34871 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met het aanbrengen van enkele moderniseringen
Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met het aanbrengen van enkele moderniseringen
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2018D02741, datum: 2018-01-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, vicepresident van de Raad van State (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2018Z01349:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Medeindiener: K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2018-01-30 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-02-07 14:45: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2018-02-15 14:00: Wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met het aanbrengen van enkele moderniseringen (34871) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2018-02-21 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2018-02-22 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-03-13 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2018-03-14 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
No.W03.17.0187/II 's-Gravenhage, 3 augustus 2017
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 6 juli 2017, no.2017001164, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en aanpassing van daarmee verband houdende bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht in verband met het aanbrengen van enkele moderniseringen, met memorie van toelichting.
Het voorstel strekt ertoe de zogenoemde Wet ministeriële verantwoordelijkheid (hierna: Wmv) beperkt te moderniseren. Het betreft hier technische aanpassingen om de wet uit 1855 meer bij de tijd te brengen. Een fundamentele herziening zal worden voorbereid door een onafhankelijke commissie.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar heeft een opmerking over het gebrek aan een inhoudelijke motivering bij het voorstel om artikel 16, vierde lid, Wmv te schrappen en de noodzaak om dit inhoudelijke onderwerp reeds in het onderhavige, technische voorstel op te nemen.
In artikel 16, vierde lid, Wmv wordt thans geregeld dat bij ontbinding van de Tweede Kamer de bij haar aanhangig gemaakte aanklacht van rechtswege vervalt. Dit belet niet de mogelijkheid om bij de nieuwe Tweede Kamer opnieuw een aanklacht in te dienen. Volgens de memorie van toelichting bij dit artikellid wordt met het vervallen van de aanklacht tot uitdrukking gebracht dat de nieuwe Kamer met een ‘schone lei’ begint: “Wordt de Kamer ontbonden, dan is het geheel anders gesteld. De Kamer, die aan de ontbondene opvolgt, is geheel nieuw en vreemd aan al hetgeen de voorgaande Kamer deed. De nieuwe Kamer kan geen onderwerp opvatten hetwelk de ontbondene onafgedaan liet, en met de ontbinding van deze verviel. Van daar het laatste lid des artikels, alwaar echter, gelijk trouwens van zelf spreekt, het regt tot het doen eener aanklagte bij de nieuwe Kamer in zijn geheel wordt gelaten.”1
Voorgesteld wordt dit artikellid te schrappen. Als motivering hiervoor wordt enkel gesteld dat er thans geen goede reden aanwezig lijkt te zijn om een aanklacht van rechtswege te laten vervallen na ontbinding van de Tweede Kamer. Om die reden, wordt voorgesteld artikel 16, vierde lid, te schrappen, aldus de toelichting.2 Een inhoudelijke motivering ontbreekt.
De Afdeling wijst erop dat het hier, anders dan bij de overige onderdelen van het voorstel, om een inhoudelijk aspect van de regeling gaat. De toelichting geeft noch een inhoudelijke motivering bij de voorgestelde schrapping van artikel 16, vierde lid, Wmv noch een antwoord op de vraag waarom het noodzakelijk is om dit onderwerp reeds nu, in het onderhavige, technische en qua strekking beperkte voorstel, op te nemen. Dit soort onderwerpen past naar het oordeel van de Afdeling eerder in een inhoudelijk wetsvoorstel dat naar aanleiding van de bevindingen van de onafhankelijke commissie zal worden voorbereid.
De Afdeling adviseert het voorstel om artikel 16, vierde lid te schrappen in het licht van de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis inhoudelijk toe te lichten en daarbij dragend te motiveren waarom het noodzakelijk is dit aspect reeds nu op te nemen. Indien een dergelijke motivering niet kan worden gegeven adviseert de Afdeling van het schrappen van artikel 16, vierde lid, Wmv af te zien.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging
het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,