[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

34887 Advies Afdeling advisering Raad van State inzake Verbeteringen in enkele wetten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2018)

Verbeteringen in enkele wetten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2018)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2018D05780, datum: 2018-02-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2018Z02849:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W03.17.0195/II	's-Gravenhage, 1 september 2017

Bij Kabinetsmissive van 10 juli 2017, no.2017001178, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet houdende verbeteringen in enkele wetten van
het Ministerie van Veiligheid en Justitie (Verzamelwet Veiligheid en
Justitie 2017), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel bevat volgens de toelichting technische wijzigingen of
wijzigingen van ondergeschikte aard die omissies van de wetgever
herstellen.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.

1.	Waarborgen bij binnentreden woning door deurwaarder 

 

Bij de Wet van 1 oktober 2014 tot wijziging van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering en het Burgerlijk Wetboek in verband met het
transparanter en voor een breder publiek toegankelijk maken van de
executoriale verkoop van onroerende zaken, is bepaald dat in het kader
van een executieveiling tot bewoning bestemde onroerende zaken eventueel
tegen de wil van de bewoner kunnen worden bezichtigd, eventueel met
behulp van de sterke arm. Hiervoor is niet meer een machtiging van de
rechter nodig omdat bij die wet uitdrukkelijk is gekozen om de
bezichtiging toe te staan buiten het kader van beheer of ontruiming.
Voor beheer en ontruiming is wel een rechterlijke machtiging vereist.

 

Volgens de toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel bestaat in de
praktijk onduidelijkheid over de verhouding van die regeling tot de
Algemene wet op het binnentreden. Voorgesteld wordt dat in geval van
weigering de bezichtiging plaatsvindt “door tussenkomst van de
deurwaarder die hiertoe bevoegd is tot het betreden van de woning zonder
toestemming van de bewoner.” Hierdoor wordt volgens de toelichting
buiten twijfel gesteld dat geen machtiging tot binnentreden is vereist.
De toelichting stelt dat de aanwijzing van de deurwaarder als
verantwoordelijke voor het binnentreden zonder toestemming van de
bewoner goed aansluit bij de expertise van de deurwaarder in het
bestaande executierecht. 

De Afdeling wijst er evenwel op dat het binnentreden door een
deurwaarder ter inbeslagneming in een woning in het geldende Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) met meer waarborgen is omgeven. Zo
bepaalt artikel 444, tweede lid, Rv dat indien de deuren gesloten zijn,
of de opening daarvan geweigerd wordt, of indien geweigerd wordt enige
kamer of stuk huisraad te openen, alsmede wanneer bij
niet-tegenwoordigheid van de geëxecuteerde er niemand gevonden wordt om
hem te vertegenwoordigen, de deurwaarder zich zal vervoegen bij de
burgemeester der gemeente in wiens tegenwoordigheid de opening van de
deuren en van het huisraad zal worden gedaan voor zover dat
redelijkerwijs nodig is. De burgemeester kan zich doen vertegenwoordigen
door een ambtenaar van politie die tevens hulpofficier van justitie is. 

Deze “vergezellingsplicht” geldt niet alleen indien deurwaarders
willen binnentreden om executoriaal beslag te leggen. Ook als
deurwaarders willen binnentreden voor bijvoorbeeld een gedwongen
ontruiming, het leggen van conservatoir beslag of het in gijzeling nemen
van een schuldenaar, stelt de wet voorop dat zij zich laten vergezellen.
Artikel 444, tweede lid, Rv is in die gevallen namelijk van
overeenkomstige toepassing. Dit is echter niet het geval bij de
voorgestelde verplichting van bewoners om een bezichtiging te dulden in
het kader van een executieveiling. Hoewel een bezichtiging op het eerste
gezicht misschien minder ingrijpend lijkt dan het binnentreden in een
woning voor een gijzeling of een gedwongen ontruiming, zijn ook bij een
gedwongen bezichtiging van een woning waarborgen nodig.     

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling om in de toelichting nader
in te gaan op de verhouding tot artikel 444 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering en, zo nodig, het wetsvoorstel aan te
passen. 

2.	Griffierechten 

Voorgesteld wordt om voor alle bestuursrechtelijke rechtszaken over
toeslagen hetzelfde verlaagde griffierecht te rekenen. In het kader van
deze aanpassing van griffierechten in het bestuursrecht wijst de
Afdeling op de recente uitspraak van rechtbank Rotterdam van 24 mei
2017. Volgens deze uitspraak is er – kort gezegd – geen
rechtvaardiging om in civiele zaken aangaande de Wet schuldsanering
natuurlijke personen geen griffierecht te heffen en in
bestuursrechtelijke zaken op grond van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening wel. In deze uitspraak sloot de rechtbank aan bij
een arrest van de Hoge Raad.

De Afdeling adviseert in de memorie van toelichting in te gaan op de
vraag of bovenstaande uitspraak van de rechtbank Rotterdam aanleiding
geeft de wet aan te passen en zo ja, bij welke gelegenheid dat zal
plaatsvinden.  

3.	De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele
bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State betreffende no.W03.17.0195/II

Artikel X, onderdeel F, schrappen. Hier wordt voorgesteld om in artikel
122, zesde lid, van Boek 7 BW “toepasselijk” te vervangen door:
toepasselijke. Deze wijziging is echter niet meer nodig omdat de huidige
wettekst - anders dan het oorspronkelijke wetsvoorstel- al spreekt van
toepasselijke.

Artikel XI, onderdeel 1, aanvullen met de artikelen 1031, 1211, en 1671.

Artikel XXXVII, onderdeel A, “bedoeld in het eerste lid, tweede
volzin” vervangen door: bedoeld in het eerste lid, tweede en derde
volzin.

Artikel XXXVII, onderdeel B1, “In het eerste lid, wordt na” wijzigen
in: In het eerste lid wordt.

In de toelichting op artikel XIV “(Kamerstukken II, 2005/06, 30101,
nr. 18)” wijzigen in: (Kamerstukken II 2005/06, 30101, nr. 14).

In de toelichting op artikel XXVII, “artikel 43a aan de Gdw”
wijzigen in: artikel 43b aan de Gdw.

  	Toelichting , algemeen deel, slot.  

 	Stb. 2014, 352.  

 	Artikel 3:267a, eerste lid, BW bepaalt, voor zover relevant: De
hypotheekgever, alsmede eenieder die een tot bewoning bestemde
onroerende zaak gebruikt, is verplicht te dulden dat (
) aan
belangstellenden gelegenheid te geven tot bezichtiging. Het derde lid
luidt: De hypotheekhouder kan in geval van weigering de bezichtiging
doen plaatsvinden met behulp van de sterke arm.  

 	Aldus het geldende 3:267a, derde lid, Rv.  

 	Toelichting op artikel XXXV, onderdeel B, eerste tekstblok, alsmede
Kamerstukken II 2012/13, 33 484, nr. 3, in het bijzonder blz. 16 en 17,
alsmede 18 en 19. 

  	Artikel 550 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, als
voorgesteld. 

 	Toelichting op artikel XXXV, onderdeel B, tweede tekstblok.  

 	Vergelijk ook de brief van de staatssecretaris van justitie aan de
Voorzitter van de Eerste Kamer van 11 juli 2000, inzake de toetsing voor
deurwaarders die zij voorafgaand aan het binnentreden van een woning
dienen te verrichten, in het kader van de Wijziging van de Algemene wet
op het binnentreden en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
(opheffing voor deurwaarders van het machtigingsvereiste voor het zonder
toestemming binnentreden in een woning). Kamerstukken 1999/00 25 929,
nr. 313.  

 	De term is gebruikt in de brief van de staatsecretaris, genoemd in de
voorgaande noot.   

 	Vergelijk artikel 557 Rv, onderdeel van de Zesde Afdeling  van de
Derde Titel van het Tweede Boek: Van gedwongen ontruiming: Indien de
deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt, gelijk mede indien
geweigerd wordt enige kamer te openen, is artikel 444 van
overeenkomstige toepassing. 

 	Weliswaar kan de gerechtsdeurwaarder zich op grond van artikel 8,
tweede lid, en 9 van de Algemene wet op het binnentreden laten
vergezellen door anderen voor zover dat voor het doel van het
binnetreden redelijkerwijs nodig is of de hulp van de sterke arm
inroepen. Anders dan in Rv is in de Algemene wet op het binnentreden
niet de burgemeester voorop gesteld en evenmin is vereist dat de sterke
arm tenminste de rang van hulpofficier van justitie betreft. 

	Artikel I, onderdeel C. 

 ECLI:NL:RBROT:2017:3881.Tegen de uitspraak is geen beroep ingesteld. 

 	Volgens de rechtbank valt niet in te zien dat de ratio achter het niet
heffen van griffierechten in (civiele) procedures op grond van de Wet
schuldhulpverlening natuurlijke personen niet ook geldt voor
bestuursrechtelijke procedures op grond van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening, namelijk geen onnodige financiële drempels
opwerpen in procedures gericht op het saneren van problematische
schulden (r.o. 1.6). 

 HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR: 2011: BQ3883. Concreet besliste de Hoge
Raad dat artikel 4, tweede lid, aanhef en onderdeel i, van de Wet
griffierechten in burgerlijke zaken aldus dient te worden uitgelegd dat
niet alleen in eerste aanleg, maar ook in hoger beroep en cassatie geen
griffierecht verschuldigd is door personen wier verzoekschrift is
gericht op toepassing van de schuldsaneringsregeling. Bij de wet van 7
maart 2013 (Reparatiewet griffierechten burgerlijke zaken (Stb. 2013,
92) is dit aangepast.   

 	Kamerstukken II 2015/16, 34 292, nr. 2, blz. 10.  

 	Het huidige artikel 7:122, zesde lid, BW luidt: Indien de
debetrentevoet of andere, op het aanbod toepasselijke kosten worden
bepaald aan de hand van de verkoop van onderliggende schuldbewijzen of
andere langetermijnfinancieringsinstrumenten, kunnen de debetrentevoet
of andere kosten afwijken van die van het aanbod overeenkomstig de
waarde van de onderliggende schuldbewijzen of andere
langetermijnfinancieringsinstrumenten. Wet van 23 maart 2016 tot
wijziging van de Wet op het financieel toezicht, Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, de Wet handhaving consumentenbescherming en de
Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek ter implementatie van richtlijn
nr. 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari
2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot
voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de
Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010
(PbEU 2014, L 60/34).  

 PAGE   1 

  PAGE  2 

 PAGE   I 

........................................................................
...........

AAN DE KONING