leven
kritisch na te denken en probeert het onderwijs ze verantwoordelijkheid
bij te brengen voor hun eigen handelen. Of het nu gaat om duurzaamheid,
hun eigen gezondheid, hun leefomgeving of hun financiële mogelijkheden.
In het funderend onderwijs worden leerlingen dus breed gevormd. Aandacht
voor verantwoordelijke omgang met elkaar en met de wereld hoort daar
onmiskenbaar bij. In 2018 ontwikkelen verschillende Ontwikkelteams in
het kader van de integrale curriculumdiscussie voor het funderend
onderwijs (curriculum.nu) `bouwstenen', op basis waarvan het curriculum
van het primair en voortgezet onderwijs de komende jaren geactualiseerd
zal worden. Conform de toezegging aan het lid Westerveld worden
wetenschappers en andere deskundigen in dit traject betrokken om het
thema duurzaamheid in de opdracht aan de ontwikkelteams te waarborgen.
Net als u vind ik het thema duurzaamheid belangrijk. Wel vind ik het van
belang te waken voor een curriculum dat overladen wordt. 

 

Partij voor de Dieren	Raan, L. van	Vraag:

Is de minister het met ons eens dat de doelen van lumpsum financiering
niet gehaald zijn? 

Antwoord:

Nee. De Nederlandse overheid geeft schoolbesturen vrijheid wat betreft
de besteding van overheidsfinanciering. Het doel van de invoering van de
lumpsum is drieledig:

1. Resultaatgerichte allocatie

- Lumpsum geeft de instellingen ruimte voor sturing op resultaten en
opbrengsten. 

- Het onderwijs heeft de ruimte autonoom keuzes te maken over inrichting
van het onderwijs en maatschappelijke rol. Op deze wijze sluit het
onderwijs beter aan op de specifieke omstandigheden van de school. 

2. Beter onderwijs

- De OESO concludeert op basis van PISA 2009 dat leerlingen beter
presteren in landen waar scholen meer vrijheid hebben wat betreft de
inhoud van hun lessen en waar scholen grotere autonomie hebben over de
besteding van hun middelen (mits gecombineerd met een goede, openbare
verantwoording van hun prestaties).

- De McKinsey-analyse "How the world's most improved school systems keep
getting better (2010)" laat zien dat een beweging naar financiële
autonomie past in de set interventies die overheden plegen met hun
stelsel. Nederland heeft deze stap al gezet, getuige onze goede positie
op internationale ranglijsten. Stelsels die de stap van `good' naar
`great' weten te maken, zetten in op het versterken van de eigen
besluitvorming binnen instellingen: die moeten de autonomie krijgen om
op basis van zelfevaluatie en gegevens over hun resultaten hun
verbeterproces vorm te geven.

3. Bestedingsvrijheid en transparantie

- Instellingen zijn binnen de wettelijke kaders vrij in de besteding van
de lumpsum. Daarom zijn er checks en balances in het stelsel aanwezig;
transparantie over resultaten, eisen aan professionals en goed toezicht.


- Schoolbesturen leggen in hun jaarverslagen uit waaraan ze hun geld
uitgeven. Jaarlijks publiceert OCW de Financiële Staat van het
Onderwijs waarin op sectorniveau inzicht wordt gegeven in de financiële
stand van zaken binnen het onderwijs en de daarbij gemaakte keuzes; in
de Staat van het Onderwijs wordt inzicht gegeven in - onder meer - de
ontwikkeling van de onderwijskwaliteit.

- Ook zijn op dit terrein stappen gezet met onder andere het
wetsvoorstel Versterking Bestuurskracht. Maar ook in het regeerakkoord
wordt ingezet op transparantie en de professionalisering van
medezeggenschapsorganen door instemmingsrecht op de hoofdlijnen van de
begroting.

- Hoewel een directe koppeling tussen de beschikbaar gestelde
lumpsummiddelen en een (eventueel) specifiek beleidsmatig resultaat niet
automatisch één op één te leggen is, kan wel meer gedaan worden met
bestaande verantwoordingsinformatie. Daar werken we nu aan. Indien
aanvullende verantwoordingsinformatie nodig is; dan moet dat afgewogen
worden tegen de extra administratieve lasten voor onderwijsinstellingen
en overheid. 

- Het regeerakkoord vraagt het kabinet om de Onderwijsraad en de
Algemene Rekenkamer te benaderen met de vraag of de definitie van een
doelmatige besteding van onderwijsmiddelen 

Partij voor de Dieren	Raan, L. van	Vraag:

Wordt het niet eens tijd dat er onderzoek komt of werkdruk- en
welzijnsaspecten van leraren kunnen worden opgenomen als parameter bij
de beoordeling van scholen door de Inspectie? 

Antwoord:

De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de onderwijskwaliteit.
De arbeidsomstandigheden en het welzijn van leraren kunnen in het
toezicht van de Inspectie van het Onderwijs een plaats hebben in de
beoordeling van de standaard ‘kwaliteitscultuur' ("Het bestuur en zijn
scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren
transparant en integer"). Waar dit aan de orde komt, is dat in relatie
met een tekortschietende kwaliteit van het onderwijs aan de leerlingen.
De Inspectie SZW houdt toezicht op psychosociale arbeidsbelasting, ook
bij onderwijsinstellingen. De Inspectie SZW en de Inspectie van het
Onderwijs stemmen hun toezicht waar nodig af.

Partij voor de Dieren	Raan, L. van	Vraag:

Is de minister bereid bij de curriculumherziening ook te kijken naar het
thema duurzaamheid binnen het vak economie. Zou dat niet voor alle
vakken moeten gelden? 

Antwoord:

In het kader van de integrale curriculumherziening starten in maart
volgend jaar negen ontwikkelteams waarin verschillende vakdisciplines
vertegenwoordigd zijn. Het vak economie heeft een plek in het
ontwikkelteam `mens en maatschappij'. Conform de toezegging aan het lid
Westerveld worden wetenschappers en andere deskundigen in dit
traject betrokken om het thema duurzaamheid in de opdracht aan de
ontwikkelteams te waarborgen. Ik vind duurzaamheid een belangrijk thema.
Tegelijkertijd wil ik ook waarschuwen voor overladenheid van het
curriculum in het onderwijs.

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Hoeveel procent van de enorme onderwijsbegroting van 37 miljard wordt er
besteed aan lesgevers en hoeveel procent slokt de onderwijspolder en de
rest op? 

Antwoord:

Van de onderwijsbegroting gaat circa 96 procent naar de bekostiging van
onderwijsinstellingen. De overige middelen gaan naar diverse doelen,
zoals subsidieregelingen voor specifieke doelgroepen, maar ook naar
organisaties die wettelijke taken verrichten binnen de onderwijssector.

 

Van de bekostiging gaat circa 88 procent naar loonkosten, dus de
"lesgever". Het is dus niet zo dat een groot deel wordt opgeslokt door
"de onderwijspolder". Middelen uit de bekostiging die niet direct naar
de lesgever gaan, gaan bijvoorbeeld naar aanvullende bekostiging voor
kwaliteitsafspraken en specifieke doelgroepen, maar in het mbo en hoger
onderwijs ook naar huisvesting. 

 

Wat betreft de besteding van de bekostiging geeft de Nederlandse
overheid schoolbesturen vrijheid, ook waar het aankomt op organisaties
in de "onderwijspolder". Het onderwijs heeft de ruimte autonoom keuzes
te maken over inrichting van het onderwijs en maatschappelijke rol.
Onderwijsinstellingen leggen jaarlijks met het jaarverslag
verantwoording af over de besteding van hun financiële middelen aan
zowel de interne governance (MR, OR en RvTs) als externe horizontale
(omgeving) én verticale stakeholders (overheid).

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

De PVV adviseert centraliseer dat vastgoed en beleggen. Laat het
onderwijs zich bezig houden met onderwijs en met niets anders. Graag een
reactie. 

Antwoord:

Vastgoed wordt niet meer vanuit het ministerie van OCW geregeld, omdat
de instelling zelf beter weet welk vastgoed nodig is, wanneer vastgoed
gerenoveerd dan wel vervangen moet worden. De decentrale belegging van
vastgoed zorgt voor flexibiliteit.

Hetzelfde geldt voor beleggingen. Centraal kan niet worden bepaald of
een instelling al dan niet overtollige middelen heeft die kunnen worden
belegd. Dergelijke keuzes vereisen goed inzicht en specifieke kennis van
de instelling en kunnen niet centraal worden gemaakt. 

 

Het centraliseren van deze keuzes over vastgoed en beleggingen zou
betekenen dat het ministerie van OCW vooraf veel meer details moet weten
van de betreffende instellingen en de lokale omstandigheden. Dat zou tot
een grote administratieve last leiden.  

 

In primair en voortgezet onderwijs ligt de verantwoordelijkheid voor
nieuwbouw en vervangende bouw bij de gemeenten. De gemeenteraad kan de
verantwoordelijkheid aan het schoolbestuur overdragen, maar alleen met
instemming van het schoolbestuur. 

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Is de minister het eens met haar voorgangster, die schreef dat een
ondersteuningsfonds per instelling minderjarige BOL-studenten een
doelgericht vangnet kan bieden? 

Antwoord:

In tegenstelling tot het profileringsfonds in het hoger onderwijs heeft
een mbo-instelling geen mogelijkheid om specifieke groepen studenten
financiële ondersteuning te bieden als zij studievertraging oplopen. 

Op 23 augustus jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer gemeld dat zij
voorbereidingen heeft getroffen om zo snel mogelijk te komen tot een
definitieve oplossing van de problematiek van de schoolkosten. 

Het vormen van een ondersteuningsfonds voor studenten die tegen
financiële grenzen aanlopen is een mogelijke oplossing die in deze
brief is gepresenteerd. Op dit moment ben ik in gesprek met betrokken
partijen om onder meer de wenselijkheid van het vormen van een dergelijk
fonds te verkennen. 

Mocht uiteindelijk tot een ondersteuningsfonds worden besloten, dan is
een mogelijkheid om de doelen en doelgroep van dit fonds uit te breiden,
zodat het fonds het karakter krijgt van een profileringsfonds zoals dat
in het hoger onderwijs bestaat. 

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Vindt de minister het ook zonde dat sommige studenten liever kiezen voor
een BOL-opleiding dan BBL, omdat werkgevers te vaak de reiskosten van
BBL-studenten niet vergoeden? Wat kan de minister doen om BBL-studenten
tegemoet te komen die de reiskosten niet vergoed krijgen van hun
werkgever? 

Antwoord:

De vergoeding van de reiskosten voor de BBL-student is een zaak tussen
de student als werknemer en het leerbedrijf als werkgever en moet worden
geregeld in de arbeidsovereenkomst. In veel branches is dat ook geregeld
in de cao.

Ik vind het geen goed idee om vanuit de overheid een vergoeding te geven
omdat werkgevers waarschijnlijk dan zelf geen tegemoetkoming meer zullen
geven. Wel kan ik aandacht vragen voor het probleem bij werkgevers en de
stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, waar werkgevers en
mbo-instellingen samenwerken.

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Kan de regering de fiscale belemmeringen voor de vorming van integrale
kindercentra niet wegnemen? Graag ook hierop de reactie van de minister.


Antwoord:

De ‘Taskforce samenwerking onderwijs en kinderopvang' heeft aan het
vorige kabinet advies uitgebracht over manieren waarop de samenwerking
tussen onderwijs en kinderopvang vergemakkelijkt kan worden. Voor de
zomer van 2018 volgt een kabinetsreactie.

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Wil de minister er bij haar collega's op aandringen gendergelijkheid een
integraal onderdeel te maken van hun beleid? 

Antwoord:

Zoals aangegeven in mijn brief van 28 november jl over het Global Gender
Gap report van het World Economic Forum stuur ik in het voorjaar van
2018 mijn Emancipatie-nota. 

Daarin zal ik zeker aandacht besteden aan de onderwerpen die mevrouw Van
den Hul noemt. 

Ook zal ik in die brief aangeven op welke manier ik met mijn collega-
bewindspersonen samenwerk om gender mainstreaming (gendergelijkheid als
integraal onderdeel van het beleid) te bevorderen. 

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Ziet de minister kansen voor verbetering als het gaat om seksuele
weerbaarheid? Is zij het met ons eens dat seksuele weerbaarheid,
veiligheid en diversiteit beter verankerd moeten worden in de
kerndoelen? 

Antwoord:

Aandacht voor seksuele weerbaarheid begint thuis. Uiteraard is het goed
dat er ook op school aandacht voor is. Ik zie kansen voor verbetering
waar het gaat om betere verankering van deze thema's in de kerndoelen.
Zoals gesteld in beantwoording van de vragen van de leden Voortman en
Westerveld over #Metoo maken de thema's seksualiteit - inclusief
seksuele weerbaarheid - en seksuele diversiteit onderdeel uit van de
curriculumherziening. Conform de motie-Becker c.s. (Kamerstukken 31 293,
nr. 371) en de motie-Bruins c.s. (Kamerstukken 31 293, nr. 365) is een
uitgangspunt van deze herziening om de kerndoelen en eindtermen
helderder te formuleren zodat het voor scholen duidelijker is wat er van
hen verwacht wordt en voor de inspectie de handhaving hierop beter
uitvoerbaar is. 

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Onze schoolboeken staan vol met stereotypen. Ziet de minister kans om
hierover in gesprek te gaan met educatieve uitgeverijen? 

Antwoord:

De leermiddelenmarkt is een vrije markt, uiteraard binnen de grenzen van
de wet. De keuze voor de te gebruiken leermiddelen is onderwerp van de
autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren. De
Rijksoverheid gaat dus niet over de leermiddelen die op scholen gebruikt
worden. Gezien de vrijheid van onderwijs is het dan ook niet passend
voor de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de
educatieve uitgeverijen op de inhoud van leermiddelen aan te spreken.
Wel is het denkbaar om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp
te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen. Dat ligt op het
terrein van mijn collega, de minister van OCW. Dit kan ertoe leiden dat
leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden gaan
gebruiken.

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Gaat dit kabinet het succesvolle regionaal investeringsfonds
voortzetten? 

Antwoord:

Ja. In 2017 is het regionaal investeringsfonds door mijn ambtsvoorganger
met een jaar verlengd. Daarmee zijn er ook in 2018 middelen beschikbaar
voor het regionaal investeringsfonds mbo. Ik ben voornemens om
publiek-private samenwerking te blijven ondersteunen via het regionaal
investeringsfonds. Ik zal bij het opstellen van een nieuwe regeling de
bestaande kennis, ervaring en de uitkomsten van de tussenevaluatie
benutten. Zo kan worden voortgebouwd op de ingezette koers en kan de
komende jaren de beweging in de regio met kracht voortgezet worden. 

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Wat gaat de minister doen met de adviezen van de commissie Sap en de SER
om tot een skills akkoord te komen en tot een persoonlijke
ontwikkelrekening? Gaat zij hierin samen optrekken met haar collega van
SZW en op welke termijn kunnen wij de uitwerking van deze voorstellen
tegemoet zien? 

Antwoord:

Het streven van het kabinet is om voor de zomer 2018 een brief aan de
TK te sturen waarin onder andere wordt ingegaan op de individuele
leerrekening en de ontwikkeling van een skills akkoord. Tevens zal in
deze brief worden ingegaan op de recente adviezen die zijn uitgebracht
over Leven lang Ontwikkelen door de Commissie Sap en de SER.

Het kabinet streeft naar een doorbraak voor leven lang ontwikkelen,
zodat iedereen volwaardig kan (blijven) deelnemen aan de maatschappij en
duurzame inzetbaar blijft. Zo kan iedereen economisch zelfstandig
blijven. 

De overheid kan bijdragen aan goede randvoorwaarden. Het gaat hierbij
onder meer om een financiële ondersteuning bijvoorbeeld in de vorm van
een individuele leerrekening. Hierin zal ik samen optrekken met mijn
collega van SZW. 

Gegeven de gedeelde verantwoordelijkheden voor leven lang ontwikkelen
zijn onderlinge afspraken nodig om tot een doorbraak op leven lang
ontwikkelen te komen. Zo kunnen in een nationaal akkoord (skillsakkoord)
concrete, effectieve afspraken worden gemaakt over de inbreng van die
verantwoordelijkheden.

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

Het budget voor de aanpak laaggeletterdheid gaat omlaag. Wat gaat de
minister doen om ook laaggeletterden beter te bedienen waar het leven
lang leren betreft? 

Antwoord:

OCW, SZW en VWS zijn in 2016 het actieprogramma Tel mee met Taal gestart
om laaggeletterdheid aan te pakken. Hiervoor is door de drie
departementen drie jaar lang jaarlijks € 18 mln. uitgetrokken. OCW
draagt € 11 mln. bij. Hiervan is € 10 mln. structureel, € 7 mln.
via de onderwijsbegroting en € 3 mln. via de cultuurbegroting. 

In het regeerakkoord is bovendien aangegeven dat vanaf 2018 het
structurele budget met € 5 mln. per jaar wordt verhoogd. Daarmee is
vanaf 2018 structureel € 15 mln. beschikbaar. 

Dit bedrag is in aanvulling op de uitkering aan gemeenten voor
volwasseneneducatie van jaarlijks bijna € 60 mln.

Ik ga binnenkort met mijn collega's van SZW en VWS in gesprek om een
vervolgaanpak laaggeletterdheid na 2018 te bepalen én het beleid rondom
leven lang leren. Ook zij investeren op dit moment in het programma Tel
mee met Taal.

Het is van groot belang dat ook mensen met lage basisvaardigheden
toegang hebben tot scholing. Vooral belangrijk is dat deze scholing
laagdrempelig en niet te schools is, zodat mensen de stap durven te
zetten om zich te ontwikkelen. 

De evaluatie van de wetswijziging volwasseneneducatie en het programma
Tel mee met Taal, die u onlangs  heeft ontvangen, laten zien dat
gemeenten meer en meer laagdrempelige non-formele scholing aanbieden en
zo steeds meer mensen bereiken. Met behulp van Stichting Lezen en
Schrijven zijn inmiddels ook bijna 15.000 vrijwilligers getraind om
laagdrempelig met laaggeletterden aan de slag te gaan.

Ik ben en blijf met gemeenten en vooral met laaggeletterden zelf in
gesprek om na te gaan hoe we het aanbod van cursussen beter op hun
behoefte aan kunnen sluiten. 

PvdA	Hul, K.A.E. van den	Vraag:

En is de minister het met ons eens dat seksuele weerbaarheid en seksuele
diversiteit niet alleen op basisscholen en middelbare scholen, maar ook
in het mbo thuishoren? 

Antwoord:

Ik ben het ermee eens dat deze onderwerpen ook op het mbo thuis horen. 

Mbo-scholen geven aandacht aan deze onderwerpen in het kader van hun
burgerschapsonderwijs. 

Het burgerschapsonderwijs verdient echter verbetering, o.a. volgens de
Inspectie van het Onderwijs. Daartoe heeft mijn ambtsvoorganger samen
met de MBO Raad een burgerschapsagenda opgesteld, die in september naar
uw Kamer is gestuurd. 

In die agenda is er met name aandacht voor het professionaliseren van
mbo-docenten, zodat zij beter in staat zijn om dergelijke onderwerpen
bij hun studenten aan de orde te stellen.

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Is het de bedoeling van het kabinet om naleving van de wet waar nodig af
te dwingen als het gaat om verengelsing van het onderwijs? 

Antwoord:

Uiteraard dient de wet nageleefd te worden. De wet heeft het Nederlands
als uitgangspunt, maar kent ook uitzonderingen. Die uitzonderingen zijn
er niet voor niets. De wet laat ruimte aan instellingen om keuzes te
maken over taalbeleid. In die zin is het kabinet niet van plan om de
naleving van de wet af te dwingen. Maar de keuze voor het Engels mag in
geen geval een automatisme zijn. Het is van belang dat er op het niveau
van de individuele opleiding goede en zorgvuldige afwegingen gemaakt
worden over taalbeleid, met aandacht voor onderwijskwaliteit en
toegankelijkheid. Dat staat nadrukkelijk in de verkenning van de KNAW.
De universiteiten werken momenteel aan gezamenlijke afspraken die
concreet invulling geven aan de aandachtspunten van de KNAW. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Kan de minister verduidelijken wat de regering bedoelt met de
specialisatie voor het jonge en oude kind? Bedoelt het kabinet dat de
bestaande specialisaties worden verlengd? Of komt er weer een
eigenstandige opleiding tot docent in het kleuteronderwijs? 

Antwoord:

Het voornemen in het regeerakkoord om te differentiëren in de
lerarenopleidingen is bedoeld om na te gaan of, en zo ja, hoe dit zou
kunnen bijdragen aan de aanpak van het lerarentekort. Focus ligt daarbij
op de vraag of er meer en/of andere studenten voor het vak van leraar
zouden kiezen, wanneer het accent in de opleiding op de bovenbouw van
het basisonderwijs zou liggen. Het gaat dus niet om een eigenstandige
opleiding tot docent in het kleuteronderwijs. De komende tijd wordt
nader onderzocht hoe we dit voornemen uit het regeerakkoord uit kunnen
voeren.

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Graag ontvang ik een schriftelijke reactie van de minister op ons plan
over kleine scholen. Ik wil aanbevelen om daarvoor ook in gesprek te
gaan met de besturenorganisaties.

Antwoord:

Ik ga uw plan bestuderen. De aanbeveling om ook in gesprek te gaan met
besturenorganisaties neem ik over. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Er is geen duidelijke wettelijke norm voor het aantal genormeerde
toetsen. Onderkent de minister dat de onduidelijkheid van de wet scholen
op het verkeerde been kan zetten? 

Antwoord:

De wet is hierover voldoende duidelijk. Scholen zijn alleen verplicht om
de vorderingen van leerlingen te volgen met een leerlingvolgsysteem. Ook
zijn scholen verplicht om de vorderingen op het gebied van taal en
rekenen vanaf groep 3 te volgen met genormeerde toetsen. Ik hecht eraan
te onderstrepen dat scholen zelf bepalen welke toetsen uit een
leervolgsysteem zij afnemen en hoe vaak. Bovendien is recent de brochure
‘Ruimte voor regels' verschenen waarin beknopt en overzichtelijk is
beschreven waartoe scholen wel en niet zijn verplicht. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Volgens de SGP vraagt vergelijkbaarheid van toetsen niet om
gestandaardiseerde opgaven, maar om betere kaders in het Toetsbesluit.
Wil de minister deze richting verkennen? 

Antwoord:

Het is niet bekend op welke kaders uit het Toetsbesluit wordt gedoeld.
Het feit dat de eindtoetsen in 2016 qua niveau onvoldoende vergelijkbaar
waren, vind ik een serieus probleem. Verschillen tussen de eindtoetsen
ondermijnen de belangrijke functie van de eindtoets, namelijk als
objectief tweede gegeven bij het schooladvies. Het kan niet zo zijn dat
de uitslag van de eindtoets afhankelijk is van het soort toets waarvoor
gekozen is. De Expertgroep PO heeft mij geadviseerd dat een gezamenlijke
set aan ankeropgaven (ca. 60 opgaven) de meest adequate oplossing is. Ik
heb dit advies overgenomen. De eis dat eindtoetsen een gezamenlijk anker
moeten bevatten, zal worden opgenomen in het Toetsbesluit. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

De SGP zou graag zien dat bij de voorgestelde herziening van de
arbeidsvoorwaarden ook meer maatwerk in de functiemix aan bod komt.
Deelt de minister die inzet? 

Antwoord:

Afspraken over de functiemix zijn door sociale partners vastgelegd in de
cao. Ik vind het de verantwoordelijkheid van hen om de ruimte die er nog
zit te benutten om de afgesproken streefcijfers te behalen. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Niet alle onderdelen zijn verplicht in de Toetswijzer. Graag hoor ik of
de minister een tijdpad kan schetsen waarmee we recht gaan doen aan de
volle breedte van het onderwijs in rekenen en taal én op een
veelzijdiger manier dan alleen meerkeuzevragen?

Antwoord:

Het is bekend dat de eindtoets niet alle onderdelen van het curriculum
toetst, en ook niet alle onderdelen van het referentiekader taal en
rekenen. `Recht doen aan de volle breedte van het onderwijs' wordt niet
bereikt door het onderwijsaanbod van een school in de volle breedte
verplicht te toetsen. Om dit te bereiken loopt momenteel een herziening
van het curriculum en is het toezicht herzien. Het nieuwe
onderzoekskader van de inspectie geeft ruimte om resultaten van scholen
in bredere zin te beoordelen. Als sluitstuk zal het leerresultatenmodel
dat de inspectie gebruikt, worden herzien. Dit zal naar verwachting in
2019 van kracht worden. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Kan de minister meer vertellen over de relatie tussen het schrappen van
de wettelijke basis voor een verplichte diagnostische toets en de
initiatiefwet hierover die al in behandeling is? 

Antwoord:

In het regeerakkoord is afgesproken dat de verplichte diagnostische
tussentijdse toets te schrappen. Ik informeer uw kamer op korte termijn
over de wijze waarop ik deze passage uit het regeerakkoord ga uitvoeren.


SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Wil de minister in kaart brengen of het mogelijk is ook de aansluiting
bij het participatiefonds vrijwillig te maken? 

Antwoord:

Een vrijwillige aansluiting bij het Participatiefonds is niet mogelijk.
De sector primair onderwijs is namelijk, zoals onder andere het
voortgezet onderwijs, collectief risicodrager voor de kosten die
ontstaan door werkloosheidsuitkeringen. Wanneer de sector er gezamenlijk
in slaagt om de omvang en hoogte van deze uitkeringen terug te dringen,
dan zal de premie ook dalen. In deze tijd van het lerarentekort moet dat
mogelijk zijn. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de werking van de
huidige systematiek flink wordt verbeterd, en wel zo dat er sprake is
van meer prikkels om zowel de instroom in de uitkeringen te verminderen
als de uitstroom (terug naar een betaalde functie) te verhogen. De
sociale partners werken nu vanuit dit vertrekpunt in overleg met het
bestuur van het fonds en het ministerie van OCW aan een voorstel tot
vereenvoudiging en verbetering van dit sectorfonds. Voor mij is het
belangrijk dat dit wordt gerealiseerd. Want ook mensen met een
werkloosheidsuitkering hebben we hard nodig in de strijd tegen het
tekort. Voor 1 maart 2018 zal ik uw Kamer informeren over de uitkomst. 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Kan het kabinet toezeggen dat gezocht wordt naar een oplossing voor het
jaar 2018 voor het groen onderwijs, zonodig met terugwerkende kracht,
gezien het gelijktrekken van de financiering pas per 1-1-2019
gerealiseerd wordt? 

Antwoord:

Harmonisatie van bekostiging vraagt om een zorgvuldig proces en dat kost
tijd. De details zullen zo snel mogelijk bekend gemaakt worden aan de
onderwijsinstellingen, in het bijzonder aan die in het groene domein.
Het doel is om het groen onderwijs per 1 januari 2019 op dezelfde wijze
te financieren als het niet-groen onderwijs. Er is budgettair geen
ruimte voor een eenmalige financiële tegemoetkoming in 2018.

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Wil de minister met de VNG en de sectorraden bespreken dat er
verschillende normen qua m2 per leerling gelden in speciaal onderwijs en
regulier onderwijs? Wil de minister eventueel de regels verduidelijken? 

Antwoord:

Ik zal met de VNG en de sectorraden in gesprek gaan om te bezien of de
regels op dit punt verduidelijkt kunnen worden. Daarnaast zal ik dit
als aandachtspunt meenemen bij de implementatie van het
VN-gehandicaptenverdrag. 

SP	Kwint, J.P.	Vraag:

Wanneer kunnen we de uitvoering van de motie over een maximum aan de
vrijwillige ouderbijdrage verwachten? 

Antwoord:

Naar aanleiding van de motie laat ik een onafhankelijk onderzoek
uitvoeren naar de regels omtrent de ouderbijdrage en de uitwerking van
deze regels. In dit onderzoek wordt gekeken naar gevolgen van en
draagvlak voor het invoeren van een maximum en van eventuele
alternatieven. 

Het rapport wordt met beleidsreactie voor de zomer van 2018 aan de Kamer
gestuurd. In de beleidsreactie zal ik niet alleen aandacht besteden aan
de vraag of de wetgeving op orde is, maar ook in gaan op de vraag of de
wetgeving op de juiste manier wordt toegepast.

In de motie werd ook verzocht ervoor te zorgen dat ouders op voorhand
van het jaar geïnformeerd zijn over het totaalbedrag voor het gehele
jaar van de vrijwillige ouderbijdrage. 

In de wet is geregeld dat scholen in hun schoolgids ouders hierover
vooraf duidelijk moeten informeren. 

In de nieuwsbrief voor alle scholen in het po en vo heb ik dit nog eens
benadrukt (eind 2016 en begin 2017). 

SP	Kwint, J.P.	Vraag:

Er is steun in de Kamer voor zwangerschapsverlof voor studenten. Wat
gaat u doen? 

Antwoord:

Voor het kerstreces stuur ik u in ieder geval een brief met een nadere
uitwerking van de motie Kwint/Van den Hul inzake de positie van zwangere
studenten en studerende moeders.

Voor het mbo overweeg ik in de wet een formeel recht op zwangerschaps-
en bevallingsverlof van 16 weken op te nemen. In het ho is er geen
aanwezigheidsplicht dus daar hoeft geen verlof te worden opgenomen.

Daarnaast is er wettelijk al veel ruiimte voor maatwerk mogelijk. Door
middel van een handreiking en kennisdeling zullen we scholen hierover
voorlichten en helpen bij de mogelijkheden die ze kunnen aanbieden

SP	Kwint, J.P.	Vraag:

Welk signaal geeft het kabinet af door in het RA niks over
bewegingsonderwijs op te nemen? 

Antwoord:

Bewegingsonderwijs wordt weliswaar niet expliciet in het regeerakkoord
genoemd, maar is wel een belangrijke prioriteit voor dit kabinet.

Ten eerste worden met het regeerakkoord de bestaande afspraken uit het
bestuursakkoord po voortgezet. Het plan van aanpak bewegingsonderwijs
maakt hiervan onderdeel uit.

Daarnaast heeft bewegingsonderwijs - met het ontwikkelteam bewegen en
sport - een positie in de integrale curriculumherziening. 

SP	Futselaar, F.W.	Vraag:

Wat gaat de minister doen aan de druk op het personeel in het hoger
onderwijs? 

Antwoord:

Universiteiten hebben in de cao afgesproken dat iedere universiteit
vóór eind 2017 een werkplan over werkdruk en duurzame inzetbaarheid
opstelt. Werkdruk is vooral een kwestie van werkgever en werknemer. De
oplossing is altijd maatwerk, dit volgt ook uit het rapport van
SoFoKles over werkdruk. Voorstellen voor de aanpak van werkdruk uit dit
rapport zijn:

de dialoog aangaan (tussen medewerkers, leidinggevenden en het CvB,
tussen vakgroepen, tussen faculteiten en ook tussen universiteiten),
zodat er duidelijkheid ontstaat over ieders rol en elkaars
verwachtingen; samenwerken in teams en versterken van leiderschap. 

 

Daarbij is het van belang het gesprek aan te gaan over de samenloop van
de ambities op het terrein van onderwijs, onderzoek en valorisatie. In
het wetenschappelijk onderwijs ligt de nadruk nog te veel op het
publiceren in tijdschriften met een hoge ranking. 

Verder komen de komende jaren de opbrengsten uit het studievoorschot
beschikbaar. Die worden geïnvesteerd in kwaliteit van het onderwijs.
Hierover worden kwaliteitsafspraken gemaakt. Instellingen moeten scherpe
keuzes maken, waaraan zij willen gaan werken. Het aanstellen van extra
docenten is naar verwachting prioriteit voor de instellingen in de
besteding van de middelen, zoals ook eerder in de Gemeenschappelijke
Agenda Hoger Onderwijs is opgenomen die de VSNU, VH en de
studentenorganisaties samen hebben opgesteld. 

SP	Futselaar, F.W.	Vraag:

Wat we vroeger een universiteitskrant of hogeschoolkrant zouden noemen,
en nu een digitaal platform, staat onder druk. Wat de SP betreft is
onafhankelijke berichtgeving altijd onderdeel van democratie. Zowel op
gemeentelijk niveau, landelijk niveau als op instellingsniveau.
Democratisering zou niet kunnen functioneren zonder die onafhankelijke
pers. 

Antwoord:

Dit kabinet is het eens met de SP dat onafhankelijke berichtgeving
onderdeel is van de democratische rechtsvorm bij de overheid. Bij
onderwijsinstellingen bestaat een andere organisatievorm met een
uitgebreide rol voor de medezeggenschap. Maar ook daar is het belang van
het kritische debat onverminderd groot. Dat hoort bij academische
vrijheid en academische vorming. In het verlengde hiervan past ook
journalistieke vrijheid. Journalistieke vrijheid vind ik belangrijk en
een universiteitskrant met journalistieke onafhankelijkheid kan hierin
een mooie rol vervullen. Het valt onder de autonomie van de instellingen
om daar invulling aan te geven. 

SP	Kwint, J.P.	Vraag:

Graag alsnog een reactie op motie die SP Van Nispen indiende bij
sportbegroting. 

Antwoord:

Ik begrijp de insteek van de motie en ik onderschrijf het belang van
voldoende zwemvaardigheid van kinderen. Het kost veel tijd (zo laat ook
onderzoek van het Mulier-instituut zien) en het behoort niet tot de
kerntaken van het onderwijs. De primaire verantwoordelijkheid voor
zwemvaardigheid ligt bij ouders. In lijn met het rapport van het
Nederlands Platform Zwembaden is het aan gemeenten, zwemaccommodaties,
ouders en scholen om op lokaal niveau invulling te geven aan
zwemonderwijs. Schoolzwemmen is daarbij één van de manieren om
zwemvaardigheid te bevorderen.

Docenten ervaren bovendien het curriculum als overladen, daarom hecht ik
aan een integrale curriculumherziening die leidt tot een kerncurriculum
met ruimte voor schooleigen keuzes.

Tegen deze achtergrond ligt het niet in de rede dat vanuit de overheid
schoolzwemmen actief wordt bevorderd. 

SP	Futselaar, F.W.	Vraag:

Verontrustende berichten over eisen die aan studenten worden gesteld.
Selectiemomenten, schulden, bijbanen, buitenschoolse activiteiten en
extra stages. Druk op studenten door stapeling van maatregelen vergroot.
Er is onderzoek geweest naar deze stijgende druk. Wat denkt de minister
te doen aan deze problematiek? We zullen hier de komende jaren vaker
over praten. 

Antwoord:

Recent heb ik mijn antwoorden op de Kamervragen van de heer Futselaar
(SP) en op de aanvullende vragen van de heer Van der Linde (VVD) over
prestatiedruk bij studenten naar uw Kamer gestuurd. 

Ik heb hierin aangegeven dat studenten gebaat zijn bij uitdagend
onderwijs. Maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk
ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de
student en, al dan niet indirect, op het studieverloop. 

Ik ben daarom ook in gesprek met de hogeronderwijsinstellingen,
studentpsychologen, studentenorganisaties en experts. Ik doe dit in het
kader van de motie Bruins/Asante, die de regering oproept om te komen
tot een actieplan zodat op iedere instelling goede en laagdrempelige
psychische hulpverlening aanwezig is. Zoals ik ook in mijn antwoord op
de schriftelijke vragen heb aangegeven, constateer ik dat
hogeronderwijsinstellingen dit thema op hun netvlies hebben en hier
actie op ondernemen.

Ook heb ik het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) opdracht
gegeven om een call voor onderzoek te plaatsen waarbij één van de drie
prioriteiten is: kleinschalig onderwijs en het studentwelzijn.

Ik verwacht uw Kamer over de uitvoering van de motie Bruins/Asante voor
de zomer van 2018 te kunnen informeren.

 

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Gisteren heeft de Tweede Kamer tijdens de begrotingsbehandeling van
Justitie en Veiligheid een motie aangenomen (motie Rutte/Verhoeven) om
de mogelijkheid te onderzoeken naar een onderzoeksinstituut op het
gebied van cybersecurity. Graag vraag ik de minister welke rol zij voor
OCW ziet? De VVD vindt dat juist wetenschap en hoger onderwijs een rol
moeten spelen bij het anticiperen van en richting geven aan de
ontwikkelingen op het gebied van cyber. 

Antwoord:

Ik ben bekend met de motie die is aangenomen naar aanleding van de
begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid. Ik vind het onderwerp
belangrijk, daarom is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap al aangesloten bij Dcypher. Dcypher is verbonden aan NWO en
zorgt onder andere voor agendering en coördinatie van
(wetenschappelijk- en praktijkgericht) cybersecurity-onderzoek en hoger
onderwijs.

Ik zal over deze motie in gesprek gaan met het Ministerie van Justitie
en Veiligheid en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.



VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Gezien de recente discussie over de inkomsten en uitgaven van de NPO wil
ik de minister toch vragen of er niet meer transparantie kan komen. De
VVD zou graag zien dat de inkomsten op programma-niveau verantwoord gaan
worden vanaf volgend jaar. 

Antwoord:

Ik ga ervan uit dat de heer Heerema doelt op meer transparantie over de
kosten op programmaniveau, en niet zoals de vraag luidde 'meer
verantwoording over de inkomsten op programmaniveau'. Dit laatste is
namelijk bij mijn weten niet mogelijk.

Structurele verantwoording van de NPO over de kosten op het niveau van
individuele programma's ontraad ik ten zeerste, op principiële gronden.
De redactionele autonomie en onafhankelijkheid van de publieke omroep
zijn belangrijke pijlers van de Mediawet, en transparantie op
programmaniveau schaadt de concurrentiepositie van de NPO en de
producenten met wie de NPO samenwerkt. Hierover zijn rcent
prestatieafspraken gemaakt. Bovendien geeft de NPO vanaf 2018 al meer
transparantie, namelijk op genre- en netniveau. Ik zie geen reden voor
een nieuwe wijziging. 

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Ik wil van de minister weten hoe hij de resultaten van deze 1-meting
bewegingsonderwijs PO van Mulier beoordeelt, welke acties hij overweegt
en of we de 10 mln. (nb: is 8 mln.) die bij dit bestuursakkoord geleverd
is, niet verstandiger in kunnen zetten. 

Is de minister bereid om zich op de hoogte te stellen van het vijfjarig
groeimodel dat de Koninklijke Vereniging van Leraren Lichamelijke
Opvoeding (KVLO)heeft opgesteld en is hij bereid hierover in gesprek te
gaan met de KVLO en de PO-Raad. 

Antwoord:

Ik vind het jammer dat de ambities uit het plan van aanpak
bewegingsonderwijs nog niet zijn gehaald. Uit het Mulier-onderzoek
blijkt ook welke belemmeringen scholen ervaren om meer
bewegingsonderwijs te geven. 

Hierbij spelen het volle lesrooster, de beschikbaarheid van
accommodaties en bevoegde docenten een rol. 

In de komende tijd wil ik - in overleg met scholen en gemeenten - kijken
wat we kunnen doen om deze belemmeringen weg te nemen. Waar mogelijk
wordt hierbij aangesloten bij het nog af te sluiten preventieakkoord.

Wat betreft de financiële middelen ging het om een tijdelijke impuls
voor een periode van drie jaar (tot en met 2017) van in totaal € 8
mln.

Scholen kunnen structureel gebruik maken van de overige beschikbare
middelen in de prestatiebox en lumpsum om doelstellingen uit de
sectorakkoorden te realiseren. 

Momenteel spreek ik met de PO-Raad over hoe we vervolg geven aan de in
het bestuursakkoord gemaakte afspraken. Daarover zal ik uw Kamer op
korte termijn informeren. 

Tot slot kan ik melden reeds met de Koninklijke Vereniging voor
Lichamelijke Opvoeding in gesprek te zijn over hun voorstel om werkdruk
voor leraren te verlichten door meer vakleerkrachten in te zetten.

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Waar staat het proces van aanscherpen van de burgerschapsopdracht nu? 

Antwoord:

Begin dit jaar heeft het toenmalige kabinet een wetswijziging
aangekondigd (brief 7 februari 2017 van Minister en Staatssecretaris
OCW).

In mijn brief van eind november heb ik aangekondigd dat ik het
wetsvoorstel in het voorjaar van 2018 ter internetconsulatie wil
voorleggen (brief 27 november 2017 Reactie op burgerschapsonderzoek
ICCS).

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Kan de minister de behoefte aan Nederlands onderzoeksontwikkeling vooral
op het gebied van beta, techniek en cyber bevestigen? En op welke wijze
wil de minister komen tot keuzes in de besteding van de beschikbare
onderzoeksmiddelen? 

Antwoord:

Conform het regeerakkoord ga ik aandacht geven aan bèta- en technische
wetenschappen. 

Ik kan bevestigen dat ik de behoefte aan bèta- en techniek erken. In
mijn brief van 30 november jl. over de investeringen in wetenschap en
onderzoek, heb ik prioriteit gegeven aan investeringen in bèta en
technisch wetenschappelijk onderzoek. 

Ik heb er in deze brief op gewezen dat via de Nationale
Wetenschapsagenda kennis ontwikkeld kan worden voor wetenschappelijke
doorbraken, ook ten behoeve van maatschappelijke opgaven zoals
cybersecurity. 

In mijn brief heb ik ook aangegeven dat ik bij de verdere uitwerking van
de besteding van de middelen voor fundamenteel en toegepast onderzoek
zal samenwerken met de vakdepartementen en de kenniscoalitie. 

In het voorjaar kom ik met concrete plannen voor gerichte investeringen.


VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Dit kabinet stelt voor om voor het technisch vmbo structureel 100
miljoen euro beschikbaar te stellen voor versterking van de kwaliteit en
aanbod en wij zijn daar als VVD heel blij mee. Wij hebben wel de wens
dat dit zo direct mogelijk effect heeft in de klas zelf en dus niet via
een tussenpersoon en nog een tussenpersoon gaat lopen. Kan de minister
dat toezeggen? 

Antwoord:

De middelen zijn bedoeld voor de kwaliteit en het dekkend aanbod van
technisch vmbo, en het is mijn uitgangspunt dat ze zo veel mogelijk op
scholen terechtkomen. We moeten er namelijk voor zorgen dat die middelen
doelmatig en effectief worden ingezet.

Hoe dat precies vorm gaat krijgen, ga ik in de komende maanden
uitwerken. Daarbij zal ik in gesprek gaan met de sector zelf, en met de
vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Ik vertrouw erop dat we
gezamenlijk tot een goede inzet van de middelen voor het technisch vmbo
kunnen komen.

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

En ik heb een laatste vraag over de curriculumherziening: het staat
initiatieven vrij om een deel van de herziening op zich te nemen. Heeft
de sector lichamelijke opvoeding zich bij u gemeld om dat te doen? En zo
ja, loopt dit traject parallel mee?

Antwoord:

Eén van de negen Ontwikkelteams, die bouwstenen ontwikkelen voor de
herijking van het curriculum van het funderend onderwijs, richt zich op
bewegen en sport. Uiteraard is de sector lichamelijke opvoeding hierbij
betrokken. De Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding is
betrokken bij de inrichting van het ontwikkelteam en heeft input
geleverd ten behoeve van de ontwikkeling in dat team. 

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

In het regeerakkoord is aangegeven dat we samen met het onderwijs gaan
onderzoeken hoe de beperkende werking van de kwalificatiedossiers voor
innovatie en regionale invulling verbeterd kan worden en lastendruk
verminderd. Hoe ziet de tijdsplanning hiervan uit? En deelt de minister
de urgentie? 

Antwoord:

Er zijn signalen dat de kwalificatiestructuur in sommige gevallen
instellingen belemmert om het onderwijs adequaat aan te laten sluiten op
de vraag vanuit de regio. Zoals in het regeerakkoord afgesproken, zullen
we de komende periode bezien of we via experimenten eventuele
belemmeringen in de kwalificatiestructuur kunnen wegnemen. 

Ik zal daarom een experimenteer-AMvB opstellen, om het mogelijk te maken
dat instellingen af kunnen wijken van de huidige wettelijke kaders
rondom de kwalificatiestructuur.

En ik deel zeker uw gevoel van urgentie, daarom zal vanaf januari
aanstaande met een aantal scholen en hun partners (werkgevers in de
regio) bezien worden hoe het onderwijs er binnen dit experiment uit zou
moeten zien.

Vanaf 2019 zal het voor instellingen mogelijk zijn om daadwerkelijk
onderwijs aan te bieden in het kader van dit experiment en studenten in
te schrijven. 

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Ik wil de minister vragen hoe het vervolg van het Actieplan Toptalenten
eruit gaat zien? 

Antwoord:

Met het Actieplan Toptalenten 2014-2018 is een brede beweging in
onderwijsland op gang gekomen om het onderwijs uitdagender te maken voor
getalenteerde leerlingen. 

 

Uit de Peiling Toptalenten (2017) blijkt dat scholen van
praktijkonderwijs tot en met vwo aandacht hebben voor de
talentontwikkeling en persoonlijke ontplooiing van leerlingen.
Leerlingen, ouders, docenten en schoolleiders zijn positief. Ik zie veel
goede voorbeelden zoals versneld en verrijkt vwo en de doorontwikkeling
van het plusdocument door de VO-Raad.

 

Zoals uit de Peiling Toptalenten blijkt, geven scholen aan de aandacht
voor talenten in hun reguliere onderwijsaanbod geïntegreerd te hebben.
Een specifieke aanpak vanuit OCW is daarom niet meer nodig. Wel zal ik
komende jaren de beweging borgen door de aandacht voor toptalenten in te
bedden in het beleid rondom het bevorderen van maatwerk. Het gaat dan om
thema's als persoonlijke leerroutes en differentiatie in het onderwijs.

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Ziet de minister de urgentie ook om het carrièreperspectief in het
basisonderwijs te verbeteren.

Hoewel hij noch de Tweede Kamer aan tafel zit bij de onderhandelingen
over de arbeidsvoorwaarden, deelt de minister de mening dat de overheid
pas tot een verhoging van de lumpsum over kan gaan, als aan de
voorwaarden is voldaan?

Antwoord:

Ik vind dat het salaris van de leraar in het primair onderwijs verbeterd
moet worden. Daar heeft dit kabinet ook geld voor uitgetrokken. Ik deel
ook de urgentie om het carrièreperspectief van leraren in het primair
onderwijs te verbeteren. Hoe dat gebeurt, bepalen vakbonden en
werkgevers aan de cao-tafel. Het carrièreperspectief verbeteren is
belangrijk voor de kwaliteit van het onderwijs en voor de
aantrekkelijkheid van het beroep. 

Berenschot doet in opdracht van OCW op dit moment onderzoek naar de
mogelijkheden om carrièreperspectieven voor leraren in het primair
onderwijs te ontwikkelen en te versterken. Dit onderzoek wordt in het
voorjaar van 2018 afgerond. Meer loopbaanpaden - waar ook ruimte is voor
professionele ontwikkeling - vergroten immers de aantrekkelijkheid van
het beroep. Daarbij gaat het om meer dan alleen financiële waardering,
het gaat om extra stimulering om actief aan de eigen ontwikkeling te
werken en het benutten van vaardigheden en specialismen. 

 

In het regeerakkoord is opgenomen dat dit kabinet vanaf 2018 structureel
€ 270 miljoen vrijmaakt voor modernisering van de cao primair
onderwijs. De arbeidsvoorwaarden worden verbeterd voor docenten in
combinatie met het normaliseren van de bovenwettelijke regelingen. Een
nieuwe cao waarin hieraan wordt voldaan, vormt voor het kabinet de
voorwaarde om deze middelen beschikbaar te stellen aan de scholen. 

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Ik vraag de minister uit te zoeken hoe we de bijzondere groep
toptalenten, waar we trots op mogen zijn beter, kunnen ondersteunen. Het
beleid hierop is oud, past niet bij de ambities, moet worden verbeterd
en aangescherpt. Kan de minister met een voorstel naar de Kamer komen? 

Antwoord:

De Beleidsregel verstrekking DAMU-licentie VO (de 'Dans en
Muziek-regeling') wordt op dit moment geëvalueerd. Op basis van de
uitkomsten van de evaluatie bekijk ik of de regeling moet worden
gewijzigd. Deze eventuele wijzigingen zouden in dat geval per 1
augustus 2018 in werking treden.   

 

 

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Het nieuwe inspectietoezicht moet leiden tot minder administratieve
lasten, 

maar moet er ook toe leiden dat scholen gestimuleerd worden om voor het
oordeel "goed" te gaan. 

Graag een toezegging van de minister op dit punt. 

Antwoord:

In het inspectietoezicht worden de administratieve lasten zoveel
mogelijk beperkt. De inspectie sluit in het vernieuwde toezicht aan op
de ambities en doelstellingen van besturen en scholen. Als besturen en
scholen hun zaken op orde hebben, zijn de administratieve lasten
beperkt.

Scholen kunnen bij de inspectie een verzoek doen om de waardering
‘goed' te verkrijgen. Ook dan geldt: als scholen hun zaken goed op
orde hebben (bijvoorbeeld beschikken over een recente zelfevaluatie),
dan is de administratieve last beperkt. Wel onderzoekt de inspectie dan
uiteraard of de school inderdaad de waardering ‘goed' verdient. Met
het nieuwe toezicht is de verwachting dat meer scholen de waardering
'goed' krijgen. 

Er zijn veel misverstanden over administratieve lasten. Vorige maand heb
ik samen met de inspectie de brochure Ruimte in regels uitgebracht voor
het primair onderwijs. In de brochure worden misverstanden over
verplichte administratie bestreden, door expliciet te maken wat scholen
wel, en wat ze vooral níet verplicht zijn te doen als het gaat om
administratie zoals bijvoorbeeld groepsplannen. De boodschap is dat er
veel meer ruimte in de regels zit dan vaak wordt gedacht. 

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Weet de minister of er binnen het ministerie is nagedacht over meer
behoefte aan internationale scholen door komst van de EMA, bijvoorbeeld
Europese scholen, en hoe in de toenemende behoefte aan internationaal
onderwijs tijdig voorzien kan worden. 

Antwoord:

Binnen het ministerie zijn de eerste stappen gezet om tijdig te voorzien
in de onderwijsbehoefte van kinderen van EMA-medewerkers, zoals is
toegezegd door de regering. Naast de EMA zelf kijken wij ook naar
bedrijven die in het kielzog van de EMA naar Nederland komen. Op dit
moment zijn wij met de EMA in gesprek en onderzoeken wij welke
onderwijsbehoefte er bestaat onder de EMA-medewerkers die meeverhuizen.
Een deel van de medewerkers zal geïnteresseerd zijn in Europees of
internationaal onderwijs en een deel zal kiezen voor regulier onderwijs.
Anderzijds brengen we samen met de regio in kaart wat de actuele
capaciteit is van internationale scholen en welke uitbreidingsplannen er
momenteel zijn. OCW zorgt samen met alle betrokkenen voor een passend
onderwijsaanbod voor de kinderen van EMA-medewerkers.

Daarnaast wordt door OCW, EZ en regionale partners met onverminderde
inzet gewerkt aan de uitvoering van de adviezen uit het actieplan van de
Taskforce Internationaal onderwijs. Daarmee worden concrete
belemmeringen weggenomen voor de uitbreiding van het internationaal
onderwijs.

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Wanneer kan de Kamer een uitwerking verwachten voor het recht op
maatwerk en het maatwerkdiploma? 

Antwoord:

We verkennen de mogelijkheden om meer maatwerk in toetsing en
examinering in de praktijk mogelijk te maken. Daarbij moeten we
zorgvuldig te werk gaan. De waarde van het diploma (civiel effect) mag
bijvoorbeeld niet ter discussie staan, en het moet organiseerbaar zijn.
Zo maken we het vanaf 1 januari 2018 mogelijk dat het op het diploma kan
staan als een leerling één of meerdere vakken op een hoger niveau
heeft gevolgd. Dit is een eerste stap in het erkennen van de talenten
van leerlingen, zonder dat het civiel effect van het diploma in gevaar
komt. In het regeerakkoord is een onderzoek aangekondigd naar de voor-
en nadelen van eventuele brede invoering van een diploma met vakken op
verschillende niveaus, in combinatie met selectie in het
vervolgonderwijs. Dit onderzoek zal in 2018 in gang worden gezet.

 

Daarnaast wordt er momenteel een Pilot rondom het recht op maatwerk
georganiseerd. Leerlingen van dertig deelnemende scholen krijgen hierin
veel ruimte om hun opleiding zo samen te stellen dat hun talenten het
beste tot uiting komen. De pilot loopt tot medio 2018 en wordt
gemonitord door Regioplan. Op basis van de resultaten van de pilot wordt
bekeken of het wenselijk is om wet- en regelgeving aan te passen om meer
maatwerk mogelijk te maken. Over deze beide trajecten zal ik u voor de
kerst van 2018 informeren.

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

Hoe verlopen de gesprekken over het alternatief voor de rekentoets? 

Antwoord:

Ik vind het belangrijk dat leerlingen, docenten en scholen snel weten
waar ze aan toe zijn. Daarom wordt er hard gewerkt de plannen uit het
regeerakkoord zorgvuldig uit te werken. Daarbij gaat het zowel over het
al dan niet meetellen van de rekentoets in dit schooljaar, als om een
mogelijk alternatief hiervoor. Mijn inzet daarbij is dat de rekentoets
al dit schooljaar niet meer meetelt. Ik ben hierover in gesprek met
stakeholders. Vóór de kerst van dit jaar zal ik duidelijkheid
verschaffen. 

VVD	Heerema, R.J.	Vraag:

In het regeerakkoord staat een uitgebreide paragraaf over het
Regenboogakkoord. De VVD is benieuwd naar wat de minister gaat doen om
dit vorm te geven. 

Antwoord:

In het voorjaar van 2018 zal ik uw Kamer informeren over de verdere
uitwerking van het Regenboogakkoord en over de accenten op het brede
emancipatieterrein die ik de komende periode wil maken. Ik zal dat doen
met een Emancipatienota.

De uitvoering van het Regenboogstembusakkoord krijgt daarbij grote
prioriteit. Ik neem de uitvoering van het Regenboogakkoord - zoals dat
in het regeerakkoord staat - samen met mijn collega's in het kabinet
actief ter hand.

Daarbij ben ik in de eerste plaats verantwoordelijk voor het opstellen
van het algemene kader voor het emancipatie en lhbti-emancipatiebeleid. 

Vanuit mijn coördinerende taak voor het emancipatiebeleid van het
kabinet zal ik daarnaast mijn collega's ondersteunen bij de uitvoering
van de maatregelen uit het regenboogakkoord op hun terrein en agenderen
waar dat de komende tijd nog nodig mocht blijken. 

Zo is er een aantal inspanningen op wetgevingsterrein, waarbij de
bewindspersonen van BZK en JenV primair vrantwoordelijk zijn. Zoals de
aanvulling van de Grondwet met de gronden handicap en seksuele
gerichtheid en de evaluatie van de wet erkenning transgender personen.
Ik ben in overleg met mijn collega's over de termijn waarop uw Kamer
geïnformeerd zal worden over de stand van zaken en verdere aanpak.

Bij uw Kamer ligt ook het initiatiefwetsvoorstel dat voorziet in
aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking
van de rechtspositie van transgender personen en personen met een
intersekse conditie.

Op korte termijn zal ik vervolg geven aan verdere maatregelen om
onnodige geslachtsregistratie te voorkomen. Dat geldt ook voor de nodige
steun aan Gender Sexuality Alliance op scholen en de aandacht voor de
positie van LHBTI in de opleiding van docenten en in het mbo.

Ik ben in overleg met de betrokken bewindspersonen van VWS, SZW, JenV,
BZK over de verdere uitvoering van de meer praktische maatregelen uit
het Regenboogakkoord. 



 PAGE    

 PAGE   1