Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 20 december 2017
Brief regering
Nummer: 2017D38365, datum: 2017-12-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van zaak 2017Z18601:
- Indiener: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2017-12-21 10:15: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2018-01-17 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-01-23 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-01-23 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Vragen van het lid M. de Graaf (PVV) Vraag: Iedere migrant die via een veilig land binnenkomt, zou terug moeten. Is de minister bereid dit te regelen? Antwoord: Staand beleid is reeds dat als een asielzoeker uit een veilig derde land komt, hij in beginsel niet in aanmerking zal komen voor een asielstatus. Dit uitgangspunt is nog weer benadrukt in het Regeerakkoord, en zal dus door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onder wiens verantwoordelijkheid dit valt, verder worden opgepakt. Vraag: Nederlanders worden gediscrimineerd. Kan minister de voorbeelden hierover op https://rutte3discrimineert.nl ontkrachten? Antwoord: Nederlanders worden dagelijks geconfronteerd met discriminatie op basis van onder meer afkomst, religie, huidskleur, leeftijd, geslacht en seksuele voorkeur. Het kabinet treedt hier actief tegen op. Discriminatie gaat over gelijke gevallen, ongelijk behandelen. Bij de PVV website genoemde voorbeelden van wat discriminatie van Nederlanders zou zijn, is daarvan geen sprake. Het gaat hier om een verzameling van zeer onvergelijkbare gevallen en vaak tendentieuze informatie. Bijvoorbeeld over dat hoogbejaarden na 70 jaar huwelijk gescheiden worden bij opname in een verpleeghuis, maar dat asielzoekers gezinshereniging krijgen. Of dat ouderen geen hulp zouden krijgen maar Afrika wel ontwikkelingshulp. Daarbij wordt in veel van de gevallen maar een onderdeel van de werkelijkheid van een situatie belicht om een bepaalde misleidende beeld te schetsen. Dat acht de minister zeer kwalijk. Vraag: De Moslimbroederschap heeft wereldwijd een grote invloed en is geïnfiltreerd in bestuur, politiek en maatschappelijke organisaties. In de Verenigde Staten van Amerika is wetgeving in voorbereiding om de Moslimbroederschap op de lijst van terroristische organisaties te plaatsen. Wil de minister dit overnemen? Antwoord: De NCTV beschikt niet over informatie dat personen of groepen in Nederland die deel uitmaken van of beschouwd kunnen worden als leden van de beweging Moslimbroederschap zich inlaten met terroristisch geweld of op andere wijze betrokken zijn bij terroristische handelingen. Voor een initiatief tot plaatsing op de bekende terrorismelijsten is dus ook geen grond. Vraag: Is de minister bereid te de-islamiseren, moskeeën te sluiten, remigratie te bevorderen, te stoppen met de samenwerking Dyanet en 'samen' het tij te keren? Antwoord: Nee. In Nederland geldt de vrijheid van godsdienst. In de Nederlandse samenleving is daarom, binnen de grenzen van de wet, ruimte voor diverse levensbeschouwingen en opvattingen. Vraag: Kan de minister – in lijn met het Regeerakkoord – het belang van de islam benoemen en wat zij toevoegt aan de samenleving? Antwoord: Van belang is dat Nederland de vrijheid van godsdienst kent. En dat we deze en de andere grondwettelijke vrijheden behouden. Vragen van het lid L.W.E. de Jong (PVV) Vraag: Zijn de door de minister gepresenteerde koopkrachtcijfers wel realistisch? Wordt de hardwerkende Nederlander wel eerlijk voorgelicht? Antwoord: De mediane koopkrachtcijfers worden berekend op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 90.000 huishoudens. Bij de berekening wordt rekening gehouden met alle inkomensbronnen van een huishouden en de specifieke omstandigheden. Voor de herkenbaarheid wordt ook gebruik gemaakt van een aantal gestilleerde voorbeeldhuishoudens, waarbij alleen regelingen die voor alle huishoudens gelden worden meegenomen. De koopkrachtcijfers komen tot stand op basis van de nieuwste economische vooruitzichten en inzichten over doorwerking van beleid in de komende jaren. Uiteraard zijn koopkrachtramingen – net als andere ramingen – met onzekerheid omgeven. Koopkracht wordt vooral bepaald door economische ontwikkelingen (lonen, inflatie en de rente): die zijn aan constante verandering onderhevig. Dit zijn de meest state of the art inzichten die er zijn. Vraag: Wanneer komen de 20.000 extra beschutte werkplekken beschikbaar? Antwoord: Het Regeerakkoord bevordert de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking door extra geld beschikbaar te stellen aan gemeenten voor activering en dienstverlening. Gemeenten kunnen daarvoor meer beschut werkplekken organiseren, maatwerk bieden richting werk of werkgevers ‘ontzorgen’. Meer mensen komen zo aan de slag. De extra middelen om de inzet op beschut werk te verstevigen, worden opgebracht door het instrument van loonkostensubsidies in de Participatiewet te vervangen door de mogelijkheid tot loondispensatie. De middelen komen vanaf 2019 beschikbaar en bouwen op tot de mogelijkheid van 20.000 plekken in de structurele situatie (omstreeks 2050). Vragen van het lid A.D. Wiersma (VVD) Vraag: Wil de minister ook nadrukkelijk alle nieuwe vormen van werk die in opkomst zijn meenemen? Is het mogelijk om, bijvoorbeeld via een verzoek aan de SER en via hen met andere veldpartijen, een fundamentele analyse te laten uitvoeren op de veranderende vragen op de arbeidsmarkt waar de arbeidsovereenkomst op moet inspelen? Kan hij daarbij de knelpunten in kaart brengen en specifieke oplossingen aandragen? En kan hij toezeggen de Kamer daar over te informeren? In de ronde tafel over de platformeconomie werd de informatievoorziening rond Werken in de Platformeconomie aangekaart. Ziet de minister mogelijkheden om hier werk van te maken? Antwoord: De minister vindt het van groot belang dat we stilstaan bij nieuwe ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de vraag welke consequenties ontwikkelingen hebben op ons stelsel van wet- en regelgeving. Daarom laat de minister op dit moment een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de omvang, groei en mogelijke knelpunten rond het werken in de kluseconomie. In dit onderzoek wordt ook de vraag meegenomen in hoeverre platformwerk nieuw, of anders, is dan bestaande werkvormen. Dit onderzoek wordt voorjaar 2018 afgerond. Daarna zal de minister uw Kamer het onderzoek voorzien van een kabinetsreactie doen toekomen. De minister wil op het resultaat van het onderzoek niet vooruitlopen en zal pas daarna bezien of nog verdere analyse nodig is. Vraag: Het kabinet wil bezien hoe de verzekeringsgraad onder zzp’ers voor arbeidsongeschiktheid kan worden verhoogd door met verzekeraars in gesprek te gaan over een aantrekkelijk aanbod. Kan de minister toezeggen dat hij dit snel wil doen? En kan hij daarin ook meenemen dat sommige verzekeraars bij specifieke beroepen slechts tot 55 (dakdekkers, vloerenlegger, ijzervlechter, metselaar) of 60 jaar verzekeren? Antwoord: Een eerste gesprek met verzekeraars staat al genoteerd in mijn agenda voor begin volgend jaar. De minister kan de vraag van het lid Wiersma dus bevestigend beantwoorden: ook hij wil vaart maken met het gesprek met verzekeraars. Wat betreft de tweede vraag van het lid Wiersma, of de minister in dat gesprek ook de eindleeftijd kan meenemen die verzekeraars hanteren voor een private arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV), is het antwoord lastiger. Het komt inderdaad voor dat verzekeraars soms een lagere eindleeftijd dan de pensioengerechtigde leeftijd hanteren voor een AOV. Bijvoorbeeld als het gaat om zelfstandigen met een zogeheten ‘risicovol of zwaar beroep’ zoals bepaalde beroepen in de bouw, zoals het lid Wiersma aangeeft. Een reden voor verzekeraars om dit te doen, is dat een dekking door de AOV tot de pensioenleeftijd zou hebben geleid tot een voor de desbetreffende doelgroep onacceptabele (hoge) premie. In het algemeen is gangbaar dat verzekeraars een uiterlijke acceptatieleeftijd hanteren die ligt op vijf jaar voor de maximale eindleeftijd. Als de eindleeftijd bijvoorbeeld ligt op 60 jaar, dan kan dit betekenen dat een verzekeraar iemand na het 55e jaar niet meer accepteert. Het acceptatiebeleid verschilt echter per verzekeraar. Vanzelfsprekend kan de minister dit onderwerp aan de orde stellen in het gesprek met verzekeraars. Hij verwacht echter niet dat verzekeraars de eindleeftijd kunnen bijstellen en daar ook nog een acceptabele premie bij kunnen vaststellen, om de bovenstaande redenen. Vraag: Voor omscholing is geld beschikbaar, maar dat wordt onvoldoende benut. De brief van de minister geeft aan dat ten minste de helft van de middelen onbenut is. Het is dus of versnipperd of zit vast in collectieve potten. En dat is ontzettend zonde. Hoe gaat de minister dat los krijgen? Antwoord: Zoals in het Regeerakkoord vermeld, gaat het kabinet in gesprek met sociale partners en het onderwijsveld om tot een brede aanpak op het terrein van levenlang leren te komen. Werkgevers investeren nu reeds €1,7 miljard in de ontwikkeling van werkenden en dan is de werktijd die soms nodig is voor scholing nog niet meegenomen. Bij de gesprekken die het kabinet gaat voeren, zal ook de positie van O&O fondsen worden betrokken. Overigens merkt de minister op dat de O&O fondsen particuliere fondsen zijn, opgericht door en voor werkgevers en werknemers. Het feit dat de fondsen reserves aanhouden, wil niet automatisch zeggen dat er geld op de plank blijft liggen. Reserves zijn bijvoorbeeld nodig om lopende verplichtingen na te kunnen komen, om periodes zonder premieheffing of zonder avv te kunnen overbruggen. De middelen in deze fondsen zijn niet alleen bestemd voor scholing, maar dienen ook andere sociale doelen zoals arbeidsomstandigheden, het verbeteren van de werkgelegenheid, aanvullingen bij arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, etc. Vraag: Het moet altijd lonen om je te blijven ontwikkelen. Je bent immers nooit uitgeleerd. Is de minister het met de VVD eens dat dit gegeven een veel prominentere plek in cao’s moet krijgen? Antwoord: De minister is het eens met de VVD dat het altijd moet lonen om je te blijven ontwikkelen en dat je nooit bent uitgeleerd. Het kabinet zal in het overleg met sociale partners en het onderwijsveld over een brede aanpak op het terrein van leven lang leren de suggestie van de VVD meenemen. Vragen van het lid C.N.A. Nijkerken-de Haan (VVD) Vraag: Kan de minister bevestigen dat hij binnen een half jaar komt met de uitwerking van de Regeerakkoordafspraken voor het koppelen van consequenties aan verwijtbaar niet inburgeren, voor een ontzorgsysteem en voor het verhogen van het taalniveau naar b1? Antwoord: Conform de toezegging van de minister tijdens het AO van 13 december jl. komt er voor de zomer een uitgewerkt plan over de hervormingsopgave nieuwkomersbeleid uit het Regeerakkoord. Over de juridische mogelijkheden van ontzorgen, ligt hier nog een uitdaging. Waarschijnlijk kan dit systeem niet generiek, maar de minister is bereid te kijken naar wat wel kan. Vraag: De VVD wil alvast meegeven dat een nieuw systeem niet mag betekenen dat het van gemeentelijke politieke besluitvorming gaat afhangen “wat goede inburgering is”. Er zijn objectieve kwaliteitsnormen nodig met objectief toezicht. Ook moet de markt wat ons betreft open blijven voor goede aanbieders van inburgeringsonderwijs en ook voor nieuwe toetreders. Deelt de minister dat met de VVD? Antwoord: Inburgering valt onder het Rijksbeleid waarbij objectieve criteria vanuit het Rijk worden gesteld en een aantal verantwoordelijkheden centraal geregeld blijft zoals de examens, (taal)eisen en toezicht op de kwaliteit. Gemeenten krijgen meer regie in het inburgeringsproces. Het kabinet ziet dat als een belangrijke stap om de effectiviteit van inburgering en participatie van nieuwkomers te vergroten. Om maatwerk te kunnen bieden, hebben gemeenten een bepaalde mate van beleidsvrijheid nodig. Het Rijk zal kaders stellen waarbinnen zij uitvoering geven aan het nieuwkomersbeleid. Vraag: Hoewel gemeenten niet aan inkomenspolitiek mogen doen, ziet de VVD wel degelijk dat het lokaal armoedebeleid kan bijdragen aan de armoedeval waardoor het voor mensen in geldelijke zin niet loont om te gaan werken. En dat kan toch niet de bedoeling zijn. Kan de staatssecretaris aangeven wat haar insteek gaat zijn in haar gesprek met de gemeenten over dit onderwerp? Antwoord: Het kabinet vindt het van belang dat wanneer mensen vanuit de bijstand aan het werk komen, zij er echt op vooruitgaan. Het is niet de bedoeling dat het lokaal armoedebeleid bijdraagt aan de armoedeval. Daarom is in het Regeerakkoord vastgelegd dat het kabinet met gemeenten afspraken wil maken over het lokaal beleid om de armoedeval te verkleinen. Over de inhoud van de te maken afspraken vindt nog overleg plaats met de VNG, daarom wil het kabinet daar nog niet op vooruitlopen. Wanneer hier meer duidelijkheid over is, zal uw Kamer geïnformeerd worden. Naast dat de stap naar werk moet lonen, moet ook méér werken lonen. Het kabinet neemt daarom maatregelen om de marginale druk vanaf het minimumloon te verkleinen. De lastenverlichting in de inkomstenbelasting is daar heel belangrijk bij, maar we schrappen bijvoorbeeld ook de harde inkomensgrens in de huurtoeslag. Huurders die iets meer gaan verdienen, verliezen daardoor niet meer ineens hun hele huurtoeslag. Vraag: Gemeenten hebben wat de VVD betreft een veel te vrijblijvende invulling gegeven aan instrumenten als de tegenprestatie en de taaleis. Instrumenten die juist bedoeld zijn om mensen sneller uit de uitkering te krijgen. We hebben hierover ook afspraken gemaakt in het Regeerakkoord. Drie vragen: 1) Wat gaat de Staatssecretaris doen om gemeenten hierop aan te spreken? 2) Trekt zij in dit dossier samen op met de minister die verantwoordelijk is voor de integratie en inburgering? 3) De minister heeft hier in ieder geval positief op geantwoord in de beantwoording van de eerste termijn van het AO over integratie en inburgering. Wanneer mogen we het resultaat verwachten van deze gezamenlijke inspanning? Antwoord: Het kabinet hecht grote waarde aan een actieve inzet van de instrumenten van de Participatiewet. Te veel mensen zijn te lang afhankelijk van bijstand. Met instrumenten zoals de tegenprestatie (met wederkerigheid als uitgangspunt) en de taaleis kunnen gemeenten mensen weer activeren en dichter bij de arbeidsmarkt brengen. Dat is precies de reden dat de staatssecretaris in gesprek gaat met gemeenten over de wijze waarop actief uitvoering wordt gegeven aan de tegenprestatie. Ook wil zij afspraken maken met gemeenten over de uitvoering van de taaleis. Zij trekt daarbij nadrukkelijk samen op met de minister. Over deze afspraken zal voor de zomer meer gemeld worden. Vraag: Hoe kan een gemeente nu kandidaten leveren voor een vacature voor een garantiebaan als ze nog steeds niet inzichtelijk hebben wie er vanuit de doelgroep in hun gemeente woont? Ik ben blij dat de staatssecretaris hier in de meest recente brief over de stand van zaken Participatiewet aandacht aan heeft besteed. Ik hoor graag of de staatssecretaris mijn gevoel deelt en welke stappen zij gaat zetten om er bij gemeenten op aan te dringen dat ze gewoon gaan doen waarvoor ze verantwoordelijk zijn. Welke stappen gaat de staatssecretaris ondernemen om de Kandidatenverkenner door te ontwikkelen voor alle werkzoekenden? Antwoord: Om vraag en aanbod van werk in de arbeidsmarktregio’s bij elkaar te brengen is het essentieel dat er goed inzicht is in werkzoekenden. Gemeenten registreren hun werkzoekenden in eigen systemen of in systemen van UWV. Gemeenten kunnen via de Kandidatenverkenner banenafspraak van UWV hun kandidaten voor de banenafspraak vacatures in beeld brengen. Met de geanonimiseerde profielen in de Kandidatenverkenner zijn de kandidaten van gemeenten voor werkgevers en intermediairs vindbaar. Gemeenten worden intensief ondersteund bij het inzichtelijk maken van hun kandidaten. Gemeenten krijgen altijd van UWV bericht als een burger wordt opgenomen in het doelgroepregister banenafspraak. Ondanks die informatie hebben niet alle gemeenten het overzicht van de totale doelgroep banenafspraak binnen hun gemeente. Daarom hebben UWV en SZW georganiseerd dat gemeenten vanaf november 2017 tot 1 februari 2018 eenmalig bij UWV een lijst kunnen opvragen met alle mensen in hun gemeente die behoren tot de doelgroep banenafspraak. UWV en SZW hebben de gemeenten over deze mogelijkheid op verschillende manieren geïnformeerd. Halverwege december 2017 heeft ruim de helft van de gemeenten deze lijst al aangevraagd. Daarnaast krijgen gemeenten ondersteuning van de Vliegende brigade van de Programmaraad. Centrumgemeenten in alle 35 regio’s hebben dit jaar uit het amendement van vorig jaar € 88.500 ontvangen als stimulans. UWV biedt gemeenten aan om ook op papier aangeleverde profielen in te lezen en experimenteert met het inlezen uit gemeentelijke systemen. Dat maakt het voor gemeenten gemakkelijker. Deze ondersteuning werkt. We zien dat gemeenten dit jaar een inhaalslag aan het maken zijn: eind vorig jaar hadden gemeenten 777 kandidaten banenafspraak in de Kandidatenverkenner geregistreerd. Nu zijn het er 3.854. De staatssecretaris constateert echter ook dat het voor veel gemeenten een opgave is om in verschillende systemen en verschillende formats gegevens te registeren. In de brief van 5 december aan uw Kamer over de voortgang van de werkgeversdienstverlening, heeft de staatssecretaris dan ook aangegeven dat zij aan het verkennen is of het mogelijk is om digitaal matchingsgegevens uit te wisselen tussen de systemen van de partijen die publieke re-integratietaken hebben. Zodat het makkelijker wordt om passende profielen, niet alleen die van de doelgroep banenafspraak, maar van alle werkzoekenden, te vinden bij een vacature. Belangrijke voorwaarde voor het invoeren van profielen in systemen, is dat gemeenten hun kandidaten kennen. Over het belang van het kennen van het bestand gaat de staatssecretaris graag in gesprek met gemeenten. Vraag: Vindt de staatssecretaris ook dat de provincie Limburg een voorbeeld is voor andere arbeidsmarktregio's en dat andere regio's hiervan moeten leren? Antwoord: Op 5 december heeft de staatssecretaris uw Kamer geïnformeerd over de inzet om in de arbeidsmarktregio’s de werkgeversdienstverlening en het bij elkaar brengen van vraag en aanbod te versterken. In dit programma Matchen op Werk, dat uitgevoerd wordt in en samen met de arbeidsmarktregio’s, wordt ook gekeken naar goede voorbeelden in het land, zoals Limburg met de VDL aanpak. Van elkaar leren is heel belangrijk en daar is ook veel belangstelling voor. Zo is ondermeer een peer review dag georganiseerd met alle arbeidsmarktregio’s over hun plannen om de werkgeversdienstverlening in hun regio te versterken. De komende tijd zal worden verkend hoe het leren van elkaar meer structureel vorm kan krijgen met een Dashboard arbeidsmarktregio’s. De staatssecretaris zal uw Kamer voor de zomer informeren over de voortgang van dit programma. Vragen van het lid R. Bisschop (SGP) Vraag: Het wordt als straf ervaren om als 17-jarige het hoger onderwijs in te gaan, terwijl deze kinderen de overheid juist onderwijsuitgaven besparen. Kunt u dit uitleggen? Antwoord: Kinderbijslag en studiefinanciering zijn verschillende faciliteiten die allebei zorgen voor een bijdrage in de kosten van kinderen. Kinderbijslag en studiefinanciering sluiten elkaar uit. Dat is sinds de invoering van de studiefinanciering het geval. Minderjarige studenten in het HBO of WO komen in aanmerking voor studiefinanciering inclusief reisvoorziening. De ouders ontvangen dan geen kinderbijslag meer. De bijdrage vanuit de overheid aan de student komt in de plaats van de bijdrage vanuit de overheid aan de ouders. Over precies dit onderwerp heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vandaag ook een brief aan de Kamer gestuurd. De aanvullende beurs in de studiefinanciering is overigens weliswaar afhankelijk van het inkomen van de ouders, maar bouwt pas geleidelijk af vanaf een inkomen van ongeveer modaal. Het zijn dus niet alleen de laagste inkomens die daarvoor in aanmerking komen. Vraag: Er moet meer aandacht komen voor gezinnen waarin noodgedwongen slechts een van beide ouders kan werken door bijvoorbeeld psychische problemen. Het is toch de wereld op zijn kop dat voor een gewoon normaal gezin alle sluizen open gaan, terwijl gezinnen die al in de problemen zitten slechts met weinig hoop en veel geworstel een scheutje subsidie krijgen? Vindt de regering ook dat deze ouders gelijkelijk moeten worden behandeld? Deze gezinnen worden nu op gemeentelijk niveau bediend, maar kan dit niet worden opgenomen in de nieuwe financieringsystematiek? Antwoord: Gezinnen die niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag, bijvoorbeeld omdat maar één van de ouders werkt en de andere ouder om een sociale of medische reden niet kan werken of voor de kinderen kan zorgen, kunnen een beroep doen op sociaal-medische indicatie (SMI). Sinds 2005, het jaar van de inwerkingtreding van de wet kinderopvang (Wko) krijgen gemeenten middelen voor SMI en zijn zij verantwoordelijk voor het beleid rondom de uitvoering van sociaal-medische indicatie en kinderopvang (SMI). Uit de onderzoeken die eind vorig jaar naar de Tweede Kamer zijn gestuurd, blijkt dat veruit de meeste gemeenten een regeling voor SMI hebben en dat de uitvoering over het algemeen goed gaat. De staatssecretaris vindt het belangrijk dat gemeenten beleidsvrijheid behouden zodat ze ruimte hebben om maatwerk aan te kunnen bieden. Gemeenten staan dichter bij de burger dan het Rijk en zij weten beter wat de inwoners van hun gemeente nodig hebben. Het opnemen van deze regeling in de nieuwe (Rijksbrede) financieringsystematiek ligt daarom niet in de rede. Wel wil de staatssecretaris graag gehoor geven aan de vraag van gemeenten om meer visie en kaders vanuit het Rijk. Om die reden stelt de VNG, in samenspraak met ons ministerie, niet-bindende richtlijnen op die de gemeenten kunnen helpen bij het vormgeven van hun SMI-beleid. De richtlijnen zullen begin 2018 worden gepubliceerd. Vraag: Wanneer wordt de voorgenomen versoepeling van de sollicitatieplicht voor oudere werklozen doorgevoerd? Antwoord: Door het controversieel verklaren van dit onderwerp door uw Kamer zijn geen verdere formele stappen ondernomen. Inmiddels heeft de Tweede Kamer dit onderwerp geagendeerd voor het Algemeen Overleg arbeidsmarktbeleid. In vervolg daarop heeft de minister het UWV gevraagd om een uitvoeringstoets op de aangepaste regeling, waarbij de vrijstelling niet alleen geldt voor de groep in de WW (en overige werknemersverzekeringen) die bij instroom in de uitkering de leeftijd van één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, maar ook voor de groep die deze leeftijd bereikt tijdens de duur van de uitkering. Vooralsnog zal de minister tot het Algemeen Overleg arbeidsmarktbeleid, geagendeerd voor 14 februari a.s., geen onomkeerbare stappen nemen. Vraag: Wil de minister eens in kaart brengen of het midden- en kleinbedrijf inmiddels voldoende wordt bereikt met de afdrachtvermindering die bij het in dienst nemen van kwetsbare werknemers beschikbaar is? Antwoord: De fractie van de SGP doelt op de verzilveringsproblematiek van de huidige premiekortingen. Juist om deze verzilveringsproblematiek volledig op te lossen, worden met ingang van 1 januari 2018 de premiekortingen vervangen door de zogenaamde loonkostenvoordelen in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Het gaat hierbij om een nieuwe systematiek waarbij de loonkostenvoordelen worden uitbetaald in plaats van verrekend, zoals bij de premiekortingen. De hoogte van de uitbetaling wordt hierbij niet langer beperkt door de te betalen sociale premies. Hierdoor kan ook het midden- en kleinbedrijf volledig profiteren van de tegemoetkoming in de loonkosten voor het in dienst nemen van kwetsbare werknemers op de arbeidsmarkt, zoals ouderen en arbeidsgehandicapten. Vraag: Werkgevers ervaren het begrijpelijkerwijs als onbillijk dat zij tien jaar lang hoge premies moeten betalen voor werknemers die nog maar net een vast contract hadden. Wil de regering dit meenemen in de plannen? Antwoord: Het doel van de premiesystematiek van de WGA is om werkgevers te stimuleren te investeren in preventie en re-integratie. Door in de premiesystematiek een onderscheid te maken tussen werknemers die nog maar net en die al langer een vast contract hadden, krijgen werkgevers juist een prikkel om door middel van kort lopende contracten de WGA-premies te beperken. Daarmee verdwijnt dus de prikkel om te investeren in re-integratie en preventie. Bovendien wil het kabinet juist vaste contracten aantrekkelijker maken ten opzichte van korte contracten. De minister begrijpt dus de wens van de SGP, maar hij gaat er niet in mee. Wel werkt het kabinet aan maatregelen om de periode waarover werkgevers het WGA-risico individueel moeten dragen te verkorten tot vijf jaar. Vraag: Het lid Dijkgraaf heeft aandacht gevraagd voor de nadelige gevolgen van het verbod van inhoudingen op het minimumloon voor de land- en tuinbouw. De SGP vindt dat de mogelijkheid om bij besluit uitzonderingen te maken niet alleen moet worden benut voor huisvesting, zoals gedaan is, maar ook voor deze fiscale verrekening. Kan de regering bevestigen dat er geen juridische bezwaren tegen zijn? Antwoord: Op 1 januari 2018 treedt de wijziging van meerwerk in de Wet minimumloon in werking. Hierbij wordt geregeld dat meerwerk moet worden betaald op tenminste het niveau van het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat meerwerkloon alleen mag worden uitgeruild voor onbelaste onkostenvergoedingen voor arbeidsmigranten voor zover dat loon hoger ligt dan het wettelijk minimum loon. Dit betekent een beperking van de toepassing van deze onbelaste onkostenvergoeding. Zonder deze beperking zou een uitruil kunnen betekenen dat de werknemer zelf niet de volle beschikking krijgt over het WML. Door de uitruil worden bovendien minder rechten opgebouwd voor de sociale zekerheid en pensioen voor de werknemer. Uitruil kan er op deze wijze toe leiden dat arbeidsmigranten goedkoper worden dan binnenlandse arbeidskrachten. Uitruil kan niet mogelijk worden gemaakt met het Besluit waar het lid Bisschop naar verwijst. Hiervoor zou de wet gewijzigd moeten worden. Het beperken van het uitruilen van meerwerkloon met onbelaste onkostenvergoedingen is een bedoeld effect van de wetgeving die op 1 januari 2018 in werking treedt. Vraag: De SGP geeft graag een stem aan burgers die radeloos worden van rompslomp bij subsidieaanvragen voor het Europees sociaal fonds (ESF). Denk bijvoorbeeld aan een project voor extra-problematische schooluitvallers. De subsidieprocedure is kennelijk zo veeleisend dat op een toegekend bedrag van €209.000 maarliefst €60.000 aan advieskosten nodig was. De verantwoordingseisen van het Agentschap SZW zijn minutieus en formalistisch. Subsidiebedragen worden uiteindelijk fors verlaagd, terwijl niet ter discussie staat dat de beoogde resultaten bereikt zijn! Gaat de minister inzetten op verbetering? Antwoord: Vermindering van de administratieve lasten is hét uitgangspunt geweest bij de voorbereiding van de huidige ESF-programmaperiode en is dat nog steeds, ook nu we bezig zijn met de uitvoering van het programma. Deze aanpak werpt zijn vruchten af. Op de beschikbare budgetten voor de verschillende ESF-thema’s wordt ruim ingetekend. De daadwerkelijke benutting is hoog: na afloop blijkt regelmatig dat een aangevraagd budget voor 90% of hoger kan worden uitbetaald. Het Agentschap SZW, de uitvoerder van de ESF-regeling, begeleidt aanvragers intensief voordat een aanvraag voor subsidie wordt ingediend, maar ook tijdens de uitvoering van het project. Dit heeft als doel het zo duidelijk mogelijk maken van wat er wordt verwacht om verrassingen aan het eind die leiden tot korting op de subsidie, te voorkomen. Het gaat om EU geld dat goed verantwoord moet worden. Dat kan betekenen dat zelfs als de doelstellingen bereikt worden, maar er is niet voldaan aan verantwoordingseisen (bijvoorbeeld een aanbestedingsprocedure is niet (geheel) juist uitgevoerd), dat een aanvrager minder subsidie krijgt dan hij had verwacht. Dit komt echter nog maar weinig voor, en het Agentschap SZW biedt aanvragers ruimte om eventuele gebreken in de verantwoording te herstellen. Graag treedt de staatssecretaris in contact met de heer Bisschop over concrete voorbeelden, zodat zij deze kan onderzoeken en kan bezien of dit beter kan. Vraag: Het kabinet wil vaart maken met sanering van asbestdaken. Tegelijk blijkt dat onze aangenomen motie om het gebruik van werkbakken aan hijskranen mogelijk te maken nog niet wordt uitgevoerd. Daardoor blijft bij bedrijven veel onzekerheid over de regels. Gaat de minister dit snel aanpakken? Antwoord: De staatssecretaris hecht eraan dat het verwijderen van asbestdaken op een veilige manier gebeurt. Het uitvoeren van werkzaamheden vanuit een werkbak die aan een hijskraan hangt is dermate risicovol dat het in beginsel niet is toegestaan. Op 18 december is de Kamer middels een brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat geïnformeerd over de wijze waarop de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze motie uitvoert. De staatssecretaris start een onafhankelijk onderzoek om na te gaan in hoeverre problemen ontstaan bij de inzet van bestaande werkmethoden, in welke situaties en welke veilige oplossingen voor deze problemen mogelijk zijn. De werkmethode van een werkbak aan een hijskraan is onderdeel van dit onderzoek. Dit onderzoek zal in de eerste helft van 2018 gereed zijn, waarna de Kamer zal worden geïnformeerd. Mochten veilige oplossingen voor moeilijk bereikbare dakoppervlakten niet passen binnen de huidige regelgeving, dan beziet de staatssecretaris de mogelijkheden voor aanpassing van de regelgeving. Vraag: Het Europees parlement heeft opgeroepen de internationale werkdefinitie van antisemitisme te gebruiken. Gaat de minister dit in ieder geval in zijn beleid als uitgangspunt nemen? Antwoord: Nederland heeft de definitie van antisemitisme ondersteund als niet juridisch bindende werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA). Zoals deze zomer aangegeven bij beantwoording van Kamervragen zag het kabinet geen toegevoegde waarde in het aannemen van een juridisch bindende internationale definitie, omdat definities een verschillende doorwerking hebben in verschillende rechtssystemen. In Nederland is bovendien al een goede vorm van registratie en rapportage van antisemitisme. Het Kabinet zet zich ten volle in voor de bestrijding van antisemitisme. Het recente trieste incident bij restaurant HaCarmel in Amsterdam maakt pijnlijk duidelijk hoe belangrijk dit is. De aanpak van antisemitisme is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme waaruit bleek dat het Midden-Oosten conflict en voetbal de belangrijkste factoren zijn voor antisemitische uitingen. In dit kader wordt, naast structurele aandacht voor preventie van discriminatie en antisemitisme binnen het onderwijs, onder meer ingezet op de versterking van rolmodellen vanuit de joodse en islamitische gemeenschap en bevordering van dialoog. Vraag: Mijn motie van vorig jaar om de grenzen van het toezicht op het onbekostigde onderwijs te laten onderzoeken is aangenomen. Dat onderzoek richt zich niet per se op de onderwijsinspectie, maar het bredere toezicht op openbare orde. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zegt dit te hebben opgelost maar er is geen uitkomst. Hoe gaat de minister deze motie uitvoeren, zodat we goed in beeld krijgen wat de mogelijkheden zijn? Antwoord: Overheidstoezicht speelt een rol bij erkend onderwijs (zowel bekostigd of onbekostigd). Als sprake is van buitenschools religieus onderwijs, is het moeilijk om dat aan overheidstoezicht onderhevig te laten zijn. Dat raakt immers aan de vrijheid van religie en vrijheid van vereniging. Vraag: Gaat het kabinet ook bekijken of voor 60-plussers verder maatwerk mogelijk is om zinloze verplichtingen zoveel mogelijk te voorkomen met betrekking tot de positie van oudere werklozen? Antwoord: De sollicitatieplicht maakt onderdeel uit van het activerend karakter van de uitkering. Solliciteren in welke vorm dan ook is een belangrijke stap op weg naar werk. Dit geldt ook voor ouderen. En dat is niet zinloos, want uit cijfers van het UWV blijkt dat in 2015 35% van de 55-plussers die in de WW terecht kwam, binnen een jaar weer werk vond. Bij de invulling van de sollicitatieplicht is maatwerk al mogelijk. Dit geldt zowel voor afspraken over de vorm van solliciteren (via brieven, via netwerken, via social media), als ook over het aantal sollicitatie activiteiten. Vragen van het lid Z. Özdil (GroenLinks) Vraag: Voor vrouwelijke zelfstandige die tussen 2004 en 2008 geen zwangerschapsuitkering kregen is er een compensatieregeling gekomen. Vrouwen hebben vanaf de datum van inwerkingtreding maar drie maanden de tijd om deze compensatie aan te vragen. De regeling is nog te onbekend bij de doelgroep. Hoeveel vrouwen gaan hier gebruik van maken en hoe gaat minister hier meer aandacht op brengen? Kan de de aanvraagperiode worden verlengd? Antwoord: De minister acht het van belang dat de vrouwen een redelijke termijn wordt gegeven om deze compensatie aan te vragen. Anderzijds vind hij het wenselijk dat de compensatie binnen betrekkelijk korte tijd wordt verstrekt, want deze vrouwen wachten al lang. Het laatste weegt voor mij het zwaarst. De compensatieregeling voorziet in een bruto uitkering aan de betrokken vrouwen. De minister vindt het daarom van belang dat de uitkering verstrekt zal worden in het jaar dat deze vrouwen de uitkering aanvragen. Op die manier kunnen de vrouwen een inschatting maken van het effect dat de uitkering heeft op eventuele toeslagen die zij in 2018 ontvangen. Om uitbetaling in 2018 te garanderen kiest de minister daarom voor een aanvraagtermijn van drie maanden. Daarbij merkt de minister op dat de termijn van drie maanden pas begint te lopen nadat de regeling in de Staatscourant is gepubliceerd. Naar de inschatting van de minister komen potentieel circa 20.000 vrouwen in aanmerking voor deze compensatie. Het is uiteraard niet op voorhand te zeggen hoeveel vrouwen daadwerkelijk een aanvraag zullen indienen. Om te zorgen dat vrouwen die recht hebben op een compensatie volgens de regeling daarvan zo veel als mogelijk op de hoogte worden gebracht, wordt al voor de inwerkingtreding en publicatie van de regeling begonnen met de communicatie over de regeling. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de gebruikelijke communicatiekanalen zoals websites en social media. Vraag: De verwachting is dat er grote tekorten gaan ontstaan aan werknemers in de zorg en in het onderwijs. We zijn daar nog niet op voorbereid. Deelt de minister in de zorgen van GroenLinks hierover? Denkt de minister dat er over dit onderwerp voldoende staat in zijn brief over de arbeidsmarktmaatregelen die hij wil nemen? Gaat de minister ervoor zorgen dat de lonen bij de politie, Defensie en de overheid omhooggaan, zodat die sectoren ook weer aantrekkelijk worden om in te werken? Antwoord: Zoals aangegeven in de brief van de minister van 18 december verwacht het ROA inderdaad knelpunten in de personeelsvoorziening in sommige bedrijfstakken. Het aantrekken van voldoende gekwalificeerd personeel is primair een verantwoordelijkheid van werkgevers zelf. In sectoren waar de arbeidsmarkt krap wordt, zullen werkgevers naar verwachting meer inspanningen moeten verrichten om toch voldoende personeel aan te trekken. Het beleid van het kabinet ondersteunt werkgevers en werkzoekenden door onder meer de lasten op arbeid te verlagen, de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers te verbeteren en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken. Uw Kamer is al geïnformeerd over de plannen van aanpak van de verantwoordelijke departementen van VWS, OCW en JenV. Het lid Weyenberg heeft aangegeven met een motie te komen waarin hij vraagt om een aanvalsplan tegen krapte. De minister ziet zijn motie met belangstelling tegemoet. Vragen van het lid L.G.J. Voortman (GroenLinks) Vraag: Hoe kan het dat werkende Wajongers er ook op achteruitgaan als gevolg van de 5%-korting op de Wajong-uitkering? Antwoord: Werkende Wajongers hebben vaak naast een (gedispenseerd) loon een loonaanvullingsuitkering. De loonaanvulling is gekoppeld aan de hoogte van de Wajong-uitkering. Daarom heeft uitkeringsverlaging in de Wajong ook effect op de hoogte van deze loonaanvulling. Bij een substantieel deel van de werkende Wajongers wordt de uitkeringsverlaging echter gecompenseerd. In die gevallen wordt deze uitkeringsverlaging ongedaan gemaakt door de toeslagenwet of de voortgezette werkregeling. Alleen werkende oWajongers die minder dan 20% WML aan loon verdienen en alle werkende Wajonger in de Wajong2010 met een loonaanvulling krijgen in meer of mindere mate te maken met de uitkeringsverlaging. Bij de herindeling van de oWajong (zittend bestand) heeft UWV gebruik gemaakt van AWBZ-indicaties. Wanneer iemand de indicatie groep (=dagbesteding) had, werd deze persoon in de categorie geen arbeidsvermogen geplaatst. Deze persoon blijft een uitkering van 75% behouden. We hebben het dan over mensen die nauwelijk kans hebben op de arbeidsmarkt en zeker niet zonder loondispensatie aan de slag gaan. Op het moment dat een oWajonger in de categorie arbeidsvermogen gaat werken, wordt hij door UWV, wanneer UWV ziet dat het inkomen bestendig is opgeroepen voor een beoordeling op basis van de vier criteria voor arbeidsvermogen. Indien UWV vaststelt dat er sprake is van arbeidsvermogen wordt de basis van zijn uitkering 70% WML. In hoeverre hij er op dat moment op vooruit of achteruit gaat is afhankelijk van zijn looninkomsten. Het totale inkomen (loon + loonaanvulling) zal in de meeste gevallen meer zijn dan een uitkering van 75% WML. Vraag: Is de staatssecretaris bereid om te kijken naar categorale bijstand voor de groep waar kinderen opgroeien in armoede? Antwoord: Bij gezinnen met armoede kunnen er verschillende oorzaken van armoede zijn. Er is niet één oorzaak en helaas ook niet één oplossing voor deze groep. De individuele bijzondere bijstand schept ruimte voor gemeenten om maatwerk te bieden, ook aan kinderen met gezinnen. De ene situatie is de andere niet. De staatssecretaris vindt het belangrijk dat de middelen terecht komen bij gezinnen die het ook echt nodig hebben en dat wie het echt nodig heeft ook krijgt wat nodig is. De staatssecretaris ziet dan ook geen aanleiding om te kijken naar categorale bijzondere bijstand voor de groep waar kinderen opgroeien in armoede. Vraag: Wat is de mening van de staatssecretaris over het Internationaal verdrag voor de rechten van het kind? Heeft ieder kind recht op sociale zekerheid? Is zij van mening dat Nederland óók artikel 26 zou moeten omarmen? Wil zij onderzoeken of er een verband bestaat tussen het hoge aantal kinderen dat opgroeit in armoede en dit voorbehoud op het IVRK? Antwoord: In het eerste lid van artikel 26 van het VN Kindverdrag wordt voor de Staten die partij zijn de verplichting vastgelegd voor ieder kind het recht te erkennen om de voordelen te genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van sociale verzekering. Eveneens volgens het eerste lid dient de verwezenlijking van dit recht in overeenstemming met hun nationale recht te worden bewerkstelligd. Het tweede lid bepaalt daarbij dat, indien van toepassing, die voordelen dienen te worden afgestemd op de middelen en de omstandigheden van het kind en degenen die voor diens onderhoud verantwoordelijk zijn, als ook op iedere andere overweging die van belang is voor de beoordeling van een verzoek dat door of namens het kind wordt ingediend. Het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij artikel 26 van het VN Kindverdrag luidt als volgt: “Het Koninkrijk der Nederlanden aanvaardt het bepaalde in artikel 26 van het verdrag, onder het voorbehoud dat deze bepaling niet verplicht tot een zelfstandig recht van kinderen op sociale zekerheid, daarbij inbegrepen sociale verzekering.” Dit voorbehoud is dus geen ontkenning van het in het artikel bepaalde maar zorgt ervoor dat de verstrekking van dit recht plaats vindt binnen de kaders van het Nederlandse stelsel – namelijk via de ouders. Het recht op sociale zekerheid voor kinderen wordt in Nederland aan de ouders toegekend. Het past niet binnen de vormgeving van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel om dit recht rechtstreeks aan het kind toe te kennen. Het voorbehoud is dus eigenlijk geformuleerd als een interpreterende verklaring en doet niet af aan de sociale bescherming van kinderen. Er zijn ook andere wegen om te zorgen dat kinderen geen basisvoorzieningen ontzegd worden. Denk aan de ruimte die de Participatiewet biedt aan gemeenten om maatwerk te bieden aan kinderen. Vraag: Overheidsinstanties zijn vaak de moeilijkste partners in een minnelijke traject. De overheid mag als preferente schuldeiser overal doorheen walsen om als eerste het geld op te eisen. Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken of de preferente status van de overheid kan worden aangepast? Antwoord: Het beeld bestaat dat bijzondere incasso-instrumenten en preferente vorderingen een oplossing en/of de schuldhulpverlening bemoeilijken. Daarom laat de staatssecretaris onderzoek verrichten naar de effecten van bijzondere incasso-instrumenten en preferente vorderingen op schuldenaren, schuldhulpverlening en (andere) schuldeisers. Naar verwachting komen de resultaten van dit onderzoek in het eerste kwartaal 2018 beschikbaar. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal vervolgens worden bezien hoe tot een betere sociale (Rijks)incasso gekomen kan worden. Hierover zal de staatssecretaris uw Kamer informeren. Vraag: Wat gaat de staatssecretaris doen aan het verbeteren van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang? Het ontwikkelrecht van kinderen staat hierbij centraal. Antwoord: Afgelopen jaar heeft de Taskforce samenwerking onderwijs en kinderopvang advies uitgebracht om de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs te verbeteren. De aansluiting tussen kinderopvang en onderwijs heeft zeker de aandacht van het kabinet. Samen met de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zal de staatssecretaris in het voorjaar van 2018 met een kabinetsreactie komen op de concrete voorstellen van de Taskforce. Vraag: Het gaat niet goed met de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Het verschil in beloning is toegenomen. Vrouwen op topposities is te laag. Zwangere vrouwen hebben een kleine kans dat contract niet verlengd wordt. Dit is arbeidsmarktdiscriminatie. Komen er in het actieplan maatregelen hierop? Graag een reactie van de staatssecretaris. Antwoord: Arbeidsmarktdiscriminatie is ontoelaatbaar en vereist een stevige aanpak, ook als het gaat om het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen. Er bestaan nog altijd onwenselijke verschillen tussen de beloning van mannen en vrouwen. Van belang is daarbij onderscheid te maken tussen enerzijds de loonkloof en anderzijds beloningsdiscriminatie. De loonkloof is het verschil tussen het gemiddelde bruto uurloon van mannelijke en vrouwelijke werknemers als een percentage van het gemiddelde bruto uurloon van mannelijke werknemers. De loonkloof kent diverse oorzaken, zoals het opleidingsniveau van vrouwen, deeltijdwerken, de sectoren waarin vrouwen werkzaam zijn en het feit dat vrouwen meer zorgtaken verrichten. Het kabinet heeft al een aantal maatregelen in gang gezet om het arbeidsaanbod van vrouwen verder te ondersteunen. Een onderdeel van de loonkloof is beloningsdiscriminatie. Beloningsdiscriminatie is het fenomeen dat voornamelijk vrouwen voor arbeid van gelijke waarde minder loon ontvangen dan hun mannelijke collega’s. Beloningsdiscriminatie is bij wet verboden en verdient dan ook, zoals Groenlinks terecht aangeeft, aandacht. Bij de uitwerking van het vervolg op het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie zal beloningsdiscriminatie evenals zwangerschapsdiscriminatie betrokken worden. Vraag: Moeten we geen voorbeeld nemen aan Zweden, waar deurwaarders, incasseerders en schuldhulpverleners samen werken in één instelling? Mensen moeten uit de schulden komen en de kans krijgen om een leven op te bouwen. Antwoord: In Zweden is, samengevat, het verstrekken van een executoriale titel (rechterlijke macht), de executie daarvan (ambtshandeling van de gerechtsdeurwaarder), schuldhulp (minnelijk traject) en schuldsanering (equivalent van de WSNP) samengebracht in één organisatie. De exacte werking van dit systeem en de toepasbaarheid van elementen daarvan binnen de Nederlandse context vraagt om nadere bestudering. De staatssecretaris is voornemens om onderzoek hiernaar te laten doen. Dit onderzoek zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2018 worden aanbesteed. De opleverdatum is nog niet bekend. Vraag: In de Participatiewet geldt: je bent schuldig tenzij je het tegendeel kunt bewijzen. Ik denk dat niemand daar beter van wordt. Gemeenten niet en mensen met een uitkering al helemaal niet. Als je mensen continu een rotgevoel geeft, dan komen ze echt niet makkelijker aan het werk. Ik geloof er daarom in dat je mensen moet vertrouwen in plaats van wantrouwen. Deelt de staatssecretaris deze visie met mij? Antwoord: De staatssecretaris deelt het beeld niet dat mensen in de Participatiewet schuldig zijn, tenzij zij hun onschuld kunnen bewijzen. De Participatiewet kent een aantal verplichtingen waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor een uitkering. Met deze verplichtingen wordt geborgd dat een uitkering wordt verstrekt aan mensen die dat echt nodig hebben en zich inspannen om aan het werk te komen. Dit is van groot belang voor de financiële houdbaarheid van de bijstand én voor het draagvlak voor de bijstand. Het spreekt voor zich dat plichten gehandhaafd moeten worden door gemeenten. Zoals in het Regeerakkoord staat aangegeven, wil het kabinet het gesprek aangaan met gemeenten over best practices in de handhaving. Daarnaast is een aantal gemeenten de mogelijkheid geboden om via experimenten te onderzoeken wat het best werkt om mensen vanuit de bijstand naar werk toe te leiden. Te zijner tijd zal op basis van de uitkomsten van deze experimenten worden bezien of er aanleiding is om de Participatiewet aan te passen. Vragen van het lid P.E. Heerma (CDA) Vraag: Doen verzekeraars voldoende om de polissen van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen aan te passen aan de leeftijdsverhoging AOW? Met name bij ondernemers met een arbeidsongeschiktheidsverzekering, die voorafgaand aan het verhogen van de AOW-leeftijd arbeidsongeschikt zijn geworden? Antwoord: De meeste verzekeraars hebben voor nieuwe klanten de voorwaarden van de nieuwe polissen aangepast aan de AOW-leeftijdsverhoging. Voor het grootste deel van de bestaande klanten, die tot 65-jarige leeftijd verzekerd waren, biedt het merendeel van de inkomensverzekeraars een oplossing voor het inkomenshiaat. De condities waaronder deze oplossing wordt aangeboden – zoals bijvoorbeeld medisch acceptatiebeleid, de gehanteerde leeftijdsgrens en de kosten van de uitbreiding – verschillen per verzekeraar. Er is een kleine groep verzekerden waarvoor verzekeraars geen private oplossing kunnen bieden. Het gaat hier met name om bestaande klanten van verzekeraars die al arbeidsongeschikt zijn. De mensen die op 1 januari 2013 al een uitkering op grond van een private arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvingen die eindigt op 65 jaar, kunnen een beroep doen op de tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR), mits zij aan de voorwaarden voldoen. Vraag: Wat ziet de minister aanvullend voor mogelijkheden voor regionale scholingsfondsen, zoals in de regio Twente? Is de minister bereid dit soort regionale initiatieven te ondersteunen? Dit hoeft niet eens financieel, maar ook op andere manieren - zoals met pilots. Antwoord: De werking van de arbeidsmarkt, met name in het onderste en middensegment, is sterk regiogebonden. De arbeidsmarktregio is het niveau waarop werkzoekenden met de juiste ondersteuning gematcht kunnen worden. Gemeenten en hun SW-bedrijven, UWV, het onderwijs, werknemers en werkgevers in de arbeidsmarktregio’s moeten er samen voor zorgen dat vraag naar en het aanbod van werkzoekenden bij elkaar komt. Het maken van afspraken op regionaal niveau over budget en targets kan daarbij helpen. De staatssecretaris ziet daar goede voorbeelden van in het land, waaronder in Overijssel. Met het Programma Matchen op Werk wordt ingezet op het versterken van het functioneren van de arbeidsmarktregio’s. De staatssecretaris van SZW heeft uw Kamer daarover op 5 december per brief geïnformeerd. Binnen dit programma wordt onder andere een technische verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden van regionale budgetten en regionale targets. Hierin zal ook gekeken worden naar uw idee van regionale scholingsfondsen. De staatssecretaris van SZW zal uw Kamer voor de zomer informeren over de voortgang. Vraag: De moslimgemeenschap komt met een register imams. Dit is geen overheidstaak maar wel een goede beweging. Kun u hier een reactie op geven? Antwoord: België werkt met een systeem van erkende godsdiensten en erkende voorgangers. De Islam is een van de 8 erkende godsdiensten en levensbeschouwingen. De stromingen die zich aansluiten bij de Moslimexecutieve, het vertegenwoordigende orgaan van moslims in België, krijgen op basis daarvan ook voorzieningen van de overheid (salaris, gebedshuizen). Erkende imams in België vallen onder een officieel statuut, waarin speciale rechten en plichten van een imam verder zijn uitgewerkt. Er zijn 42 moskeeën in Vlaanderen en Brussel aangesloten bij de Executieve. Er zijn eisen verbonden aan erkende imams die zijn aangesloten: zij moeten voldoen aan een bepaalde mate van integratie of erkenning van democratische waarden en mensenrechten. De Nederlandse overheid werkt niet met een systeem van erkende godsdiensten. Er worden in Nederland door de overheid ook geen registers bijgehouden van andere voorgangers, zoals predikanten. Het staat gemeenschappen natuurlijk vrij om zelf op vrijwillige basis een register bij te houden. Vragen van het lid W.P.H.J. Peters (CDA) Vraag: Er zijn signalen dat jongeren die vanuit het praktijkonderwijs tot voor kort rechtstreeks de Wajong instroomden, nu aan het werk gaan met behulp van een pgb. Wordt deze beweging gezien en wat is daarop een reactie? Antwoord: Met de invoering van de Participatiewet is de Wajong afgesloten voor jonggehandicapten met arbeidsvermogen en zijn gemeenten verantwoordelijk geworden voor de ondersteuning van jonggehandicapten die vanaf deze datum ondersteuning nodig hebben. Daarbij geldt het reguliere regime van de Participatiewet. Inderdaad hebben de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport signalen bereikt over de effecten van de combinatie van de inkomensvoorziening vanuit de Participatiewet en het pgb. Door het zorgkantoor wordt in overleg met betrokken partijen mogelijkheden verkend. Vraag: Hoe gaat de minister monitoren dat er inderdaad 20.000 extra beschutte werkplekken komen? En op welke termijn is dat? Hoe gaat de minister zorgen dat gemeenten die beschutte werkplekken ook opvullen? Ziet de minister kansen om beschut werk ook in te zetten als instrument en niet puur als voorziening en op die manier gemeenten in staat te stellen flexibeler trajecten aan te bieden? Antwoord: Het Regeerakkoord bevordert de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking door extra geld beschikbaar te stellen aan gemeenten voor activering en dienstverlening. Gemeenten kunnen daarvoor meer beschut werkplekken organiseren, maatwerk bieden richting werk of werkgevers ‘ontzorgen’. Meer mensen komen zo aan de slag. De extra middelen om de inzet op beschut werk te verstevigen, worden opgebracht door het instrument van loonkostensubsidies in de Participatiewet te vervangen door de mogelijkheid tot loondispensatie. De middelen komen vanaf 2019 beschikbaar en bouwen op tot de mogelijkheid van 20.000 extra plekken in de structurele situatie - omstreeks 2050. Het is belangrijk te benadrukken dat de behoefte leidend is. Het gaat erom dat als er behoefte is aan beschut werk, gemeenten die plekken ook realiseren. Maatwerk is hierbij essentieel. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of het college zijn taken daar waar het gaat om het ondersteunen van mensen met een beperking richting werk goed uitvoert. De staatssecretaris volgt nauwgezet de ontwikkelingen die er zijn bij beschut werk. Sinds de wetswijziging van 2017 blijkt dat het aantal adviesaanvragen bij UWV aanzienlijk is toegenomen. In 2019 wordt de wetswijziging van 1 januari 2017 ten aanzien van beschut werk geëvalueerd naar aanleiding van een amendement van de Kamer. De staatssecretaris zal gemeenten in samenwerking met de Programmaraad faciliteren om kennis en ervaring met elkaar te delen zodat die door gemeenten gebruikt kunnen worden om de processen rondom beschut werk verder in te richten. Zo kunnen gemeenten die al goed op weg zijn als voorbeeld dienen voor andere gemeenten. Beschut werk is bedoeld voor die mensen die niet bij een reguliere werkgever kunnen werken vanwege de hoge mate van begeleiding of aanpassingen. Dat sluit niet uit dat er mensen zijn die wel kunnen doorgroeien, naar bijvoorbeeld een baan in het kader van de banenafspraak. Gemeenten hebben de mogelijkheid om tijdelijk(e) contract(en) aan te bieden. In deze tijd kan de gemeente goed beoordelen of beschut werk voor de betreffende persoon de juiste manier is om te participeren op de arbeidsmarkt. Als de gemeente vindt dat een persoon zich zo heeft ontwikkeld dat een baan in het kader van de banenafspraak beter past, kan de gemeente op ieder moment naar het UWV en vragen om een indicatie voor de banenafspraak. Vraag: Hoe gaat de staatssecretaris rapporteren over de voortgang en de effecten van het actieplan arbeidsdiscriminatie? Antwoord: Sinds dit jaar wordt u via de voortgangsrapportage over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de hoogte gehouden over bestaande en nieuwe acties van onder andere het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie. In het voorjaar van 2018 zult u in de volgende voortgangsrapportage geïnformeerd worden over de voortgang en effecten van het Actieplan. Over de wijze waarop in het vervolg gerapporteerd zal worden, gaat de staatssecretaris met haar collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in gesprek. Vraag: Hoe wordt aantoonbaar meer werk gemaakt van de toegezegde ‘naming and shaming’ bij arbeidsmarktdiscriminatie? Antwoord: Op basis van de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) worden sinds 1 januari 2016 op bedrijfsniveau resultaten openbaar gemaakt van inspectieonderzoeken op het terrein van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De openbaarmaking in het kader van de WAS heeft ook betrekking op overtredingen op het gebied van de Arbeidsomstandighedenwet, waarin ook het arbeidsrisico psychosociale arbeidsbelasting (waaronder discriminatie) is opgenomen. De resultaten van inspectieonderzoeken op het terrein van de Arbeidsomstandighedenwet, waaronder discriminatie op de werkvloer, worden momenteel nog niet openbaar gemaakt op bedrijfsniveau. Destijds is gekozen voor een gefaseerde inwerkingtreding van de openbaarmaking van inspectiegegevens waarbij voorrang is gegeven aan het openbaar maken van resultaten van inspectieonderzoek op het terrein van WAV, WAADI en WML). Ten behoeve van een zorgvuldige afweging wil de staatssecretaris de huidige openbaarmaking in de loop van komend jaar graag evalueren. Die evaluatiebevindingen worden betrokken bij de afweging of een dergelijke vorm van openbaarheid ook voor inspectiebevindingen over naleving van de Arbeidsomstandighedenwet mogelijk is en of dat kan met inbouw van voldoende waarborgen voor de belangen van de betrokken ondernemingen. Vraag: Het is belangrijk dat onderwijs en kinderopvang goed bij elkaar aansluiten. Regelgeving hindert hier met enige regelmaat. Er is een taskforce opgericht om de samenwerking tussen onderwijs en opvang te vergemakkelijken. Hoe staat het met de opvolging van de adviezen uit het rapport dat zij hebben gemaakt? Antwoord: Zie ook het antwoord op de vraag van lid Voortman over het verbeteren van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang. Het afgelopen jaar heeft de Taskforce samenwerking onderwijs en kinderopvang advies uitgebracht om de samenwerking tussen kinderopvang en onderwijs te verbeteren. De aansluiting tussen kinderopvang en onderwijs heeft zeker de aandacht van het kabinet. Samen met de minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media zal de staatssecretaris in het voorjaar van 2018 met een kabinetsreactie komen op de concrete voorstellen van de Taskforce. Vraag: De afgelopen weken heb ik veel stage gelopen bij maatschappelijke opvang in onder andere Utrecht, Amsterdam, Eindhoven en Oosterbeek. Naast de nodige afstemmingsproblemen met gemeenten en regio’s valt vooral op dat vrijwel iedere cliënt ook financiële problemen heeft. Problemen die soms verergerd worden omdat regelingen niet op elkaar zijn afgestemd. Eigen risico dat betaald moet worden voor de uitkering geregeld is bijvoorbeeld. Vraag aan de staatssecretaris of de problemen in de maatschappelijke opvang in beeld zijn en wat het plan is om dit aan te pakken? Antwoord: Gemeenten hebben een centrale rol in het organiseren en borgen van passende ondersteuning voor mensen die opvang nodig hebben. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het bieden van aanvullende inkomensondersteuning, zoals bijzondere bijstand, het regelen van toegankelijke en integrale schuldhulpverlening en het zorgen voor een goede samenwerking op lokaal en regionaal niveau. Dit maakt het mogelijk hulp te bieden die is toegesneden op de individuele situatie van de betrokkene. Vaak is er ruimte voor gemeenten om hun procedures rondom het aanvragen van uitkeringen te verbeteren en de mogelijkheden voor maatwerk rondom uitkeringsverstrekking te benutten. Ook de Nationale ombudsman constateerde recent in een onderzoek naar knelpunten in de vrouwenopvang dat veel knelpunten in de uitvoeringspraktijk ontstaan en vaak niet het gevolg zijn van schurende wet- en regelgeving of lacunes daarin. Om specifiek de hulpverlening bij schulden te verbeteren is eind vorig jaar met financiering van het ministerie van SZW een landelijk kennis- en ontwikkelprogramma ter professionalisering van de gemeentelijke schuldhulpverlening van start gegaan. Het programma van VNG, Divosa, NVVK (de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren), de Landelijke Cliëntenraad en Sociaal Werk Nederland kent een forse inzet: alle spelers in de keten van schuldhulpverlening moeten binnen enkele jaren in staat zijn de beste en meest effectieve methoden voor schuldhulpverlening in de lokale praktijk toe te passen. Dit geldt ook voor bijzondere doelgroepen zoals mensen in de opvang. Daarnaast voeren de opvangorganisaties Fier en de Federatie Opvang (FO) met subsidie van SZW twee projecten uit die gericht zijn op het aanpakken van financiële problematiek bij deze groep. Vraag: Voor schuldsanering doen mensen een beroep op de Wsnp. Er wordt dan eerst getoetst of er een deugdelijk minnelijk traject is gevolgd. Door een precieze uitleg (sommigen zeggen een foutje) van de wet door sommige rechters mag dat sinds kort vaak niet. En komen mensen niet in aanmerking voor wsnp. De NVVK heeft daarvoor een brief geschreven. Inmiddels in uw bezit. Wat gaat de staatssecretaris doen om dit foutje zo snel mogelijk te verhelpen? Antwoord: De brief die de NVVK aan de minister en staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft gezonden, is bekend bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Inmiddels zijn er gesprekken gaande tussen de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid om het probleem dat de NVVK in haar brief schetst nader te analyseren en om daarvoor een passende oplossing te zoeken. Het kabinet streeft naar een zo spoedig mogelijke oplossing. Vraag: Mensen raken tussen de wal en het schip. We maken het veel te ingewikkeld. Rechtbank en gemeenten communiceren niet of nauwelijks. Wat gaat de staatssecretaris doen om geld te besparen en mensen beter te helpen? Antwoord: Er is een groep mensen die al dan niet tijdelijk niet financieel zelfredzaam is. Deze mensen moet goede en passende hulp worden geboden. Uitgangspunt hierbij moet de individuele situatie en behoefte van mensen zijn. In sommige situaties is wellicht een andere oplossing van de gemeente, bij voorkeur in een eerder stadium, meer passend. Dat vraagt dat partijen zoals gemeentelijke schuldhulpverlening, rechtbanken en bewindvoerders, elkaar weten te vinden en goed met elkaar samenwerken. Om de samenwerking tussen bewindvoerders en gemeenten te verbeteren is met subsidie van SZW het project ‘Samen Verder’ uitgevoerd. Dit door de Branchevereniging voor professioneel beschermingsbewind en inkomensbeheer (BPBI) getrokken project heeft onder meer als resultaat een aantal convenanten opgeleverd die gemeenten en bewindvoerders kunnen inzetten om de samenwerking verder vorm te geven. Daarnaast zijn pilots opgezet, samen met de Raad voor de Rechtspraak, om de samenwerking tussen partijen te verbeteren. Landelijke uitrol van de eerste resultaten is voor begin 2018 voorzien. Vraag: In Den Haag worden alle problemen keurig opgelost binnen de ministeries langs beleidslijnen, begrotingen, enzovoorts. Op papier althans. Iedere wet of regel is bedacht met een reden en vaak hartstikke logisch. Maar een mensenleven verloopt niet langs de lijnen van ministeriële verantwoordelijkheid. In Oss was het gemakkelijk. Als er zich een probleem voordeed dat niet binnen een afdeling te begrijpen was, haalde ik verschillende ambtenaren bij elkaar. Die kwamen met een voorstel. Hier kan ik dat niet. De man van mijn werkbezoek had te maken met de Belastingdienst, werk en inkomen, zorgvragen, justitie en zo nog wat zaken meer. De regels van de ene dienst werkten de andere tegen. Want regels zijn regels. Kamerleden moeten kunnen snappen hoe dat precies gebeuren kan. Maar ik kan concrete vragen over dergelijke situaties nergens kwijt. Bent u, staatssecretaris, voor mij hierover het aanspreekpunt? Antwoord: In het sociaal domein heeft het vorige kabinet het beleid (Participatiewet, Wmo, Jeugdzorg) verder gedecentraliseerd. Met de decentralisatie zijn mogelijkheden gecreëerd voor een integrale aanpak dichtbij de burger voor mensen die het zonder ondersteuning niet redden. De staatssecretaris is graag uw aanspreekpunt op het gebeid van het sociaal domein. Het kabinet werkt integraal aan dit thema en stemt onderling goed af. Binnen het programma sociaal domein werken gemeenten en Rijk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Justitie en Veiligheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) met cliënten, professionals, aanbieders en maatschappelijke organisaties als gelijkwaardige partners vanuit ieders verantwoordelijkheid samen aan een integrale uitvoering, die kwetsbare burgers de beste ondersteuning biedt. Gezamenlijk leren van knelpunten en vraagstukken in de lokale uitvoeringspraktijk staan centraal. Het programma sociaal domein wordt de komende jaren voortgezet. Vragen van het lid B. van Kent (SP) Vraag: Door nieuwe eisen worden mensen die minder dan zestien uur werken gedwongen om hun werk te verdelen over vier dagen. Geen wonder dat cao-onderhandelingen in de kinderopvang zijn vastgelopen. Kan de staatssecretaris een reactie geven op het vastlopen van de cao-onderhandelingen in de kinderopvang? Antwoord: Onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden in cao’s zijn per definitie iets van werkgevers en werknemers. Daar gaat de staatssecretaris niet over. Dat geldt ook voor de uitwerking in individuele arbeidscontracten: ook dat is een zaak van werkgever en werknemer. Bonden, werkgeversorganisaties en vertegenwoordigers van ouders in de kinderopvang hebben met de voorgaande minister vorig jaar in gezamenlijkheid een akkoord gesloten over de aanpassing van kwaliteitseisen voor de kinderopvang. De kwaliteitseisen die nu in de regelgeving zijn opgenomen, waar het lid Van Kent naar verwijst, zijn onderdeel van dit akkoord. Vanuit het Rijk wordt niet voorgeschreven om de duur en verdeling over werkdagen in arbeidscontracten aan te passen. Dit is ook geen onderdeel van het hierboven genoemde akkoord over de kwaliteitseisen. Vraag: Is de minister bereid te laten onderzoeken wat het verband is tussen de stijging van het aantal arbeidsongeschikten (WIA) en de verhoging van de AOW-leeftijd? Antwoord: In de brief van 15 december heeft de minister aangegeven dat het UWV momenteel onderzoek doet naar de oorzaken voor de stijging van de instroom in de WIA. De minister heeft tevens aangegeven dat de toename van de arbeidsparticipatie van ouderen plus de stijging van de gemiddelde leeftijd van deze groep er voor een groot deel voor verantwoordelijk zijn dat de instroom in de WIA van 60-plussers is gestegen. Niettemin blijkt uit het Kennisverslag van UWV ook dat een relatief klein aandeel oudere werknemers een beroep doet op de WIA. Het overgrote deel van de werknemers kan tot de pensioengerechtigde leeftijd doorwerken. De minister kan de Kamer toezeggen dat dit nauwkeurig zal worden gemonitord en de Kamer hierover zal worden geïnformeerd. Vraag: Hoe denkt het kabinet de arbeidsomstandigheden met terugwerkende kracht te verbeteren? Antwoord: Als de vraag zo geïnterpreteerd mag worden, dat voorkomen moet worden dat mensen in de toekomst negatieve effecten van hun werk ondervinden, dan is de preventie de oplossing. Arbeidsomstandigheden leiden soms pas veel later tot gezondheidsproblemen, bijvoorbeeld bij het werken met gevaarlijke stoffen. Nu mensen langer doorwerken is het extra belangrijk dat werkgevers en werknemers gedurende de hele loopbaan aandacht hebben voor hun duurzame inzetbaarheid. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om het werk zo te organiseren dat gezondheidsschade voorkomen wordt. Om werkgevers daarin te faciliteren heeft de staatssecretaris in haar beleid veel aandacht voor het voorkomen van beroepsziekten en ongevallen. Bijvoorbeeld met het programma preventie beroepsziekten, dat in 2018 start, en het organiseren van netwerkbijeenkomsten voor bedrijven en branches om goede praktijken uit te wisselen, bijvoorbeeld op het terrein van fysieke belasting. Vraag: Is de minister bereid om de overbruggingsregeling in de AOW fors te verruimen? Antwoord: De Overbruggingsuitkering (OBR) is in 2013 tot stand gekomen en biedt een minimumuitkering aan mensen die door de verhoging van de AOW leeftijd worden geconfronteerd met een inkomensgat omdat hun VUT prepensioen of een vergelijkbare uitkering stopt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Ten eerste merkt de minister op dat het doel van de OBR het bieden van een minimumuitkering is ter overbrugging van het AOW-gat. Dat is precies de huidige regeling. Ook zijn er de afgelopen periode veel inspanningen verricht om het niet-gebruik terug te dringen. Verder heeft het vorige kabinet naar aanleiding van de begrotingsbehandeling in 2016 onderzocht of de OBR verruimd zou kunnen worden om het gebruik te bevorderen. Een verruiming van de OBR is juridisch en uitvoeringstechnisch zeer kwetsbaar. Juridisch is het kwetsbaar om een verruiming alleen voor nieuwe gevallen in te voeren. Verruimingen zouden uit een oogpunt van gelijke behandeling ook voor oude gevallen met terugwerkende kracht moeten gelden. Dat is uitvoeringstechnisch zeer complex. Zo zouden bijvoorbeeld niet alleen oude OBR-uitkeringen, maar ook oude afgewezen OBR-aanvragen herzien moeten worden op basis van veelal gewijzigde persoonlijke omstandigheden. Ook mensen die destijds niet hebben aangevraagd, omdat ze dachten niet aan de voorwaarden te voldoen, zouden dan alsnog kunnen aanvragen. Dit zou ook gevolgen kunnen hebben voor bijvoorbeeld toeslagen, eventueel ontvangen bijstand en andere inkomensafhankelijke regelingen. Vragen van het lid J.J. van Dijk (SP) Vraag: Bent u bereid om voor àlle mensen met een beperking loonkostensubsidie in te voeren? Antwoord: In het Regeerakkoord staat het voornemen om loonkostensubsidie voor nieuwe arbeidsrelaties te vervangen door loondispensatie. De staatssecretaris is niet bereid dit plan uit het Regeerakkoord in te trekken. Dit voornemen moet in samenhang gezien worden met een extra budget voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking zodat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk kunnen komen. De staatssecretaris heeft bij het uitwerken van de aanvullingsregeling oog voor de mensen om wie het gaat. De staatssecretaris heeft dat in haar contourenbrief ook aangegeven. Ook vind zij dat de uitwerking moet plaatsvinden binnen de budgettaire kaders van het regeerakkoord. Het voorstel van de SP voor invoering van loonkostensubsidie leidt tot meeruitgaven en past niet binnen de budgettaire kaders van het Regeerakkoord. Vraag: Het lijkt evident dat de Wajongkorting een verslechtering is en daarmee indruist tegen het VN-verdrag. Graag een reactie. Antwoord: De minister en staatssecretaris zijn van mening dat de Wajong ook na de voorgestelde wijziging blijft voldoen aan het Verenigde Naties verdrag voor rechten van personen met een handicap. De Wajong levert immers een bijdrage aan de versterking van gelijke kansen, inclusie en arbeidsparticipatie voor mensen met een beperking en blijft dit ook na de wijziging doen. Doel van de Wajong is immers dat mensen die nu nog aan de kant staan meer kansen op regulier werk hebben. Om de kansen op regulier werk te verbeteren, zijn afspraken gemaakt over extra banen (banenafspraak) en zijn additionele middelen ingezet om de activering van Wajongers met arbeidsvermogen te ondersteunen bij het vinden van werk. Vraag: De kans op werk is voor arbeidsgehandicapten minimaal. Ze worden nu weggemoffeld in de bijstand. Deelt u mijn mening? Wat gaat u hieraan doen? Antwoord: De staatssecretaris deelt deze mening. Met de Participatiewet en de banenafspraak wordt juist beoogd meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen. Instrumenten als de jobcoach en de no-riskpolis dragen daaraan bij. Zoals zij heeft aangegeven in haar brief van 8 december aan uw Kamer blijkt uit de één- en twee-meting banenafspraak, dat het aantal werkzame mensen met een arbeidsbeperking van 2015 op 2016 is toegenomen. De sterkste stijging deed zich voor in de doelgroep Participatiewet. Eind 2016 is het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat vanuit de doelgroep Participatiewet is gaan werken, met 4.046 gegroeid ten opzichte van het jaar ervoor. Uit de monitor voor de banenafspraak blijkt dat alle werkgevers gezamenlijk de afgesproken aantallen over 2016 voor de banenafspraak ruim hebben gehaald. In totaal waren het ruim 22.500 banen. De doelstelling voor 2016 was 20.500 banen. In totaal waren er eind 2016 ruim 97.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking. De maatregelen uit het regeerakkoord van dit kabinet betekenen voor mensen met een arbeidsbeperking voortzetting van het ingezette beleid, dat toewerkt naar een inclusieve arbeidsmarkt. Vraag: Is de staatssecretaris bereid om samen met wethouders een plan te maken om de sociale werkplaatsen om te vormen tot een sociale werkvoorziening nieuwe stijl? Antwoord: De sector van de sociale werkbedrijven is al een aantal jaren bezig om zich om te vormen tot sociale werkbedrijven nieuwe stijl. Gemeenten besluiten binnen de kaders van de Participatiewet zelf over de wijze waarop zij de Participatiewet uitvoeren. Dat behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Met de motie Kerstens c.s. is eind 2015 30 miljoen euro beschikbaar gesteld aan de regio’s om de herstructurering van de sociale werkbedrijven te ondersteunen. Alle regio’s zijn daarmee aan de slag gegaan, waarbij de regionale samenwerking is versterkt en de SW-bedrijven steeds vaker hun rol kunnen pakken om ook de nieuwe brede doelgroep van de Participatiewet te bedienen. Vraag: Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het verhoog het minimumloon met 10% en de daaraan gekoppelde uitkeringen, om op die manier armoede tegen te gaan? Antwoord: Het verhogen van de uitkeringen en het WML lijkt een sympathiek idee, omdat groepen aan de onderkant hun inkomen zien toenemen en de ongelijkheid daalt. Tegelijkertijd kleven er forse bezwaren aan dit voorstel. Het verhogen van de uitkeringen met 10% heeft tot gevolg dat het minder aantrekkelijk wordt om te gaan werken. Ook neemt de vraag naar arbeid rond het minimumloon af doordat de loonkosten stijgen. Naar verwachting van het CPB is het verwachte werkgelegenheidsverlies van deze maatregel circa 1,0%. Daarbij komt dat dit een zeer kostbare maatregel is. De maatregel kost structureel 4,6 mld euro. Hiervoor biedt de SZW-begroting geen dekking. De armoedeproblematiek heeft de bijzondere aandacht van het kabinet. Zo wordt, ook in samenspraak met gemeenten, gewerkt aan een kabinetsbrede schuldenaanpak. Voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder (gezinnen met) kinderen is in het regeerakkoord extra geld uitgetrokken. Verder ondersteunen we als kabinet het inkomen bij minima. Zo gaat de algemene heffingskorting met € 350 omhoog, wat direct doorwerkt in de uitkeringen, en gaat de zorgtoeslag voor paren omhoog. Het kabinet ziet werk als de beste weg uit armoede. Daarom zet het kabinet er op in werk meer te laten lonen en de doorstroom naar een beter betaalde baan of meer uren werk aantrekkelijk te maken. Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegenaan de volgende maatregelen die nodig zijn om misstanden rond arbeidsmigratie te voorkomen: tewerkstellingsvergunningen, vergunningplicht voor uitzendbureaus, boetes voor overtreders en daders hoofdelijk aansprakelijk stellen? Antwoord: Arbeidsmigranten leveren een bijdrage aan de economische groei van Nederland. Er geldt een vrij verkeer van werknemers in Europa. Een twv-plicht is dan ook niet mogelijk. Slechte arbeids- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten moeten zeker worden aangepakt. Met onder meer de Wet aanpak schijnconstructies, het minimumloon voor meerwerk en stukloon vanaf 1 januari 2018 en de inzet in Europa op gelijk loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats wordt ook op de aanpak van misstanden ingezet. Uitzendbureaus, werkgevers en gemeenten moeten hun verantwoordelijkheid nemen als het gaat om goede arbeidsomstandigheden en huisvesting voor arbeidsmigranten. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de wet minimumloon en vakantiebijslag (Wml), de Wet arbeid vreemdelingen en de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en legt zo nodig bestuurlijke boetes op. Ernstiger misstanden zoals arbeidsuitbuiting worden strafrechtelijk opgepakt. Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen conform het Inspectie Controle Framework. De minister is geen voorstander van een vergunningstelsel voor de uitzendsector. Een vergunningstelsel kent voor- en nadelen ten opzichte van de huidige zelfregulering, maar het belangrijkste is dat een vergunningstelsel ook malafiditeit niet kan voorkomen terwijl wel sprake is van substantiële extra administratieve lasten. Vraag: De staatssecretaris komt in voorjaar 2018 met plannen voor een brede schuldenaanpak. Wil de minister hierin de aanpak van foute incassobureaus, de aanpak bankbeslag en de aanpak handel in schulden in meenemen? Antwoord: De aanpak van misstanden bij incasso en een regeling voor een vorm van beslagvrije voet in geval van bankbeslag zullen in ieder geval onderdeel uit maken van de brede schuldenaanpak. Voor de aanpak van de handel in schulden wordt verwezen (onder andere) naar antwoorden van de minister voor Rechtsbescherming op de Kamervragen van het lid Voortman over het bericht ‘Incassobureaus kopen schulden op om ze daarna met harde hand te innen’. Vragen van het lid S.P.R.A. van Weyenberg (D66) Vraag: Ik krijg veel signalen over contracting als snel groeiende vorm voor flex. Dat mag niet het nieuwe construct worden. Wil de minister eens nader naar dit fenomeen kijken en de kamer hierover een brief sturen met zijn analyse en eventuele maatregelen? Antwoord: De minister is uiteraard ook geen voorstander van constructies om regelgeving te ontduiken. Contracting is geen nieuw fenomeen; het is feitelijk het aanbesteden of uitbesteden van werkzaamheden. Op zich is daar niets op tegen. Het moet alleen niet zo zijn dat het gaat om oneigenlijke vormen. In het ontslagrecht is geregeld dat ontslag niet is toegestaan als de uitbesteding van werk alleen tot met als enige doel heeft om vaste werknemers te vervangen door goedkopere flexibele werknemers. Er zijn ook gevallen van contracting waarbij eigenlijk sprake is van uitzenden. Er wordt dan geprobeerd om werk tegen goedkopere arbeidsvoorwaarden te laten uitvoeren dan de uitzend-cao voorschrijft. De cao-partijen zijn dan aan zet om de naleving van de cao te controleren en ontduiking van de cao tegen te gaan. Het is dan ook aan sociale partners om oneigenlijk gebruik van contracting aan te pakken. Sociale partners kunnen indien gewenst de Inspectie SZW vragen om ondersteuning bij de cao-handhaving. Vraag: We zien aan de ene kant grote tekorten bij werkgevers, maar aan de andere kant nog steeds behoorlijk wat werklozen en ook mensen die meer uren willen werken, of die zich sinds de crisis niet weer hebben gemeld. Hoe kunnen we dit bij elkaar brengen? Ik zou de minister willen vragen om met een aanvalsplan tegen krapte te komen. Wat gaat de minister doen om regionale initiatieven te ondersteunen? Antwoord: Zoals aangegeven in de brief van de minister van 18 december jl. verwacht het ROA inderdaad knelpunten in de personeelsvoorziening in sommige bedrijfstakken. Het aantrekken van voldoende gekwalificeerd personeel is primair een verantwoordelijkheid van werkgevers zelf. In sectoren waar de arbeidsmarkt krap wordt, zullen werkgevers naar verwachting meer inspanningen moeten verrichten om toch voldoende personeel aan te trekken. Het beleid van het kabinet ondersteunt werkgevers en werkzoekenden door onder meer de lasten op arbeid te verlagen, de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers te verbeteren en de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te versterken. Uw Kamer is al geïnformeerd over de plannen van aanpak van de verantwoordelijke departementen van VWS, OCW en JenV. Het lid Weyenberg heeft aangegeven met een motie te komen waarin hij vraagt om een aanvalsplan tegen krapte. De minister ziet zijn motie met belangstelling tegemoet. Vraag: Wil de minister morgen bij de beantwoording een oproep doen voor loonstijging. En wil de minister die inzet ook meenemen in de gesprekken met de sociale partners? Antwoord: Zie het antwoord op de eerdere vraag van het lid Özdil. Vraag: Zou de minister kunnen aangeven, voor ouderen bij wie het echt niet lukt, hoe het staat met de vrijstelling van de sollicitatieplicht in het laatste jaar voor de AOW-leeftijd? Antwoord: Door het controversieel verklaren van dit onderwerp door uw Kamer zijn geen verdere formele stappen ondernomen; Inmiddels heeft de TK dit onderwerp geagendeerd voor het algemeen overleg arbeidsmarktbeleid. In vervolg daarop heeft de minister het UWV gevraagd om een uitvoeringstoets op de aangepaste regeling waarbij de vrijstelling niet alleen geldt voor de groep in de WW (en overige werknemersverzekeringen) die bij instroom in de uitkering de leeftijd van één jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, maar ook voor de groep die deze leeftijd bereikt tijdens de duur van de uitkering. Vooralsnog zal de minister tot het Algemeen Overleg arbeidsmarktbeleid, geagendeerd voor 14 februari a.s., geen onomkeerbare stappen nemen. Vraag: Wat is de stand van zaken met betrekking tot de no-riskpolis die werkgevers minder terughoudend moet maken hen weer een baan te geven? Antwoord: Het experiment met de no-riskpolis is gestart in maart van dit jaar en loopt op dit moment nog. Dit experiment is gericht op mensen die geen baan meer hebben en die een ziektewetuitkering hebben of een ziektewetuitkering hebben gehad. Onderzocht wordt of deze mensen – waaronder ex-kankerpatiënten – eerder aan het werk komen door de vervroegde mogelijkheid van een no-riskpolis. Door middel van zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek, zullen de uitkomsten van het experiment vastgesteld worden. Een extern onderzoeksbureau zal te zijner tijd het experiment evalueren. De minister zal de uitkomst van dit evaluatieonderzoek eind 2018 dan wel begin 2019 aan uw Kamer toesturen. Vraag: Kan de staatssecretaris kijken of het instrumentarium (voor de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie) versterkt kan worden? Kunnen eventuele wetswijzigingen daarbij helpen? Antwoord: De komende periode gaat de staatssecretaris bekijken hoe, in aanvulling op het huidige Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie, invulling zal worden gegeven aan het Regeerakkoord, waarbij onder andere aandacht wordt gegeven aan het bestrijden van discriminatie in sollicitatieprocedures, bij zwangerschap en een stevige handhavende rol voor de Inspectie. Vraag: Hoe staat het met de acceptatie van ex-kankerpatiënten bij verzekeraars en wat is de stand van zaken m.b.t. de beloftes van verzekeraars over de acceptatie? Antwoord: Bij de acceptatie door verzekeraars, duidt de heer Van Weyenberg op een motie die hij heeft ingediend bij de behandeling van de begroting van vorig jaar. Conform die motie is de voormalige minister van SZW in gesprek gegaan met verzekeraars om vaart te maken met het mogelijk maken van verzekeringen tegen bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid voor ex- kankerpatiënten. Daar heeft hij de Kamer in februari over geïnformeerd. Ook de huidige minister vindt het belangrijk dat als iemand zich tegen het risico van arbeidsongeschiktheid willen verzekeren, diegene die verzekering ook kan sluiten. Bij de acceptatie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) schatten verzekeraars het gezondheidsrisico in. Wanneer een verzekeraar constateert dat er sprake is van een verhoogd risico – bijvoorbeeld vanwege een ziekteverleden als gevolg van kanker – dan kan dat leiden tot een hogere premie. Soms zal een verzekeraar iemand zelfs weigeren voor een AOV. Dan kan de vangnetverzekering van de private verzekeraars of de vrijwillige verzekering bij UWV soelaas bieden. Gelukkig worden de overlevingskansen bij een diagnose van kanker steeds beter. Dat wordt ook tot uitdrukking gebracht in de modellen die verzekeraars hanteren, in het kader van hun acceptatieprocedure voor bijvoorbeeld levensverzekeringen. Verzekeraars baseren zich daarbij op de huidige stand van de medische wetenschap. Verzekeraars accepteren daardoor mensen, die kanker hebben gehad, in de verzekering die zij vroeger niet geaccepteerd zouden hebben. In de gesprekken hebben verzekeraars bovendien aangegeven dat zij op dit moment samen met het Verbond van Verzekeraars de mogelijkheden verkennen om te komen tot een toegankelijk arbeidsongeschiktheidsproduct met een maatschappelijk acceptabele premie en dito dekking. Tot slot wil de minister nog opmerken dat hij, bij het gesprek dat hij zal voeren met verzekeraars over het verhogen van de verzekeringsgraad onder zzp’ ers (zoals afgesproken in het Regeerakkoord), ook dit onderwerp zal betrekken. Vraag: Begrijp ik het goed dat UWV ook in de Ziektewet specifiekere re-integratieondersteuning biedt aan mensen met kanker of die zijn genezen van kanker? Heeft het UWV middelen gekregen voor specialistische begeleiding? Antwoord: UWV voert geen specifiek re-integratiebeleid – en heeft hier geen speciale middelen voor – om mensen met bepaalde ziektebeelden, zoals kanker, te begeleiden en te re-integreren. In samenspraak met de Ziektewetgerechtigde kan UWV er wel voor kiezen om een in kanker gespecialiseerd re-integratiebureau in te schakelen. Daarnaast worden verzekeringsartsen geschoold en bijgeschoold m.b.t. de specifieke problematiek bij kankerpatiënten. Verder draagt UWV bij aan wetenschappelijk onderzoek en deelt deze kennis binnen de organisatie. Zo heeft UWV onderzoek gedaan naar de meerwaarde van interventieprogramma’s voor kankerpatiënten met een ZW-uitkering. Vragen van het lid R. Raemakers (D66) Vraag: Beschut werken. Een aandachtspunt hierbij is dat gemeenten aangeven dat het nu al een opgave is om de al geplande 30.000 beschut werkplekken in te vullen. Hoe ziet het kabinet dat? Antwoord: De staatssecretaris ziet vooral dat gemeenten sinds 1 januari 2017 goed op stoom zijn. Het aantal aanvragen is sterk gegroeid in 2017 ten opzichte van de jaren 2015 en 2016. In 2015 en 2016 zijn er in totaal 504 positieve adviezen beschut werk door UWV afgegeven, in 2017 (tot en met oktober) zijn dit er 1.300. De staatssecretaris ziet wel grote verschillen tussen gemeenten. Er zijn gemeenten die de aantallen zoals neergelegd in de ministeriële regeling relatief makkelijk halen en anderen hebben er veel moeite mee. De staatssecretaris hoort hiervoor in de praktijk verschillende oorzaken. Zo weten niet alle gemeenten potentiële kandidaten voor beschut werk goed te bereiken. Gemeenten zijn nog bezig om hun processen goed in te richten en de samenwerking met partners in het veld verder vorm te geven. De staatssecretaris wil gemeenten, die daar behoefte aan hebben, dan ook graag verder op weg helpen om beschut werk in te richten. Er zijn veel goede voorbeelden in het land. Gemeenten willen hun kennis en ervaring graag delen met andere gemeenten. Op deze manier heeft de staatssecretaris er het volste vertrouwen in dat gemeenten steeds beter in staat zijn om beschut werkplekken aan te bieden aan de inwoners die het echt nodig hebben. Vraag: Is de Praktijkroute écht niet mogelijk bij beschut werk? Kunnen de criteria van beschut werk niet gewijzigd worden, zodat dit wel mogelijk wordt? En als alternatief, zijn er ook geen pilots mogelijk en daar wat meer actie op te zien? Antwoord: Centrale beleidsinzet van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotumheffing arbeidsbeperkten is om mensen met een arbeidsbeperking zoveel mogelijk aan het werk te helpen bij een reguliere werkgever. De inzet van werkgevers om tot 2026 125.000 extra werkplekken bij reguliere werkgevers te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking is daarmee verbonden. Mensen met arbeidsvermogen wordt zo maximaal perspectief geboden op werk bij een reguliere werkgever, uiteraard rekening houdend met hun mogelijkheden (maatwerk). Daarnaast kent de Participatiewet de voorziening beschut werk voor mensen die alleen onder beschutte omstandigheden betaald werk kunnen verrichten. Hiervoor gelden aparte criteria. Ook voor mensen uit de Wajong is deze voorziening beschikbaar. Op termijn (2048) ging het in de vorige kabinetsperiode om 30.000 beschutte werkplekken, dit kabinet zet in op een extra budget voor activering en dienstverlening en de mogelijkheid van 20.000 extra beschut werkplekken. Daarbij is de behoefte van mensen leidend. De staatssecretaris ziet derhalve geen aanleiding om de zorgvuldige gekozen kaders voor banenafspraak en beschut werk te wijzigen. Vraag: Gemeenten krijgen nu een bonus van 3.000 euro per gerealiseerde werkplek. De Landelijke Cliëntenraad wijst er in zijn brief op dat sommige gemeenten beschut werk alleen in deeltijd aanbieden, om zo gemakkelijker de bonus te incasseren, met minder inspanningen. Herkent de staatssecretaris deze signalen? Zo ja, wat gaat zij daar tegen doen? Zo nee, is zij bereid dit signaal verder te onderzoeken? Antwoord: De bonus beschut werk is een tijdelijke maatregel die duurt van 2016 tot 2020 en heeft tot doel gemeenten te stimuleren om beschut werkplekken te organiseren. Het is de staatssecretaris bekend dat de beschut werk dienstverbanden veelal deeltijddienstverbanden betreffen. De staatssecretaris heeft niet de indruk dat dit vanwege de bonus is. Overigens betreffen de dienstverbanden die worden genoemd in de reeks oplopend tot 30.000 beschut werkplekken in de structurele situatie ook geen voltijdsdienstverbanden, maar dienstverbanden van 31 uur per week. Vraag: Daarnaast is het natuurlijk uitermate treurig dat de overheid op dit gebied achterblijft met het halen van de banenafspraak. We beginnen dit kabinet met 2.903 banen achterstand. We hebben niet goed in beeld waar het eigenlijk misgaat. Hoe gaat de staatssecretaris dit aanpakken? Welke mogelijkheden heeft zij nog? Antwoord: Het in inderdaad teleurstellend dat de overheidswerkgevers de afgesproken aantallen niet hebben gerealiseerd. Dat is voor het vorige kabinet de reden geweest om de quotumregeling voor de overheidswerkgevers per 1 januari 2018 te activeren. In de brief van 8 september jl. is uw Kamer daarover geïnformeerd (Kamerstukken II, 2016/17, 34352, nr. 65). In deze brief staat ook dat de overheid goed beseft dat zij extra inspanningen moet leveren om de aantallen in de komende jaren wel te realiseren. De vorige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft als coördinerend bewindspersoon voor de overheid de gezamenlijke overheidswerkgevers, verenigd in het Verbond voor Sectorwerkgevers Overheid (VSO) gevraagd een plan van aanpak op te stellen voor de komende jaren. De nadruk in dit plan ligt op het implementeren van de activiteiten die in meer banen voor de banenafspraak moeten uitmonden. Dit plan van aanpak heeft het VSO zeer recent (op 18 december jongstleden) naar de minister van BZK gestuurd. Daarnaast heeft het kabinet in het regeerakkoord aangekondigd het initiatief te nemen tot een breed onderzoek naar knelpunten en mogelijkheden, met bijzondere aandacht voor verbetering van de prestaties bij de overheid. Dit onderzoek zal zich richten op hoe de prestaties in de sector overheid verbeterd kunnen worden en is uiterlijk juli 2018 gereed. Vraag: Is het dan niet toch een optie om sociale inkoop van diensten en producten mee te gaan tellen voor de Banenafspraak? Zo nee, wat zijn er voor alternatieven? Antwoord: Het kabinet snapt de wens om inkoop van diensten en producten mee te tellen voor de banenafspraak. Uit meerdere onderzoeken blijkt echter dat het erg ingewikkeld is om inkoop mee te laten tellen. Dit bleek ook uit de in 2017 uitgevoerde pilot inkoop van producten. Uit deze pilot bleek dat het uitvoeringstechnisch en vanwege de privacywetgeving erg ingewikkeld is om inkoop van producten mogelijk te maken. Uw Kamer is over de uitkomsten van deze pilot uitgebreid geïnformeerd in de brief van 8 september (Kamerstukken II, 2016/17, 34 352, nr. 66). In het brede onderzoek dat het kabinet in het Regeerakkoord heeft toegezegd zal ook onderzocht worden hoe arrangementen rond inhuur en inkoop verder kunnen worden uitgewerkt. Het voortouw van dit onderdeel van het onderzoek ligt bij BZK en is uiterlijk in juli 2018 gereed. Vraag: Wat gaat de staatssecretaris eraan doen om te zorgen voor meer banen voor mensen met een arbeidsbeperking? Is het mogelijk om de definitie van beschut werk iets te wijzigen, zodat een aantal van die 60.000 Wajongeren onder die titel aan de slag kan? Antwoord: Centrale beleidsinzet van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotumheffing arbeidsbeperkten is om mensen met een arbeidsbeperking zoveel mogelijk aan het werk te helpen bij een reguliere werkgever. De inzet van werkgevers om tot 2026 125.000 extra werkplekken bij reguliere werkgevers te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking is daarmee verbonden. Mensen met arbeidsvermogen worden zo maximaal perspectief geboden op werk bij een reguliere werkgever, uiteraard rekening houdend met hun mogelijkheden (maatwerk). Daarnaast kent de Participatiewet de voorziening beschut werk voor mensen die alleen onder beschutte omstandigheden betaald werk kunnen verrichten. Hiervoor gelden aparte criteria. Ook voor mensen uit de Wajong is deze voorziening beschikbaar. Op termijn (2048) ging het in de vorige kabinetsperiode om 30.000 beschutte werkplekken. Dit kabinet zet in op een extra budget voor activering en dienstverlening en de mogelijkheid van 20.000 extra beschut werkplekken. Daarbij is wat mij betreft de behoefte van mensen leidend. Ik zie derhalve geen aanleiding om de zorgvuldige gekozen kaders voor banenafspraak en beschut werk te wijzigen. Vraag: In de praktijk maken maar heel weinig jongeren gebruik van individuele studietoeslag. Slechts 7% van jongeren uit de doelgroep maakt gebruik van de studietoeslag en iets minder dan een kwart weet überhaupt van het bestaan van deze regeling. Hoe verklaart de staatssecretaris dit? Onderkent zij het belang van deze regeling en de inzet van gemeenten? Antwoord: Ter verduidelijking: het gaat hier om 7% van de jongeren met een arbeidsbeperking die sinds de inwerkingtreding in de Participatiewet zijn gestroomd. Een kwart van deze groep kent de regeling niet, het gaat hier dus niet om een kwart van de studerenden. Het kabinet erkent het belang van de individuele studietoeslag. De individuele studietoeslag is een gedecentraliseerd aanvullend inkomensondersteunend instrument, waarbij individueel maatwerk het uitgangspunt vormt. De studietoeslag heeft immers tot doel om studenten en scholieren met een beperking, die mogelijk niet naast hun studie kunnen bijverdienen, een financieel steuntje in de rug te geven. Dit vergt een specifieke beoordeling van de individuele omstandigheden van de belanghebbende en afstemming met het lokale armoede- en re-integratiebeleid. Dit vraagt om maatwerk door de gemeente. Hierbij geldt een verordeningsplicht. In een verordening moet in ieder geval de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag worden vastgelegd. Gelet op het belang van het toepassen van dit instrument door gemeenten, is via de verzamelbrief een beroep gedaan op gemeenten om invulling te geven aan deze verantwoordelijkheid. De problematiek voor studenten met een beperking heeft reeds volop de aandacht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 7 december 2017 via antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen van de leden Van der Molen en Kuik en Özdil. Daarin is onder meer de bereidheid uitgesproken om in gesprek te gaan met VNG, VH, VSNU, Handicap + Studie, ISO en LSVB over de ondersteuning voor studenten met een functiebeperking. Vraag: Hoe gaan we excessen in de kredietverlening te lijf? Kan de staatssecretaris nu al het gesprek aangaan met kredietverstrekkers om onverantwoorde verdienmodellen en torenhoge rentes tegen te gaan? Graag een reactie van de Staatssecretaris. Antwoord: De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de uitwerking van deze maatregel uit het Regeerakkoord. Uw vraag zal daarom door de staatssecretaris aan hem worden overgebracht. Vraag: Als er in situaties van overmacht geen vaste beroepskracht van een kind werkzaam is op de groep, volgt er dan altijd een onvoldoende van de GGD voor de houder? Of mag de GGD in zulke gevallen wel rekening houden met de uitleg van de houder? Het is in de sector nog onduidelijk hoe dat precies moet worden geïnterpreteerd. Graag helderheid hierover. Antwoord: Het is aan de toezichthouder om het toezicht op wet- en regelgeving vorm te geven. GGD GHOR en VNG hebben een lijn afgesproken die zij uitdragen ten aanzien van het toezicht op vaste gezichten. Hun lijn is dat het constateren van een overtreding aan de GGD is. De GGD verwoordt hierbij wat de specifieke omstandigheden van de situatie waren en wat de houder doet om desondanks stabiliteit en emotionele veiligheid te bieden voor het kind. De gemeente bepaalt of en hoe er gehandhaafd wordt. De beschrijving van de (verzwarende of verzachtende) omstandigheden kan meegewogen worden door de gemeente bij de beoordeling van de situatie en de bepaling van de handhaving. Met het wijzigen van de vaste gezichteneis is alleen de norm voor baby’s veranderd: van drie naar twee vaste gezichten. In de toelichting bij de AmvB die tot 1 januari 2018 geldt, is opgenomen dat de toezichthouder met een aantal situaties van overmacht rekening kan houden. In de nieuwe AmvB, die op 1 januari 2018 ingaat, is deze opsomming niet opgenomen in de toelichting. Omdat de opsomming de suggestie van volledigheid wekt, terwijl er ook andere situaties denkbaar zijn waarin sprake is van overmacht. Met het laten vervallen van deze passage in de toelichting van de AmvB is nooit beoogd om overmacht situaties uit te sluiten bij het oordeel van de toezichthouder. De staatssecretaris gaat in overleg met de GGD GHOR om hier helderheid over te scheppen. Vragen van het lid G.J. van Dijk (PvdA) Vraag: Kan de staatssecretaris uiteenzetten welke verschillen er zijn tussen werken met loondispensatie en werken met loonkostensubsidie? Wat gebeurt er met de rechten van de mensen die nu met loonkostensubsidie werken Antwoord: Loonkostensubsidie en loondispensatie zijn twee instrumenten met hetzelfde doel: werkgevers compenseren voor de verminderde productiviteit van werknemers met een arbeidsbeperking. Bij loonkostensubsidie betaalt de werkgever loon het wettelijk minimumloon voor de uren die de werknemer werkt (of het cao-loon als dat hoger is). Als de werknemer met dit loon minder dan het voor hem geldende sociaal minimum verdient, wat het geval kan zijn als hij in deeltijd werkt, vult de gemeente zijn inkomen aan tot bijstandsniveau. De werkgever krijgt ter compensatie voor de verminderde productiviteit van de werknemer een loonkostensubsidie van de gemeente. Bij loondispensatie betaalt de werkgever loon conform de productiviteit van de werknemer. De werknemer krijgt een loonaanvulling van de gemeente. De hoogte van die loonaanvulling hangt af van de precieze vormgeving. De werkgever krijgt geen loonkostensubsidie van de gemeente omdat hij zijn werknemer reeds betaalt conform diens productiviteit. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de loondispensatie alleen voor nieuwe gevallen geldt. Vraag: Wat is de koppeling tussen de financiering van loonkostensubsidie en het aantal banen beschut werk in het Regeerakkoord? Antwoord: Bij het sociaal akkoord 2013 is afgesproken dat loondispensatie in de Participatiewet wordt omgezet naar loonkostensubsidie. Hiervoor werd destijds een bedrag oplopend tot 500 miljoen euro in de structurele situatie toegevoegd. In het Regeerakkoord is afgesproken dat het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet wordt vervangen door loondispensatie. Hiermee vallen de eerder bij het sociaal akkoord toegevoegde middelen weer vrij. Met het bedrag van 500 miljoen euro is het mogelijk om 20.000 plekken voor beschut werk te creëren. Vraag: Hoe staat het met de oprichting van één incassobureau voor alle Rijksdiensten? Antwoord: Dit onderwerp valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid. In het kader van Clustering Rijksincasso heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de opdracht gekregen gerechtsdeurwaarderstrajecten van verschillende overheidsorganisaties te clusteren. De clustering houdt in dat de zaken van één burger van verschillende organisaties zo veel mogelijk worden toegewezen aan één gerechtsdeurwaarder. Naarmate meer overheidsorganisaties aansluiten bij het CJIB krijgen burgers te maken met één gerechtsdeurwaarder voor vorderingen van de overheid. De clustering start voor vier overheidsorganisaties: de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het CAK en het UWV. De RVO heeft in november de eerste dossiers overgedragen aan het CJIB. DUO volgt in december. De planning is dat het CAK in 2018 volgt en in 2019 het UWV. Vraag: Er wordt bezuinigd op de huurtoeslag. Hoe wordt de koopkracht van huurders met huurtoeslag op peil gehouden? Waar in het Regeerakkoord zien we de compensatie voor huurders terug? Vice-minister-president Ollongren heeft voor de beantwoording van deze vraag verwezen naar de minister van SZW. Antwoord: Het is niet zo dat de komende jaren de huurtoeslag verlaagd wordt. Door afschaffing van de KAN-bepaling stijgt de huurtoeslag iets minder sterk. Anderzijds wordt de harde inkomensgrens in de huurtoeslag geschrapt. Daar staan lagere belastingtarieven en een hogere algemene heffingskorting tegenover. Per saldo hebben ook mensen met huurwoning straks een stuk meer te besteden. Vraag: Wetgevingskalender: Kan de minister een helder overzicht geven welke wetgeving er komt? Welke deadlines? En wat is de samenhang? Antwoord: Voor wat betreft de arbeidsmarktmaatregelen verwijs de minister naar de brief ‘Naar een nieuwe balans op de arbeidsmarkt’ die hij de Kamer 15 december jl. heeft doen toekomen. Deze brief gaat in op zowel de planning van de relevante wetgeving als de samenhang. Zoals in de brief gesteld, is de minister ambitieus en wil de verschillende dossiers voortvarend oppakken. Uit de brief blijkt echter ook dat de materie in een aantal gevallen complex is en er nog keuzes moeten worden gemaakt over de concrete invulling, waarbij ook relevante partijen waaronder sociale partners worden betrokken. Vraag: Pilot anoniem solliciteren bij de Rijksoverheid. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan en wat is er nog meer te doen (als vervolg op actieplan arbeidsdiscriminatie)? Antwoord: Anoniem solliciteren is één van de manieren voor het tegengaan van (onbewuste) discriminatie bij werving en selectie. Ervaringen met anoniem solliciteren zijn gemengd. Het kan een nuttig middel zijn, maar als men het gebruikt, moet het middel in de bredere context van andere maatregelen worden ingezet. Het is aan elke werkgever, waaronder ook de Rijksoverheid, om zelf te beoordelen of en op welke wijze anoniem solliciteren een rol kan spelen binnen de eigen organisatie. De ambtsvoorganger van de Minister van BZK heeft in zijn brief van 12 december 2016, naar aanleiding van de tijdens de begrotingsbehandeling van SZW in december 2016 door het lid Marcouch ingediende motie die verzoekt om invoering van anoniem solliciteren bij het Rijk, aangegeven geen voorstander te zijn van de invoering van anoniem solliciteren binnen de Rijksoverheid. Dit met het oog op de normalisering van de rechtspositieregeling van overheidspersoneel en op basis van de pilots anoniem solliciteren waaruit nog niet zonder meer duidelijk is dat anoniem solliciteren bijdraagt aan het bevorderen van een meer inclusieve werkomgeving. In de komende periode werkt de staatssecretaris aan de invulling van het vervolg op het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie, waarbij onder andere aandacht wordt gegeven aan discriminatie bij sollicitatieprocedures. U wordt hierover vóór 1 juni 2018 nader over geïnformeerd. Vraag: Is minister bereid een vorm van partnerverlof te creëren voor zzp'ers? Antwoord: De minister is niet voornemens om een recht op partnerverlof met uitkering voor zzp’ers te realiseren. De reden hiervan is dat zzp’ers zelf over hun werktijden beschikken en daarbij voorbereid moeten zijn op al dan niet geplande periodes waarin zij ervoor kiezen om niet te werken en dan ook geen inkomen kunnen genereren. Dat is nu eenmaal verbonden met het werken als zelfstandige. In lijn hiermee heeft de afspraak in het Regeerakkoord over de uitbreiding van het partnerverlof geen betrekking op zzp’ers. Daar komt bij dat de uitkering premie-gefinancierd is en dat zzp’ers geen premie afdragen. Vraag: Ik overweeg een motie voor een SER-verkenning naar de (arbeidsmarkt)positie van jongeren. Hoe denkt de minister daarover? Antwoord: De minister wacht een eventuele motie af. Vraag: De SER adviseert om alle kinderen recht te geven op 16 uur kinderopvang. Gaat de staatssecretaris hier werk van maken? Wat komt daar van terecht? En wat is de stand van zaken rond de 60 miljoen die hiervoor is uitgetrokken? Antwoord: Het kabinet trekt €170 miljoen per jaar uit voor de versterking van de voorschoolse educatie. Het aanbod van voorschoolse educatie wordt uitgebreid van 10 uur per week naar 16 uur voor de peuters met een risico op een taalachterstand. Ook investeert het kabinet €250 miljoen in de kinderopvangtoeslag (KOT). Dit geld is bedoeld voor kinderen van werkende ouders. Hoeveel uur deze kinderen naar de kinderopvang gaan, hangt af van de opvangbehoefte. Achter deze twee afspraken zitten verschillende doelen: Een beter aanbod voor kinderen met een risico op een taalachterstand en een verdere bevordering van de arbeidsparticipatie. Het inzetten van deze middelen ten behoeve van een uitbreiding van het aanbod voor alle peuters, zoals de SER dit voorstelt, komt niet overeen met de doelen die het kabinet met de gerichte investeringen voor ogen heeft. De afspraken uit het regeerakkoord hebben juist een gerichte focus. De €60 mln is bedoeld voor kinderen waarvan de ouders geen recht hebben op KOT en die ook geen taalachterstand hebben. Met deze middelen ontstaat er dus voor alle peuters de mogelijkheid om naar een voorschoolse voorziening te gaan: werkende ouders kunnen gebruik maken van de KOT en gemeenten zijn verantwoordelijk voor een aanbod aan niet-werkende ouders en kinderen met een risico op een taalachterstand. Ten aanzien van stand van zaken van de €60 mln door gemeenten zal de staatssecretaris u in het voorjaar informeren. Vraag: Is de staatssecretaris bereid om iets te doen aan werkstress bij werknemers en is zij bereid dit met de sociale partners op te pakken? Antwoord: Werkstress is één van de grootste arbeidsrisico’s in Nederland. De afgelopen vier jaar is een bewustwordingscampagne gevoerd om onderwerp te agenderen en bespreekbaar te maken. Werkgevers zijn volgens de Arbowet verplicht beleid te voeren om psychosociale arbeidsbelasting (PSA) zoals werkstress te voorkomen, dan wel te beperken. In de afgelopen Week van de Werkstress deden meer bedrijven mee dan ooit, wat aangeeft dat het onderwerp inmiddels hoog op de agenda staat. In 2018 zal een actieteam een aantal organisaties ondersteunen bij de aanpak van werkstress en ongewenst gedrag. De resultaten worden actief verspreid zodat ook andere organisaties daarvan kunnen leren. De Week van de Werkstress zal naar verwachting door actieve partners worden voortgezet, waarbij SZW ondersteuning zal bieden. In het programma PSA zal de Inspectie SZW ook in 2018 toezicht houden op het door werkgevers gevoerde beleid op psychosociale arbeidsbelasting waaronder werkstress. Vragen van het lid E.E.W. Bruins (ChristenUnie) Vraag: Kan de minister zich misschien ten doel stellen het aantal zzp-ers dat wel een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft, te verdubbelen deze kabinetsperiode? Antwoord: Het kabinet vindt het van groot belang dat zelfstandigen een bewuste keuze maken om zich al dan niet te verzekeren voor arbeidsongeschiktheid. Bij deze keuzevrijheid past het niet om als overheid een minimumpercentage voor het aantal zzp’ers dat een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vast te stellen. Wel wil het kabinet bevorderen dat zelfstandigen daadwerkelijk toegang tot een arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben. Daarom gaat de minister in gesprek met private verzekeraars over een passend verzekeringsaanbod voor zelfstandigen. Ook is in het Regeerakkoord afgesproken dat er altijd sprake is van een arbeidsovereenkomst bij een laag tarief in combinatie met een langere duur van de overeenkomst of een laag tarief in combinatie met het verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten. Daarmee zijn zij ook verzekerd voor de (sociale) werknemersverzekeringen. Op deze manier biedt het kabinet – zonder een minimumpercentage –aan zelfstandigen ondersteuning terwijl de keuzevrijheid voor de ondernemers in stand blijft. Vraag: Kunnen mensen onder loondispensatie ook boven het minimumloon uitkomen? De omslag in het beleid naar loondispensatie heeft ook gevolgen voor pensioen en vakantiegeld. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden ervoor te zorgen die gevolgen te verzachten? Antwoord: Het totale inkomen (loon + loonaanvulling) van mensen die met loondispensatie gaan werken, hangt af van de vormgeving van de loonaanvulling. Die moet nog worden uitgewerkt. De staatssecretaris heeft in haar brief van 14 december jl. aangegeven welke richting haar daarbij voor ogen staat. De gevolgen voor pensioen en vakantiegeld hangen eveneens af van de verdere uitwerking. Hierover wil de staatssecretaris de komende tijd in overleg met betrokkenen. Vraag: Ik wil aandacht vragen voor de positie van Wajongers: kunnen zij – als zij bijvoorbeeld gedeeltelijk werken – verder groeien dan het minimumloon? Antwoord: Werkende Wajongers ontvangen naast een loon een loonaanvulling vanuit de Wajong. Het totaal inkomen voor een Wajonger die in deeltijd werkt, is in de meeste gevallen hoger dan het inkomen dat deze deeltijder zou onvangen wanneer deze een loon op basis van het WML zou ontvangen. Wajongers die ten minste 27 jaar zijn, zeven jaar recht op arbeidsondersteuning hebben gehad en een inkomen van 20% WML of meer verwerven, ontvangen zelfs een loonaanvulling tot een totaalinkomen van 100% WML. oWajongers die overstappen naar de Wajong2010 komen bij een inkomen van 20% WML op 27 jarige leeftijd direct in aanmerking voor een aanvulling op basis van de voortgezette werkregeling. Naast de reguliere loonaanvulling in de oWajong, werkregeling of voortgezette werkregeling kent de Wajong ook in bepaalde omstandigheden een Breman aanvulling. Daarbij kan een werkende Wajonger groeien naar een totaalinkomen van 120% WML, naar rato van zijn deeltijdfactor. Vraag: In het regeerakkoord is niet voor niets een passage over het gemakkelijker maken van deeltijdpensionering opgenomen. Hoe wil de minister daar invulling aan geven? Antwoord: Het is best bijzonder dat we in Nederland kampioen deeltijdwerk zijn, maar als het op pensionering aankomt, we dat massaal voltijds doen. Slechts 5% gaat met deeltijdpensioen, terwijl werkenden veelal aangeven graag af te willen bouwen als zij richting pensioenleeftijd gaan. In het regeerakkoord is in het kader van levenslang ontwikkelen en kunnen werken tot de aow-leeftijd afgesproken dat het kabinet kritisch moet kijken naar eventuele belemmeringen hierbij, bijvoorbeeld ook over mogelijkheden om opties als deeltijdpensionering breder voor het voetlicht te brengen of gemakkelijker te maken. Een van de al bekende belemmeringen is de onbekendheid van de mogelijkheid het aanvullend pensioen in deeltijd op te nemen. In zo goed als alle pensioenregelingen zit deze optie, maar slechts weinig mensen maken er gebruik van. Pensioenuitvoerders hebben hier een schone taak Ook de onbekendheid van de financiële gevolgen van deeltijdpensioen kan een belemmering zijn. De komende tijd zal de minister benutten om na te gaan of er nog meer belemmeringen zijn om met deeltijdpensioen te gaan. Vraag: Hoe gaan we stimuleren dat vakmensen ook bijv. het onderwijs ingaan? Te denken valt aan meester-gezel constructies. Hoe zorgen we dat vakmanschap meer gewaardeerd wordt? Antwoord: Er zijn verschillende initiatieven, samen met het bedrijfsleven, om voor het onderwijs in voldoende en goed personeel te kunnen voorzien. Zo is in 2016 een concept van circulaire carrières (dat wil zeggen werknemers die bewegen tussen onderwijs en bedrijfsleven) ontwikkeld voor met name het mbo. Het Techniekpact richt zich op meer circulaire en hybride carrières (werknemers met een hybride carrière werken zowel in het bedrijfsleven als in het onderwijs). In verschillende regio’s zijn pilots gestart, bijvoorbeeld in Brabant. Ook de O&O fondsen van in het bijzonder de technische branches investeren in het beschikbaar stellen van personeel en het stimuleren van meer mobiliteit tussen bedrijfsleven en beroepsonderwijs. In Gelderland en Overijssel richt de regionale samenwerking, geïnitieerd door het O&O fonds voor het technisch installatiebedrijf, zich bijvoorbeeld op het in een pool beschikbaar stellen van werknemers uit het bedrijfsleven voor het mbo. Als onderdeel hiervan volgen zij een pedagogisch-didactische opleiding. Al deze aanpakken zoeken naar manieren om door middel van maatwerk te komen tot leerroutes die medewerkers opleiden tot docent of instructeur. Daarmee worden belangrijke drempels weggenomen om meer vakmensen uit het bedrijfsleven voor de klas te krijgen. Op dit moment is er sprake van toenemende krapte in diverse sectoren, waaronder de technische sectoren. Daarmee hebben werknemers in die sectoren de komende jaren ruimschoots mogelijkheden om hun vakmanschap tot waarde te laten komen. Vraag: Is de staatssecretaris bereid om het principe van Social Return te bespreken met haar collega’s van I&W en EZK, met provincies en met gemeenten om te zien of dit vaker - of misschien wel standaard - kan worden ingezet bij de grote infra-aanbestedingen? Antwoord: De inzet van dit kabinet is dat de overheid haar inkoopkracht beter zal benutten voor het versnellen van duurzame transities, inschakelen van kwetsbare groepen en innovatieve manieren om in te kopen. De staatssecretaris zal uw vraag of het principe van Social Return vaker of misschien wel standaard kan worden ingezet bij de grote infra-aanbestedingen doorzetten naar de collega’s van Infrastructuur en Waterstaat, en Economische Zaken en Klimaat. Vraag: Hoe staat het nu met de sectorplannen? En gaat de minister ook iets op een andere manier aanpakken, zodat er écht passende, nieuwe banen worden gecreëerd en niet alleen hele dure subsidie-stages? Antwoord: Op 12 december jl. heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de sectorplannen met daarbij gevoegd de eerste tussenevaluatie. Verder zijn de sectorplannen geen banenplannen. Nieuwe banen moeten ontstaan door het aantrekken van de economie. Dit wordt door het kabinet via andere wegen gestimuleerd, zoals toegelicht in het Regeerakkoord van het kabinet. Vraag: Wij vestigen ook graag de aandacht op de situatie in Caribisch Nederland en dan met name op die van kinderen. Ik denk bijvoorbeeld aan de verhoging van het kind-gebonden budget met € 71 per jaar. Hoe gaat de staatssecretaris deze regelingen vertalen naar de situatie in Caribisch Nederland? Antwoord: De staatssecretaris hanteert als uitgangspunt dat bij beleidsintensiveringen voor Europees Nederland consequent Caribisch Nederland in de beschouwing wordt betrokken. Dit betekent dat steeds een afweging wordt gemaakt voor vertaling naar Caribisch Nederland, waarbij uiteraard rekening gehouden wordt met de specifieke context en de doelgerichtheid van beleidsintensiveringen. Dit uitgangspunt geldt ook voor de ‘kindgerichte’ maatregelen uit het Regeerakkoord. Het kindgebonden budget is echter niet van toepassing in Caribisch Nederland. De achtergrond hiervan is uiteengezet in de brief van 5 december 2016 (Tweede Kamer, 34 550 IV, nr. 19). Vraag: Veel mensen die zich als vrijwilliger inzetten, lopen tegen praktische problemen op die het hen onnodig lastig maken. Ze kunnen bijvoorbeeld reiskosten maar moeilijk declareren/vergoed krijgen. Dit geldt bijvoorbeeld voor WW'ers die vrijwilligerswerk doen, of voor asielzoekers. Kan dit nu niet simpeler geregeld worden? Antwoord: Vrijwilligerswerk is van niet te onderschatten waarde in onze samenleving. De minister heeft daarom grote waardering voor mensen die vrijwilligerswerk doen. Als zij hierbij kosten maken dan is het niet meer dan normaal dat deze kosten vlot vergoed worden. Dat is een verantwoordelijkheid van de organisatie die het vrijwilligerswerk aanbiedt. De (Rijks)overheid speelt daar geen rol bij. Ook niet bij WW-gerechtigden die met behoud van uitkering vrijwilligerswerk doen. Dat doen ze immers niet bij het UWV maar bij verschillende organisaties. Vragen van het lid C.M. van Brenk (50PLUS) Vraag: Wil de minister het boekje van 50PLUS in ontvangst nemen en in gesprek gaan? Antwoord: De minister wil graag weten hoe de vijftigplussers kijken naar de toekomst. Hij ziet het boekje dan ook graag tegemoet. Vraag: 50PLUS ziet graag een toezegging voor een krachtig plan van aanpak omtrent discriminatie en sollicitatieprocedures, ook om ouderen aan het werk te houden. Antwoord: In de komende periode werkt de staatssecretaris aan de invulling van het vervolg op het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie, waarbij onder andere aandacht wordt gegeven aan discriminatie bij sollicitatieprocedures. Uw Kamer wordt hier vóór 1 juni 2018 nader over geïnformeerd. Vraag: Het afspiegelingsbeginsel bij ontslag moet ook worden ingezet bij aanname van personeel. Omarmt de minister dit idee? Antwoord: De minister gaat er van uit dat gedoeld wordt op de situatie van doorstart na faillissement. De positie van werknemers in faillissement heeft mijn aandacht. De doorstarter mag zelf bepalen welke werknemers hij van de failliete onderneming in dienst neemt. Dit neemt echter niet weg dat hij op grond van de gelijkebehandelingswetgeving bij zijn aannamebeleid geen ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid mag maken. Bij een selectie van werknemers op grond van het aantal dienstjaren (anciënniteit) zou hiervan sprake kunnen zijn. Een werknemer kan hierover een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens of aan de rechter. Vraag: Wat zou het kosten om de leeftijdsgrens van de IOW te verlagen? Kan hiervoor een berekening ex-ante en ex-post geleverd worden? Antwoord: In het Regeerakkoord is opgenomen dat de IOW 4 jaar langer open blijft en dat de leeftijdsgrens met de verhoging van de AOW-leeftijd zal gaan meelopen. Op dit moment is de leeftijdsgrens in de IOW 60 jaar. Verlaging van de IOW-leeftijd acht het kabinet ongewenst omdat dit ingaat tegen de stimulering van arbeidsparticipatie van ouderen. Verlaging naar 55 jaar zou grofweg € 0,5 miljard kunnen kosten. Vraag: De sollicitatieplicht voor 50- of 55 plussers is te rigide, wat gaat dit kabinet daaraan doen? Antwoord: De sollicitatieplicht maakt onderdeel uit van het activerend karakter van de uitkering. Solliciteren in welke vorm dan ook is een belangrijke stap op weg naar werk. Dit geldt ook voor ouderen. En dat is niet zinloos, want uit cijfers van het UWV blijkt dat in 2015 35 procent van de 55-plussers die in de WW terecht kwam, binnen een jaar weer werk vond. Bij de invulling van de sollicitatieplicht is maatwerk al mogelijk. Dit geldt zowel voor afspraken over de vorm van solliciteren als ook over het aantal sollicitatie-activiteiten. De staatssecretaris is van mening dat de sollicitatieplicht niet te rigide is. WW-gerechtigden moeten 4 sollicitatie-activiteiten verrichten per 4 weken. Sollicitatie-activiteiten zijn vormvrij: het versturen van een open of gerichte sollicitatiebrief, netwerken, via social media, inschrijving bij een uitzend- of detacheringsbureau, een (spontaan) sollicitatiebezoek aan een werkgever, het voeren van een sollicitatiegesprek, en dergelijke zijn allemaal sollicitatieactiviteiten. Vraag: Iemand met 3 contracten houdt netto weinig over: welke prikkels zend je uit in het kader van werk moet lonen en IOAW? Moet gemeente niet naar netto inkomen kijken? Antwoord: De IOAW is een uitkering voor mensen die op latere leeftijd werkloos zijn geworden. Eventuele verdiensten worden net als bij de bijstand in mindering gebracht op de uitkering. Het verschil met de bijstandsuitkering is dat de IOAW een bruto-uitkering is en de inkomsten daarom ook bruto in mindering op de uitkering worden gebracht. De regeling kent ook een inkomensvrijlating gedurende zes maanden tot 25% van het verdiende inkomen, met een maximum van €314,68 per maand. Er is dus een prikkel om te gaan werken. Eventuele over het jaar teveel betaalde belasting op de uitkering en verdiensten kan bij belastingaangifte worden teruggevraagd. Vraag: Vrijwilligers zijn onmisbaar. Hoe kunnen gemeenten en rijk investeren in samenhangend plan om hen te ondersteunen? Antwoord: In de reactie van de toenmalige staatssecretaris van VWS (4 juli 2016) is uiteengezet op welke wijze drempels tot het doen van vrijwilligerswerk kunnen worden weggenomen. Vrijwilligerswerk is waardevol voor de maatschappij en voor de vrijwilligers zelf. Daarom geldt voor mensen die vrijwilligerswerk doen naast een uitkering op grond van bijvoorbeeld de Participatiewet, de Werkloosheidswet , de IOAW en IOAZ, en wanneer zij een kostenvergoeding ontvangen, een vrij te laten bedrag van maximaal € 1500,- per kalenderjaar. Vraag: Graag een reactie van de staatssecretaris op de verkenning van de SER over de sociale infrastructuur van kwetsbare groepen. Antwoord: De staatssecretaris onderschrijft de opvatting van de SER, dat de SW-bedrijven een belangrijke rol kunnen spelen bij zowel de uitvoering van de Wsw, als het toeleiden naar regulier werk in het kader van de banenafspraak en de invulling van beschut werk onder de Participatiewet. De opgedane kennis, expertise en het netwerk van werkgevers van SW-bedrijven zijn waardevol voor de brede doelgroep van de Participatiewet. Daarbij hebben gemeenten beleidsvrijheid bij de wijze waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking organiseren. De staatssecretaris heeft vertrouwen in gemeenten dat zij dit, in samenspraak met sociale partners in de regio, zorgvuldig doen en borgen dat de kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt op een goede manier worden geholpen. Net als de SER vindt de staatssecretaris, dat maatwerk een leidend principe is in de sociale infrastructuur. Het door de SER geschetste samenhangend geheel van functionaliteiten en ruimte voor ontwikkeling van mensen draagt daaraan bij. Beschut werk is een van de onmisbare functionaliteiten voor kwetsbare groepen. Bovendien onderschrijft de staatssecretaris het belang om de samenwerking tussen gemeenten, sociale partners, UWV en onderwijs op het niveau van de 35 arbeidsmarktregio’s te blijven stimuleren. Vraag: Ik lees verontrustende verhalen over targets bij het UWV waarop wordt gestuurd. Kan de minister overzien waarop het UWV stuurt? Antwoord: De minister herkent de verhalen niet: UWV stuurt niet op uitkomsten van beoordelingen. Van targets is geen sprake, noch bij de claimbeoordeling, noch bij herbeoordelingen na instroom in de WIA. De claimbeoordeling is een objectieve medische en arbeidskundige beoordeling, die voor iedereen die bij UWV komt zonder vooringenomenheid wordt uitgevoerd. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige die de beoordelingen uitvoeren zijn daarbij onderworpen aan medische en arbeidsdeskundige protocollen. Uiteraard staat tegen een beschikking op basis van een sociaal-medische beoordeling bezwaar en beroep open. Vraag: Hoe kan verklaard worden dat steeds meer mensen worden afgekeurd (WIA), en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage vaak net onder de 35% ligt? Antwoord: De minister herkent dat beeld niet. In 2015 werden 17.509 van 49.988 WIA-aanvragen afgewezen. In 2016 waren er minder, zowel absoluut als procentueel: 17.241 afwijzingen van de 53.327 WIA-aanvragen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald aan de hand van een vergelijking van wat iemand verdiende en wat iemand nog kan verdienen (resterende verdiencapaciteit). Hier kan uit geconcludeerd worden dat iemand net minder dan 35% arbeidsongeschikt is. UWV stuurt hier niet op. Vraag: Gaat deze minister toezeggen dat het UWV werkloze 35-minners individueel gaat begeleiden naar werk? Antwoord: WIA 35minners die de WW instromen ontvangen dienstverlening van UWV. De huidige dienstverlening biedt ruimte voor persoonlijke begeleiding. De individuele arbeidsmarktpositie van de werkzoekende is leidend voor de dienstverlening die wordt geboden. Met de extra middelen voor dienstverlening WW uit het regeerakkoord beziet de minister met het UWV hoe aanvullend op de huidige dienstverlening effectieve investeringen mogelijk zijn. Hij kijkt daarbij ook naar de dienstverlening van UWV aan mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, zoals de mensen die bij een beoordeling van hun medische situatie niet in aanmerking kwamen voor een WIA-uitkering (WIA 35 min). De minister beziet wat er nodig is om de afstand tot de arbeidsmarkt voor deze groep te verkleinen en weer stappen richting werk te kunnen zetten. Vraag: SVB: is de indruk juist dat de menselijke maat zoek is voor ouderen. Hoeveel aanvragen zijn er laatste jaren gedaan, doorlooptijd uitkeringen, gemiddelde leeftijd aanvragen. Gaat de staatssecretaris indringend spreken met SVB? Antwoord: De staatssecretaris herkent het geschetste beeld dat de menselijke maat zoek zou zijn niet. In het jaarverslag 2016 van de Pensioen- en Uitkeringsraad is het als volgt verwoord: "Uit het klanttevredenheidsonderzoek dat eind 2016 door de SVB is uitgevoerd, blijkt dat er nog steeds sprake is van een hoge kwaliteit van dienstverlening aan de verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen." De Pensioen- en Uitkeringsraad (Raad) is verantwoordelijk voor de toekenning van uitkeringen die financiële ondersteuning bieden aan (nabestaanden) van verzetsdeelnemers en oorlogsslachtoffers. De Pensioen- en Uitkeringsraad is een ZBO vallend onder de verantwoordelijkheid van de Minister van VWS. De Raad is verantwoordelijk voor de eerste besluiten op aanvragen en bezwaarschriften. De SVB is verantwoordelijk voor de uitkeringsverstrekking. Vraag: Wat gaat het kabinet doen om de armoede en schulden beter in beeld te brengen? Antwoord: Het armoede- en schuldenbeleid is decentraal beleid. Gemeenten zijn aan zet, dus ook bij het in kaart brengen van de armoede- en schuldenproblematiek binnen hun gemeente. Inzicht in cliëntstromen is noodzakelijk voor goede sturing door gemeenten op kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening. Daarbij is het belangrijk dat gemeenten zich met andere gemeenten kunnen vergelijken. De benchmark armoede en schulden van Divosa biedt hiertoe goede mogelijkheden. Daarom heeft ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het middels een subsidie mogelijk gemaakt dat gemeenten het eerste jaar zonder kosten kunnen deelnemen aan de benchmark. Op het terrein van armoede worden de bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de VNG ‘Kinderen in armoede’ zoals reeds aangegeven geëvalueerd. Dit zal inzicht geven in de vraag of de doelen worden behaald. Op Rijksniveau geven de cijfers van het CBS en SCP inzicht in het inkomen van huishoudens. Begin 2018 zullen er nieuwe cijfers van het CBS volgen. In 2009, 2012 en 2015 is schuldenproblematiek op landelijk niveau in beeld gebracht via de onderzoeken “Huishoudens in de rode cijfers”. Deze onderzoeken zijn gebaseerd op enquêtes. Het CBS verkent momenteel of het mogelijk is om in 2018 schuldenproblematiek op basis van landelijke registerdata in beeld te brengen. Vraag: Kunt u het experiment met de schuldrechter toelichten? Antwoord: Het experiment met de schuldenrechter is een maatregel uit het Regeerakkoord die onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid valt. Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2018 in de brief over de brede schuldenaanpak over deze maatregel nader geïnformeerd. Vraag: Er vindt een korting plaats op de Wajong-uitkering van 75 naar 70%, met de gedachte dat jonggehandicapten daarmee op zoek gaan arbeidsplaatsen op de arbeidsmarkt - die er helemaal niet zijn. Er worden 20.000 beschutte werkplekken bijkomen, betaald door loondispensatie in te voeren in de Participatiewet. Besparingen over de rug van kwetsbare groepen, die ook verdringing in de hand werkt. Wat heeft de regering deze kwetsbare groepen te bieden? Wordt het niet tijd voor een deltaplan voor de onderkant van de arbeidsmarkt? Antwoord: Er is geen noodzaak voor een nieuw plan, want met de Participatiewet, de Wet SUWI en de Banenafspraak is er al sprake van een activerend stelsel en voorzieningen om mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Met het Programma Matchen op Werk wordt het bij elkaar brengen van vraag en aanbod in de arbeidsmarktregio’s versterkt voor de mensen die daar ondersteuning nodig hebben. Vraag: Schulden: Voor aanpak laaggeletterdheid is nu € 5 miljoen uitgetrokken. 50PLUS vindt dit te mager. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Antwoord: Laaggeletterdheid ligt primair op het beleidsterrein van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De genoemde € 5 mln is alleen de intensivering, het totale budget voor laaggeletterdheid is veel groter. Het is dus niet zo mager als gesteld in de vraag. Naast de jaarlijkse uitkering aan gemeenten voor volwasseneneducatie van circa € 57 miljoen per jaar, hebben de ministeries van OCW, SZW en VWS tussen 2016 en 2018 gezamenlijk € 18 miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor het stimuleringsprogramma “Tel mee met Taal”. Hiermee worden gemeenten, werkgevers, bibliotheken, maatschappelijke organisaties en andere partijen met een rol bij het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid op maat ondersteund om de doelgroep te vinden, motiveren en door te verwijzen naar een passend aanbod. Er is bovendien in 2018 eenmalig € 4 miljoen extra beschikbaar voor het verbeteren van de taalvaardigheid van laaggeletterde ouders. Dit helpt hen niet alleen bij het communiceren met hun kinderen en de school, maar ook in hun werk, of bij het vinden van werk. Daarnaast heeft het kabinet in het RA aangegeven dat het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid vanaf 2018 structureel € 5 mln per jaar wordt verhoogd. De activiteiten worden vanuit OCW uitgevoerd. Het programma Tel mee met Taal loopt conform afspraak af eind 2018. In de voortgangsbrief die op 24 november jl. aan uw Kamer is gestuurd zijn de tot dusver bereikte resultaten beschreven. Vraag: Zorg voor een vaste contactambtenaar die iemand helpt bij de schuldhulpverlening. Wat vindt staatssecretaris van voorstel van de VNG om niet meewerkende schuldeisers aan te pakken? Antwoord: De staatssecretaris ziet de voordelen om iemand zo veel mogelijk een vaste contactpersoon bij de schuldhulpverlening te geven. Het is aan de gemeente zelf om haar dienstverlening invulling te geven. De VNG stelt voor om niet meewerkende schuldeisers aan te pakken. Dat lijkt op het eerste gezicht een sympathiek idee, maar er is ook een zekere spanning. Schuldhulpverlening gaat immers uit van vrijwilligheid (in tegenstelling tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) en het zou heel ingrijpend zijn om schuldeisers, dus ook kleine schuldeisers, zonder tussenkomst van een rechter te verplichten met betaling van slechts een deel van een vordering genoegen te nemen. Bovendien is het binnen de minnelijke schuldregeling al mogelijk om een of meer niet meewerkende schuldeisers via een dwangakkoord door de rechter te dwingen aan een minnelijke schuldregeling mee te werken. De rechter oordeelt dan over de redelijkheid van een weigering van een schuldeiser. Van deze mogelijkheid wordt slechts beperkt mogelijk gemaakt (ca. 1500 keer per jaar). De staatssecretaris is dan ook geen voorstander van het voorstel van de VNG. Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven aan hoeveel personen sociale kredietverlening wordt verstrekt. Er zijn per gemeente grote renteverschillen. Kan de staatssecretaris onderzoek laten doen naar een landelijk dekkend systeem van sociale kredietverlening? Antwoord: Uit het jaarverslag van de NVVK blijkt dat haar leden met een kredietfaciliteit verschillende vormen van leningen geven. De twee meest voorkomende vormen zijn sociale leningen met een consumptief karakter en saneringskredieten gericht op het oplossen van schulden. Zowel het aantal en volume van de verleende sociale leningen is in 2016 toegenomen. Het saldo van verstrekt krediet is van 30 miljoen in 2015 toegenomen naar 35 miljoen in 2016. Sociale kredieten zijn rentedragend. Daarvoor geldt – zoals voor alle consumptief kredieten- de maximale kredietvergoeding die door het Rijk wordt vastgesteld. Het is vervolgens aan de gemeentelijke kredietbanken om binnen dat kader te bepalen welk rentepercentage zij in het kader van sociale kredietverlening passend vinden. Zij zullen daarbij rekening houden met de sociale kredietverstrekking gepaard gaande financiële risico’s, daaraan verbonden kosten en het lokale armoede- en schuldenbeleid. Een onderzoek naar een landelijk dekkend systeem door het Rijk ligt daarmee niet in de rede. Vraag: Samenwoonboete: gemeenten gaan er verschillend mee om. Moeten we deze boete niet afschaffen? Antwoord: Nee. De bijstand is het vangnet van de sociale zekerheid en heeft als doel te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. De uitkeringsnorm is afhankelijk van de leefvorm en de daarmee samenhangende kosten van levensonderhoud. Daarbij speelt de mate waarin men kosten kan delen een rol. Mensen die kosten als huur en elektra met elkaar kunnen delen, zijn per saldo goedkoper uit dan mensen die alleen wonen en dat niet kunnen. Die laatsten hebben dan ook meer geld nodig om van te leven en daar houdt de kostendelersnorm rekening mee. Vraag: Het budget voor de BUIG-gelden is niet toereikend. Het verdeelmodel lijkt niet goed te werken. Wat gaat de staatssecretaris hier aan doen? Antwoord: SZW beoogt ieder jaar zo goed mogelijk de verwachte bijstandslasten te ramen, om hiervoor een toereikend macrobudget beschikbaar te stellen. De raming maakt gebruik van de realisaties van het voorgaande jaar, de laatste inzichten in de conjunctuur, geraamde effecten van beleid, en bijstellingen in lonen en prijzen. De werkelijkheid is natuurlijk niet precies te voorspellen. Ondanks het streven ieder jaar het budget zo goed mogelijk te ramen, kan het budget daarom het ene jaar te hoog zijn, en het andere jaar te laag. In 2014, 2015 en 2016 was het budget lager dan de uitgaven van gemeenten. In 2012 en 2013 was het hoger. De overschotten en tekorten sinds 2012 vallen vrijwel geheel tegen elkaar weg. Voor wat betreft het verdeelmodel geldt het volgende. Het achterliggende principe is eenvoudig: het model rekent met zo’n 65 objectieve factoren voor elk huishouden in Nederland de kans op bijstand uit. Op basis hiervan wordt een zo zuiver mogelijke inschatting gemaakt van de benodigde bijstandsuitgaven per gemeente. Het budget per gemeente hangt af van onder meer de huishoudkenmerken, beschikbaarheid van werk en buurteffecten. Voor elk kenmerk geldt dat er een logisch verband is met de kans op bijstand. Met gangbare statistische methodes worden de verbanden gekwantificeerd. Daarmee is het model volkomen transparant. Onderzoek van Atlas voor Gemeenten laat zien dat er een verband is tussen beleid en uitvoering van gemeenten en de uitkomsten van het model. Onafhankelijke experts en de (voormalige) Raad voor de Financiële Verhoudingen zijn zeer positief over dit verdeelmodel. Met de VNG heeft de staatssecretaris afgesproken om de financiële problemen die gemeenten ervaren te bespreken. Vragen van het lid M.J. van Rooijen (50PLUS) Vraag: Is het kabinet bereid om niet alleen werkenden te laten profiteren van economisch herstel? Antwoord: In het regeerakkoord is aandacht geweest voor een evenwichtig koopkrachtbeeld over de verschillende groepen. Dat wil niet zeggen dat alle groepen er precies evenveel op vooruit gaan. Ouderen met een aanvullend pensioen hadden en hebben inderdaad last van het onvolledig indexeren van de aanvullende pensioenen. Dit geldt net zo zeer voor werkenden. Het Regeerakkoord voorziet in een lastenverlichting voor alle Nederlanders. De lagere belastingtarieven zijn ook voor gepensioneerden gunstig en zij krijgen ook recht op de hogere algemene heffingskorting. Daarnaast verhoogt dit kabinet de ouderenkorting en wordt de harde inkomensgrens in de ouderenkorting vervangen door een geleidelijke afbouw. Andere maatregelen zoals het verhogen van de zorgtoeslag voor paren of het afschaffen van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag zijn ook gunstig voor AOW’ers zonder of met een klein pensioen. Het maximale verplichte eigen risico in de zorg wordt bevroren op € 385 en de eigen bijdrage in de Wlz-zorg en Wmo wordt verlaagd. Zorg blijft hierdoor toegankelijk, ook voor zieke ouderen. Vraag: Gaat het kabinet nog iets doen voor de koopkrachtontwikkeling voor gepensioneerden? Antwoord: Zie het antwoord op de eerdere vraag van het lid Heerma. Vraag: Welke extra maatregelen gaat u nemen om de loonontwikkeling steviger aan te jagen? Antwoord: De minister ziet een opgaande lijn in de loonontwikkeling. Volgend jaar stijgen de contractlonen met 2,2% bij bedrijven, ten opzichte van 1,6% dit jaar. Ook de incidentele loonstijging neemt toe in het komend jaar. Dat is goed nieuws, na jaren van beperktere loonontwikkeling. In de gisteren verschenen raming van DNB noemt DNB de lagere loonontwikkeling van de afgelopen jaren "in lijn met fundamentele factoren, zoals de lagere inflatie, beperkte groei van de arbeidsproductiviteit en de hoge werkloosheid." De toenemende krapte op de arbeidsmarkt zal vanaf volgend jaar zorgen voor meer opwaartse druk op de lonen. De leden Van Dijk (SP), Özdil (GroenLinks), Van Weyenberg (D66) en Van Rooijen (50PLUS) vroegen allen naar manieren om de loonontwikkeling extra aan te jagen. De loonstijging is beperkt of slechts indirect te beïnvloeden door kabinetsbeleid. De contractloonstijging wordt in de marktsector bepaald door de sociale partners in cao’s. Loonbeleid vereist maatwerk en is dus aan decentrale (cao)partijen. De situatie is immers van sector tot sector verschillend. Of werkgevers hogere lonen aan hun werknemers kunnen betalen, hangt af van de winstgevendheid en financieel-economische vooruitzichten van bedrijven. Afhankelijk van de omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van de afwegingen is. Waar wel ruimte is, heeft de minister er vertrouwen in dat sociale partners hun verantwoordelijkheid nemen en de beschikbare loonruimte passend benutten. Vraag: Klopt het dat SER berekeningen heeft gemaakt voor een tussenvariant voor de pensioenkwestie? Kent de minister deze berekeningen en de conclusies? Wil de minister deze ter beschikking stellen aan de Kamer of anders de SER vragen deze ter beschikking te stellen? Antwoord: Binnen de SER wordt nagedacht over de vormgeving van een nieuw pensioencontract. Het kabinet ziet een advies hierover met veel belangstelling tegemoet. Het kabinet hecht er daarbij aan dat bij de invulling van het nieuwe pensioencontract aandacht is voor de gevolgen voor de hoogte, de volatiliteit en de stabiliteit van de uitkering en gaat ervan uit dat de SER hier ook aandacht aan zal besteden. Binnen de SER wordt hard gewerkt en zal ongetwijfeld gekeken worden naar deze elementen en effecten maar wat voor de minister telt is het eindresultaat, daar kijkt de minister naar uit. Het is bovendien aan de SER om te beslissen welke documenten zij op welk moment naar buiten wil brengen. Vraag: Grote pensioenhervorming is ook herverdeling. Kan de minister uiteenzetten hoe hij art. 83 van de Pensioenwet waardeert? Antwoord: Naarmate meer pensioenfondsen de overstap maken naar het nieuwe pensioencontract, kunnen we op termijn met minder contractvormen toe en wordt het stelsel eenvoudiger. Ook wordt de transitie vergemakkelijkt als gelijktijdig met het afschaffen van de doorsneesystematiek de overstap wordt gemaakt naar een nieuw pensioencontract. Het kabinet streeft er dan ook naar dat zoveel mogelijk fondsen overgaan op het nieuwe pensioencontract. In het Regeerakkoord is daarom aangegeven dat het kabinet het collectief omzetten van bestaande aanspraken in persoonlijke pensioenvermogens wil faciliteren, waarbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid geldt van kabinet en sociale partners. Dit raakt aan artikel 83 van de Pensioenwet en zal onderdeel uitmaken van de verdere uitwerking door het kabinet. Vraag: Er is een valse aanname gedaan dat bij een individueel pensioenstelsel de gevoeligheid van het stelsel afneemt. Uit de stress-test pensioenfondsen blijkt dat Nederland de laagste gewogen discontovoet heeft van alle onderzochte landen. Als enige heeft Nederland ook nog een buffervereiste. Er zijn nog meer partijen die naar ons pensioenstelsel hebben gekeken. De conclusies zijn steeds helder. Het sociaal contract vervangen door een financieel contract van individuele rekeningen gaat in tegen Nederlandse waarden. Voorgestelde hervorming tast coöperatieve grondslag van het stelsel aan. "Are the Dutch prepared for that?" Wat is het antwoord van de minister? Antwoord: We hebben een goed pensioenstelsel maar we willen graag dat ook onze kinderen en kleinkinderen dat ook nog kunnen zeggen. Juist daarom zijn veranderingen noodzakelijk; zonder veranderingen lopen we immers het risico dat het draagvlak langzaam afneemt en spanningen tussen generaties steeds groter worden. Collectiviteit, risicodeling en verplichtstelling zijn prachtige kernwaarden, die we moeten behouden. Maar alleen door te veranderen, kunnen we deze kernwaarden behouden en kunnen we met elkaar het vertrouwen in het stelsel herstellen. Discussies over de discontovoet dragen niet bij aan het vertrouwen. Het CPB heeft eerder gemeld dat elk kapitaalgedekt stelsel rentegevoelig is. Een lagere rente maakt pensioen immers duurder. DNB gaat wat betreft de discontovoet uit van de risicovrije rente omdat deze aangeeft hoeveel een verplichting in de toekomst nu waard is. Met een hogere rekenrente gaan pensioenfondsen hun huidige pensioenverplichtingen berekenen op basis van een verwacht rendement, waarvan niet zeker is of dat in de toekomst zal worden behaald. Je gaat dus geld uitdelen wat nog niet binnen is. Hierdoor stijgt op papier de dekkingsgraad, maar in werkelijkheid zijn fondsen natuurlijk niet ineens rijker geworden. Vragen van het lid T. Kuzu (DENK) Vraag: 50% van de bedrijven wil geen mensen met een beperking in dienst nemen. Overheid doet het nog slechter. Korting op de Wajong-uitkering. Begrijpt de minister dat dit onrechtvaardig is? Antwoord: De verlaging van de uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen heeft geen 1-op-1 relatie met de banenafspraak maar kent een eigen geschiedenis. In het Sociaal Akkoord (april 2013) was een overdracht van Wajongers met arbeidsvermogen van het UWV naar gemeenten voorzien, met naast een uitkeringsverlaging ook de bijbehorende partnerinkomen- en vermogenstoets. In het bijstandakkoord (afspraken tussen het vorige kabinet, D66, CU en SGP; februari 2014) is ruimte gevonden om de mensen uit het zittend bestand bij het UWV te houden met behoud van een individuele Wajonguitkering. De uitkering voor Wajongers met arbeidsvermogen wordt meer gelijk aan die van jonggehandicapten in de Participatiewet, vanuit de gedachte dat beide groepen jonggehandicapten zijn met arbeidsmogelijkheden. Ze vallen beide onder de banenafspraak. Vraag: Werkloosheid onder jongeren met migratieachtergrond is hoog (18% i.p.v. 9%). Wat gaat de regering hier tegen doen in het kader van bestrijding van racisme en discriminatie? Antwoord: Het kabinet legt zich niet neer bij de situatie dat de werkloosheid onder jongeren met een migratieachtergrond veel hoger is dan onder andere jongeren. Deels kan deze achterstand komen door verklaarbare factoren: bijvoorbeeld de constatering dat migrantenjongeren vaker een studiekeuze maken met weinig baankansen, beperkte werknemersvaardigheden hebben, ineffectief zoekgedrag vertonen en een gebrek aan een effectief netwerk hebben. Daarnaast hebben migrantenjongeren vaker geen startkwalificatie, wat de kans op werk verkleint. Een deel van de slechte arbeidsmarktpositie van migrantenjongeren kan hierdoor echter niet worden verklaard. Het SCP wijt een deel van de achterstand aan de invloed van negatieve beeldvorming en discriminatie. Dit is in een onderzoek van het ROA ook wel de ‘etnische boete’ genoemd. Op al deze aspecten willen de minister en staatssecretaris een stevige aanpak inzetten, die overigens niet alleen voor jongeren met een migratieachtergrond is, maar ook voor ouderen. Het programma ‘Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt’ (VIA) is hiertoe onlangs gestart. In dit programma zullen interventies en aanpakken worden ontwikkeld die gericht zijn op het verbeteren van de kansrijkheid op de arbeidsmarkt van de (potentiële) werknemers met een migratieachtergrond. Ook zal er sterk worden ingezet op het agenderen van deze problematiek bij werkgevers en het, samen met hen, ontwikkelen van een aanpak die maakt dat de genoemde achterstand zal worden ingelopen. Juist nu er in verschillende sectoren sterke behoefte is aan werknemers, zijn er kansen om tot vruchtbare samenwerking te komen. Uw Kamer zal in het eerste kwartaal van 2018 op meer detailniveau worden ingelicht over de maatregelen die in het kader van VIA worden ontwikkeld. Vraag: Wat vindt de minister van het idee om een ambassadeur jongerenwerkloosheid te benoemen? Dit kan een bijdrage leveren aan het bestrijden van vooroordelen over mensen met migratieachtergrond. Antwoord: Het kabinet wil een stevige aanpak ontwikkelen om de positie van Nederlanders met een migratieachtergrond op de arbeidsmarkt te verbeteren. Hiertoe is onlangs het programma ‘Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt’ ingericht. In deze aanpak kunnen rolmodellen of een ambassadeur een rol spelen, zoals dat in het verleden ook regelmatig succesvol is gedaan. Of, en op welke wijze, dit zinvol is zal bij de verdere uitwerking van het programma VIA worden bezien. Uw kamer zal hier in het eerste kwartaal van 2018 over worden bericht. Vraag: Nederlanders met een Surinaamse achtergrond die tussen 1975 en 1980 naar Nederland zijn gekomen, hebben een AOW-gat. Zij moeten aanspraak maken op de AIO. Dit geeft ze een gat in hun AOW en via de AIO vallen ze in het strenge regime van de bijstand, waarbij ze vermogen op moeten eten. Waarom geldt voor deze mensen niet de voor 1975 opgebouwde verzekerde jaren in overzeese gebiedsdelen? Antwoord: Vorig jaar heeft het lid Kuzu bij de begrotingsbehandeling een vergelijkbare vraag gesteld. De minister wil en kan de situatie van het AOW-tekort van Surinamers niet veranderen. Al in 2009 is dit door een ambtsvoorganger aangegeven. Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden ging ervan uit dat elk land van het Koninkrijk zelf verantwoordelijk is voor het eigen socialezekerheidsstelsel. Dit druist niet in tegen internationale verdragen. Voor iedereen in Nederland die naast een AOW-tekort onvoldoende middelen heeft is er algemene bijstand (AIO). Het is goed dat deze voorziening bestaat. De overheveling van de AIO naar de SVB zorgt ervoor dat mensen die recht hebben op AIO, maar daar voorheen geen gebruik van maakten, nu daadwerkelijk meer gebruik maken van de AIO. Een aparte regeling voor mensen van Surinaamse komaf leidt tot ongelijke behandeling t.o.v. andere mensen met AOW-tekort. Dat zijn niet alleen mensen van allochtone herkomst, maar dat kunnen ook autochtone Nederlanders zijn. In 2007 oordeelde het College Gelijke Behandeling (CGB) dat er geen verboden onderscheid is gemaakt door de AOW-aanspraak te korten voor de jaren dat voormalig Rijksgenoten (waaronder Surinamers) niet Nederland woonden In de jaren 2008-2009 is in het Nederlandse parlement aan de orde geweest of er een speciale regeling moest komen voor voormalig Rijksgenoten met een AOW-tekort. Hiertoe is niet besloten omdat het zou leiden tot ongelijke behandeling ten opzichte van andere Nederlanders van niet-Nederlandse afkomst Wel is termijn waarbinnen men na komst in NL gebruik kan maken van mogelijkheid het AOW-tekort vrijwillig te verzekeren ( inkoop) verruimd van 5 naar 10 jaar. Vraag: Welk gedeelte van de €50 mln intensiveringsmiddelen Inspectie SZW gaat naar het Team arbeidsmarktdiscriminatie? Gaat dit team dan ook handhaven op discriminatie bij werving en selectie? Antwoord: Het regeerakkoord maakt geleidelijk oplopend naar 2021 jaarlijks € 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen conform het Inspectie Control Framework. Overeenkomstig dat framework worden de middelen ingezet op de volgende doelen: Arbeidsomstandigheden: herstellen van de balans tussen ongevalsonderzoek en risicogerichte actieve programmering. Brzo: vergroten van de capaciteit om met Brzo-partners meer gezamenlijk te inspecteren. Intelligence-gestuurd werken: investeren in meer gezamenlijke data-analyse met andere bedrijveninspecties. Arbeidsuitbuiting/oneerlijk werk: vergroten van de capaciteit om uitbuiting, onderbetaling en andere arbeidsmarktfraude aan te pakken. In het Inspectie Control Framework is aangegeven hoe de capaciteitsinzet van de Inspectie is verdeeld over de circa 25 programma’s. Dit kwam in 2016 neer op circa 1% (afgerond) van de totale programmatische inzet. In haar aanbiedingsbrief bij het Jaarplan 2018 van de Inspectie SZW (kst-34775-XV-12) heeft de staatssecretaris aangegeven dat ongeacht de vorm die verdere uitwerking van het regeerakkoord op het vlak van arbeidsdiscriminatie zal krijgen, continuering van het, nu tijdelijke, team arbeidsmarktdiscriminatie wenselijk is de komende jaren. Om de politieke besluitvorming hierover in samenhang te kunnen doen, stelt de staatssecretaris voor hierover met uw Kamer in het derde kwartaal van 2018 in gesprek te gaan. Vraag: DENK heeft een ketenaanpak discriminatie voorgesteld. Op het punt van werving en selectie bij sollicitaties is DENK voorstander van anoniem solliciteren. Ook wil DENK een Educatieve Maatregel Discriminatie voor personen die discrimineren. Bent u bereid dit in te voeren? Als er discriminatie wordt vastgesteld, dan moet dit ook veel zichtbaarder worden gemeld. Hoe kijkt u hier tegenaan? Antwoord: DENK heeft een aantal vragen gesteld over de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie. De komende periode gaat de staatssecretaris bekijken hoe, in aanvulling op het huidige Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie, invulling zal worden gegeven aan het Regeerakkoord, waarbij onder andere aandacht wordt gegeven aan het bestrijden van discriminatie in sollicitatieprocedures, bij zwangerschap en een stevige handhavende rol voor de Inspectie. Uw Kamer wordt hier vóór 1 juni 2018 nader over geïnformeerd. Vraag: Is de minister bereid om targets voor antidiscriminatiebeleid op te stellen? Zoals cijfers voor de acceptatie van moslims en mensen met een migratieachtergrond. Antwoord: Het is mede ten behoeve van beleidsvorming belangrijk goed zicht te hebben op ontwikkelingen in acceptatie en verklarende factoren die ten grondslag liggen aan negatieve beeldvorming. In verschillend onderzoek naar discriminatie dat in opdracht vanuit de rijksoverheid wordt uitgevoerd is dan ook aandacht voor negatieve beeldvorming en acceptatie van minderheidsgroepen. Bijvoorbeeld in onderzoek naar triggerfactoren van antisemitisme en van moslimdiscriminatie. Ook in het periodiek herhaalde onderzoek naar ervaren discriminatie door het Sociaal Cultureel Planbureau worden uitingsvormen van discriminatie in verband gebracht met gebrek aan maatschappelijke acceptatie voor verschillende specifieke groepen. Vraag: Op hoeveel extra banen en vaste contracten en minder flexcontracten rekent dit kabinet met de maatregelen uit het regeerakkoord die zien op de arbeidsmarkt? Antwoord: Het is de ambitie van het kabinet dat meer mensen aan het werk kunnen in contracten voor onbepaalde tijd. Het kabinet zet daarom in op een betere balans op de arbeidsmarkt met meer werkzekerheid en perspectief voor werkenden. Dit moet leiden tot bestendiger arbeidsrelaties en een situatie waarin niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan moet worden. Het is niet mogelijk om het effect van de beleidsmaatregelen op het aantal vaste en flexibele contracten te kwantificeren. Vraag: DENK is blij met het aan banden leggen van payrolling en schijnconstructies. Kan de minister de contouren schetsen van nieuwe wetgeving? Ook met betrekking tot de loondoorbetaling bij ziekte? Antwoord: Zoals de minister ook in zijn brief heeft aangegeven, zal payroll zo worden vormgegeven dat het niet een instrument is voor concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Dit betekent dat het soepeler arbeidsrechtelijk regime van de uitzendovereenkomst buiten toepassing wordt verklaard, werknemers qua (primaire en secundaire) arbeidsvoorwaarden ten minste gelijk moeten worden behandeld met werknemers bij de inlener, en de definitie van de uitzendovereenkomst ongemoeid blijft. Uitvoerbaarheid is bij de uitwerking van deze maatregelen een belangrijke randvoorwaarde. T.a.v. loondoorbetaling bij ziekte verkent de minister momenteel verschillende mogelijkheden voor concrete uitwerking van de maatregelen. Hij bespreekt die mogelijkheden met de sociale partners en UWV. Tegelijkertijd staat hij open voor eigen voorstellen van sociale partners die het draagvlak voor het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid verbeteren. Zo snel mogelijk na het zomerreces zal een wetsvoorstel naar uw Kamer worden gestuurd.