[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 20 december 2017

Brief regering

Nummer: 2017D38365, datum: 2017-12-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2017Z18601:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid M. de Graaf (PVV)

Vraag:

Iedere migrant die via een veilig land binnenkomt, zou terug moeten. Is
de minister bereid dit te regelen?

Antwoord:

Staand beleid is reeds dat als een asielzoeker uit een veilig derde land
komt, hij in beginsel niet in aanmerking zal komen voor een asielstatus.
Dit uitgangspunt is nog weer benadrukt in het Regeerakkoord, en zal dus
door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onder wiens
verantwoordelijkheid dit valt, verder worden opgepakt.

Vraag:

Nederlanders worden gediscrimineerd. Kan minister de voorbeelden
hierover op https://rutte3discrimineert.nl ontkrachten?

Antwoord:

Nederlanders worden dagelijks geconfronteerd met discriminatie op basis
van onder meer afkomst, religie, huidskleur, leeftijd, geslacht en
seksuele voorkeur. Het kabinet treedt hier actief tegen op.
Discriminatie gaat over gelijke gevallen, ongelijk behandelen.

 

Bij de PVV website genoemde voorbeelden van wat discriminatie van
Nederlanders zou zijn, is daarvan geen sprake. Het gaat hier om een
verzameling van zeer onvergelijkbare gevallen en vaak
tendentieuze informatie. Bijvoorbeeld over dat hoogbejaarden na 70
jaar huwelijk gescheiden worden bij opname in een verpleeghuis, maar dat
asielzoekers gezinshereniging krijgen. Of dat ouderen geen hulp zouden
krijgen maar Afrika wel ontwikkelingshulp. Daarbij wordt in veel van de
gevallen maar een onderdeel van de werkelijkheid van een situatie
belicht om een bepaalde misleidende beeld te schetsen. Dat acht de
minister zeer kwalijk.

Vraag:

De Moslimbroederschap heeft wereldwijd een grote invloed en is
geïnfiltreerd in bestuur, politiek en maatschappelijke organisaties. In
de Verenigde Staten van Amerika is wetgeving in voorbereiding om de
Moslimbroederschap op de lijst van terroristische organisaties te
plaatsen. Wil de minister dit overnemen?

Antwoord:

De NCTV beschikt niet over informatie dat personen of groepen in
Nederland die deel uitmaken van of beschouwd kunnen worden als leden van
de beweging Moslimbroederschap zich inlaten met terroristisch geweld of
op andere wijze betrokken zijn bij terroristische handelingen. Voor een
initiatief tot plaatsing op de bekende terrorismelijsten is dus ook geen
grond.

Vraag:

Is de minister bereid te de-islamiseren, moskeeën te sluiten,
remigratie te bevorderen, te stoppen met de samenwerking Dyanet en
'samen' het tij te keren?

Antwoord:

Nee. In Nederland geldt de vrijheid van godsdienst. In de Nederlandse
samenleving is daarom, binnen de grenzen van de wet, ruimte voor diverse
levensbeschouwingen en opvattingen.

Vraag:

Kan de minister – in lijn met het Regeerakkoord – het belang van de
islam benoemen en wat zij toevoegt aan de samenleving?

Antwoord:

Van belang is dat Nederland de vrijheid van godsdienst kent. En dat we
deze en de andere grondwettelijke vrijheden behouden.



Vragen van het lid L.W.E. de Jong (PVV)

Vraag:

Zijn de door de minister gepresenteerde koopkrachtcijfers wel
realistisch? Wordt de hardwerkende Nederlander wel eerlijk voorgelicht?

Antwoord:

De  mediane koopkrachtcijfers worden berekend op basis van een
representatieve steekproef van ongeveer 90.000 huishoudens. Bij de
berekening wordt rekening gehouden met alle inkomensbronnen van een
huishouden en de specifieke omstandigheden. Voor de herkenbaarheid
wordt ook gebruik gemaakt van een aantal gestilleerde
voorbeeldhuishoudens, waarbij alleen regelingen die voor alle
huishoudens gelden worden meegenomen. De koopkrachtcijfers komen tot
stand op basis van de nieuwste economische vooruitzichten en inzichten
over doorwerking van beleid in de komende jaren. Uiteraard zijn
koopkrachtramingen – net als andere ramingen – met onzekerheid
omgeven. Koopkracht wordt vooral bepaald door economische ontwikkelingen
(lonen, inflatie en de rente): die zijn aan constante verandering
onderhevig. Dit zijn de meest state of the art inzichten die er zijn.

Vraag:

Wanneer komen de 20.000 extra beschutte werkplekken beschikbaar?

Antwoord:

Het Regeerakkoord bevordert de arbeidsdeelname van mensen met een
arbeidsbeperking door extra geld beschikbaar te stellen aan gemeenten
voor activering en dienstverlening. Gemeenten kunnen daarvoor meer
beschut werkplekken organiseren, maatwerk bieden richting werk of
werkgevers ‘ontzorgen’. Meer mensen komen zo aan de slag. 

De extra middelen om de inzet op beschut werk te verstevigen, worden
opgebracht door het instrument van loonkostensubsidies in de
Participatiewet te vervangen door de mogelijkheid tot loondispensatie.
De middelen komen vanaf 2019 beschikbaar en bouwen op tot de
mogelijkheid van 20.000 plekken in de structurele situatie (omstreeks
2050).



Vragen van het lid A.D. Wiersma (VVD)

Vraag:

Wil de minister ook nadrukkelijk alle nieuwe vormen van werk die in
opkomst zijn meenemen? Is het mogelijk om, bijvoorbeeld via een verzoek
aan de SER en via hen met andere veldpartijen, een fundamentele analyse
te laten uitvoeren op de veranderende vragen op de arbeidsmarkt waar de
arbeidsovereenkomst op moet inspelen? Kan hij daarbij de knelpunten in
kaart brengen en specifieke oplossingen aandragen? En kan hij toezeggen
de Kamer daar over te informeren? In de ronde tafel over de
platformeconomie werd de informatievoorziening rond Werken in de
Platformeconomie aangekaart. Ziet de minister mogelijkheden om hier werk
van te maken? 

Antwoord:

De minister vindt het van groot belang dat we stilstaan bij nieuwe
ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de vraag welke consequenties
ontwikkelingen hebben op ons stelsel van wet- en regelgeving. Daarom
laat de minister op dit moment een onafhankelijk onderzoek uitvoeren
naar de omvang, groei en mogelijke knelpunten rond het werken in de
kluseconomie. In dit onderzoek wordt ook de vraag meegenomen in hoeverre
platformwerk nieuw, of anders, is dan bestaande werkvormen. Dit
onderzoek wordt voorjaar 2018 afgerond.

 

Daarna zal de minister uw Kamer het onderzoek voorzien van een
kabinetsreactie doen toekomen. De minister wil op het resultaat van
het onderzoek niet vooruitlopen en zal pas daarna bezien of nog verdere
analyse nodig is.

 

Vraag:

Het kabinet wil bezien hoe de verzekeringsgraad onder zzp’ers voor
arbeidsongeschiktheid kan worden verhoogd door met verzekeraars in
gesprek te gaan over een aantrekkelijk aanbod. Kan de minister toezeggen
dat hij dit snel wil doen? En kan hij daarin ook meenemen dat sommige
verzekeraars bij specifieke beroepen slechts tot 55 (dakdekkers,
vloerenlegger, ijzervlechter, metselaar) of 60 jaar verzekeren?

Antwoord:

Een eerste gesprek met verzekeraars staat al genoteerd in mijn agenda
voor begin volgend jaar. De minister kan de vraag van het lid Wiersma
dus bevestigend beantwoorden: ook hij wil vaart maken met het gesprek
met verzekeraars. Wat betreft de tweede vraag van het lid Wiersma, of
de minister in dat gesprek ook de eindleeftijd kan meenemen die
verzekeraars hanteren voor een private arbeidsongeschiktheidsverzekering
(AOV), is het antwoord lastiger. Het komt inderdaad voor dat
verzekeraars soms een lagere eindleeftijd dan de pensioengerechtigde
leeftijd hanteren voor een AOV. Bijvoorbeeld als het gaat om
zelfstandigen met een zogeheten ‘risicovol of zwaar beroep’ zoals
bepaalde beroepen in de bouw, zoals het lid Wiersma aangeeft.
Een reden voor verzekeraars om dit te doen, is dat een dekking door de
AOV tot de pensioenleeftijd zou hebben geleid tot een voor de
desbetreffende doelgroep onacceptabele (hoge) premie. In het algemeen is
gangbaar dat verzekeraars een uiterlijke acceptatieleeftijd hanteren die
ligt op vijf jaar voor de maximale eindleeftijd. Als de eindleeftijd
bijvoorbeeld ligt op 60 jaar, dan kan dit betekenen dat een verzekeraar
iemand na het 55e jaar niet meer accepteert. Het acceptatiebeleid
verschilt echter per verzekeraar. Vanzelfsprekend kan de minister dit
onderwerp aan de orde stellen in het gesprek met verzekeraars. Hij
verwacht echter niet dat verzekeraars de eindleeftijd kunnen bijstellen
en daar ook nog een acceptabele premie bij kunnen vaststellen, om de
bovenstaande redenen.

Vraag:

Voor omscholing is geld beschikbaar, maar dat wordt onvoldoende benut.
De brief van de minister geeft aan dat ten minste de helft van de
middelen onbenut is. Het is dus of versnipperd of zit vast in
collectieve potten. En dat is ontzettend zonde. Hoe gaat de minister dat
los krijgen?

Antwoord:

Zoals in het Regeerakkoord vermeld, gaat het kabinet in gesprek met
sociale partners en het onderwijsveld om tot een brede aanpak op het
terrein van levenlang leren te komen. Werkgevers investeren nu
reeds €1,7 miljard in de ontwikkeling van werkenden en dan is de
werktijd die soms nodig is voor scholing nog niet meegenomen. Bij de
gesprekken die het kabinet gaat voeren, zal ook de positie van O&O
fondsen worden betrokken. Overigens merkt de minister op dat de O&O
fondsen particuliere fondsen zijn, opgericht door en voor werkgevers en
werknemers. Het feit dat de fondsen reserves aanhouden, wil niet
automatisch zeggen dat er geld op de plank blijft liggen. Reserves zijn
bijvoorbeeld nodig om lopende verplichtingen na te kunnen komen, om
periodes zonder premieheffing of zonder avv te kunnen overbruggen. De
middelen in deze fondsen zijn niet alleen bestemd voor scholing, maar
dienen ook andere sociale doelen zoals arbeidsomstandigheden, het
verbeteren van de werkgelegenheid, aanvullingen bij
arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, etc.

Vraag:

Het moet altijd lonen om je te blijven ontwikkelen. Je bent immers nooit
uitgeleerd. Is de minister het met de VVD eens dat dit gegeven een veel
prominentere plek in cao’s moet krijgen? 

Antwoord:

De minister is het eens met de VVD dat het altijd moet lonen om je te
blijven ontwikkelen en dat je nooit bent uitgeleerd. Het kabinet zal in
het overleg met sociale partners en het onderwijsveld over een brede
aanpak op het terrein van leven lang leren de suggestie van de VVD
meenemen.



Vragen van het lid C.N.A. Nijkerken-de Haan (VVD)

Vraag:

Kan de minister bevestigen dat hij binnen een half jaar komt met de
uitwerking van de Regeerakkoordafspraken voor het koppelen van
consequenties aan verwijtbaar niet inburgeren, voor een ontzorgsysteem
en voor het verhogen van het taalniveau naar b1?

Antwoord:

Conform de toezegging van de minister tijdens het AO van 13 december jl.
komt er voor de zomer een uitgewerkt plan over de hervormingsopgave
nieuwkomersbeleid uit het Regeerakkoord. Over de juridische
mogelijkheden van ontzorgen, ligt hier nog een uitdaging. Waarschijnlijk
kan dit systeem niet generiek, maar de minister is bereid te kijken naar
wat wel kan.

Vraag:

De VVD wil alvast meegeven dat een nieuw systeem niet mag betekenen dat
het van gemeentelijke politieke besluitvorming gaat afhangen “wat
goede inburgering is”. Er zijn objectieve kwaliteitsnormen nodig met
objectief toezicht. Ook moet de markt wat ons betreft open blijven voor
goede aanbieders van inburgeringsonderwijs en ook voor nieuwe
toetreders. Deelt de minister dat met de VVD?

Antwoord:

Inburgering valt onder het Rijksbeleid waarbij objectieve criteria
vanuit het Rijk worden gesteld en een aantal verantwoordelijkheden
centraal geregeld blijft zoals de examens, (taal)eisen en toezicht op de
kwaliteit. Gemeenten krijgen meer regie in het inburgeringsproces. Het
kabinet ziet dat als een belangrijke stap om de effectiviteit van
inburgering en participatie van nieuwkomers te vergroten. Om maatwerk te
kunnen bieden, hebben gemeenten een bepaalde mate van beleidsvrijheid
nodig. Het Rijk zal kaders stellen waarbinnen zij uitvoering geven aan
het nieuwkomersbeleid.

 

Vraag:

Hoewel gemeenten niet aan inkomenspolitiek mogen doen, ziet de VVD wel
degelijk dat het lokaal armoedebeleid kan bijdragen aan de armoedeval
waardoor het voor mensen in geldelijke zin niet loont om te gaan werken.
En dat kan toch niet de bedoeling zijn. Kan de staatssecretaris aangeven
wat haar insteek gaat zijn in haar gesprek met de gemeenten over dit
onderwerp?

Antwoord:

Het kabinet vindt het van belang dat wanneer mensen vanuit de bijstand
aan het werk komen, zij er echt op vooruitgaan. Het is niet de bedoeling
dat het lokaal armoedebeleid bijdraagt aan de armoedeval. Daarom is in
het Regeerakkoord vastgelegd dat het kabinet met gemeenten afspraken wil
maken over het lokaal beleid om de armoedeval te verkleinen. Over de
inhoud van de te maken afspraken vindt nog overleg plaats met de VNG,
daarom wil het kabinet daar nog niet op vooruitlopen. Wanneer hier meer
duidelijkheid over is, zal uw Kamer geïnformeerd worden.

Naast dat de stap naar werk moet lonen, moet ook méér werken lonen.
Het kabinet neemt daarom maatregelen om de marginale druk vanaf het
minimumloon te verkleinen. De lastenverlichting in de inkomstenbelasting
is daar heel belangrijk bij, maar we schrappen bijvoorbeeld ook de harde
inkomensgrens in de huurtoeslag. Huurders die iets meer gaan verdienen,
verliezen daardoor niet meer ineens hun hele huurtoeslag.

Vraag:

Gemeenten hebben wat de VVD betreft een veel te vrijblijvende invulling
gegeven aan instrumenten als de tegenprestatie en de taaleis.
Instrumenten die juist bedoeld zijn om mensen sneller uit de uitkering
te krijgen. We hebben hierover ook afspraken gemaakt in het
Regeerakkoord. Drie vragen: 1) Wat gaat de Staatssecretaris doen om
gemeenten hierop aan te spreken? 2) Trekt zij in dit dossier samen op
met de minister die verantwoordelijk is voor de integratie en
inburgering? 3) De minister heeft hier in ieder geval positief op
geantwoord in de beantwoording van de eerste termijn van het AO over
integratie en inburgering. Wanneer mogen we het resultaat verwachten van
deze gezamenlijke inspanning? 

Antwoord:

Het kabinet hecht grote waarde aan een actieve inzet van de instrumenten
van de Participatiewet. Te veel mensen zijn te lang afhankelijk van
bijstand. Met instrumenten zoals de tegenprestatie (met wederkerigheid
als uitgangspunt) en de taaleis kunnen gemeenten mensen weer activeren
en dichter bij de arbeidsmarkt brengen. Dat is precies de reden dat de
staatssecretaris in gesprek gaat met gemeenten over de wijze waarop
actief uitvoering wordt gegeven aan de tegenprestatie. Ook wil zij
afspraken maken met gemeenten over de uitvoering van de taaleis. Zij
trekt daarbij nadrukkelijk samen op met de minister. Over deze afspraken
zal voor de zomer meer gemeld worden.

Vraag:

Hoe kan een gemeente nu kandidaten leveren voor een vacature voor een
garantiebaan als ze nog steeds niet inzichtelijk hebben wie er vanuit de
doelgroep in hun gemeente woont? Ik ben blij dat de staatssecretaris
hier in de meest recente brief over de stand van zaken Participatiewet
aandacht aan heeft besteed. Ik hoor graag of de staatssecretaris mijn
gevoel deelt en welke stappen zij gaat zetten om er bij gemeenten op aan
te dringen dat ze gewoon gaan doen waarvoor ze verantwoordelijk zijn.
Welke stappen gaat de staatssecretaris ondernemen om de
Kandidatenverkenner door te ontwikkelen voor alle werkzoekenden?

Antwoord:

Om vraag en aanbod van werk in de arbeidsmarktregio’s bij elkaar te
brengen is het essentieel dat er goed inzicht is in werkzoekenden.
Gemeenten registreren hun werkzoekenden in eigen systemen of in systemen
van UWV. Gemeenten kunnen via de Kandidatenverkenner banenafspraak van
UWV hun kandidaten voor de banenafspraak vacatures in beeld brengen. Met
de geanonimiseerde profielen in de Kandidatenverkenner zijn de
kandidaten van gemeenten voor werkgevers en intermediairs vindbaar.

 

Gemeenten worden intensief ondersteund bij het inzichtelijk maken van
hun kandidaten. Gemeenten krijgen altijd van UWV bericht als een burger
wordt opgenomen in het doelgroepregister banenafspraak. Ondanks die
informatie hebben niet alle gemeenten het overzicht van de totale
doelgroep banenafspraak binnen hun gemeente. Daarom hebben UWV en SZW
georganiseerd dat gemeenten vanaf november 2017 tot 1 februari 2018
eenmalig bij UWV een lijst kunnen opvragen met alle mensen in hun
gemeente die behoren tot de doelgroep banenafspraak. UWV en SZW hebben
de gemeenten over deze mogelijkheid op verschillende manieren
geïnformeerd. Halverwege december 2017 heeft ruim de helft van de
gemeenten deze lijst al aangevraagd.

Daarnaast krijgen gemeenten ondersteuning van de Vliegende brigade van
de Programmaraad. Centrumgemeenten in alle 35 regio’s hebben dit jaar
uit het amendement van vorig jaar € 88.500 ontvangen als stimulans.
UWV biedt gemeenten aan om ook op papier aangeleverde profielen in te
lezen en experimenteert met het inlezen uit gemeentelijke systemen. Dat
maakt het voor gemeenten gemakkelijker. Deze ondersteuning werkt. We
zien dat gemeenten dit jaar een inhaalslag aan het maken zijn: eind
vorig jaar hadden gemeenten 777 kandidaten banenafspraak in de
Kandidatenverkenner geregistreerd. Nu zijn het er 3.854.

 

De staatssecretaris constateert echter ook dat het voor veel gemeenten
een opgave is om in verschillende systemen en verschillende formats
gegevens te registeren. In de brief van 5 december aan uw Kamer over
de voortgang van de werkgeversdienstverlening, heeft de
staatssecretaris dan ook aangegeven dat zij aan het verkennen is of
het mogelijk is om digitaal matchingsgegevens uit te wisselen tussen de
systemen van de partijen die publieke re-integratietaken hebben. Zodat
het makkelijker wordt om passende profielen, niet alleen die van de
doelgroep banenafspraak, maar van alle werkzoekenden, te vinden bij een
vacature. Belangrijke voorwaarde voor het invoeren van profielen in
systemen, is dat gemeenten hun kandidaten kennen. Over het belang van
het kennen van het bestand gaat de staatssecretaris graag in gesprek met
gemeenten.

Vraag:

Vindt de staatssecretaris ook dat de provincie Limburg een voorbeeld is
voor andere arbeidsmarktregio's en dat andere regio's hiervan moeten
leren?

Antwoord:

Op 5 december heeft de staatssecretaris uw Kamer geïnformeerd over de
inzet om in de arbeidsmarktregio’s de werkgeversdienstverlening en het
bij elkaar brengen van vraag en aanbod te versterken. In dit programma
Matchen op Werk, dat uitgevoerd wordt in en samen met de
arbeidsmarktregio’s, wordt ook gekeken naar goede voorbeelden in het
land, zoals Limburg met de VDL aanpak. Van elkaar leren is heel
belangrijk en daar is ook veel belangstelling voor. Zo is ondermeer een
peer review dag georganiseerd met alle arbeidsmarktregio’s over hun
plannen om de werkgeversdienstverlening in hun regio te versterken. De
komende tijd zal worden verkend hoe het leren van elkaar meer
structureel vorm kan krijgen met een Dashboard arbeidsmarktregio’s. De
staatssecretaris zal uw Kamer voor de zomer informeren over de voortgang
van dit programma.



Vragen van het lid R. Bisschop (SGP)

Vraag:

Het wordt als straf ervaren om als 17-jarige het hoger onderwijs in te
gaan, terwijl deze kinderen de overheid juist onderwijsuitgaven
besparen. Kunt u dit uitleggen?

Antwoord:

Kinderbijslag en studiefinanciering zijn verschillende faciliteiten die
allebei zorgen voor een bijdrage in de kosten van kinderen.
Kinderbijslag en studiefinanciering sluiten elkaar uit. Dat is sinds de
invoering van de studiefinanciering het geval.

Minderjarige studenten in het HBO of WO komen in aanmerking voor
studiefinanciering inclusief reisvoorziening. De ouders ontvangen dan
geen kinderbijslag meer. De bijdrage vanuit de overheid aan de student
komt in de plaats van de bijdrage vanuit de overheid aan de ouders. Over
precies dit onderwerp heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap vandaag ook een brief aan de Kamer gestuurd. De aanvullende
beurs in de studiefinanciering is overigens weliswaar afhankelijk van
het inkomen van de ouders, maar bouwt pas geleidelijk af vanaf een
inkomen van ongeveer modaal. Het zijn dus niet alleen de laagste
inkomens die daarvoor in aanmerking komen.

Vraag:

Er moet meer aandacht komen voor gezinnen waarin noodgedwongen slechts
een van beide ouders kan werken door bijvoorbeeld psychische problemen.
Het is toch de wereld op zijn kop dat voor een gewoon normaal gezin alle
sluizen open gaan, terwijl gezinnen die al in de problemen zitten
slechts met weinig hoop en veel geworstel een scheutje subsidie krijgen?
Vindt de regering ook dat deze ouders gelijkelijk moeten worden
behandeld? Deze gezinnen worden nu op gemeentelijk niveau bediend, maar
kan dit niet worden opgenomen in de nieuwe financieringsystematiek?

Antwoord:

Gezinnen die niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag,
bijvoorbeeld omdat maar één van de ouders werkt en de andere ouder om
een sociale of medische reden niet kan werken of voor de kinderen kan
zorgen, kunnen een beroep doen op sociaal-medische indicatie (SMI).
Sinds 2005, het jaar van de inwerkingtreding van de wet kinderopvang
(Wko) krijgen gemeenten middelen voor SMI en zijn zij verantwoordelijk
voor het beleid rondom de uitvoering van sociaal-medische indicatie en
kinderopvang (SMI). Uit de onderzoeken die eind vorig jaar naar de
Tweede Kamer zijn gestuurd, blijkt dat veruit de meeste gemeenten een
regeling voor SMI hebben en dat de uitvoering over het algemeen goed
gaat.

De staatssecretaris vindt het belangrijk dat gemeenten beleidsvrijheid
behouden zodat ze ruimte hebben om maatwerk aan te kunnen
bieden. Gemeenten staan dichter bij de burger dan het Rijk en zij weten
beter wat de inwoners van hun gemeente nodig hebben. Het opnemen van
deze regeling in de nieuwe (Rijksbrede) financieringsystematiek ligt
daarom niet in de rede. Wel wil de staatssecretaris graag gehoor geven
aan de vraag van gemeenten om meer visie en kaders vanuit het Rijk. Om
die reden stelt de VNG, in samenspraak met ons ministerie, niet-bindende
richtlijnen op die de gemeenten kunnen helpen bij het vormgeven van hun
SMI-beleid. De richtlijnen zullen begin 2018 worden gepubliceerd.

Vraag:

Wanneer wordt de voorgenomen versoepeling van de sollicitatieplicht voor
oudere werklozen doorgevoerd?

Antwoord:

Door het controversieel verklaren van dit onderwerp door uw Kamer zijn
geen verdere formele stappen ondernomen. Inmiddels heeft de Tweede
Kamer dit onderwerp geagendeerd voor het Algemeen Overleg
arbeidsmarktbeleid. In vervolg daarop heeft de minister het UWV
gevraagd om een uitvoeringstoets op de aangepaste regeling, waarbij de
vrijstelling niet alleen geldt voor de groep in de WW (en overige
werknemersverzekeringen) die bij instroom in de uitkering de leeftijd
van één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, maar
ook voor de groep die deze leeftijd bereikt tijdens de duur van de
uitkering. Vooralsnog zal de minister tot het Algemeen Overleg
arbeidsmarktbeleid, geagendeerd voor 14 februari a.s., geen onomkeerbare
stappen nemen.

Vraag:

Wil de minister eens in kaart brengen of het midden- en kleinbedrijf
inmiddels voldoende wordt bereikt met de afdrachtvermindering die bij
het in dienst nemen van kwetsbare werknemers beschikbaar is?

Antwoord:

De fractie van de SGP doelt op de verzilveringsproblematiek van de
huidige premiekortingen. Juist om deze verzilveringsproblematiek
volledig op te lossen, worden met ingang van 1 januari 2018 de
premiekortingen vervangen door de zogenaamde loonkostenvoordelen in de
Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Het gaat hierbij om een nieuwe
systematiek waarbij de loonkostenvoordelen worden uitbetaald in plaats
van verrekend, zoals bij de premiekortingen. De hoogte van de
uitbetaling wordt hierbij niet langer beperkt door de te betalen sociale
premies. Hierdoor kan ook het midden- en kleinbedrijf volledig
profiteren van de tegemoetkoming in de loonkosten voor het in dienst
nemen van kwetsbare werknemers op de arbeidsmarkt, zoals ouderen en
arbeidsgehandicapten.

Vraag:

Werkgevers ervaren het begrijpelijkerwijs als onbillijk dat zij tien
jaar lang hoge premies moeten betalen voor werknemers die nog maar net
een vast contract hadden. Wil de regering dit meenemen in de plannen?

Antwoord:

Het doel van de premiesystematiek van de WGA is om werkgevers te
stimuleren te investeren in preventie en re-integratie. Door in de
premiesystematiek een onderscheid te maken tussen werknemers die nog
maar net en die al langer een vast contract hadden, krijgen werkgevers
juist een prikkel om door middel van kort lopende contracten de
WGA-premies te beperken. Daarmee verdwijnt dus de prikkel om te
investeren in re-integratie en preventie. Bovendien wil het kabinet
juist vaste contracten aantrekkelijker maken ten opzichte van korte
contracten. De minister begrijpt dus de wens van de SGP, maar hij gaat
er niet in mee. Wel werkt het kabinet aan maatregelen om de periode
waarover werkgevers het WGA-risico individueel moeten dragen te
verkorten tot vijf jaar.

Vraag:

Het lid Dijkgraaf heeft aandacht gevraagd voor de nadelige gevolgen van
het verbod van inhoudingen op het minimumloon voor de land- en tuinbouw.
De SGP vindt dat de mogelijkheid om bij besluit uitzonderingen te maken
niet alleen moet worden benut voor huisvesting, zoals gedaan is, maar
ook voor deze fiscale verrekening. Kan de regering bevestigen dat er
geen juridische bezwaren tegen zijn?

Antwoord:

Op 1 januari 2018 treedt de wijziging van meerwerk in de Wet minimumloon
in werking. Hierbij wordt geregeld dat meerwerk moet worden betaald op
tenminste het niveau van het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat
meerwerkloon alleen mag worden uitgeruild voor onbelaste
onkostenvergoedingen voor arbeidsmigranten voor zover dat loon hoger
ligt dan het wettelijk minimum loon. Dit betekent een beperking van de
toepassing van deze onbelaste onkostenvergoeding. Zonder deze beperking
zou een uitruil kunnen betekenen dat de werknemer zelf niet de volle
beschikking krijgt over het WML. Door de uitruil worden bovendien minder
rechten opgebouwd voor de sociale zekerheid en pensioen voor de
werknemer. Uitruil kan er op deze wijze toe leiden dat arbeidsmigranten
goedkoper worden dan binnenlandse arbeidskrachten.

Uitruil kan niet mogelijk worden gemaakt met het Besluit waar het lid
Bisschop naar verwijst. Hiervoor zou de wet gewijzigd moeten worden. Het
beperken van het uitruilen van meerwerkloon met onbelaste
onkostenvergoedingen is een bedoeld effect van de wetgeving die op 1
januari 2018 in werking treedt.

Vraag:

De SGP geeft graag een stem aan burgers die radeloos worden van
rompslomp bij subsidieaanvragen voor het Europees sociaal fonds (ESF).
Denk bijvoorbeeld aan een project voor extra-problematische
schooluitvallers. De subsidieprocedure is kennelijk zo veeleisend dat op
een toegekend bedrag van €209.000 maarliefst €60.000 aan
advieskosten nodig was. De verantwoordingseisen van het Agentschap SZW
zijn minutieus en formalistisch. Subsidiebedragen worden uiteindelijk
fors verlaagd, terwijl niet ter discussie staat dat de beoogde
resultaten bereikt zijn! Gaat de minister inzetten op verbetering?

Antwoord:

Vermindering van de administratieve lasten is hét uitgangspunt geweest
bij de voorbereiding van de huidige ESF-programmaperiode en is dat nog
steeds, ook nu we bezig zijn met de uitvoering van het programma. Deze
aanpak werpt zijn vruchten af. Op de beschikbare budgetten voor de
verschillende ESF-thema’s wordt ruim ingetekend. De daadwerkelijke
benutting is hoog: na afloop blijkt regelmatig dat een aangevraagd
budget voor 90% of hoger kan worden uitbetaald. Het Agentschap SZW, de
uitvoerder van de ESF-regeling, begeleidt aanvragers intensief voordat
een aanvraag voor subsidie wordt ingediend, maar ook tijdens de
uitvoering van het project. Dit heeft als doel het zo duidelijk mogelijk
maken van wat er wordt verwacht om verrassingen aan het eind die leiden
tot korting op de subsidie, te voorkomen. Het gaat om EU geld dat goed
verantwoord moet worden. Dat kan betekenen dat zelfs als de
doelstellingen bereikt worden, maar er is niet voldaan aan
verantwoordingseisen (bijvoorbeeld een aanbestedingsprocedure is niet
(geheel) juist uitgevoerd), dat een aanvrager minder subsidie krijgt dan
hij had verwacht. Dit komt echter nog maar weinig voor, en het
Agentschap SZW biedt aanvragers ruimte om eventuele gebreken in de
verantwoording te herstellen. Graag treedt de staatssecretaris in
contact met de heer Bisschop over concrete voorbeelden, zodat zij deze
kan onderzoeken en kan bezien of dit beter kan.

Vraag:

Het kabinet wil vaart maken met sanering van asbestdaken. Tegelijk
blijkt dat onze aangenomen motie om het gebruik van werkbakken aan
hijskranen mogelijk te maken nog niet wordt uitgevoerd. Daardoor blijft
bij bedrijven veel onzekerheid over de regels. Gaat de minister dit snel
aanpakken?

Antwoord:

De staatssecretaris hecht eraan dat het verwijderen van asbestdaken op
een veilige manier gebeurt. Het uitvoeren van werkzaamheden vanuit een
werkbak die aan een hijskraan hangt is dermate risicovol dat het in
beginsel niet is toegestaan. Op 18 december is de Kamer middels een
brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en
Waterstaat geïnformeerd over de wijze waarop de staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze motie uitvoert.

De staatssecretaris start een onafhankelijk onderzoek om na te gaan in
hoeverre problemen ontstaan bij de inzet van bestaande werkmethoden, in
welke situaties en welke veilige oplossingen voor deze problemen
mogelijk zijn. De werkmethode van een werkbak aan een hijskraan is
onderdeel van dit onderzoek. Dit onderzoek zal in de eerste helft van
2018 gereed zijn, waarna de Kamer zal worden geïnformeerd. Mochten
veilige oplossingen voor moeilijk bereikbare dakoppervlakten niet passen
binnen de huidige regelgeving, dan beziet de staatssecretaris de
mogelijkheden voor aanpassing van de regelgeving.

Vraag:

Het Europees parlement heeft opgeroepen de internationale werkdefinitie
van antisemitisme te gebruiken. Gaat de minister dit in ieder geval in
zijn beleid als uitgangspunt nemen?

Antwoord:

Nederland heeft de definitie van antisemitisme ondersteund als niet
juridisch bindende werkdefinitie van de International Holocaust
Remembrance Alliance (IHRA). Zoals deze zomer aangegeven bij
beantwoording van Kamervragen zag het kabinet geen toegevoegde waarde
in het aannemen van een juridisch bindende internationale definitie,
omdat definities een verschillende doorwerking hebben in verschillende
rechtssystemen. In Nederland is bovendien al een goede vorm van
registratie en rapportage van antisemitisme.

Het Kabinet zet zich ten volle in voor de bestrijding van antisemitisme.
Het recente trieste incident bij restaurant HaCarmel in Amsterdam maakt
pijnlijk duidelijk hoe belangrijk dit is. De aanpak van antisemitisme is
gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek naar triggerfactoren van
antisemitisme waaruit bleek dat het Midden-Oosten conflict en voetbal de
belangrijkste factoren zijn voor antisemitische uitingen. In dit kader
wordt, naast structurele aandacht voor preventie van discriminatie en
antisemitisme binnen het onderwijs, onder meer ingezet op de versterking
van rolmodellen vanuit de joodse en islamitische gemeenschap en
bevordering van dialoog.

Vraag:

Mijn motie van vorig jaar om de grenzen van het toezicht op het
onbekostigde onderwijs te laten onderzoeken is aangenomen. Dat onderzoek
richt zich niet per se op de onderwijsinspectie, maar het bredere
toezicht op openbare orde. De minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap zegt dit te hebben opgelost maar er is geen uitkomst. Hoe
gaat de minister deze motie uitvoeren, zodat we goed in beeld krijgen
wat de mogelijkheden zijn?

Antwoord:

Overheidstoezicht speelt een rol bij erkend onderwijs (zowel bekostigd
of onbekostigd). Als sprake is van buitenschools religieus onderwijs, is
het moeilijk om dat aan overheidstoezicht onderhevig te laten zijn. Dat
raakt immers aan de vrijheid van religie en vrijheid van vereniging.

Vraag:

Gaat het kabinet ook bekijken of voor 60-plussers verder maatwerk
mogelijk is om zinloze verplichtingen zoveel mogelijk te voorkomen met
betrekking tot de positie van oudere werklozen?

Antwoord:

De sollicitatieplicht maakt onderdeel uit van het activerend karakter
van de uitkering. Solliciteren in welke vorm dan ook  is een
belangrijke stap op weg naar werk. Dit geldt ook voor ouderen. En dat is
niet zinloos, want uit cijfers van het UWV blijkt dat in 2015 35% van de
55-plussers die in de WW terecht kwam, binnen een jaar weer werk vond.
Bij de invulling van de sollicitatieplicht is maatwerk al mogelijk. Dit
geldt zowel voor afspraken over de vorm van solliciteren (via brieven,
via netwerken, via social media), als ook over het aantal sollicitatie
activiteiten.

Vragen van het lid Z. Özdil (GroenLinks)

Vraag:

Voor vrouwelijke zelfstandige die tussen 2004 en 2008 geen
zwangerschapsuitkering kregen is er een compensatieregeling gekomen.
Vrouwen hebben vanaf de datum van inwerkingtreding maar drie maanden de
tijd om deze compensatie aan te vragen. De regeling is nog te onbekend
bij de doelgroep. Hoeveel vrouwen gaan hier gebruik van maken en hoe
gaat minister hier meer aandacht op brengen? Kan de de aanvraagperiode
worden verlengd?

Antwoord:

De minister acht het van belang dat de vrouwen een redelijke termijn
wordt gegeven om deze compensatie aan te vragen. Anderzijds vind hij
het wenselijk dat de compensatie binnen betrekkelijk korte tijd wordt
verstrekt, want deze vrouwen wachten al lang. Het laatste weegt voor mij
het zwaarst.

De compensatieregeling voorziet in een bruto uitkering aan de betrokken
vrouwen. De minister vindt het daarom van belang dat de uitkering
verstrekt zal worden in het jaar dat deze vrouwen de uitkering
aanvragen. Op die manier kunnen de vrouwen een inschatting maken van het
effect dat de uitkering heeft op eventuele toeslagen die zij in 2018
ontvangen. Om uitbetaling in 2018 te garanderen kiest de minister daarom
voor een aanvraagtermijn van drie maanden. Daarbij merkt de minister op
dat de termijn van drie maanden pas begint te lopen nadat de regeling in
de Staatscourant is gepubliceerd.

Naar de inschatting van de minister komen potentieel circa 20.000
vrouwen in aanmerking voor deze compensatie. Het is uiteraard niet op
voorhand te zeggen hoeveel vrouwen daadwerkelijk een aanvraag zullen
indienen. Om te zorgen dat vrouwen die recht hebben op een compensatie
volgens de regeling daarvan zo veel als mogelijk op de hoogte worden
gebracht, wordt al voor de inwerkingtreding en publicatie van de
regeling begonnen met de communicatie over de regeling. Daarbij zal
gebruik gemaakt worden van de gebruikelijke communicatiekanalen zoals
websites en social media.

Vraag:

De verwachting is dat er grote tekorten gaan ontstaan aan werknemers in
de zorg en in het onderwijs. We zijn daar nog niet op voorbereid. Deelt
de minister in de zorgen van GroenLinks hierover? Denkt de minister dat
er over dit onderwerp voldoende staat in zijn brief over de
arbeidsmarktmaatregelen die hij wil nemen?

Gaat de minister ervoor zorgen dat de lonen bij de politie, Defensie en
de overheid omhooggaan, zodat die sectoren ook weer aantrekkelijk worden
om in te werken?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de brief van de minister van 18 december verwacht
het ROA inderdaad knelpunten in de personeelsvoorziening in sommige
bedrijfstakken. Het aantrekken van voldoende gekwalificeerd personeel is
primair een verantwoordelijkheid van werkgevers zelf. In sectoren waar
de arbeidsmarkt krap wordt, zullen werkgevers naar verwachting meer
inspanningen moeten verrichten om toch voldoende personeel aan te
trekken.

Het beleid van het kabinet ondersteunt werkgevers en werkzoekenden door
onder meer de lasten op arbeid te verlagen, de dienstverlening aan
werkzoekenden en werkgevers te verbeteren en de aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt te versterken. Uw Kamer is al geïnformeerd
over de plannen van aanpak van de verantwoordelijke departementen van
VWS, OCW en JenV.

Het lid Weyenberg heeft aangegeven met een motie te komen waarin hij
vraagt om een aanvalsplan tegen krapte. De minister ziet zijn motie
met belangstelling tegemoet.

Vragen van het lid L.G.J. Voortman (GroenLinks)

Vraag:

Hoe kan het dat werkende Wajongers er ook op achteruitgaan als gevolg
van de 5%-korting op de Wajong-uitkering?

Antwoord:

Werkende Wajongers hebben vaak naast een (gedispenseerd) loon een
loonaanvullingsuitkering. De loonaanvulling is gekoppeld aan de hoogte
van de Wajong-uitkering. Daarom heeft uitkeringsverlaging in de Wajong
ook effect op de hoogte van deze loonaanvulling.

Bij een substantieel deel van de werkende Wajongers wordt de
uitkeringsverlaging echter gecompenseerd. In die gevallen wordt deze
uitkeringsverlaging ongedaan gemaakt door de toeslagenwet of de
voortgezette werkregeling. Alleen werkende oWajongers die minder dan 20%
WML aan loon verdienen en alle werkende Wajonger in de Wajong2010 met
een loonaanvulling krijgen in meer of mindere mate te maken met de
uitkeringsverlaging.

Bij de herindeling van de oWajong (zittend bestand) heeft UWV gebruik
gemaakt van AWBZ-indicaties. Wanneer iemand de indicatie groep
(=dagbesteding) had, werd deze persoon in de categorie geen
arbeidsvermogen geplaatst. Deze persoon blijft een uitkering van 75%
behouden. We hebben het dan over mensen die nauwelijk kans hebben op de
arbeidsmarkt en zeker niet zonder loondispensatie aan de slag gaan.

Op het moment dat een oWajonger in de categorie arbeidsvermogen gaat
werken, wordt hij door UWV, wanneer UWV ziet dat het inkomen bestendig
is opgeroepen voor een beoordeling op basis van de vier criteria voor
arbeidsvermogen.

Indien UWV vaststelt dat er sprake is van arbeidsvermogen wordt de basis
van zijn uitkering 70% WML. In hoeverre hij er op dat moment op vooruit
of achteruit gaat is afhankelijk van zijn looninkomsten. Het totale
inkomen (loon + loonaanvulling) zal in de meeste gevallen meer zijn dan
een uitkering van 75% WML.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om te kijken naar categorale bijstand voor
de groep waar kinderen opgroeien in armoede?

Antwoord:

Bij gezinnen met armoede kunnen er verschillende oorzaken van armoede
zijn. Er is niet één oorzaak en helaas ook niet één oplossing voor
deze groep. De individuele bijzondere bijstand schept ruimte voor
gemeenten om maatwerk te bieden, ook aan kinderen met gezinnen. De ene
situatie is de andere niet.

De staatssecretaris vindt het belangrijk dat de middelen terecht komen
bij gezinnen die het ook echt nodig hebben en dat wie het echt nodig
heeft ook krijgt wat nodig is. De staatssecretaris ziet dan ook geen
aanleiding om te kijken naar categorale bijzondere bijstand voor de
groep waar kinderen opgroeien in armoede.

Vraag:

Wat is de mening van de staatssecretaris over het Internationaal verdrag
voor de rechten van het kind? Heeft ieder kind recht op sociale
zekerheid? Is zij van mening dat Nederland óók artikel 26 zou moeten
omarmen? Wil zij onderzoeken of er een verband bestaat tussen het hoge
aantal kinderen dat opgroeit in armoede en dit voorbehoud op het IVRK?

Antwoord:

 In het eerste lid van artikel 26 van het VN Kindverdrag wordt voor de
Staten die partij zijn de

verplichting vastgelegd voor ieder kind het recht te erkennen om de
voordelen te genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met
inbegrip van sociale verzekering. Eveneens volgens het eerste lid dient
de verwezenlijking van dit recht in overeenstemming met hun nationale

recht te worden bewerkstelligd. Het tweede lid bepaalt daarbij dat,
indien van toepassing, die voordelen dienen te worden afgestemd op de
middelen en de omstandigheden van het kind en degenen die voor diens
onderhoud verantwoordelijk zijn, als ook op iedere andere overweging

die van belang is voor de beoordeling van een verzoek dat door of namens
het kind wordt ingediend.

Het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij artikel 26 van het VN
Kindverdrag luidt als volgt: “Het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardt
het bepaalde in artikel 26 van het verdrag, onder het voorbehoud dat
deze bepaling niet verplicht tot een zelfstandig recht van kinderen op
sociale zekerheid, daarbij inbegrepen sociale verzekering.”

Dit voorbehoud is dus geen ontkenning van het in het artikel bepaalde
maar zorgt ervoor dat de verstrekking van dit recht plaats vindt binnen
de kaders van het Nederlandse stelsel – namelijk via de ouders. Het
recht op sociale zekerheid voor kinderen wordt in Nederland aan de
ouders toegekend. Het past niet binnen de vormgeving van het Nederlandse
socialezekerheidsstelsel om dit recht rechtstreeks aan het kind toe te
kennen. Het voorbehoud is dus eigenlijk geformuleerd als een
interpreterende verklaring en doet niet af aan de sociale bescherming
van kinderen.

Er zijn ook andere wegen om te zorgen dat kinderen geen
basisvoorzieningen ontzegd worden. Denk aan de ruimte die de
Participatiewet biedt aan gemeenten om maatwerk te bieden aan kinderen.

Vraag:

Overheidsinstanties zijn vaak de moeilijkste partners in een minnelijke
traject. De overheid mag als preferente schuldeiser overal doorheen
walsen om als eerste het geld op te eisen. Is de staatssecretaris bereid
om te onderzoeken of de preferente status van de overheid kan worden
aangepast?

Antwoord:

Het beeld bestaat dat bijzondere incasso-instrumenten en preferente
vorderingen een oplossing en/of de schuldhulpverlening bemoeilijken.
Daarom laat de staatssecretaris onderzoek verrichten naar de effecten
van bijzondere incasso-instrumenten en preferente vorderingen op
schuldenaren, schuldhulpverlening en (andere) schuldeisers. Naar
verwachting komen de resultaten van dit onderzoek in het eerste kwartaal
2018 beschikbaar. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal
vervolgens worden bezien hoe tot een betere sociale (Rijks)incasso
gekomen kan worden. Hierover zal de staatssecretaris uw Kamer
informeren.

Vraag:

Wat gaat de staatssecretaris doen aan het verbeteren van de samenwerking
tussen onderwijs en kinderopvang? Het ontwikkelrecht van kinderen staat
hierbij centraal.

Antwoord:

Afgelopen jaar heeft de Taskforce samenwerking onderwijs en kinderopvang
advies uitgebracht om de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs
te verbeteren. De aansluiting tussen kinderopvang en onderwijs heeft
zeker de aandacht van het kabinet. Samen met de minister voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media zal de staatssecretaris in het voorjaar
van 2018 met een kabinetsreactie komen op de concrete voorstellen van de
Taskforce.

Vraag:

Het gaat niet goed met de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het
verschil in beloning is toegenomen. Vrouwen op topposities is te laag.
Zwangere vrouwen hebben een kleine kans dat contract niet verlengd
wordt. Dit is arbeidsmarktdiscriminatie. Komen er in het actieplan
maatregelen hierop? Graag een reactie van de staatssecretaris.

Antwoord:

Arbeidsmarktdiscriminatie is ontoelaatbaar en vereist een stevige
aanpak, ook als het gaat om het verschil in beloning tussen mannen en
vrouwen. Er bestaan nog altijd onwenselijke verschillen tussen de
beloning van mannen en vrouwen. Van belang is daarbij onderscheid te
maken tussen enerzijds de loonkloof en anderzijds
beloningsdiscriminatie.

 

De loonkloof is het verschil tussen het gemiddelde bruto uurloon van
mannelijke en vrouwelijke werknemers als een percentage van het
gemiddelde bruto uurloon van mannelijke werknemers. De loonkloof kent
diverse oorzaken, zoals het opleidingsniveau van vrouwen,
deeltijdwerken, de sectoren waarin vrouwen werkzaam zijn en het feit dat
vrouwen meer zorgtaken verrichten. Het kabinet heeft al een aantal
maatregelen in gang gezet om het arbeidsaanbod van vrouwen verder te
ondersteunen.

 

Een onderdeel van de loonkloof is beloningsdiscriminatie.
Beloningsdiscriminatie is het fenomeen dat voornamelijk vrouwen voor
arbeid van gelijke waarde minder loon ontvangen dan hun mannelijke
collega’s. Beloningsdiscriminatie is bij wet verboden en verdient dan
ook, zoals Groenlinks terecht aangeeft, aandacht.

 

Bij de uitwerking van het vervolg op het Actieplan
Arbeidsmarktdiscriminatie zal beloningsdiscriminatie evenals
zwangerschapsdiscriminatie betrokken worden.

 

Vraag:

Moeten we geen voorbeeld nemen aan Zweden, waar deurwaarders,
incasseerders en schuldhulpverleners samen werken in één instelling?
Mensen moeten uit de schulden komen en de kans krijgen om een leven op
te bouwen.

Antwoord:

In Zweden is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel
(rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de
gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering
(equivalent van de WSNP) samengebracht in één organisatie. De exacte
werking van dit systeem en de toepasbaarheid van elementen daarvan
binnen de Nederlandse context vraagt om nadere bestudering. De
staatssecretaris is voornemens om onderzoek hiernaar te laten doen. Dit
onderzoek zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2018 worden
aanbesteed. De opleverdatum is nog niet bekend.

Vraag:

In de Participatiewet geldt: je bent schuldig tenzij je het tegendeel
kunt bewijzen. Ik denk dat niemand daar beter van wordt. Gemeenten niet
en mensen met een uitkering al helemaal niet. Als je mensen continu een
rotgevoel geeft, dan komen ze echt niet makkelijker aan het werk. Ik
geloof er daarom in dat je mensen moet vertrouwen in plaats van
wantrouwen. Deelt de staatssecretaris deze visie met mij?

Antwoord:

De staatssecretaris deelt het beeld niet dat mensen in de
Participatiewet schuldig zijn, tenzij zij hun onschuld kunnen bewijzen.
De Participatiewet kent een aantal verplichtingen waaraan voldaan moet
worden om in aanmerking te komen voor een uitkering. Met deze
verplichtingen wordt geborgd dat een uitkering wordt verstrekt aan
mensen die dat echt nodig hebben en zich inspannen om aan het werk te
komen. Dit is van groot belang voor de financiële houdbaarheid van de
bijstand én voor het draagvlak voor de bijstand.

Het spreekt voor zich dat plichten gehandhaafd moeten worden door
gemeenten. Zoals in het Regeerakkoord staat aangegeven, wil het kabinet
het gesprek aangaan met gemeenten over best practices in de
handhaving. Daarnaast is een aantal gemeenten de mogelijkheid geboden
om via experimenten te onderzoeken wat het best werkt om mensen vanuit
de bijstand naar werk toe te leiden. Te zijner tijd zal op basis van de
uitkomsten van deze experimenten worden bezien of er aanleiding is
om de Participatiewet aan te passen.

Vragen van het lid P.E. Heerma (CDA)

Vraag:

Doen verzekeraars voldoende om de polissen van
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen aan te passen aan de
leeftijdsverhoging AOW? Met name bij ondernemers met een
arbeidsongeschiktheidsverzekering, die voorafgaand aan het verhogen van
de AOW-leeftijd arbeidsongeschikt zijn geworden?

Antwoord:

De meeste verzekeraars hebben voor nieuwe klanten de voorwaarden van de
nieuwe polissen aangepast aan de AOW-leeftijdsverhoging. Voor het
grootste deel van de bestaande klanten, die tot 65-jarige leeftijd
verzekerd waren, biedt het merendeel van de inkomensverzekeraars een
oplossing voor het inkomenshiaat. De condities waaronder deze oplossing
wordt aangeboden – zoals bijvoorbeeld medisch acceptatiebeleid, de
gehanteerde leeftijdsgrens en de kosten van de uitbreiding –
verschillen per verzekeraar. Er is een kleine groep verzekerden waarvoor
verzekeraars geen private oplossing kunnen bieden. Het gaat hier met
name om bestaande klanten van verzekeraars die al arbeidsongeschikt
zijn. De mensen die op 1 januari 2013 al een uitkering op grond van een
private arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvingen die eindigt op 65
jaar, kunnen een beroep doen op de tijdelijke regeling
overbruggingsuitkering AOW (OBR), mits zij aan de voorwaarden voldoen.

 

Vraag:

Wat ziet de minister aanvullend voor mogelijkheden voor regionale
scholingsfondsen, zoals in de regio Twente? Is de minister bereid dit
soort regionale initiatieven te ondersteunen? Dit hoeft niet eens
financieel, maar ook op andere manieren - zoals met pilots.

Antwoord:

De werking van de arbeidsmarkt, met name in het onderste en
middensegment, is sterk regiogebonden. De arbeidsmarktregio is het
niveau waarop werkzoekenden met de juiste ondersteuning gematcht kunnen
worden. Gemeenten en hun SW-bedrijven, UWV, het onderwijs, werknemers en
werkgevers in de arbeidsmarktregio’s moeten er samen voor zorgen dat
vraag naar en het aanbod van werkzoekenden bij elkaar komt. Het maken
van afspraken op regionaal niveau over budget en targets kan daarbij
helpen. De staatssecretaris ziet daar goede voorbeelden van in het land,
waaronder in Overijssel.

 

Met het Programma Matchen op Werk wordt ingezet op het versterken van
het functioneren van de arbeidsmarktregio’s. De staatssecretaris van
SZW heeft uw Kamer daarover op 5 december per brief geïnformeerd.

 

Binnen dit programma wordt onder andere een technische verkenning
uitgevoerd naar de mogelijkheden van regionale budgetten en regionale
targets. Hierin zal ook gekeken worden naar uw idee van regionale
scholingsfondsen.

 

De staatssecretaris van SZW zal uw Kamer voor de zomer informeren over
de voortgang.

Vraag:

De moslimgemeenschap komt met een register imams. Dit is geen
overheidstaak maar wel een goede beweging. Kun u hier een reactie op
geven?

Antwoord:

België werkt met een systeem van erkende godsdiensten en erkende
voorgangers. De Islam is een van de 8 erkende godsdiensten en
levensbeschouwingen. De stromingen die zich aansluiten bij de
Moslimexecutieve, het vertegenwoordigende orgaan van moslims in België,
krijgen op basis daarvan ook voorzieningen van de overheid (salaris,
gebedshuizen). Erkende imams in België vallen onder een officieel
statuut, waarin speciale rechten en plichten van een imam verder zijn
uitgewerkt. Er zijn 42 moskeeën in Vlaanderen en Brussel aangesloten
bij de Executieve. Er zijn eisen verbonden aan erkende imams die zijn
aangesloten: zij moeten voldoen aan een bepaalde mate van integratie of
erkenning van democratische waarden en mensenrechten.

De Nederlandse overheid werkt niet met een systeem van erkende
godsdiensten. Er worden in Nederland door de overheid ook geen registers
bijgehouden van andere voorgangers, zoals predikanten. Het staat
gemeenschappen natuurlijk vrij om zelf op vrijwillige basis een register
bij te houden.

Vragen van het lid W.P.H.J. Peters (CDA)

Vraag:

Er zijn signalen dat jongeren die vanuit het praktijkonderwijs tot voor
kort rechtstreeks de Wajong instroomden, nu aan het werk gaan met behulp
van een pgb. Wordt deze beweging gezien en wat is daarop een reactie?

Antwoord:

Met de invoering van de Participatiewet is de Wajong afgesloten voor
jonggehandicapten met arbeidsvermogen en zijn gemeenten verantwoordelijk
geworden voor de ondersteuning van jonggehandicapten die vanaf deze
datum ondersteuning nodig hebben. Daarbij geldt het reguliere regime van
de Participatiewet. Inderdaad hebben de ministeries van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport signalen
bereikt over de effecten van de combinatie van de inkomensvoorziening
vanuit de Participatiewet en het pgb. Door het zorgkantoor wordt in
overleg met betrokken partijen mogelijkheden verkend. 

Vraag:

Hoe gaat de minister monitoren dat er inderdaad 20.000 extra beschutte
werkplekken komen? En op welke termijn is dat? Hoe gaat de minister
zorgen dat gemeenten die beschutte werkplekken ook opvullen? Ziet de
minister kansen om beschut werk ook in te zetten als instrument en niet
puur als voorziening en op die manier gemeenten in staat te stellen
flexibeler trajecten aan te bieden?

Antwoord:

Het Regeerakkoord bevordert de arbeidsdeelname van mensen met een
arbeidsbeperking door extra geld beschikbaar te stellen aan gemeenten
voor activering en dienstverlening. Gemeenten kunnen daarvoor meer
beschut werkplekken organiseren, maatwerk bieden richting werk of
werkgevers ‘ontzorgen’. Meer mensen komen zo aan de slag. De extra
middelen om de inzet op beschut werk te verstevigen, worden opgebracht
door het instrument van loonkostensubsidies in de Participatiewet te
vervangen door de mogelijkheid tot loondispensatie. De middelen komen
vanaf 2019 beschikbaar en bouwen op tot de mogelijkheid van 20.000 extra
plekken in de structurele situatie - omstreeks 2050.

Het is belangrijk te benadrukken dat de behoefte leidend is. Het gaat
erom dat als er behoefte is aan beschut werk, gemeenten die plekken ook
realiseren. Maatwerk is hierbij essentieel. Het is aan de gemeenteraad
om te beoordelen of het college zijn taken daar waar het gaat om het
ondersteunen van mensen met een beperking richting werk goed uitvoert.

De staatssecretaris volgt nauwgezet de ontwikkelingen die er zijn bij
beschut werk. Sinds de wetswijziging van 2017 blijkt dat het aantal
adviesaanvragen bij UWV aanzienlijk is toegenomen. In 2019 wordt de
wetswijziging van 1 januari 2017 ten aanzien van beschut werk
geëvalueerd naar aanleiding van een amendement van de Kamer. De
staatssecretaris zal gemeenten in samenwerking met de Programmaraad
faciliteren om kennis en ervaring met elkaar te delen zodat die door
gemeenten gebruikt kunnen worden om de processen rondom beschut werk
verder in te richten. Zo kunnen gemeenten die al goed op weg zijn als
voorbeeld dienen voor andere gemeenten. Beschut werk is bedoeld voor die
mensen die niet bij een reguliere werkgever kunnen werken vanwege de
hoge mate van begeleiding of aanpassingen. Dat sluit niet uit dat er
mensen zijn die wel kunnen doorgroeien, naar bijvoorbeeld een baan in
het kader van de banenafspraak.

Gemeenten hebben de mogelijkheid om tijdelijk(e) contract(en) aan te
bieden. In deze tijd kan de gemeente goed beoordelen of beschut werk
voor de betreffende persoon de juiste manier is om te participeren op de
arbeidsmarkt. Als de gemeente vindt dat een persoon zich zo heeft
ontwikkeld dat een baan in het kader van de banenafspraak beter past,
kan de gemeente op ieder moment naar het UWV en vragen om een indicatie
voor de banenafspraak.

Vraag:

Hoe gaat de staatssecretaris rapporteren over de voortgang en de
effecten van het actieplan arbeidsdiscriminatie? 

Antwoord:

Sinds dit jaar wordt u via de voortgangsrapportage over het Nationaal
Actieprogramma tegen Discriminatie van het ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties op de hoogte gehouden over bestaande en
nieuwe acties van onder andere het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie.
In het voorjaar van 2018 zult u in de volgende voortgangsrapportage
geïnformeerd worden over de voortgang en effecten van het Actieplan.
Over de wijze waarop in het vervolg gerapporteerd zal worden, gaat
de staatssecretaris met haar collega van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties in gesprek.

Vraag:

Hoe wordt aantoonbaar meer werk gemaakt van de toegezegde ‘naming and
shaming’ bij arbeidsmarktdiscriminatie?

Antwoord:

Op basis van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) worden sinds 1
januari 2016 op bedrijfsniveau resultaten openbaar gemaakt van
inspectieonderzoeken op het terrein van de Wet arbeid vreemdelingen, de
Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet minimumloon
en minimumvakantiebijslag.

De openbaarmaking in het kader van de WAS heeft ook betrekking op
overtredingen op het gebied van de Arbeidsomstandighedenwet, waarin ook
het arbeidsrisico psychosociale arbeidsbelasting (waaronder
discriminatie) is opgenomen. De resultaten van inspectieonderzoeken op
het terrein van de Arbeidsomstandighedenwet, waaronder discriminatie op
de werkvloer, worden momenteel nog niet openbaar gemaakt op
bedrijfsniveau. Destijds is gekozen voor een gefaseerde inwerkingtreding
van de openbaarmaking van inspectiegegevens waarbij voorrang is gegeven
aan het openbaar maken van resultaten van inspectieonderzoek op het
terrein van WAV, WAADI en WML).

Ten behoeve van een zorgvuldige afweging wil de staatssecretaris de
huidige openbaarmaking in de loop van komend jaar graag evalueren. Die
evaluatiebevindingen worden betrokken bij de afweging of een dergelijke
vorm van openbaarheid ook voor inspectiebevindingen over naleving van de
Arbeidsomstandighedenwet mogelijk is en of dat kan met inbouw van
voldoende waarborgen voor de belangen van de betrokken ondernemingen. 

Vraag:

Het is belangrijk dat onderwijs en kinderopvang goed bij elkaar
aansluiten. Regelgeving hindert hier met enige regelmaat. Er is een
taskforce opgericht om de samenwerking tussen onderwijs en opvang te
vergemakkelijken. Hoe staat het met de opvolging van de adviezen uit het
rapport dat zij hebben gemaakt?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op de vraag van lid Voortman over het verbeteren
van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang.

Het afgelopen jaar heeft de Taskforce samenwerking onderwijs en
kinderopvang advies uitgebracht om de samenwerking tussen kinderopvang
en onderwijs te verbeteren. De aansluiting tussen kinderopvang en
onderwijs heeft zeker de aandacht van het kabinet. Samen met de minister
van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zal de staatssecretaris in
het voorjaar van 2018 met een kabinetsreactie komen op de concrete
voorstellen van de Taskforce.

Vraag:

De afgelopen weken heb ik veel stage gelopen bij maatschappelijke opvang
in onder andere Utrecht, Amsterdam, Eindhoven en Oosterbeek. Naast de
nodige afstemmingsproblemen met gemeenten en regio’s valt vooral op
dat vrijwel iedere cliënt ook financiële problemen heeft. Problemen
die soms verergerd worden omdat regelingen niet op elkaar zijn
afgestemd. Eigen risico dat betaald moet worden voor de uitkering
geregeld is bijvoorbeeld. Vraag aan de staatssecretaris of de problemen
in de maatschappelijke opvang in beeld zijn en wat het plan is om dit
aan te pakken?

Antwoord:

Gemeenten hebben een centrale rol in het organiseren en borgen van
passende ondersteuning voor mensen die opvang nodig hebben. Zij zijn ook
verantwoordelijk voor het bieden van aanvullende inkomensondersteuning,
zoals bijzondere bijstand, het regelen van toegankelijke en integrale
schuldhulpverlening en het zorgen voor een goede samenwerking op lokaal
en regionaal niveau. Dit maakt het mogelijk hulp te bieden die is
toegesneden op de individuele situatie van de betrokkene.

Vaak is er ruimte voor gemeenten om hun procedures rondom het aanvragen
van uitkeringen te verbeteren en de mogelijkheden voor maatwerk rondom
uitkeringsverstrekking te benutten. Ook de Nationale ombudsman
constateerde recent in een onderzoek naar knelpunten in de vrouwenopvang
dat veel knelpunten in de uitvoeringspraktijk ontstaan en vaak niet het
gevolg zijn van schurende wet- en regelgeving of lacunes daarin.

Om specifiek de hulpverlening bij schulden te verbeteren is eind vorig
jaar met financiering van het ministerie van SZW een landelijk kennis-
en ontwikkelprogramma ter professionalisering van de gemeentelijke
schuldhulpverlening van start gegaan. Het programma van VNG, Divosa,
NVVK (de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal
bankieren), de Landelijke Cliëntenraad en Sociaal Werk Nederland kent
een forse inzet: alle spelers in de keten van schuldhulpverlening moeten
binnen enkele jaren in staat zijn de beste en meest effectieve methoden
voor schuldhulpverlening in de lokale praktijk toe te passen. Dit geldt
ook voor bijzondere doelgroepen zoals mensen in de opvang. Daarnaast
voeren de opvangorganisaties Fier en de Federatie Opvang (FO) met
subsidie van SZW twee projecten uit die gericht zijn op het aanpakken
van financiële problematiek bij deze groep.

Vraag:

Voor schuldsanering doen mensen een beroep op de Wsnp. Er wordt dan
eerst getoetst of er een deugdelijk minnelijk traject is gevolgd. Door
een precieze uitleg (sommigen zeggen een foutje) van de wet door sommige
rechters mag dat sinds kort vaak niet. En komen mensen niet in
aanmerking voor wsnp. De NVVK heeft daarvoor een brief geschreven.
Inmiddels in uw bezit. Wat gaat de staatssecretaris doen om dit foutje
zo snel mogelijk te verhelpen?

Antwoord:

De brief die de NVVK aan de minister en staatssecretaris van Economische
Zaken en Klimaat heeft gezonden, is bekend bij het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Inmiddels zijn er gesprekken gaande
tussen de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Justitie
en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid om het probleem dat
de NVVK in haar brief schetst nader te analyseren en om daarvoor een
passende oplossing te zoeken. Het kabinet streeft naar een zo spoedig
mogelijke oplossing.

 

Vraag:

Mensen raken tussen de wal en het schip. We maken het veel te
ingewikkeld. Rechtbank en gemeenten communiceren niet of nauwelijks. Wat
gaat de staatssecretaris doen om geld te besparen en mensen beter te
helpen?

Antwoord:

Er is een groep mensen die al dan niet tijdelijk niet financieel
zelfredzaam is. Deze mensen moet goede en passende hulp worden geboden.
Uitgangspunt hierbij moet de individuele situatie en behoefte van mensen
zijn. In sommige situaties is wellicht een andere oplossing van de
gemeente, bij voorkeur in een eerder stadium, meer passend. Dat vraagt
dat partijen zoals gemeentelijke schuldhulpverlening, rechtbanken en
bewindvoerders, elkaar weten te vinden en goed met elkaar samenwerken.
Om de samenwerking tussen bewindvoerders en gemeenten te verbeteren is
met subsidie van SZW het project ‘Samen Verder’ uitgevoerd. Dit door
de Branchevereniging voor professioneel beschermingsbewind en
inkomensbeheer (BPBI) getrokken project heeft onder meer als resultaat
een aantal convenanten opgeleverd die gemeenten en bewindvoerders kunnen
inzetten om de samenwerking verder vorm te geven. Daarnaast zijn pilots
opgezet, samen met de Raad voor de Rechtspraak, om de samenwerking
tussen partijen te verbeteren. Landelijke uitrol van de eerste
resultaten is voor begin 2018 voorzien.

Vraag:

In Den Haag worden alle problemen keurig opgelost binnen de ministeries
langs beleidslijnen, begrotingen, enzovoorts. Op papier althans. Iedere
wet of regel is bedacht met een reden en vaak hartstikke logisch. Maar
een mensenleven verloopt niet langs de lijnen van ministeriële
verantwoordelijkheid. In Oss was het gemakkelijk. Als er zich een
probleem voordeed dat niet binnen een afdeling te begrijpen was, haalde
ik verschillende ambtenaren bij elkaar. Die kwamen met een voorstel.
Hier kan ik dat niet. De man van mijn werkbezoek had te maken met de
Belastingdienst, werk en inkomen, zorgvragen, justitie en zo nog wat
zaken meer. De regels van de ene dienst werkten de andere tegen. Want
regels zijn regels. Kamerleden moeten kunnen snappen hoe dat precies
gebeuren kan. Maar ik kan concrete vragen over dergelijke situaties
nergens kwijt. Bent u, staatssecretaris, voor mij hierover het
aanspreekpunt?

Antwoord:

In het sociaal domein heeft het vorige kabinet het beleid
(Participatiewet, Wmo, Jeugdzorg) verder gedecentraliseerd. Met de
decentralisatie zijn mogelijkheden gecreëerd voor een integrale aanpak
dichtbij de burger voor mensen die het zonder ondersteuning niet
redden. De staatssecretaris is graag uw aanspreekpunt op het gebeid
van het sociaal domein. Het kabinet werkt integraal aan dit thema en
stemt onderling goed af. Binnen het programma sociaal domein werken
gemeenten en Rijk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Justitie en Veiligheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) met
cliënten, professionals, aanbieders en maatschappelijke organisaties
als gelijkwaardige partners vanuit ieders verantwoordelijkheid samen aan
een integrale uitvoering, die kwetsbare burgers de beste ondersteuning
biedt. Gezamenlijk leren van knelpunten en vraagstukken in de lokale
uitvoeringspraktijk staan centraal. Het programma sociaal domein wordt
de komende jaren voortgezet.

Vragen van het lid B. van Kent (SP)

Vraag:

Door nieuwe eisen worden mensen die minder dan zestien uur werken
gedwongen om hun werk te verdelen over vier dagen. Geen wonder dat
cao-onderhandelingen in de kinderopvang zijn vastgelopen. Kan de
staatssecretaris een reactie geven op het vastlopen van de
cao-onderhandelingen in de kinderopvang?

Antwoord:

Onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden in cao’s zijn per definitie
iets van werkgevers en werknemers. Daar gaat de staatssecretaris niet
over. Dat geldt ook voor de uitwerking in individuele arbeidscontracten:
ook dat is een zaak van werkgever en werknemer.

Bonden, werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers van ouders in de
kinderopvang hebben met de voorgaande minister vorig jaar in
gezamenlijkheid een akkoord gesloten over de aanpassing van
kwaliteitseisen voor de kinderopvang. De kwaliteitseisen die nu in de
regelgeving zijn opgenomen, waar het lid Van Kent naar verwijst, zijn
onderdeel van dit akkoord.

Vanuit het Rijk wordt niet voorgeschreven om de duur en verdeling over
werkdagen in arbeidscontracten aan te passen. Dit is ook geen onderdeel
van het hierboven genoemde akkoord over de kwaliteitseisen.

Vraag:

Is de minister bereid te laten onderzoeken wat het verband is tussen de
stijging van het aantal arbeidsongeschikten (WIA) en de verhoging van de
AOW-leeftijd?

Antwoord:

In de brief van 15 december heeft de minister aangegeven dat het UWV
momenteel onderzoek doet naar de oorzaken voor de stijging van de
instroom in de WIA. De minister heeft tevens aangegeven dat de toename
van de arbeidsparticipatie van ouderen plus de stijging van de
gemiddelde leeftijd van deze groep er voor een groot deel voor
verantwoordelijk zijn dat de instroom in de WIA van 60-plussers is
gestegen.

Niettemin blijkt uit het Kennisverslag van UWV ook dat een relatief
klein aandeel oudere werknemers een beroep doet op de WIA. Het overgrote
deel van de werknemers kan tot de pensioengerechtigde leeftijd
doorwerken. De minister kan de Kamer toezeggen dat dit nauwkeurig zal
worden gemonitord en de Kamer hierover zal worden geïnformeerd.

Vraag:

Hoe denkt het kabinet de arbeidsomstandigheden met terugwerkende kracht
te verbeteren? 

Antwoord:

Als de vraag zo geïnterpreteerd mag worden, dat voorkomen moet worden
dat mensen in de toekomst negatieve effecten van hun werk ondervinden,
dan is de preventie de oplossing.

Arbeidsomstandigheden leiden soms pas veel later tot
gezondheidsproblemen, bijvoorbeeld bij het werken met gevaarlijke
stoffen. Nu mensen langer doorwerken is het extra belangrijk dat
werkgevers en werknemers gedurende de hele loopbaan aandacht hebben voor
hun duurzame inzetbaarheid. Het is de verantwoordelijkheid van
werkgevers om het werk zo te organiseren dat gezondheidsschade voorkomen
wordt. Om werkgevers daarin te faciliteren heeft de staatssecretaris in
haar beleid veel aandacht voor het voorkomen van beroepsziekten en
ongevallen. Bijvoorbeeld met het programma preventie beroepsziekten,
dat in 2018 start, en het organiseren van netwerkbijeenkomsten voor
bedrijven en branches om goede praktijken uit te wisselen, bijvoorbeeld
op het terrein van fysieke belasting.

Vraag:

Is de minister bereid om de overbruggingsregeling in de AOW fors te
verruimen?

Antwoord:

De Overbruggingsuitkering (OBR) is in 2013 tot stand gekomen en biedt
een minimumuitkering aan mensen die door de verhoging van de AOW
leeftijd worden geconfronteerd met een inkomensgat omdat hun VUT
prepensioen of een vergelijkbare uitkering stopt bij het bereiken van
de leeftijd van 65 jaar.

Ten eerste merkt de minister op dat het doel van de OBR het bieden van
een minimumuitkering is ter overbrugging van het AOW-gat. Dat is precies
de huidige regeling. Ook zijn er de afgelopen periode veel inspanningen
verricht om het niet-gebruik terug te dringen.

Verder heeft het vorige kabinet naar aanleiding van de
begrotingsbehandeling in 2016 onderzocht of de OBR verruimd zou kunnen
worden om het gebruik te bevorderen. Een verruiming van de OBR is
juridisch en uitvoeringstechnisch zeer kwetsbaar. Juridisch is het
kwetsbaar om een verruiming alleen voor nieuwe gevallen in te voeren.
Verruimingen zouden uit een oogpunt van gelijke behandeling ook voor
oude gevallen met terugwerkende kracht moeten gelden. Dat is
uitvoeringstechnisch zeer complex. Zo zouden bijvoorbeeld niet alleen
oude OBR-uitkeringen, maar ook oude afgewezen OBR-aanvragen herzien
moeten worden op basis van veelal gewijzigde persoonlijke
omstandigheden. Ook mensen die destijds niet hebben aangevraagd, omdat
ze dachten niet aan de voorwaarden te voldoen, zouden dan alsnog kunnen
aanvragen. Dit zou ook gevolgen kunnen hebben voor bijvoorbeeld
toeslagen, eventueel ontvangen bijstand en andere inkomensafhankelijke
regelingen.

Vragen van het lid J.J. van Dijk (SP)

Vraag:

Bent u bereid om voor àlle mensen met een beperking loonkostensubsidie
in te voeren? 

Antwoord:

In het Regeerakkoord staat het voornemen om loonkostensubsidie voor
nieuwe arbeidsrelaties te vervangen door loondispensatie. De
staatssecretaris is niet bereid dit plan uit het Regeerakkoord in te
trekken. Dit voornemen moet in samenhang gezien worden met een extra
budget voor activering en dienstverlening voor mensen met een
arbeidsbeperking zodat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk
kunnen komen.

De staatssecretaris heeft bij het uitwerken van de aanvullingsregeling
oog voor de mensen om wie het gaat. De staatssecretaris heeft dat
in haar contourenbrief ook aangegeven. Ook vind zij dat de uitwerking
moet plaatsvinden binnen de budgettaire kaders van het regeerakkoord.
Het voorstel van de SP voor invoering van loonkostensubsidie leidt tot
meeruitgaven en past niet binnen de budgettaire kaders van het
Regeerakkoord.

Vraag:

Het lijkt evident dat de Wajongkorting een verslechtering is en daarmee
indruist tegen het VN-verdrag. Graag een reactie.

Antwoord:

De minister en staatssecretaris zijn van mening dat de Wajong ook na de
voorgestelde wijziging blijft voldoen aan het Verenigde Naties verdrag
voor rechten van personen met een handicap. De Wajong levert immers een
bijdrage aan de versterking van gelijke kansen, inclusie en
arbeidsparticipatie voor mensen met een beperking en blijft dit ook na
de wijziging doen. Doel van de Wajong is immers dat mensen die nu nog
aan de kant staan meer kansen op regulier werk hebben. Om de kansen op
regulier werk te verbeteren, zijn afspraken gemaakt over extra banen
(banenafspraak) en zijn additionele middelen ingezet om de activering
van Wajongers met arbeidsvermogen te ondersteunen bij het vinden van
werk.

Vraag:

De kans op werk is voor arbeidsgehandicapten minimaal. Ze worden nu
weggemoffeld in de bijstand. Deelt u mijn mening? Wat gaat u hieraan
doen?

Antwoord:

De staatssecretaris deelt deze mening. Met de Participatiewet en de
banenafspraak wordt juist beoogd meer mensen met een arbeidsbeperking
aan het werk te krijgen. Instrumenten als de jobcoach en de no-riskpolis
dragen daaraan bij.

Zoals zij heeft aangegeven in haar brief van 8 december aan uw Kamer
blijkt uit de één- en twee-meting banenafspraak, dat het aantal
werkzame mensen met een arbeidsbeperking van 2015 op 2016 is toegenomen.
De sterkste stijging deed zich voor in de doelgroep Participatiewet.
Eind 2016 is het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat vanuit de
doelgroep Participatiewet is gaan werken, met 4.046 gegroeid ten
opzichte van het jaar ervoor.

Uit de monitor voor de banenafspraak blijkt dat alle werkgevers
gezamenlijk de afgesproken aantallen over 2016 voor de banenafspraak
ruim hebben gehaald. In totaal waren het ruim 22.500 banen. De
doelstelling voor 2016 was 20.500 banen. In totaal waren er eind 2016
ruim 97.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking.

De maatregelen uit het regeerakkoord van dit kabinet betekenen voor
mensen met een arbeidsbeperking voortzetting van het ingezette beleid,
dat toewerkt naar een inclusieve arbeidsmarkt.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om samen met wethouders een plan te maken
om de sociale werkplaatsen om te vormen tot een sociale werkvoorziening
nieuwe stijl?

Antwoord:

De sector van de sociale werkbedrijven is al een aantal jaren bezig om
zich om te vormen tot sociale werkbedrijven nieuwe stijl. Gemeenten
besluiten binnen de kaders van de Participatiewet zelf over de wijze
waarop zij de Participatiewet uitvoeren. Dat behoort tot de
beleidsvrijheid van gemeenten. Met de motie Kerstens c.s. is eind 2015
30 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de regio’s om de
herstructurering van de sociale werkbedrijven te ondersteunen.

Alle regio’s zijn daarmee aan de slag gegaan, waarbij de regionale
samenwerking is versterkt en de SW-bedrijven steeds vaker hun rol kunnen
pakken om ook de nieuwe brede doelgroep van de Participatiewet te
bedienen.

Vraag:

Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het verhoog het minimumloon met
10% en de daaraan gekoppelde uitkeringen, om op die manier armoede tegen
te gaan?

Antwoord:

Het verhogen van de uitkeringen en het WML lijkt een sympathiek idee,
omdat groepen aan de onderkant hun inkomen zien toenemen en de
ongelijkheid daalt. Tegelijkertijd kleven er forse bezwaren aan dit
voorstel.

Het verhogen van de uitkeringen met 10% heeft tot gevolg dat het minder
aantrekkelijk wordt om te gaan werken. Ook neemt de vraag naar arbeid
rond het minimumloon af doordat de loonkosten stijgen. Naar verwachting
van het CPB is het verwachte werkgelegenheidsverlies van deze
maatregel circa 1,0%. Daarbij komt dat dit een zeer kostbare maatregel
is. De maatregel kost structureel 4,6 mld euro. Hiervoor biedt de
SZW-begroting geen dekking.

De armoedeproblematiek heeft de bijzondere aandacht van het kabinet. Zo
wordt, ook in samenspraak met gemeenten, gewerkt aan een kabinetsbrede
schuldenaanpak. Voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van
armoede, in het bijzonder onder (gezinnen met) kinderen is in het
regeerakkoord extra geld uitgetrokken. Verder ondersteunen we als
kabinet het inkomen bij minima. Zo gaat de algemene heffingskorting met
€ 350 omhoog, wat direct doorwerkt in de uitkeringen, en gaat de
zorgtoeslag voor paren omhoog.

Het kabinet ziet werk als de beste weg uit armoede. Daarom zet het
kabinet er op in werk meer te laten lonen en de doorstroom naar een
beter betaalde baan of meer uren werk aantrekkelijk te maken.

Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegenaan de volgende maatregelen die nodig
zijn om misstanden rond arbeidsmigratie te voorkomen:
tewerkstellingsvergunningen, vergunningplicht voor uitzendbureaus,
boetes voor overtreders en daders hoofdelijk aansprakelijk stellen?

Antwoord:

Arbeidsmigranten leveren een bijdrage aan de economische groei van
Nederland. Er geldt een vrij verkeer van werknemers in Europa. Een
twv-plicht is dan ook niet mogelijk.

Slechte arbeids- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten moeten zeker
worden aangepakt. Met onder meer de Wet aanpak schijnconstructies, het
minimumloon voor meerwerk en stukloon vanaf 1 januari 2018 en de inzet
in Europa op gelijk loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats wordt
ook op de aanpak van misstanden ingezet.

Uitzendbureaus, werkgevers en gemeenten moeten hun verantwoordelijkheid
nemen als het gaat om goede arbeidsomstandigheden en huisvesting voor
arbeidsmigranten. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de
naleving van de arbeidswetgeving, zoals de wet minimumloon en
vakantiebijslag (Wml), de Wet arbeid vreemdelingen en de
Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en legt zo nodig bestuurlijke boetes
op. Ernstiger misstanden zoals arbeidsuitbuiting worden strafrechtelijk
opgepakt. Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021
jaarlijks 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen
conform het Inspectie Controle Framework. De minister is geen
voorstander van een vergunningstelsel voor de uitzendsector. Een
vergunningstelsel kent voor- en nadelen ten opzichte van de huidige
zelfregulering, maar het belangrijkste is dat een vergunningstelsel ook
malafiditeit niet kan voorkomen terwijl wel sprake is van substantiële
extra administratieve lasten.

Vraag:

De staatssecretaris komt in voorjaar 2018 met plannen voor een brede
schuldenaanpak. Wil de minister hierin de aanpak van foute
incassobureaus, de aanpak bankbeslag en de aanpak handel in schulden in
meenemen?

Antwoord:

De aanpak van misstanden bij incasso en een regeling voor een vorm van
beslagvrije voet in geval van bankbeslag zullen in ieder geval onderdeel
uit maken van de brede schuldenaanpak. Voor de aanpak van de handel in
schulden wordt verwezen (onder andere) naar antwoorden van de minister
voor Rechtsbescherming op de Kamervragen van het lid Voortman over het
bericht ‘Incassobureaus kopen schulden op om ze daarna met harde hand
te innen’.

Vragen van het lid S.P.R.A. van Weyenberg (D66)

Vraag:

Ik krijg veel signalen over contracting als snel groeiende vorm voor
flex. Dat mag niet het nieuwe construct worden. Wil de minister eens
nader naar dit fenomeen kijken en de kamer hierover een brief sturen met
zijn analyse en eventuele maatregelen?

Antwoord:

De minister is uiteraard ook geen voorstander van constructies om
regelgeving te ontduiken. Contracting is geen nieuw fenomeen; het is
feitelijk het aanbesteden of uitbesteden van werkzaamheden. Op zich is
daar niets op tegen. Het moet alleen niet zo zijn dat het gaat om
oneigenlijke vormen. In het ontslagrecht is geregeld dat ontslag niet is
toegestaan als de uitbesteding van werk alleen tot met als enige doel
heeft om vaste werknemers te vervangen door goedkopere flexibele
werknemers.  

Er zijn ook gevallen van contracting waarbij eigenlijk sprake is van
uitzenden. Er wordt dan geprobeerd om werk tegen goedkopere
arbeidsvoorwaarden te laten uitvoeren dan de uitzend-cao voorschrijft.
De cao-partijen zijn dan aan zet om de naleving van de cao te
controleren en ontduiking van de cao tegen te gaan. Het is dan ook aan
sociale partners om oneigenlijk gebruik van contracting aan te pakken.
Sociale partners kunnen indien gewenst de Inspectie SZW vragen om
ondersteuning bij de cao-handhaving.

 

Vraag:

We zien aan de ene kant grote tekorten bij werkgevers, maar aan de
andere kant nog steeds behoorlijk wat werklozen en ook mensen die meer
uren willen werken, of die zich sinds de crisis niet weer hebben gemeld.
Hoe kunnen we dit bij elkaar brengen? Ik zou de minister willen vragen
om met een aanvalsplan tegen krapte te komen. Wat gaat de minister doen
om regionale initiatieven te ondersteunen? 

Antwoord:

Zoals aangegeven in de brief van de minister van 18 december jl.
verwacht het ROA inderdaad knelpunten in de personeelsvoorziening in
sommige bedrijfstakken. Het aantrekken van voldoende gekwalificeerd
personeel is primair een verantwoordelijkheid van werkgevers zelf. In
sectoren waar de arbeidsmarkt krap wordt, zullen werkgevers naar
verwachting meer inspanningen moeten verrichten om toch voldoende
personeel aan te trekken.

Het beleid van het kabinet ondersteunt werkgevers en werkzoekenden door
onder meer de lasten op arbeid te verlagen, de dienstverlening aan
werkzoekenden en werkgevers te verbeteren en de aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt te versterken. Uw Kamer is al geïnformeerd
over de plannen van aanpak van de verantwoordelijke departementen van
VWS, OCW en JenV.

Het lid Weyenberg heeft aangegeven met een motie te komen waarin hij
vraagt om een aanvalsplan tegen krapte. De minister ziet zijn motie
met belangstelling tegemoet.

Vraag:

Wil de minister morgen bij de beantwoording een oproep doen voor
loonstijging. En wil de minister die inzet ook meenemen in de gesprekken
met de sociale partners? 

Antwoord:

 Zie het antwoord op de eerdere vraag van het lid Özdil.

Vraag:

Zou de minister kunnen aangeven, voor ouderen bij wie het echt niet
lukt, hoe het staat met de vrijstelling van de sollicitatieplicht in het
laatste jaar voor de AOW-leeftijd? 

Antwoord:

Door het controversieel verklaren van dit onderwerp door uw Kamer zijn
geen verdere formele stappen ondernomen; 

Inmiddels heeft de TK dit onderwerp geagendeerd voor het algemeen
overleg arbeidsmarktbeleid. 

In vervolg daarop heeft de minister het UWV gevraagd om een
uitvoeringstoets op de aangepaste regeling waarbij de vrijstelling niet
alleen geldt voor de groep in de WW (en overige werknemersverzekeringen)
die bij instroom in de uitkering de leeftijd van één jaar voor de
pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, maar ook voor de groep die
deze leeftijd bereikt tijdens de duur van de uitkering. Vooralsnog
zal de minister tot het Algemeen Overleg arbeidsmarktbeleid,
geagendeerd voor 14 februari a.s., geen onomkeerbare stappen nemen. 

Vraag:

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de no-riskpolis die
werkgevers minder terughoudend moet maken hen weer een baan te geven?

Antwoord:

Het experiment met de no-riskpolis is gestart in maart van dit jaar en
loopt op dit moment nog. Dit experiment is gericht op mensen die geen
baan meer hebben en die een ziektewetuitkering hebben of een
ziektewetuitkering hebben gehad. Onderzocht wordt of deze mensen –
waaronder ex-kankerpatiënten – eerder aan het werk komen door de
vervroegde mogelijkheid van een no-riskpolis. Door middel van zowel
kwantitatief als kwalitatief onderzoek, zullen de uitkomsten van het
experiment vastgesteld worden. Een extern onderzoeksbureau zal te zijner
tijd het experiment evalueren. De minister zal de uitkomst van dit
evaluatieonderzoek eind 2018 dan wel begin 2019 aan uw Kamer toesturen.

Vraag:

Kan de staatssecretaris kijken of het instrumentarium (voor de aanpak
van arbeidsmarktdiscriminatie) versterkt kan worden? Kunnen eventuele
wetswijzigingen daarbij helpen? 

Antwoord:

De komende periode gaat de staatssecretaris bekijken hoe, in aanvulling
op het huidige Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie, invulling zal worden
gegeven aan het Regeerakkoord, waarbij onder andere aandacht wordt
gegeven aan het bestrijden van discriminatie in sollicitatieprocedures,
bij zwangerschap en een stevige handhavende rol voor de Inspectie.

 

Vraag:

Hoe staat het met de acceptatie van ex-kankerpatiënten bij verzekeraars
en wat is de stand van zaken m.b.t. de beloftes van verzekeraars over de
acceptatie?

Antwoord:

Bij de acceptatie door verzekeraars, duidt de heer Van Weyenberg op een
motie die hij heeft ingediend bij de behandeling van de begroting van
vorig jaar. Conform die motie is de voormalige minister van SZW in
gesprek gegaan met verzekeraars om vaart te maken met het mogelijk maken
van verzekeringen tegen bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid voor ex-
kankerpatiënten. Daar heeft hij de Kamer in februari over
geïnformeerd.

Ook de huidige minister vindt het belangrijk dat als iemand zich tegen
het risico van arbeidsongeschiktheid willen verzekeren, diegene
die verzekering ook kan sluiten. Bij de acceptatie voor een
arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) schatten verzekeraars het
gezondheidsrisico in. Wanneer een verzekeraar constateert dat er sprake
is van een verhoogd risico – bijvoorbeeld vanwege een ziekteverleden
als gevolg van kanker – dan kan dat leiden tot een hogere premie.

Soms zal een verzekeraar iemand zelfs weigeren voor een AOV. Dan kan de
vangnetverzekering van de private verzekeraars of de vrijwillige
verzekering bij UWV soelaas bieden. Gelukkig worden de overlevingskansen
bij een diagnose van kanker steeds beter. Dat wordt ook tot uitdrukking
gebracht in de modellen die verzekeraars hanteren, in het kader van hun
acceptatieprocedure voor bijvoorbeeld levensverzekeringen. Verzekeraars
baseren zich daarbij op de huidige stand van de medische wetenschap.
Verzekeraars accepteren daardoor mensen, die kanker hebben gehad, in de
verzekering die zij vroeger niet geaccepteerd zouden hebben.

In de gesprekken hebben verzekeraars bovendien aangegeven dat zij op dit
moment samen met het Verbond van Verzekeraars de mogelijkheden verkennen
om te komen tot een toegankelijk arbeidsongeschiktheidsproduct met een
maatschappelijk acceptabele premie en dito dekking. Tot slot wil de
minister nog opmerken dat hij, bij het gesprek dat hij zal voeren met
verzekeraars over het verhogen van de verzekeringsgraad onder zzp’ ers
(zoals afgesproken in het Regeerakkoord), ook dit onderwerp zal
betrekken.

Vraag:

Begrijp ik het goed dat UWV ook in de Ziektewet specifiekere
re-integratieondersteuning biedt aan mensen met kanker of die zijn
genezen van kanker? Heeft het UWV middelen gekregen voor specialistische
begeleiding?

Antwoord:

UWV voert geen specifiek re-integratiebeleid – en heeft hier geen
speciale middelen voor – om mensen met bepaalde ziektebeelden, zoals
kanker, te begeleiden en te re-integreren. 

In samenspraak met de Ziektewetgerechtigde kan UWV er wel voor kiezen om
een in kanker gespecialiseerd re-integratiebureau in te schakelen. 

Daarnaast worden verzekeringsartsen geschoold en bijgeschoold m.b.t. de
specifieke problematiek bij kankerpatiënten. 

Verder draagt UWV bij aan wetenschappelijk onderzoek en deelt deze
kennis binnen de organisatie. Zo heeft UWV onderzoek gedaan naar de
meerwaarde van interventieprogramma’s voor kankerpatiënten met een
ZW-uitkering. 



Vragen van het lid R. Raemakers (D66)

Vraag:

Beschut werken. Een aandachtspunt hierbij is dat gemeenten aangeven dat
het nu al een opgave is om de al geplande 30.000 beschut werkplekken in
te vullen. Hoe ziet het kabinet dat?

Antwoord:

De staatssecretaris ziet vooral dat gemeenten sinds 1 januari 2017 goed
op stoom zijn. Het aantal aanvragen is sterk gegroeid in 2017 ten
opzichte van de jaren 2015 en 2016.

In 2015 en 2016 zijn er in totaal 504 positieve adviezen beschut werk
door UWV afgegeven, in 2017 (tot en met oktober) zijn dit er 1.300.

De staatssecretaris ziet wel grote verschillen tussen gemeenten. Er zijn
gemeenten die de aantallen zoals neergelegd in de ministeriële regeling
relatief makkelijk halen en anderen hebben er veel moeite mee. De
staatssecretaris hoort hiervoor in de praktijk verschillende oorzaken.

Zo weten niet alle gemeenten potentiële kandidaten voor beschut werk
goed te bereiken. Gemeenten zijn nog bezig om hun processen goed in te
richten en de samenwerking met partners in het veld verder vorm te
geven.

De staatssecretaris wil gemeenten, die daar behoefte aan hebben, dan ook
graag verder op weg helpen om beschut werk in te richten.

Er zijn veel goede voorbeelden in het land. Gemeenten willen hun kennis
en ervaring graag delen met andere gemeenten.  Op deze manier heeft de
staatssecretaris er het volste vertrouwen in dat gemeenten steeds beter
in staat zijn om beschut werkplekken aan te bieden aan de inwoners die
het echt nodig hebben.  

 

 

Vraag:

Is de Praktijkroute écht niet mogelijk bij beschut werk? Kunnen de
criteria van beschut werk niet gewijzigd worden, zodat dit wel mogelijk
wordt? En als alternatief, zijn er ook geen pilots mogelijk en daar wat
meer actie op te zien?

Antwoord:

Centrale beleidsinzet van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en
quotumheffing arbeidsbeperkten is om mensen met een arbeidsbeperking
zoveel mogelijk aan het werk te helpen bij een reguliere werkgever. De
inzet van werkgevers om tot 2026 125.000 extra werkplekken bij reguliere
werkgevers te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking is daarmee
verbonden. Mensen met arbeidsvermogen wordt zo maximaal perspectief
geboden op werk bij een reguliere werkgever, uiteraard rekening houdend
met hun mogelijkheden (maatwerk).

Daarnaast kent de Participatiewet de voorziening beschut werk voor
mensen die alleen onder beschutte omstandigheden betaald werk kunnen
verrichten. Hiervoor gelden aparte criteria. Ook voor mensen uit de
Wajong is deze voorziening beschikbaar. Op termijn (2048) ging het in de
vorige kabinetsperiode om 30.000 beschutte werkplekken, dit kabinet zet
in op een extra budget voor activering en dienstverlening en de
mogelijkheid van 20.000 extra beschut werkplekken. Daarbij is de
behoefte van mensen leidend. De staatssecretaris ziet derhalve geen
aanleiding om de zorgvuldige gekozen kaders voor banenafspraak en
beschut werk te wijzigen.

 

 

Vraag:

Gemeenten krijgen nu een bonus van 3.000 euro per gerealiseerde
werkplek. De Landelijke Cliëntenraad wijst er in zijn brief op dat
sommige gemeenten beschut werk alleen in deeltijd aanbieden, om zo
gemakkelijker de bonus te incasseren, met minder inspanningen. Herkent
de staatssecretaris deze signalen? Zo ja, wat gaat zij daar tegen doen?
Zo nee, is zij bereid dit signaal verder te onderzoeken? 

Antwoord:

De bonus beschut werk is een tijdelijke maatregel die duurt van 2016 tot
2020 en heeft tot doel gemeenten te stimuleren om beschut werkplekken te
organiseren. Het is de staatssecretaris bekend dat de beschut
werk dienstverbanden veelal deeltijddienstverbanden betreffen. De
staatssecretaris heeft niet de indruk dat dit vanwege de bonus
is.  Overigens betreffen de dienstverbanden die worden genoemd in de
reeks oplopend tot 30.000 beschut werkplekken in de structurele situatie
ook geen voltijdsdienstverbanden, maar dienstverbanden van 31 uur per
week.

 

 

Vraag:

Daarnaast is het natuurlijk uitermate treurig dat de overheid op dit
gebied achterblijft met het halen van de banenafspraak. We beginnen dit
kabinet met 2.903 banen achterstand. We hebben niet goed in beeld waar
het eigenlijk misgaat. Hoe gaat de staatssecretaris dit aanpakken? Welke
mogelijkheden heeft zij nog? 

Antwoord:

Het in inderdaad teleurstellend dat de overheidswerkgevers de
afgesproken aantallen niet hebben gerealiseerd. Dat is voor het vorige
kabinet de reden geweest om de quotumregeling voor de
overheidswerkgevers per 1 januari 2018 te activeren. In de brief van 8
september jl. is uw Kamer daarover geïnformeerd (Kamerstukken II,
2016/17, 34352, nr. 65).

In deze brief staat ook dat de overheid goed beseft dat zij extra
inspanningen moet leveren om de aantallen in de komende jaren wel te
realiseren. De vorige minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (BZK) heeft als coördinerend bewindspersoon voor de
overheid de gezamenlijke overheidswerkgevers, verenigd in het Verbond
voor Sectorwerkgevers Overheid (VSO) gevraagd een plan van aanpak op te
stellen voor de komende jaren. De nadruk in dit plan ligt op het
implementeren van de activiteiten die in meer banen voor de
banenafspraak moeten uitmonden. Dit plan van aanpak heeft het VSO zeer
recent (op 18 december jongstleden) naar de minister van BZK gestuurd.
Daarnaast heeft het kabinet in het regeerakkoord aangekondigd het
initiatief te nemen tot een breed onderzoek naar knelpunten en
mogelijkheden, met bijzondere aandacht voor verbetering van de
prestaties bij de overheid. Dit onderzoek zal zich richten op hoe de
prestaties in de sector overheid verbeterd kunnen worden en is uiterlijk
juli 2018 gereed.

 

Vraag:

Is het dan niet toch een optie om sociale inkoop van diensten en
producten mee te gaan tellen voor de Banenafspraak? Zo nee, wat zijn er
voor alternatieven?  

Antwoord:

Het kabinet snapt de wens om inkoop van diensten en producten mee te
tellen voor de banenafspraak. Uit meerdere onderzoeken blijkt echter dat
het erg ingewikkeld is om inkoop mee te laten tellen. Dit bleek ook uit
de in 2017 uitgevoerde pilot inkoop van producten. Uit deze pilot bleek
dat het uitvoeringstechnisch en vanwege de privacywetgeving erg
ingewikkeld is om inkoop van producten mogelijk te maken. Uw Kamer is
over de uitkomsten van deze pilot uitgebreid geïnformeerd in de brief
van 8 september (Kamerstukken II, 2016/17, 34 352, nr. 66). In het brede
onderzoek dat het kabinet in het Regeerakkoord heeft toegezegd zal ook
onderzocht worden hoe arrangementen rond inhuur en inkoop verder kunnen
worden uitgewerkt. Het voortouw van dit onderdeel van het onderzoek ligt
bij BZK en is uiterlijk in juli 2018 gereed.  

 

Vraag:

Wat gaat de staatssecretaris eraan doen om te zorgen voor meer banen
voor mensen met een arbeidsbeperking? Is het mogelijk om de definitie
van beschut werk iets te wijzigen, zodat een aantal van die 60.000
Wajongeren onder die titel aan de slag kan?

Antwoord:

Centrale beleidsinzet van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en
quotumheffing arbeidsbeperkten is om mensen met een arbeidsbeperking
zoveel mogelijk aan het werk te helpen bij een reguliere werkgever. De
inzet van werkgevers om tot 2026 125.000 extra werkplekken bij reguliere
werkgevers te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking is daarmee
verbonden. Mensen met arbeidsvermogen worden zo maximaal perspectief
geboden op werk bij een reguliere werkgever, uiteraard rekening houdend
met hun mogelijkheden (maatwerk).

Daarnaast kent de Participatiewet de voorziening beschut werk voor
mensen die alleen onder beschutte omstandigheden betaald werk kunnen
verrichten. Hiervoor gelden aparte criteria. Ook voor mensen uit de
Wajong is deze voorziening beschikbaar. Op termijn (2048) ging het in de
vorige kabinetsperiode om 30.000 beschutte werkplekken. Dit kabinet zet
in op een extra budget voor activering en dienstverlening en de
mogelijkheid van 20.000 extra beschut werkplekken. Daarbij is wat mij
betreft de behoefte van mensen leidend. Ik zie derhalve geen aanleiding
om de zorgvuldige gekozen kaders voor banenafspraak en beschut werk te
wijzigen.

Vraag:

In de praktijk maken maar heel weinig jongeren gebruik van individuele
studietoeslag. Slechts 7% van jongeren uit de doelgroep maakt gebruik
van de studietoeslag en iets minder dan een kwart weet überhaupt van
het bestaan van deze regeling. Hoe verklaart de staatssecretaris dit?
Onderkent zij het belang van deze regeling en de inzet van gemeenten?

Antwoord:

Ter verduidelijking: het gaat hier om 7% van de jongeren met een
arbeidsbeperking die sinds de inwerkingtreding in de Participatiewet
zijn gestroomd. Een kwart van deze groep kent de regeling niet, het gaat
hier dus niet om een kwart van de studerenden.

Het kabinet erkent het belang van de individuele studietoeslag. De
individuele studietoeslag is een gedecentraliseerd aanvullend
inkomensondersteunend instrument, waarbij individueel maatwerk het
uitgangspunt vormt. De studietoeslag heeft immers tot doel om studenten
en scholieren met een beperking, die mogelijk niet naast hun studie
kunnen bijverdienen, een financieel steuntje in de rug te geven. Dit
vergt een specifieke beoordeling van de individuele omstandigheden van
de belanghebbende en afstemming met het lokale armoede- en
re-integratiebeleid. Dit vraagt om maatwerk door de gemeente.

Hierbij geldt een verordeningsplicht. In een verordening moet in ieder
geval de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele
studietoeslag worden vastgelegd. Gelet op het belang van het toepassen
van dit instrument door gemeenten, is via de verzamelbrief een beroep
gedaan op gemeenten om invulling te geven aan deze verantwoordelijkheid.

De problematiek voor studenten met een beperking heeft reeds volop de
aandacht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Uw Kamer
is hierover geïnformeerd op 7 december 2017 via antwoorden van de
minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen van de leden Van
der Molen en Kuik en Özdil. Daarin is onder meer de bereidheid
uitgesproken om in gesprek te gaan met VNG, VH, VSNU, Handicap + Studie,
ISO en LSVB over de ondersteuning voor studenten met een
functiebeperking.

Vraag:

Hoe gaan we excessen in de kredietverlening te lijf? Kan de
staatssecretaris nu al het gesprek aangaan met kredietverstrekkers om
onverantwoorde verdienmodellen en torenhoge rentes tegen te gaan? Graag
een reactie van de Staatssecretaris. 

Antwoord:

De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de uitwerking van
deze maatregel uit het Regeerakkoord. Uw vraag zal daarom door de
staatssecretaris aan hem worden overgebracht.

 

Vraag:

Als er in situaties van overmacht geen vaste beroepskracht van een kind
werkzaam is op de groep, volgt er dan altijd een onvoldoende van de GGD
voor de houder? Of mag de GGD in zulke gevallen wel rekening houden met
de uitleg van de houder? Het is in de sector nog onduidelijk hoe dat
precies moet worden geïnterpreteerd. Graag helderheid hierover. 

Antwoord:

  

Het is aan de toezichthouder om het toezicht op wet- en regelgeving vorm
te geven. GGD GHOR en VNG hebben een lijn afgesproken die zij uitdragen
ten aanzien van het toezicht op vaste gezichten. 

Hun lijn is dat het constateren van een overtreding aan de GGD is. De
GGD verwoordt hierbij wat de specifieke omstandigheden van de situatie
waren en wat de houder doet om desondanks stabiliteit en emotionele
veiligheid te bieden voor het kind. 

De gemeente bepaalt of en hoe er gehandhaafd wordt. De beschrijving van
de (verzwarende of verzachtende) omstandigheden kan meegewogen worden
door de gemeente bij de beoordeling van de situatie en de bepaling van
de handhaving. 

Met het wijzigen van de vaste gezichteneis is alleen de norm voor
baby’s veranderd: van drie naar twee vaste gezichten. 

In de toelichting bij de AmvB die tot 1 januari 2018 geldt, is opgenomen
dat de toezichthouder met een aantal situaties van overmacht rekening
kan houden. In de nieuwe AmvB, die op 1 januari 2018 ingaat, is deze
opsomming niet opgenomen in de toelichting. Omdat de opsomming de
suggestie van volledigheid wekt, terwijl er ook andere situaties
denkbaar zijn waarin sprake is van overmacht. 

Met het laten vervallen van deze passage in de toelichting van de AmvB
is nooit beoogd om overmacht situaties uit te sluiten bij het oordeel
van de toezichthouder. 

De staatssecretaris gaat in overleg met de GGD GHOR om hier helderheid
over te scheppen.  



Vragen van het lid G.J. van Dijk (PvdA)

Vraag:

Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke verschillen er zijn tussen
werken met loondispensatie en werken met loonkostensubsidie? Wat gebeurt
er met de rechten van de mensen die nu met loonkostensubsidie werken 

Antwoord:

Loonkostensubsidie en loondispensatie zijn twee instrumenten met
hetzelfde doel: werkgevers compenseren voor de verminderde
productiviteit van werknemers met een arbeidsbeperking.

 

Bij loonkostensubsidie betaalt de werkgever loon het wettelijk
minimumloon voor de uren die de werknemer werkt (of het cao-loon als dat
hoger is). Als de werknemer met dit loon minder dan het voor hem
geldende sociaal minimum verdient, wat het geval kan zijn als hij in
deeltijd werkt, vult de gemeente zijn inkomen aan tot bijstandsniveau.
De werkgever krijgt ter compensatie voor de verminderde productiviteit
van de werknemer een loonkostensubsidie van de gemeente.

 

Bij loondispensatie betaalt de werkgever loon conform de productiviteit
van de werknemer. De werknemer krijgt een loonaanvulling van de
gemeente. De hoogte van die loonaanvulling hangt af van de precieze
vormgeving. De werkgever krijgt geen loonkostensubsidie van de gemeente
omdat hij zijn werknemer reeds betaalt conform diens productiviteit. In
het Regeerakkoord is afgesproken dat de loondispensatie alleen voor
nieuwe gevallen geldt.

Vraag:

Wat is de koppeling tussen de financiering van loonkostensubsidie en het
aantal banen beschut werk in het Regeerakkoord?

Antwoord:

Bij het sociaal akkoord 2013 is afgesproken dat loondispensatie in de
Participatiewet wordt omgezet naar loonkostensubsidie. Hiervoor werd
destijds een bedrag oplopend tot 500 miljoen euro in de structurele
situatie toegevoegd. In het Regeerakkoord is afgesproken dat het
instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet wordt vervangen door
loondispensatie. Hiermee vallen de eerder bij het sociaal akkoord
toegevoegde middelen weer vrij. Met het bedrag van 500 miljoen euro is
het mogelijk om 20.000 plekken voor beschut werk te creëren.

 

Vraag:

Hoe staat het met de oprichting van één incassobureau voor alle
Rijksdiensten?

Antwoord:

Dit onderwerp valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van
Justitie en Veiligheid. In het kader van Clustering Rijksincasso heeft
het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de opdracht gekregen
gerechtsdeurwaarderstrajecten van verschillende overheidsorganisaties te
clusteren. De clustering houdt in dat de zaken van één burger van
verschillende organisaties zo veel mogelijk worden toegewezen aan één
gerechtsdeurwaarder. Naarmate meer overheidsorganisaties aansluiten bij
het CJIB krijgen burgers te maken met één gerechtsdeurwaarder voor
vorderingen van de overheid. De clustering start voor vier
overheidsorganisaties: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO),
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het CAK en het UWV. De RVO heeft in
november de eerste dossiers overgedragen aan het CJIB. DUO volgt in
december. De planning is dat het CAK in 2018 volgt en in 2019 het UWV.

 

Vraag:

Er wordt bezuinigd op de huurtoeslag. Hoe wordt de koopkracht van
huurders met huurtoeslag op peil gehouden? Waar in het Regeerakkoord
zien we de compensatie voor huurders terug? Vice-minister-president
Ollongren heeft voor de beantwoording van deze vraag verwezen naar de
minister van SZW.

Antwoord:

Het is niet zo dat de komende jaren de huurtoeslag verlaagd wordt. Door
afschaffing van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag iets minder sterk.
Anderzijds wordt de harde inkomensgrens in de huurtoeslag geschrapt.
Daar staan lagere belastingtarieven en een hogere algemene
heffingskorting tegenover. Per saldo hebben ook mensen met huurwoning
straks een stuk meer te besteden. 

Vraag:

Wetgevingskalender: Kan de minister een helder overzicht geven welke
wetgeving er komt? Welke deadlines? En wat is de samenhang? 

Antwoord:

Voor wat betreft de arbeidsmarktmaatregelen verwijs de minister naar de
brief ‘Naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt’ die hij de Kamer
15 december jl. heeft doen toekomen. Deze brief gaat in op zowel de
planning van de relevante wetgeving als de samenhang. Zoals in de brief
gesteld, is de minister ambitieus en wil de verschillende dossiers
voortvarend oppakken. Uit de brief blijkt echter ook dat de materie in
een aantal gevallen complex is en er nog keuzes moeten worden gemaakt
over de concrete invulling, waarbij ook relevante partijen waaronder
sociale partners worden betrokken.

 

Vraag:

Pilot anoniem solliciteren bij de Rijksoverheid. Hoe kijkt de
staatssecretaris hier tegenaan en wat is er nog meer te doen (als
vervolg op actieplan arbeidsdiscriminatie)? 

Antwoord:

Anoniem solliciteren is één van de manieren voor het tegengaan van
(onbewuste) discriminatie bij werving en selectie. Ervaringen met
anoniem solliciteren zijn gemengd. Het kan een nuttig middel zijn, maar
als men het gebruikt, moet het middel in de bredere context van andere
maatregelen worden ingezet.

 

Het is aan elke werkgever, waaronder ook de Rijksoverheid, om zelf te
beoordelen of en op welke wijze anoniem solliciteren een rol kan spelen
binnen de eigen organisatie. De ambtsvoorganger van de Minister van BZK
heeft in zijn brief van 12 december 2016, naar aanleiding van de tijdens
de begrotingsbehandeling van SZW in december 2016 door het lid Marcouch
ingediende motie die verzoekt om invoering van anoniem solliciteren bij
het Rijk, aangegeven geen voorstander te zijn van de invoering van
anoniem solliciteren binnen de Rijksoverheid. Dit met het oog op de
normalisering van de rechtspositieregeling van overheidspersoneel en op
basis van de pilots anoniem solliciteren waaruit  nog niet zonder meer
duidelijk is dat anoniem solliciteren bijdraagt aan het bevorderen van
een meer inclusieve werkomgeving.

 

In de komende periode werkt de staatssecretaris aan de invulling van
het vervolg op het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie, waarbij onder
andere aandacht wordt gegeven aan discriminatie bij
sollicitatieprocedures. U wordt hierover vóór 1 juni 2018 nader over
geïnformeerd.

 

Vraag:

Is minister bereid een vorm van partnerverlof te creëren voor zzp'ers?

Antwoord:

De minister is niet voornemens om een recht op partnerverlof met
uitkering voor zzp’ers te realiseren. De reden hiervan is dat
zzp’ers zelf over hun werktijden beschikken en daarbij voorbereid
moeten zijn op al dan niet geplande periodes waarin zij ervoor kiezen om
niet te werken en dan ook geen inkomen kunnen genereren. Dat is nu
eenmaal verbonden met het werken als zelfstandige. In lijn hiermee heeft
de afspraak in het Regeerakkoord over de uitbreiding van het
partnerverlof geen betrekking op zzp’ers. Daar komt bij dat de
uitkering premie-gefinancierd is en dat zzp’ers geen premie afdragen.

 

Vraag:

Ik overweeg een motie voor een SER-verkenning naar de
(arbeidsmarkt)positie van jongeren. Hoe denkt de minister daarover?

Antwoord:

De minister wacht een eventuele motie af.

 

Vraag:

De SER adviseert om alle kinderen recht te geven op 16 uur kinderopvang.
Gaat de staatssecretaris hier werk van maken? Wat komt daar van terecht?
En wat is de stand van zaken rond de 60 miljoen die hiervoor is
uitgetrokken? 

Antwoord:

  

Het kabinet trekt €170 miljoen per jaar uit voor de versterking van de
voorschoolse educatie. Het aanbod van voorschoolse educatie wordt
uitgebreid van 10 uur per week naar 16 uur voor de peuters met een
risico op een taalachterstand. 

Ook investeert het kabinet €250 miljoen in de kinderopvangtoeslag
(KOT). Dit geld is bedoeld voor kinderen van werkende ouders. Hoeveel
uur deze kinderen naar de kinderopvang gaan, hangt af van de
opvangbehoefte. 

Achter deze twee afspraken zitten verschillende doelen: Een beter aanbod
voor kinderen met een risico op een taalachterstand en een verdere
bevordering van de arbeidsparticipatie. 

Het inzetten van deze middelen ten behoeve van een uitbreiding van het
aanbod voor alle peuters, zoals de SER dit voorstelt, komt niet overeen
met de doelen die het kabinet met de gerichte investeringen voor ogen
heeft. De afspraken uit het regeerakkoord hebben juist een gerichte
focus. 

De €60 mln is bedoeld voor kinderen waarvan de ouders geen recht
hebben op KOT en die ook geen taalachterstand hebben. Met deze middelen
ontstaat er dus voor alle peuters de mogelijkheid om naar een
voorschoolse voorziening te gaan: werkende ouders kunnen gebruik maken
van de KOT en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een aanbod aan
niet-werkende ouders en kinderen met een risico op een taalachterstand. 

Ten aanzien van stand van zaken van de €60 mln door gemeenten zal de
staatssecretaris u in het voorjaar informeren. 

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om iets te doen aan werkstress bij
werknemers en is zij bereid dit met de sociale partners op te pakken?

Antwoord:

Werkstress is één van de grootste arbeidsrisico’s in Nederland. De
afgelopen vier jaar is een bewustwordingscampagne gevoerd om onderwerp
te agenderen en bespreekbaar te maken. Werkgevers zijn volgens de
Arbowet verplicht beleid te voeren om psychosociale arbeidsbelasting
(PSA) zoals werkstress te voorkomen, dan wel te beperken. In de
afgelopen Week van de Werkstress deden meer bedrijven mee dan ooit, wat
aangeeft dat het onderwerp inmiddels hoog op de agenda staat.

In 2018 zal een actieteam een aantal organisaties ondersteunen bij de
aanpak van werkstress en ongewenst gedrag. De resultaten worden actief
verspreid zodat ook andere organisaties daarvan kunnen leren. De Week
van de Werkstress zal naar verwachting door actieve partners worden
voortgezet, waarbij SZW ondersteuning zal bieden.

In het programma PSA zal de Inspectie SZW ook in 2018 toezicht houden op
het door werkgevers gevoerde beleid op psychosociale arbeidsbelasting
waaronder werkstress.

 



Vragen van het lid E.E.W. Bruins (ChristenUnie)

Vraag:

Kan de minister zich misschien ten doel stellen het aantal zzp-ers dat
wel een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft, te verdubbelen deze
kabinetsperiode? 

Antwoord:

Het kabinet vindt het van groot belang dat zelfstandigen een bewuste
keuze maken om zich al dan niet te verzekeren voor
arbeidsongeschiktheid.  Bij deze keuzevrijheid past het niet om als
overheid een minimumpercentage voor het aantal zzp’ers dat een
arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vast te stellen.

Wel wil het kabinet bevorderen dat zelfstandigen daadwerkelijk toegang
tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben. Daarom gaat de
minister in gesprek met private verzekeraars  over een passend
verzekeringsaanbod voor zelfstandigen.

Ook is in het Regeerakkoord afgesproken dat er altijd sprake is van een
arbeidsovereenkomst bij een laag tarief in combinatie met een langere
duur van de overeenkomst of een laag tarief in combinatie met het
verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten. Daarmee zijn zij ook
verzekerd voor de (sociale) werknemersverzekeringen.

Op deze manier biedt het kabinet – zonder een minimumpercentage –aan
zelfstandigen ondersteuning terwijl de keuzevrijheid voor de ondernemers
in stand blijft.

Vraag:

Kunnen mensen onder loondispensatie ook boven het minimumloon uitkomen?
De omslag in het beleid naar loondispensatie heeft ook gevolgen voor
pensioen en vakantiegeld. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden ervoor
te zorgen die gevolgen te verzachten?

Antwoord:

Het totale inkomen (loon + loonaanvulling) van mensen die met
loondispensatie gaan werken, hangt af van de vormgeving van de
loonaanvulling. Die moet nog worden uitgewerkt. De staatssecretaris
heeft in haar brief van 14 december jl. aangegeven welke richting haar
daarbij voor ogen staat. De gevolgen voor pensioen en vakantiegeld
hangen eveneens af van de verdere uitwerking. Hierover wil de
staatssecretaris de komende tijd in overleg met betrokkenen.

 

Vraag:

Ik wil aandacht vragen voor de positie van Wajongers: kunnen zij – als
zij bijvoorbeeld gedeeltelijk werken – verder groeien dan het
minimumloon?

Antwoord:

Werkende Wajongers ontvangen naast een loon een loonaanvulling vanuit de
Wajong. Het totaal inkomen voor een Wajonger die in deeltijd werkt, is
in de meeste gevallen hoger dan het inkomen dat deze deeltijder zou
onvangen wanneer deze een loon op basis van het WML zou ontvangen.
Wajongers die ten minste 27 jaar zijn, zeven jaar recht op
arbeidsondersteuning hebben gehad en een inkomen van 20% WML of meer
verwerven, ontvangen zelfs een loonaanvulling tot een totaalinkomen van
100% WML.

oWajongers die overstappen naar de Wajong2010 komen bij een inkomen van
20% WML op 27 jarige leeftijd direct in aanmerking voor een aanvulling
op basis van de voortgezette werkregeling. Naast de reguliere
loonaanvulling in de oWajong, werkregeling of voortgezette werkregeling
kent de Wajong ook in bepaalde omstandigheden een Breman aanvulling.
Daarbij kan een werkende Wajonger groeien naar een totaalinkomen van
120% WML, naar rato van zijn deeltijdfactor.

Vraag:

In het regeerakkoord is niet voor niets een passage over het
gemakkelijker maken van deeltijdpensionering opgenomen. Hoe wil de
minister daar invulling aan geven? 

Antwoord:

Het is best bijzonder dat we in Nederland kampioen deeltijdwerk zijn,
maar als het op pensionering aankomt, we dat massaal voltijds doen.

Slechts 5% gaat met deeltijdpensioen, terwijl werkenden veelal aangeven
graag af te willen bouwen als zij richting pensioenleeftijd gaan.

In het regeerakkoord is in het kader van levenslang ontwikkelen en
kunnen werken tot de aow-leeftijd afgesproken dat het kabinet kritisch
moet kijken naar eventuele belemmeringen hierbij, bijvoorbeeld ook over
mogelijkheden om opties als deeltijdpensionering breder voor het
voetlicht te brengen of gemakkelijker te maken.

Een van de al bekende belemmeringen is de onbekendheid van de
mogelijkheid het aanvullend pensioen in deeltijd op te nemen. In zo goed
als alle pensioenregelingen zit deze optie, maar slechts weinig mensen
maken er gebruik van. Pensioenuitvoerders hebben hier een schone taak

Ook de onbekendheid van de financiële gevolgen van deeltijdpensioen kan
een belemmering zijn.

De komende tijd zal de minister benutten om na te gaan of er nog meer
belemmeringen zijn om met deeltijdpensioen te gaan.

 

Vraag:

Hoe gaan we stimuleren dat vakmensen ook bijv. het onderwijs ingaan? Te
denken valt aan meester-gezel constructies. Hoe zorgen we dat
vakmanschap meer gewaardeerd wordt?

Antwoord:

Er zijn verschillende initiatieven, samen met het bedrijfsleven, om voor
het onderwijs in voldoende en goed personeel te kunnen voorzien. Zo is
in 2016 een concept van circulaire carrières (dat wil zeggen werknemers
die bewegen tussen onderwijs en bedrijfsleven) ontwikkeld voor met name
het mbo. Het Techniekpact richt zich op meer circulaire en hybride
carrières (werknemers met een hybride carrière werken zowel in het
bedrijfsleven als in het onderwijs). In verschillende regio’s zijn
pilots gestart, bijvoorbeeld in Brabant.

Ook de O&O fondsen van in het bijzonder de technische branches
investeren in het beschikbaar stellen van personeel en het stimuleren
van meer mobiliteit tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs. In
Gelderland en Overijssel richt de regionale samenwerking, geïnitieerd
door het O&O fonds voor het technisch installatiebedrijf, zich
bijvoorbeeld op het in een pool beschikbaar stellen van werknemers uit
het bedrijfsleven voor het mbo. Als onderdeel hiervan volgen zij een
pedagogisch-didactische opleiding.

 Al deze aanpakken zoeken naar manieren om door middel van maatwerk te
komen tot leerroutes die medewerkers opleiden tot docent of instructeur.
Daarmee worden belangrijke drempels weggenomen om meer vakmensen uit het
bedrijfsleven voor de klas te krijgen.

Op dit moment is er sprake van toenemende krapte in diverse sectoren,
waaronder de technische sectoren. Daarmee hebben werknemers in die
sectoren de komende jaren ruimschoots mogelijkheden om hun vakmanschap
tot waarde te laten komen.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om het principe van Social Return te
bespreken met haar collega’s van I&W en EZK, met provincies en met
gemeenten om te zien of dit vaker - of misschien wel standaard - kan
worden ingezet bij de grote infra-aanbestedingen?

Antwoord:

De inzet van dit kabinet is dat de overheid haar inkoopkracht beter zal
benutten voor het versnellen van duurzame transities, inschakelen van
kwetsbare groepen en innovatieve manieren om in te kopen. De
staatssecretaris zal uw vraag of het principe van Social Return vaker
of misschien wel standaard kan worden ingezet bij de grote
infra-aanbestedingen doorzetten naar de collega’s van Infrastructuur
en Waterstaat, en Economische Zaken en Klimaat.

 

Vraag:

Hoe staat het nu met de sectorplannen? En gaat de minister ook iets op
een andere manier aanpakken, zodat er écht passende, nieuwe banen
worden gecreëerd en niet alleen hele dure subsidie-stages?

Antwoord:

Op 12 december jl. heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over
de voortgang van de sectorplannen met daarbij gevoegd de eerste
tussenevaluatie. Verder zijn de sectorplannen geen banenplannen. Nieuwe
banen moeten ontstaan door het aantrekken van de economie. Dit wordt
door het kabinet via andere wegen gestimuleerd, zoals toegelicht in het
Regeerakkoord van het kabinet.

 

Vraag:

Wij vestigen ook graag de aandacht op de situatie in Caribisch Nederland
en dan met name op die van kinderen. Ik denk bijvoorbeeld aan de
verhoging van het kind-gebonden budget met € 71 per jaar. Hoe gaat de
staatssecretaris deze regelingen vertalen naar de situatie in Caribisch
Nederland?

Antwoord:

De staatssecretaris hanteert als uitgangspunt dat bij
beleidsintensiveringen voor Europees Nederland consequent Caribisch
Nederland in de beschouwing wordt betrokken. Dit betekent dat steeds een
afweging wordt gemaakt voor vertaling naar Caribisch Nederland, waarbij
uiteraard rekening gehouden wordt met de specifieke context en de
doelgerichtheid van beleidsintensiveringen. Dit uitgangspunt geldt ook
voor de ‘kindgerichte’ maatregelen uit het Regeerakkoord. Het
kindgebonden budget is echter niet van toepassing in Caribisch
Nederland. De achtergrond hiervan is uiteengezet in de brief van 5
december 2016 (Tweede Kamer, 34 550 IV, nr. 19).

 

Vraag:

Veel mensen die zich als vrijwilliger inzetten, lopen tegen praktische
problemen op die het hen onnodig lastig maken. Ze kunnen bijvoorbeeld
reiskosten maar moeilijk declareren/vergoed krijgen. Dit geldt
bijvoorbeeld voor WW'ers die vrijwilligerswerk doen, of voor
asielzoekers. Kan dit nu niet simpeler geregeld worden?

Antwoord:

Vrijwilligerswerk is van niet te onderschatten waarde in onze
samenleving. De minister heeft daarom grote waardering voor mensen die
vrijwilligerswerk doen. Als zij hierbij kosten maken dan is het niet
meer dan normaal dat deze kosten vlot vergoed worden. Dat is een
verantwoordelijkheid van de organisatie die het vrijwilligerswerk
aanbiedt.

De (Rijks)overheid speelt daar geen rol bij. Ook niet bij
WW-gerechtigden die met behoud van uitkering vrijwilligerswerk doen. Dat
doen ze immers niet bij het UWV maar bij verschillende organisaties.



Vragen van het lid C.M. van Brenk (50PLUS)

Vraag:

Wil de minister het boekje van 50PLUS in ontvangst nemen en in gesprek
gaan?

Antwoord:

De minister wil graag weten hoe de vijftigplussers kijken naar de
toekomst. Hij ziet het boekje dan ook graag tegemoet.

 

Vraag:

50PLUS ziet graag een toezegging voor een krachtig plan van aanpak
omtrent discriminatie en sollicitatieprocedures, ook om ouderen aan het
werk te houden.

Antwoord:

In de komende periode werkt de staatssecretaris aan de invulling van
het vervolg op het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie, waarbij onder
andere aandacht wordt gegeven aan discriminatie bij
sollicitatieprocedures. Uw Kamer wordt hier vóór 1 juni 2018 nader
over geïnformeerd.

Vraag:

Het afspiegelingsbeginsel bij ontslag moet ook worden ingezet bij
aanname van personeel. Omarmt de minister dit idee?

Antwoord:

De minister gaat er van uit dat gedoeld wordt op de situatie van
doorstart na faillissement. De positie van werknemers in faillissement
heeft mijn aandacht. De doorstarter mag zelf bepalen welke werknemers
hij van de failliete onderneming in dienst neemt. Dit neemt echter niet
weg dat hij op grond van de gelijkebehandelingswetgeving bij zijn
aannamebeleid geen ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid mag maken. Bij
een selectie van werknemers op grond van het aantal dienstjaren
(anciënniteit) zou hiervan sprake kunnen zijn. Een werknemer kan
hierover een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens
of aan de rechter.

 

Vraag:

Wat zou het kosten om de leeftijdsgrens van de IOW te verlagen? Kan
hiervoor een berekening ex-ante en ex-post geleverd worden?

Antwoord:

In het Regeerakkoord is opgenomen dat de IOW 4 jaar langer open blijft
en dat de leeftijdsgrens met de verhoging van de AOW-leeftijd zal gaan
meelopen. Op dit moment is de leeftijdsgrens in de IOW 60 jaar.
Verlaging van de IOW-leeftijd acht het kabinet ongewenst omdat dit
ingaat tegen de stimulering van arbeidsparticipatie van ouderen.
Verlaging naar 55 jaar zou grofweg € 0,5 miljard kunnen kosten.

 

Vraag:

De sollicitatieplicht voor 50- of 55 plussers is te rigide, wat gaat dit
kabinet daaraan doen?

Antwoord:

De sollicitatieplicht maakt onderdeel uit van het activerend karakter
van de uitkering. Solliciteren in welke vorm dan ook  is een
belangrijke stap op weg naar werk. Dit geldt ook voor ouderen. En dat is
niet zinloos, want uit cijfers van het UWV blijkt dat in 2015 35 procent
van de 55-plussers die in de WW terecht kwam, binnen een jaar weer werk
vond. Bij de invulling van de sollicitatieplicht is maatwerk al
mogelijk. Dit geldt zowel voor afspraken over de vorm van solliciteren
als ook over het aantal sollicitatie-activiteiten.

 De staatssecretaris is van mening dat de sollicitatieplicht niet te
rigide is. WW-gerechtigden moeten 4 sollicitatie-activiteiten verrichten
per 4 weken. Sollicitatie-activiteiten zijn vormvrij: het versturen van
een open of gerichte sollicitatiebrief, netwerken, via social media,
inschrijving bij een uitzend- of detacheringsbureau, een (spontaan)
sollicitatiebezoek aan een werkgever, het voeren van een
sollicitatiegesprek,  en dergelijke zijn allemaal
sollicitatieactiviteiten.

 

Vraag:

Iemand met 3 contracten houdt netto weinig over: welke prikkels zend je
uit in het kader van werk moet lonen en IOAW? Moet gemeente niet naar
netto inkomen kijken? 

Antwoord:

De IOAW is een uitkering voor mensen die op latere leeftijd werkloos
zijn geworden. Eventuele verdiensten worden net als bij de bijstand in
mindering gebracht op de uitkering. Het verschil met de
bijstandsuitkering is dat de IOAW een bruto-uitkering is en de inkomsten
daarom ook bruto in mindering op de uitkering worden gebracht. De
regeling kent ook een inkomensvrijlating gedurende zes maanden tot 25%
van het verdiende inkomen, met een maximum van €314,68 per maand. Er
is dus een prikkel om te gaan werken. Eventuele over het jaar teveel
betaalde belasting op de uitkering en verdiensten kan bij
belastingaangifte worden teruggevraagd.

Vraag:

Vrijwilligers zijn onmisbaar. Hoe kunnen gemeenten en rijk investeren in
samenhangend plan om hen te ondersteunen?

Antwoord:

In de reactie van de toenmalige staatssecretaris van VWS (4 juli 2016)
is uiteengezet op welke wijze drempels tot het doen van
vrijwilligerswerk kunnen worden weggenomen. Vrijwilligerswerk is
waardevol voor de maatschappij en voor de vrijwilligers zelf. Daarom
geldt voor mensen die vrijwilligerswerk doen naast een uitkering op
grond van bijvoorbeeld de Participatiewet, de Werkloosheidswet , de IOAW
en IOAZ, en wanneer zij een kostenvergoeding ontvangen, een vrij te
laten bedrag van maximaal € 1500,- per kalenderjaar.

 

 

Vraag:

Graag een reactie van de staatssecretaris op de verkenning van de SER
over de sociale infrastructuur van kwetsbare groepen.

Antwoord:

 De staatssecretaris onderschrijft de opvatting van de SER, dat de
SW-bedrijven een belangrijke rol kunnen spelen bij zowel de uitvoering
van de Wsw, als het toeleiden naar regulier werk in het kader van de
banenafspraak en de invulling van beschut werk onder de Participatiewet.
De opgedane kennis, expertise en het netwerk van werkgevers van
SW-bedrijven zijn waardevol voor de brede doelgroep van de
Participatiewet. Daarbij hebben gemeenten beleidsvrijheid bij de wijze
waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking
organiseren. De staatssecretaris heeft vertrouwen in gemeenten dat zij
dit, in samenspraak met sociale partners in de regio, zorgvuldig doen en
borgen dat de kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt op een goede manier
worden geholpen.

Net als de SER vindt de staatssecretaris, dat maatwerk een leidend
principe is in de sociale infrastructuur. Het door de SER geschetste
samenhangend geheel van functionaliteiten en ruimte voor ontwikkeling
van mensen draagt daaraan bij. Beschut werk is een van de onmisbare
functionaliteiten voor kwetsbare groepen. Bovendien onderschrijft de
staatssecretaris het belang om de samenwerking tussen gemeenten, sociale
partners, UWV en onderwijs op het niveau van de 35 arbeidsmarktregio’s
te blijven stimuleren.

 

Vraag:

Ik lees verontrustende verhalen over targets bij het UWV waarop wordt
gestuurd. Kan de minister overzien waarop het UWV stuurt?

Antwoord:

De minister herkent de verhalen niet: UWV stuurt niet op uitkomsten van
beoordelingen. Van targets is geen sprake, noch bij de claimbeoordeling,
noch bij herbeoordelingen na instroom in de WIA. De claimbeoordeling is
een objectieve medische en arbeidskundige beoordeling, die voor iedereen
die bij UWV komt zonder vooringenomenheid wordt uitgevoerd. De
verzekeringsarts en arbeidsdeskundige die de beoordelingen uitvoeren
zijn daarbij onderworpen aan medische en arbeidsdeskundige protocollen.

Uiteraard staat tegen een beschikking op basis van een sociaal-medische
beoordeling bezwaar en beroep open.

Vraag:

Hoe kan verklaard worden dat steeds meer mensen worden afgekeurd (WIA),
en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage vaak net onder de 35% ligt?

Antwoord:

De minister herkent dat beeld niet. In 2015 werden 17.509 van 49.988
WIA-aanvragen afgewezen. In 2016 waren er minder, zowel absoluut als
procentueel: 17.241 afwijzingen van de 53.327 WIA-aanvragen.

Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald aan de hand van een
vergelijking van wat iemand verdiende en wat iemand nog kan verdienen
(resterende verdiencapaciteit). Hier kan uit geconcludeerd worden dat
iemand net minder dan 35% arbeidsongeschikt is. UWV stuurt hier niet op.

 

Vraag:

Gaat deze minister toezeggen dat het UWV werkloze 35-minners individueel
gaat begeleiden naar werk?

Antwoord:

WIA 35minners die de WW instromen ontvangen dienstverlening van UWV. De
huidige dienstverlening biedt ruimte voor persoonlijke begeleiding. De
individuele arbeidsmarktpositie van de werkzoekende is leidend voor de
dienstverlening die wordt geboden. Met de extra middelen voor
dienstverlening WW uit het regeerakkoord beziet de minister met het UWV
hoe aanvullend op de huidige dienstverlening effectieve investeringen
mogelijk zijn. Hij kijkt daarbij ook naar de dienstverlening van UWV aan
mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, zoals de mensen die
bij een beoordeling van hun medische situatie niet in aanmerking kwamen
voor een WIA-uitkering (WIA 35 min). De minister beziet wat er nodig is
om de afstand tot de arbeidsmarkt voor deze groep te verkleinen en weer
stappen richting werk te kunnen zetten.

 

Vraag:

SVB: is de indruk juist dat de menselijke maat zoek is voor ouderen.
Hoeveel aanvragen zijn er laatste jaren gedaan, doorlooptijd
uitkeringen, gemiddelde leeftijd aanvragen. Gaat de staatssecretaris
indringend spreken met SVB? 

Antwoord:

De staatssecretaris herkent het geschetste beeld dat de menselijke
maat zoek zou zijn niet. In het jaarverslag 2016 van de Pensioen- en
Uitkeringsraad is het als volgt verwoord: "Uit het
klanttevredenheidsonderzoek dat eind 2016 door de SVB is uitgevoerd,
blijkt dat er nog steeds sprake is van een hoge kwaliteit van
dienstverlening aan de verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen."

De Pensioen- en Uitkeringsraad (Raad) is verantwoordelijk voor de
toekenning van uitkeringen die financiële ondersteuning bieden aan
(nabestaanden) van verzetsdeelnemers en oorlogsslachtoffers. De
Pensioen- en Uitkeringsraad is een ZBO vallend onder de
verantwoordelijkheid van de Minister van VWS. De Raad is
verantwoordelijk voor de eerste besluiten op aanvragen en
bezwaarschriften. De SVB is verantwoordelijk voor de
uitkeringsverstrekking.

 

Vraag:

Wat gaat het kabinet doen om de armoede en schulden beter in beeld te
brengen?

Antwoord:

Het armoede- en schuldenbeleid is decentraal beleid. Gemeenten zijn aan
zet, dus ook bij het in kaart brengen van de armoede- en
schuldenproblematiek binnen hun gemeente. Inzicht in cliëntstromen is
noodzakelijk voor goede sturing door gemeenten op kwaliteit en
effectiviteit van de dienstverlening. Daarbij is het belangrijk dat
gemeenten zich met andere gemeenten kunnen vergelijken. De benchmark
armoede en schulden van Divosa biedt hiertoe goede mogelijkheden. Daarom
heeft ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het middels een
subsidie mogelijk gemaakt dat gemeenten het eerste jaar zonder kosten
kunnen deelnemen aan de benchmark.

Op het terrein van armoede worden de bestuurlijke afspraken tussen het
Rijk en de VNG ‘Kinderen in armoede’ zoals reeds aangegeven
geëvalueerd. Dit zal inzicht geven in de vraag of de doelen worden
behaald. Op Rijksniveau geven de cijfers van het CBS en SCP inzicht in
het inkomen van huishoudens. Begin 2018 zullen er nieuwe cijfers van het
CBS volgen. In 2009, 2012 en 2015 is schuldenproblematiek op landelijk
niveau in beeld gebracht via de onderzoeken “Huishoudens in de rode
cijfers”. Deze onderzoeken zijn gebaseerd op enquêtes. Het CBS
verkent momenteel of het mogelijk is om in 2018 schuldenproblematiek op
basis van landelijke registerdata in beeld te brengen.

Vraag:

Kunt u het experiment met de schuldrechter toelichten?

Antwoord:

Het experiment met de schuldenrechter is een maatregel uit het
Regeerakkoord die onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van
Justitie en Veiligheid valt. Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2018 in
de brief over de brede schuldenaanpak over deze maatregel nader
geïnformeerd.

 

Vraag:

Er vindt een korting plaats op de Wajong-uitkering van 75 naar 70%, met
de gedachte dat jonggehandicapten daarmee op zoek gaan arbeidsplaatsen
op de arbeidsmarkt - die er helemaal niet zijn. Er worden 20.000
beschutte werkplekken bijkomen, betaald door loondispensatie in te
voeren in de Participatiewet. Besparingen over de rug van kwetsbare
groepen, die ook verdringing in de hand werkt. Wat heeft de regering
deze kwetsbare groepen te bieden? Wordt het niet tijd voor een deltaplan
voor de onderkant van de arbeidsmarkt?

Antwoord:

Er is geen noodzaak voor een nieuw plan, want met de Participatiewet, de
Wet SUWI en de Banenafspraak is er al sprake van een activerend stelsel
en voorzieningen om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt aan het
werk te helpen. Met het Programma Matchen op Werk wordt het bij elkaar
brengen van vraag en aanbod in de arbeidsmarktregio’s versterkt voor
de mensen die daar ondersteuning nodig hebben.

Vraag:

Schulden: Voor aanpak laaggeletterdheid is nu € 5 miljoen
uitgetrokken. 50PLUS vindt dit te mager. Hoe kijkt de staatssecretaris
hier tegenaan?

Antwoord:

Laaggeletterdheid ligt primair op het beleidsterrein van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap.

De genoemde € 5 mln is alleen de intensivering, het totale budget voor
laaggeletterdheid is veel groter. Het is dus niet zo mager als gesteld
in de vraag.

Naast de jaarlijkse uitkering aan gemeenten voor volwasseneneducatie van
circa € 57 miljoen per jaar, hebben de ministeries van OCW, SZW en VWS
tussen 2016 en 2018 gezamenlijk € 18 miljoen per jaar beschikbaar
gesteld voor het stimuleringsprogramma “Tel mee met Taal”. Hiermee
worden gemeenten, werkgevers, bibliotheken, maatschappelijke
organisaties en andere partijen met een rol bij het voorkomen en
verminderen van laaggeletterdheid op maat ondersteund om de doelgroep te
vinden, motiveren en door te verwijzen naar een passend aanbod.

Er is bovendien in 2018 eenmalig € 4 miljoen extra beschikbaar voor
het verbeteren van de taalvaardigheid van laaggeletterde ouders. Dit
helpt hen niet alleen bij het communiceren met hun kinderen en de
school, maar ook in hun werk, of bij het vinden van werk. Daarnaast
heeft het kabinet in het RA aangegeven dat het budget voor de aanpak van
laaggeletterdheid vanaf 2018 structureel € 5 mln per jaar wordt
verhoogd. De activiteiten worden vanuit OCW uitgevoerd.

Het programma Tel mee met Taal loopt conform afspraak af eind 2018. In
de voortgangsbrief die op 24 november jl. aan uw Kamer is gestuurd zijn
de tot dusver bereikte resultaten beschreven.

 

Vraag:

Zorg voor een vaste contactambtenaar die iemand helpt bij de
schuldhulpverlening. Wat vindt staatssecretaris van voorstel van de VNG
om niet meewerkende schuldeisers aan te pakken?

Antwoord:

De staatssecretaris ziet de voordelen om iemand zo veel mogelijk een
vaste contactpersoon bij de schuldhulpverlening te geven. Het is aan de
gemeente zelf om haar dienstverlening invulling te geven.

De VNG stelt voor om niet meewerkende schuldeisers aan te pakken. Dat
lijkt op het eerste gezicht een sympathiek idee, maar er is ook een
zekere spanning. Schuldhulpverlening gaat immers uit van vrijwilligheid
(in tegenstelling tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) en het
zou heel ingrijpend zijn om schuldeisers, dus ook kleine schuldeisers,
zonder tussenkomst van een rechter te verplichten met betaling van
slechts een deel van een vordering genoegen te nemen. Bovendien is het
binnen de minnelijke schuldregeling al mogelijk om een of meer niet
meewerkende schuldeisers via een dwangakkoord door de rechter te dwingen
aan een minnelijke schuldregeling mee te werken. De rechter oordeelt dan
over de redelijkheid van een weigering van een schuldeiser. Van deze
mogelijkheid wordt slechts beperkt mogelijk gemaakt (ca. 1500 keer per
jaar). De staatssecretaris is dan ook geen voorstander van het
voorstel van de VNG.

 

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven aan hoeveel personen sociale
kredietverlening wordt verstrekt. Er zijn per gemeente grote
renteverschillen. Kan de staatssecretaris onderzoek laten doen naar een
landelijk dekkend systeem van sociale kredietverlening?

Antwoord:

Uit het jaarverslag van de NVVK blijkt dat haar leden met een
kredietfaciliteit verschillende vormen van leningen geven. De twee meest
voorkomende vormen zijn sociale leningen met een consumptief karakter en
saneringskredieten gericht op het oplossen van schulden. Zowel het
aantal en volume van de verleende sociale leningen is in 2016
toegenomen. Het saldo van verstrekt krediet is van 30 miljoen in 2015
toegenomen naar 35 miljoen in 2016.

Sociale kredieten zijn rentedragend. Daarvoor geldt – zoals voor alle
consumptief kredieten- de maximale kredietvergoeding die door het Rijk
wordt vastgesteld. Het is vervolgens aan de gemeentelijke kredietbanken
om binnen dat kader te bepalen welk rentepercentage zij in het kader van
sociale kredietverlening passend vinden. Zij zullen daarbij rekening
houden met de sociale kredietverstrekking gepaard gaande financiële
risico’s, daaraan verbonden kosten en het lokale armoede- en
schuldenbeleid. Een onderzoek naar een landelijk dekkend systeem door
het Rijk ligt daarmee niet in de rede.

Vraag:

Samenwoonboete: gemeenten gaan er verschillend mee om. Moeten we deze
boete niet afschaffen? 

Antwoord:

Nee. De bijstand is het vangnet van de sociale zekerheid en heeft als
doel te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. De
uitkeringsnorm is afhankelijk van de leefvorm en de daarmee
samenhangende kosten van levensonderhoud. Daarbij speelt de mate waarin
men kosten kan delen een rol. Mensen die kosten als huur en elektra met
elkaar kunnen delen, zijn per saldo goedkoper uit dan mensen die alleen
wonen en dat niet kunnen. Die laatsten hebben dan ook meer geld nodig om
van te leven en daar houdt de kostendelersnorm rekening mee.

 

Vraag:

Het budget voor de BUIG-gelden is niet toereikend. Het verdeelmodel
lijkt niet goed te werken. Wat gaat de staatssecretaris hier aan doen?

Antwoord:

SZW beoogt ieder jaar zo goed mogelijk de verwachte bijstandslasten te
ramen, om hiervoor een toereikend macrobudget beschikbaar te stellen. De
raming maakt gebruik van de realisaties van het voorgaande jaar, de
laatste inzichten in de conjunctuur, geraamde effecten van beleid, en
bijstellingen in lonen en prijzen. De werkelijkheid is natuurlijk niet
precies te voorspellen. Ondanks het streven ieder jaar het budget zo
goed mogelijk te ramen, kan het budget daarom het ene jaar te hoog zijn,
en het andere jaar te laag. 

In 2014, 2015 en 2016 was het budget lager dan de uitgaven van
gemeenten. In 2012 en 2013 was het hoger. De overschotten en tekorten
sinds 2012 vallen vrijwel geheel tegen elkaar weg.

 

Voor wat betreft het verdeelmodel geldt het volgende. Het achterliggende
principe is eenvoudig: het model rekent met zo’n 65 objectieve
factoren voor elk huishouden in Nederland de kans op bijstand uit. Op
basis hiervan wordt een zo zuiver mogelijke inschatting gemaakt van de
benodigde bijstandsuitgaven per gemeente. Het budget per gemeente hangt
af van onder meer de huishoudkenmerken, beschikbaarheid van werk en
buurteffecten.

Voor elk kenmerk geldt dat er een logisch verband is met de kans op
bijstand. Met gangbare statistische methodes worden de verbanden
gekwantificeerd. Daarmee is het model volkomen transparant. Onderzoek
van Atlas voor Gemeenten laat zien dat er een verband is tussen beleid
en uitvoering van gemeenten en de uitkomsten van het model.
Onafhankelijke experts en de (voormalige) Raad voor de Financiële
Verhoudingen zijn zeer positief over dit verdeelmodel.

Met de VNG heeft de staatssecretaris afgesproken om de financiële
problemen die gemeenten ervaren te bespreken.

 



Vragen van het lid M.J. van Rooijen (50PLUS)

Vraag:

Is het kabinet bereid om niet alleen werkenden te laten profiteren van
economisch herstel? 

Antwoord:

In het regeerakkoord is aandacht geweest voor een evenwichtig
koopkrachtbeeld over de verschillende groepen. Dat wil niet zeggen dat
alle groepen er precies evenveel op vooruit gaan.

Ouderen met een aanvullend pensioen hadden en hebben inderdaad last van
het onvolledig indexeren van de aanvullende pensioenen. Dit geldt net zo
zeer voor werkenden.

Het Regeerakkoord voorziet in een lastenverlichting voor alle
Nederlanders. De lagere belastingtarieven zijn ook voor gepensioneerden
gunstig en zij krijgen ook recht op de hogere algemene heffingskorting.

Daarnaast verhoogt dit kabinet de ouderenkorting en wordt de harde
inkomensgrens in de ouderenkorting vervangen door een geleidelijke
afbouw.

Andere maatregelen zoals het verhogen van de zorgtoeslag voor paren of
het afschaffen van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag zijn ook
gunstig voor AOW’ers zonder of met een klein pensioen.

Het maximale verplichte eigen risico in de zorg wordt bevroren op €
385 en de eigen bijdrage in de Wlz-zorg en Wmo wordt verlaagd. Zorg
blijft hierdoor toegankelijk, ook voor zieke ouderen.

Vraag:

Gaat het kabinet nog iets doen voor de koopkrachtontwikkeling voor
gepensioneerden?

Antwoord:

Zie het  antwoord op de eerdere vraag van het lid Heerma.

Vraag:

Welke extra maatregelen gaat u nemen om de loonontwikkeling steviger aan
te jagen?

Antwoord:

De minister ziet een opgaande lijn in de loonontwikkeling. Volgend jaar
stijgen de contractlonen met 2,2% bij bedrijven, ten opzichte van 1,6%
dit jaar. Ook de incidentele loonstijging neemt toe in het komend
jaar. 

Dat is goed nieuws, na jaren van beperktere loonontwikkeling. In de
gisteren verschenen raming van DNB noemt DNB de lagere loonontwikkeling
van de afgelopen jaren "in lijn met fundamentele factoren, zoals
de lagere inflatie, beperkte groei van de arbeidsproductiviteit en de
hoge werkloosheid." De toenemende krapte op de arbeidsmarkt zal vanaf
volgend jaar zorgen voor meer opwaartse druk op de lonen.

De leden Van Dijk (SP), Özdil (GroenLinks), Van Weyenberg (D66) en 
Van Rooijen (50PLUS) vroegen allen naar manieren om de loonontwikkeling
extra aan te jagen.  De loonstijging is beperkt of slechts indirect
te beïnvloeden door kabinetsbeleid. De contractloonstijging wordt in de
marktsector bepaald door de sociale partners in cao’s. Loonbeleid
vereist maatwerk en is dus aan decentrale (cao)partijen. De situatie is
immers van sector tot sector verschillend. Of werkgevers hogere lonen
aan hun werknemers kunnen betalen, hangt af van de winstgevendheid en
financieel-economische vooruitzichten van bedrijven. Afhankelijk van de
omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de
primaire beloning één van de afwegingen is.

Waar wel ruimte is, heeft de minister er vertrouwen in dat sociale
partners hun verantwoordelijkheid nemen en de beschikbare loonruimte
passend benutten.

Vraag:

Klopt het dat SER berekeningen heeft gemaakt voor een tussenvariant voor
de pensioenkwestie? Kent de minister deze berekeningen en de conclusies?
Wil de minister deze ter beschikking stellen aan de Kamer of anders de
SER vragen deze ter beschikking te stellen? 

Antwoord:

Binnen de SER wordt nagedacht over de vormgeving van een nieuw
pensioencontract. Het kabinet ziet een advies hierover met veel
belangstelling tegemoet. Het kabinet hecht er daarbij aan dat bij de
invulling van het nieuwe pensioencontract aandacht is voor de gevolgen
voor de hoogte, de volatiliteit en de stabiliteit van de uitkering en
gaat ervan uit dat de SER hier ook aandacht aan zal besteden. Binnen de
SER wordt hard gewerkt en zal ongetwijfeld gekeken worden naar deze
elementen en effecten maar wat voor de minister telt is het
eindresultaat, daar kijkt de minister naar uit. Het is bovendien aan de
SER om te beslissen welke documenten zij op welk moment naar buiten wil
brengen.

Vraag:

Grote pensioenhervorming is ook herverdeling. Kan de minister
uiteenzetten hoe hij art. 83 van de Pensioenwet waardeert?

Antwoord:

Naarmate meer pensioenfondsen de overstap maken naar het nieuwe
pensioencontract, kunnen we op termijn met minder contractvormen toe en
wordt het stelsel eenvoudiger. Ook wordt de transitie vergemakkelijkt
als gelijktijdig met het afschaffen van de doorsneesystematiek de
overstap wordt gemaakt naar een nieuw pensioencontract. Het kabinet
streeft er dan ook naar dat zoveel mogelijk fondsen overgaan op het
nieuwe pensioencontract. In het Regeerakkoord is daarom aangegeven dat
het kabinet het collectief omzetten van bestaande aanspraken in
persoonlijke pensioenvermogens wil faciliteren, waarbij een gezamenlijke
verantwoordelijkheid geldt van kabinet en sociale partners. Dit raakt
aan artikel 83 van de Pensioenwet en zal onderdeel uitmaken van de
verdere uitwerking door het kabinet.

Vraag:

Er is een valse aanname gedaan dat bij een individueel pensioenstelsel
de gevoeligheid van het stelsel afneemt. Uit de stress-test
pensioenfondsen blijkt dat Nederland de laagste gewogen discontovoet
heeft van alle onderzochte landen. Als enige heeft Nederland ook nog een
buffervereiste. Er zijn nog meer partijen die naar ons pensioenstelsel
hebben gekeken. De conclusies zijn steeds helder. Het sociaal contract
vervangen door een financieel contract van individuele rekeningen gaat
in tegen Nederlandse waarden. Voorgestelde hervorming tast coöperatieve
grondslag van het stelsel aan. "Are the Dutch prepared for that?" Wat is
het antwoord van de minister?

Antwoord:

We hebben een goed pensioenstelsel maar we willen graag dat ook onze
kinderen en kleinkinderen dat ook nog kunnen zeggen. Juist daarom zijn
veranderingen noodzakelijk; zonder veranderingen lopen we immers het
risico dat het draagvlak langzaam afneemt en spanningen tussen
generaties steeds groter worden. Collectiviteit, risicodeling en
verplichtstelling zijn prachtige kernwaarden, die we moeten behouden.
Maar alleen door te veranderen, kunnen we deze kernwaarden behouden en
kunnen we met elkaar het vertrouwen in het stelsel herstellen.
Discussies over de discontovoet dragen niet bij aan het vertrouwen. Het
CPB heeft eerder gemeld dat elk kapitaalgedekt stelsel rentegevoelig is.
Een lagere rente maakt pensioen immers duurder. DNB gaat wat betreft de
discontovoet uit van de risicovrije rente omdat deze aangeeft hoeveel
een verplichting in de toekomst nu waard is. Met een hogere rekenrente
gaan pensioenfondsen hun huidige pensioenverplichtingen berekenen op
basis van een verwacht rendement, waarvan niet zeker is of dat in de
toekomst zal worden behaald. Je gaat dus geld uitdelen wat nog niet
binnen is. Hierdoor stijgt op papier de dekkingsgraad, maar in
werkelijkheid zijn fondsen natuurlijk niet ineens rijker geworden. 



Vragen van het lid T. Kuzu (DENK)

Vraag:

50% van de bedrijven wil geen mensen met een beperking in dienst nemen.
Overheid doet het nog slechter. Korting op de Wajong-uitkering. Begrijpt
de minister dat dit onrechtvaardig is?

Antwoord:

 De verlaging van de uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen heeft
geen 1-op-1 relatie met de banenafspraak maar kent een eigen
geschiedenis. In het Sociaal Akkoord (april 2013) was een overdracht van
Wajongers met arbeidsvermogen van het UWV naar gemeenten voorzien, met
naast een uitkeringsverlaging ook de bijbehorende partnerinkomen- en
vermogenstoets. In het bijstandakkoord (afspraken tussen het vorige
kabinet, D66, CU en SGP; februari 2014) is ruimte gevonden om de mensen
uit het zittend bestand bij het UWV te houden met behoud van een
individuele Wajonguitkering. De uitkering voor Wajongers met
arbeidsvermogen wordt meer gelijk aan die van jonggehandicapten in de
Participatiewet, vanuit de gedachte dat beide groepen jonggehandicapten
zijn met arbeidsmogelijkheden. Ze vallen beide onder de banenafspraak. 

Vraag:

Werkloosheid onder jongeren met migratieachtergrond is hoog (18% i.p.v.
9%). Wat gaat de regering hier tegen doen in het kader van bestrijding
van racisme en discriminatie?

Antwoord:

Het kabinet legt zich niet neer bij de situatie dat de werkloosheid
onder jongeren met een migratieachtergrond veel hoger is dan onder
andere jongeren. Deels kan deze achterstand komen door verklaarbare
factoren: bijvoorbeeld de constatering dat migrantenjongeren vaker een
studiekeuze maken met weinig baankansen, beperkte werknemersvaardigheden
hebben, ineffectief zoekgedrag vertonen en een gebrek aan een effectief
netwerk hebben.

Daarnaast hebben migrantenjongeren vaker geen startkwalificatie, wat de
kans op werk verkleint. Een deel van de slechte arbeidsmarktpositie van
migrantenjongeren kan hierdoor echter niet worden verklaard. Het SCP
wijt een deel van de achterstand aan de invloed van negatieve
beeldvorming en discriminatie. Dit is in een onderzoek van het ROA ook
wel de ‘etnische boete’ genoemd.

Op al deze aspecten willen de minister en staatssecretaris een stevige
aanpak inzetten, die overigens niet alleen voor jongeren met een
migratieachtergrond is, maar ook voor ouderen. Het programma ‘Verdere
Integratie op de Arbeidsmarkt’ (VIA) is hiertoe onlangs gestart. In
dit programma zullen interventies en aanpakken worden ontwikkeld die
gericht zijn op het verbeteren van de kansrijkheid op de arbeidsmarkt
van de (potentiële) werknemers met een migratieachtergrond. Ook zal er
sterk worden ingezet op het agenderen van deze problematiek bij
werkgevers en het, samen met hen, ontwikkelen van een aanpak die maakt
dat de genoemde achterstand zal worden ingelopen.

Juist nu er in verschillende sectoren sterke behoefte is aan werknemers,
zijn er kansen om tot vruchtbare samenwerking te komen. Uw Kamer zal in
het eerste kwartaal van 2018 op meer detailniveau worden ingelicht over
de maatregelen die in het kader van VIA worden ontwikkeld.

Vraag:

Wat vindt de minister van het idee om een ambassadeur
jongerenwerkloosheid te benoemen? Dit kan een bijdrage leveren aan het
bestrijden van vooroordelen over mensen met migratieachtergrond. 

Antwoord:

Het kabinet wil een stevige aanpak ontwikkelen om de positie van
Nederlanders met een migratieachtergrond op de arbeidsmarkt te
verbeteren. Hiertoe is onlangs het programma ‘Verdere Integratie op de
Arbeidsmarkt’ ingericht. In deze aanpak kunnen rolmodellen of een
ambassadeur een rol spelen, zoals dat in het verleden ook regelmatig
succesvol is gedaan. Of, en op welke wijze, dit zinvol is zal bij de
verdere uitwerking van het programma VIA worden bezien. Uw kamer zal
hier in het eerste kwartaal van 2018 over worden bericht.

 

Vraag:

Nederlanders met een Surinaamse achtergrond die tussen 1975 en 1980 naar
Nederland zijn gekomen, hebben een AOW-gat. Zij moeten aanspraak maken
op de AIO. Dit geeft ze een gat in hun AOW en via de AIO vallen ze in
het strenge regime van de bijstand, waarbij ze vermogen op moeten eten.
Waarom geldt voor deze mensen niet de voor 1975 opgebouwde verzekerde
jaren in overzeese gebiedsdelen?

Antwoord:

Vorig jaar heeft het lid Kuzu bij de begrotingsbehandeling een
vergelijkbare vraag gesteld. De minister wil en kan de situatie van het
AOW-tekort van Surinamers niet veranderen. 

Al in 2009 is dit door een ambtsvoorganger aangegeven. Het Statuut voor
het Koninkrijk der Nederlanden ging ervan uit dat elk land van het
Koninkrijk zelf verantwoordelijk is voor het eigen
socialezekerheidsstelsel. Dit druist niet in tegen internationale
verdragen.

Voor iedereen in Nederland die naast een AOW-tekort onvoldoende middelen
heeft is er algemene bijstand (AIO). Het is goed dat deze voorziening
bestaat. De overheveling van de AIO naar de SVB zorgt ervoor dat mensen
die recht hebben op AIO, maar daar voorheen geen gebruik van maakten, nu
daadwerkelijk meer gebruik maken van de AIO.

Een aparte regeling voor mensen van Surinaamse komaf leidt tot ongelijke
behandeling t.o.v. andere mensen met AOW-tekort. Dat zijn niet alleen
mensen van allochtone herkomst, maar dat kunnen ook autochtone
Nederlanders zijn.

In 2007 oordeelde het College Gelijke Behandeling (CGB) dat er geen
verboden onderscheid is gemaakt door de AOW-aanspraak te korten voor de
jaren dat voormalig Rijksgenoten (waaronder Surinamers) niet Nederland
woonden

In de jaren 2008-2009 is in het Nederlandse parlement aan de orde
geweest of er een speciale regeling moest komen voor voormalig
Rijksgenoten met een AOW-tekort. Hiertoe is niet besloten omdat het zou
leiden tot ongelijke behandeling ten opzichte van andere Nederlanders
van niet-Nederlandse afkomst

Wel is termijn waarbinnen men na komst in NL gebruik kan maken van
mogelijkheid het AOW-tekort vrijwillig te verzekeren ( inkoop) verruimd
van 5 naar 10 jaar.

 

 

Vraag:

Welk gedeelte van de €50 mln intensiveringsmiddelen Inspectie SZW gaat
naar het Team arbeidsmarktdiscriminatie? Gaat dit team dan ook handhaven
op discriminatie bij werving en selectie?

Antwoord:

Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks € 50
miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen conform het
Inspectie Control Framework. Overeenkomstig dat framework worden de
middelen ingezet op de volgende doelen:

  

Arbeidsomstandigheden: herstellen van de balans tussen ongevalsonderzoek
en risicogerichte actieve programmering. 

Brzo: vergroten van de capaciteit om met Brzo-partners meer gezamenlijk
te inspecteren. 

Intelligence-gestuurd werken: investeren in meer gezamenlijke
data-analyse met andere bedrijveninspecties. 

Arbeidsuitbuiting/oneerlijk werk: vergroten van de capaciteit om
uitbuiting, onderbetaling en andere arbeidsmarktfraude aan te pakken. 

In het Inspectie Control Framework is aangegeven hoe de capaciteitsinzet
van de Inspectie is verdeeld over de circa 25 programma’s. Dit kwam in
2016 neer op circa 1% (afgerond) van de totale programmatische inzet.
In haar aanbiedingsbrief bij het Jaarplan 2018 van de Inspectie SZW
(kst-34775-XV-12) heeft de staatssecretaris aangegeven dat ongeacht de
vorm die verdere uitwerking van het regeerakkoord op het vlak van
arbeidsdiscriminatie zal krijgen, continuering van het, nu tijdelijke,
team arbeidsmarktdiscriminatie wenselijk is de komende jaren.  Om de
politieke besluitvorming hierover in samenhang te kunnen doen, stelt de
staatssecretaris voor hierover met uw Kamer in het derde kwartaal van
2018 in gesprek te gaan.

Vraag:

DENK heeft een ketenaanpak discriminatie voorgesteld. Op het punt van
werving en selectie bij sollicitaties is DENK voorstander van anoniem
solliciteren. Ook wil DENK een Educatieve Maatregel Discriminatie voor
personen die discrimineren. Bent u bereid dit in te voeren? Als er
discriminatie wordt vastgesteld, dan moet dit ook veel zichtbaarder
worden gemeld. Hoe kijkt u hier tegenaan?

Antwoord:

DENK heeft een aantal vragen gesteld over de aanpak van
arbeidsmarktdiscriminatie. De komende periode gaat de
staatssecretaris bekijken hoe, in aanvulling op het huidige Actieplan
Arbeidsmarktdiscriminatie, invulling zal worden gegeven aan het
Regeerakkoord, waarbij onder andere aandacht wordt gegeven aan het
bestrijden van discriminatie in sollicitatieprocedures, bij zwangerschap
en een stevige handhavende rol voor de Inspectie. Uw Kamer wordt hier
vóór 1 juni 2018 nader over geïnformeerd.

 

Vraag:

Is de minister bereid om targets voor antidiscriminatiebeleid op te
stellen? Zoals cijfers voor de acceptatie van moslims en mensen met een
migratieachtergrond. 

Antwoord:

Het is mede ten behoeve van beleidsvorming belangrijk goed zicht te
hebben op ontwikkelingen in acceptatie en verklarende factoren die ten
grondslag liggen aan negatieve beeldvorming.

In verschillend onderzoek naar discriminatie dat in opdracht vanuit de
rijksoverheid wordt uitgevoerd is dan ook aandacht voor negatieve
beeldvorming en acceptatie van minderheidsgroepen. Bijvoorbeeld in
onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme en van
moslimdiscriminatie. Ook in het periodiek herhaalde onderzoek naar
ervaren discriminatie door het Sociaal Cultureel Planbureau worden
uitingsvormen van discriminatie in verband gebracht met gebrek aan
maatschappelijke acceptatie voor verschillende specifieke groepen.

 

 

Vraag:

Op hoeveel extra banen en vaste contracten en minder flexcontracten
rekent dit kabinet met de maatregelen uit het regeerakkoord die zien op
de arbeidsmarkt?

Antwoord:

Het is de ambitie van het kabinet dat meer mensen aan het werk kunnen in
contracten voor onbepaalde tijd. Het kabinet zet daarom in op een betere
balans op de arbeidsmarkt met meer werkzekerheid en perspectief voor
werkenden. Dit moet leiden tot bestendiger arbeidsrelaties en een
situatie waarin niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm
waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan
moet worden. Het is niet mogelijk om het effect van de
beleidsmaatregelen op het aantal vaste en flexibele contracten te
kwantificeren.

 

Vraag:

DENK is blij met het aan banden leggen van payrolling en
schijnconstructies. Kan de minister de contouren schetsen van nieuwe
wetgeving? Ook met betrekking tot de loondoorbetaling bij ziekte? 

Antwoord:

Zoals de minister ook in zijn brief heeft aangegeven, zal payroll zo
worden vormgegeven dat het niet een instrument is voor concurrentie op
arbeidsvoorwaarden. Dit betekent dat

het soepeler arbeidsrechtelijk regime van de uitzendovereenkomst buiten
toepassing wordt verklaard, werknemers qua (primaire en secundaire)
arbeidsvoorwaarden ten minste gelijk moeten worden behandeld met
werknemers bij de inlener, en de definitie van de uitzendovereenkomst
ongemoeid blijft. Uitvoerbaarheid is bij de uitwerking van deze
maatregelen een belangrijke randvoorwaarde.

T.a.v. loondoorbetaling bij ziekte verkent de minister momenteel
verschillende mogelijkheden voor concrete uitwerking van de maatregelen.
Hij bespreekt die mogelijkheden met de sociale partners en UWV.
Tegelijkertijd staat hij open voor eigen voorstellen van sociale
partners die het draagvlak voor het stelsel van ziekte en
arbeidsongeschiktheid verbeteren.

Zo snel mogelijk na het zomerreces zal een wetsvoorstel naar uw Kamer
worden gestuurd.