[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D21863, datum: 2018-03-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Akte van Genève bij de Overeenkomst van 's-Gravenhage betreffende de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid; Genève, 2 juli 1999 (2018D21861)

Preview document (🔗 origineel)


Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de
internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid;
Genève, 2 juli 1999 (Trb. 2000, 102)

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

De Akte van Genève bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende
de internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid
(Trb, 2000, 102 en Trb. 2008, 55; hierna: Akte van Genève) is op 2 juli
1999 aangenomen tijdens een vergadering van de Diplomatieke Conferentie
van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (hierna: WIPO)
en op 23 december 2003 in werking getreden. 

Deze toelichtende nota wordt mede namens de Minister van Buitenlandse
Zaken aangeboden. 

Het systeem voor de internationale inschrijving van tekeningen of
modellen is gebaseerd op de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende
de internationale registratie van tekeningen of modellen van nijverheid
van 6 november 1925 (Stb. 1928, 64; Stb. 1928, 196; hierna: de
Overeenkomst van ’s-Gravenhage). Dit systeem is in het leven geroepen
om inschrijvingsformaliteiten te vereenvoudigen en kosten te besparen.
Een internationale inschrijving heeft dezelfde rechtsgevolgen als een
inschrijving die rechtstreeks zou worden verricht in elk van de door de
aanvrager aangewezen staten. Het systeem wordt beheerd door het
Internationaal Bureau van de WIPO, dat ook het register bijhoudt.

De Overeenkomst van ’s-Gravenhage, zoals meerdere malen herzien, is
samengesteld uit drie verdragen: de Akte van Londen van 2 juni 1934
(hierna: Akte van Londen), de Akte van ’s-Gravenhage van 28 november
1960 (Trb. 1963, 188; hierna: Akte van ‘s-Gravenhage) en de
onderhavige Akte van Genève van 2 juli 1999. De toepassing van de Akte
van Londen is sinds 1 januari 2010 bevroren en de akte is op 18 oktober
2016 buiten werking getreden. De Akte van Londen is, na opzegging, al
per 1 januari 1975 voor Nederland buiten werking getreden en voor het
Caribisch deel van het Koninkrijk per 13 december 2011.

De Akte van ’s-Gravenhage en de Akte van Genève zijn autonoom en
volledig onafhankelijk van elkaar. Een Verdragsluitende Partij kan tot
één of beide akten toetreden. De Akte van ’s-Gravenhage en de Akte
van Genève moeten worden gelezen in samenhang met de aanvullende regels
in het Reglement van uitvoering bij de Akte van 1999 en de Akte van 1960
bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage (hierna: het Reglement). Sinds
2003 heeft de Algemene Vergadering van de Verdragsluitende Partijen
regelmatig wijzigingen van het Reglement aangenomen. Voor de
geconsolideerde versie van het Reglement zoals dat vanaf 1 januari 2015
luidt, wordt verwezen naar Trb. 2015, 39. In 2016 zijn nog enkele andere
wijzigingen aangenomen; zie Trb. 2016, 192. Het Reglement is, nu het ook
dient ter uitvoering van de voor Europees Nederland geldende Akte van
’s-Gravenhage, met ingang van 1 januari 2015, ook van kracht voor het
Europese deel van het Koninkrijk (Trb. 2015, 38). Waar van belang voor
de uitvoering van de Akte van Genève, wordt in paragraaf 3.1 van deze
toelichtende nota verwezen naar de betreffende regels van het Reglement.
 

Door het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en
tekeningen of modellen) (Trb. 2005, 96, hierna: BVIE) worden Nederland,
België en Luxemburg voor de toepassing van de Overeenkomst van
’s-Gravenhage als één Verdragsluitende Partij beschouwd. De
Benelux-landen zijn wel partij bij de Akte van ’s-Gravenhage, maar
zijn dat niet (Luxemburg) of niet meer (Nederland en België per
1-1-1975) bij de Akte van Londen. 

2. Akte van Genève 

2.1. Aanleiding voor totstandkoming van de Akte van Genève

Het internationale registratiesysteem van de Overeenkomst van
’s-Gravenhage maakt het mogelijk om in één of meer verdragsluitende
staten bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid te
verkrijgen door indiening van één enkele aanvraag, opgesteld in één
taal en tegen betaling van één enkele reeks van taksen. Ook zorgt dit
systeem ervoor dat het verdere beheer van de ingeschreven tekeningen of
modellen, zoals bijvoorbeeld latere wijzigingen of vernieuwingen,
aanzienlijk is vereenvoudigd. 

Ondanks de voordelen van dit systeem bleek een aantal staten echter geen
belangstelling te hebben om toe te treden tot de Overeenkomst van
’s-Gravenhage. Dit ligt hoofdzakelijk aan het feit dat het systeem van
’s-Gravenhage oorspronkelijk in het leven is geroepen door staten waar
alleen marginaal onderzoek naar de geldigheid van inschrijvingsaanvragen
van tekeningen of modellen wordt gedaan, zoals Frankrijk, Duitsland en
de Benelux-landen. Dat wil zeggen, er wordt alleen nagegaan of de
aanvraagformaliteiten zijn vervuld en of de publicatie van de tekening
of het model niet in strijd is met de openbare orde of de goede zeden.
Een groot aantal staten, zoals Japan, de Verenigde Staten, het Verenigd
Koninkrijk en Zuid-Korea, kent echter een integraal onderzoekstelsel,
waarin ook wordt getoetst op inhoudelijke inschrijvingsvoorwaarden,
waaronder een toetsing van het model, dan wel de tekening op nieuwheid. 

Aangezien het voortduren van die situatie onwenselijk werd geoordeeld,
is in het kader van de WIPO naar een oplossing gezocht waar het
marginale en integrale stelsel in een zodanig verband zouden kunnen
worden ondergebracht dat toetreding tot dat verband aantrekkelijk zou
worden voor staten die een integraal onderzoek kennen. Dit resulteerde
in de Akte van Genève. 

2.2. Doelstelling en procedure 

De Akte van Geneve heeft dus tot doel om het internationale
registratiesysteem van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage
aantrekkelijker te maken voor nieuwe leden, in het bijzonder voor staten
die een integraal onderzoeksstelsel kennen. Door de uitbreiding van de
geografische reikwijdte van internationale bescherming voor modellen en
tekeningen wordt de Overeenkomst ook aantrekkelijker voor gebruikers.

De Akte van Genève houdt het huidige marginale stelsel in stand voor
staten die een marginaal onderzoek hanteren, en voorziet daarnaast in
nieuwe regels voor staten die een integrale onderzoekprocedure kennen.
Een uitgangspunt van deze Akte is dat de staten in veel gevallen zelf
kunnen bepalen welke artikelen van toepassing zijn op een internationale
aanvraag tot inschrijving waarbij hun land wordt aangewezen. Zo kan een
staat die een integraal onderzoek kent bepaalde extra kenmerken in de
internationale aanvraag eisen en deze formaliseren door kennisgeving van
een verklaring van deze kenmerken aan de Directeur-Generaal van de WIPO.
Ook kan een staat de standaardtaks vervangen door een individuele
aanwijzingstaks, die echter niet hoger mag zijn dan het bedrag van de
taksen dat via de nationale weg kan worden ontvangen. Door dit ‘à la
carte’ stelsel zal een aanvrager, naargelang de staten waar hij een
tekening of model wil inschrijven, verschillende voorwaarden moeten
vervullen om bescherming in die staten te verkrijgen.

De aanvrager kan zijn aanvraag - opgesteld in één taal (Engels of
Frans) én tegen een eenmalige betaling van taksen – ofwel
rechtstreeks bij het Internationaal Bureau van de WIPO indienen (directe
aanvraag), dan wel bij het nationale Bureau waar de aanvrager onder
valt, dat de aanvraag vervolgens doorzet naar het Internationaal Bureau
(indirecte aanvraag). Bij de aanvraag geeft hij aan in welke staten
bescherming van het model of tekening gewenst is. Het Internationaal
Bureau toetst of de aanvraag voldoet aan de formele vormvereisten (en
verricht daarmee de marginale toetsing). Na goedbevinding maakt het
Internationaal Bureau de inschrijvingsaanvraag bekend in het
“International Designs Bulletin” (www.wipo.int). Na bekendmaking
gaat elk Nationaal Bureau na in welke internationale inschrijvingen het
Bureau is aangewezen. Als bij de internationale inschrijving van een
tekening of model een staat is aangewezen waarin slechts marginaal wordt
getoetst, dan verkrijgt de tekening of het model automatisch bescherming
in die staat. Het Nationaal Bureau van die staat kan de inschrijving
namelijk niet weigeren met het argument dat niet zou zijn voldaan aan de
vormvereisten. Een internationale inschrijving kan alleen worden
geweigerd als de aanvraag niet voldoet aan de vereisten van het
integrale onderzoeksstelsel van een staat. In dit geval wordt het
Internationaal Bureau bericht dat de inschrijvingsaanvraag wordt
geweigerd en verkrijgt de betreffende tekening of het model geen
bescherming in die staat. 

De Akte van Genève bevat naar het oordeel van de regering meerdere een
ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94
Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of
plichten opleggen. Het betreft met name (onderdelen van) de in hoofdstuk
I van de Akte opgenomen artikelen waarin de internationale aanvraag en
internationale inschrijving is geregeld. De belangrijkste artikelen
zijn:

- artikel 3 dat de burger het recht toekent om een internationale
aanvraag in de zin van de Akte in te dienen;

- artikel 4 dat de procedure voor indiening van een internationale
aanvraag regelt;

- artikel 5 dat bepaalt aan welke vereisten een aanvraag moet voldoen;

- artikel 6 waarin de aanspraak op voorrang is geregeld;

- artikel 8 dat gaat over de correctie van onregelmatigheden in de
aanvraag;

- artikel 9 dat gaat over de datum van indiening van een aanvraag;

- artikel 10 dat de internationale inschrijving regelt;

- artikel 11 dat gaat over de opschorting van de inschrijving;

- artikel 12 waarin onder meer wordt aangegeven wat de rechtsgevolgen
van een weigering tot inschrijving zijn en welke rechtsmiddelen de
burger heeft in geval van een weigering tot inschrijving;

- artikel 14 waarin de rechtsgevolgen van een internationale
inschrijving zijn opgenomen; 

- artikel 15 over de ongeldigverklaring;

- artikel 16 waarin onder andere de rechtsgevolgen van de aantekening in
het internationaal register staan;

- artikel 17 over het tijdvak van de inschrijving en de tijdsduur van de
bescherming;

- artikel 18 dat gaat over informatieverstrekking.

2.3. Intergouvernementele organisatie - toetreding Europese Unie

De Akte van Genève heeft, behalve de uitbreiding van het internationale
inschrijvingstelsel van de Overeenkomst van ’s-Gravenhage met nieuwe
staten, ook tot doel om toetreding van intergouvernementele organisaties
mogelijk te maken. Een intergouvernementele organisatie kan partij
worden bij Akte van Genève als zij een bureau beheert waarbij
bescherming kan worden verkregen van tekeningen of modellen van
nijverheid voor het grondgebied van de organisatie. Hiermee biedt de
akte de gelegenheid om een link te leggen tussen het internationale
systeem van de overeenkomst en regionale systemen voor bescherming op
het gebied van modellen en tekeningen. 

De Europese Unie heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en is in
2006 toegetreden tot de Akte van Genève. Het in 2002 ingevoerde stelsel
van het gemeenschapsmodel biedt voor tekeningen en modellen op het hele
grondgebied van EU dezelfde bescherming met dezelfde rechtsgevolgen. Het
Bureau voor de Intellectuele Eigendom van de Europese Unie (afgekort
EU-IPO) is belast met het marginale onderzoek van internationale
inschrijvingsaanvragen waarbij de EU is aangewezen in de
inschrijvingsaanvraag. Door het EU- en internationale registratiesysteem
met elkaar te verbinden, kan met één enkele aanvraag bij het
Internationaal Bureau van de WIPO bescherming worden verkregen voor het
grondgebied van de EU en in de aangewezen verdragsluitende staten.

2.4 Europees Nederland

Het systeem voor internationale inschrijving van tekeningen of modellen
zoals geregeld in de Akte van Genève maakt het mogelijk om bescherming
te verkrijgen voor tekeningen en modellen op het grondgebied van de
partijen bij de Akte. Zoals hiervoor beschreven is de Europese Unie
toegetreden tot de Akte. Dit maakt het mogelijk om met gebruikmaking van
een internationale inschrijving bescherming voor tekeningen en modellen
te verkrijgen voor het grondgebied van de hele EU. Het is daarnaast
echter ook mogelijk om via een internationale inschrijving bescherming
te verkrijgen in één of meerdere lidstaten van de EU. Er wordt dan dus
geen bescherming gevraagd voor het gehele grondgebied van de EU, maar
slechts voor één of meerdere afzonderlijke lidstaten. Dit is echter
alleen mogelijk indien deze lidstaten, waaronder (het Europese deel van)
Nederland ook zelfstandig partij zijn bij de Akte van Genève. Om deze
reden is een groot aantal lidstaten van de Europese Unie tot de Akte
toegetreden. Door het BVIE worden België, Nederland en Luxemburg voor
de Akte beschouwd als één Verdragsluitende Partij. België en
Luxemburg zijn in 2013 partij geworden bij de Akte. Om het mogelijk te
maken dat de Akte ook in de Benelux-landen wordt toegepast, is het van
belang dat de Akte ook voor Nederland zal gelden.   

2.5. Caribisch Nederland

Het Koninkrijk der Nederlanden is sinds 1 januari 1995 partij bij de
Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom
(Agreement on Trade-Related aspects of Intellectual Property Rights)
(hierna: TRIPS-overeenkomst).  In artikel 25 van deze Overeenkomst is
bepaald dat de verdragsluitende staten moeten voorzien in de bescherming
van onafhankelijk vervaardigde tekeningen en modellen van nijverheid die
nieuw of oorspronkelijk zijn.

In de voormalige Nederlandse Antillen was echter niet voorzien in een
afzonderlijke regeling voor het tekeningen- of modellenrecht. Sinds de
opheffing van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 maken de
eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Caribisch Nederland)
als bijzondere gemeenten deel uit van Nederland. De staatskundige
hervorming in 2010 heeft geen verandering gebracht: de
TRIPS-overeenkomst gold destijds voor het land Nederland en het land
Nederlandse Antillen, en is na de transitie in Caribisch Nederland van
toepassing gebleven. Wel is de uitvoeringsverantwoordelijkheid van de
Nederlandse Antillen, voor zover het Caribisch Nederland betreft, naar
Nederland verschoven. Voor Caribisch Nederland is aan de bescherming ex
artikel 25 van de TRIPS-overeenkomst uitvoering gegeven via de
niet-geregistreerde bescherming van tekeningen- en modellen door de
Auteurswet BES. Aangezien Caribisch Nederland niet beschikt over aparte
wetgeving op het gebied van tekeningen of modellen en een stelsel voor
de inschrijving hiervan, kan de Akte van Genève aldus niet toegepast
worden en zal deze alleen voor het Nederlands grondgebied in Europa
gelden. 

2.6. Beschermingsduur

In de Akte van Genève is de minimale beschermingsduur voor de
internationale inschrijving verlengd van 10 jaar naar 15 jaar (3
periodes van vijf jaar), mits de wetgeving van de Verdragsluitende
Partij hierin voorziet. Zie hiervoor ook de toelichting op artikel 17 in
paragraaf 3.1 hieronder. 

3. Inhoud Akte van Genève 

3.1 Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1 bevat een opsomming van de gebruikte begrippen en de
afkortingen hiervan. In onderdeel i wordt de op 6 november 1925 te
’s-Gravenhage tot stand gekomen Schikking betreffende de
internationale inschrijving van tekeningen of modellen van nijverheid
omschreven als de Overeenkomst van ’s-Gravenhage. De term ‘Bureau’
(zie onderdeel xvi) kan betrekking hebben op zowel een nationaal, als op
een gemeenschappelijk Bureau; ook het Benelux-Bureau voor de
Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: BBIE)
valt onder deze definitie. 

Artikel 2 heeft betrekking op andere bescherming van modellen en
tekeningen op grond van wetgeving van de bij het verdrag aangesloten
staten of bepaalde verdragen. Hierbij kan het gaan om bescherming op
grond van merkenrecht, auteursrecht en mededingingsrecht. Ook doet de
Akte van Genève geen afbreuk aan de bescherming die krachtens de
Trips-overeenkomst wordt verleend aan tekeningen en modellen. Verder
wordt geen afbreuk gedaan aan bescherming die door verdragen inzake
auteursrecht wordt verleend aan werken van kunst en werken van
kunstnijverheid, aldus het eerste lid.

Het tweede lid bepaalt dat elke partij bij deze Akte de bepalingen van
het op 20 maart 1883 te Parijs tot stand gekomen Verdrag van Parijs tot
bescherming van de industriële eigendom (zie voor laatstelijk herziene
versie Trb. 1969, 144 en 1970, 187) dient na te leven. Deze verplichting
geldt ook voor de Verdragsluitende Partijen bij deze Akte die geen
partij zijn bij dit Verdrag van Parijs.

Artikel 3 omvat een ruim geformuleerde kring van (rechts)personen die
bevoegd zijn om een internationale aanvraag in te dienen. Ten opzichte
van (artikel 3 van) de Akte van ’s-Gravenhage is de toevoeging nieuw
dat ook een aanvrager die zijn “gewone verblijfplaats” op het
grondgebied van een Verdragsluitende Partij heeft bevoegd is een
aanvraag in te dienen. Door deze toevoeging wordt een eventuele enge
interpretatie van het begrip woonplaats in nationale wetgeving ter zijde
gezet.

Artikel 4, eerste lid, geeft aan dat de aanvrager de keuze heeft om zijn
internationale aanvraag in te dienen bij het Internationaal Bureau van
de WIPO of door tussenkomst van het Bureau van de verdragsluitende
staat, tenzij die staat heeft verklaard geen intermediair te willen
zijn. Dit laatste zal het geval zijn voor de Benelux; onder de
onderhavige Akte zullen ook geen internationale aanvragen ingediend
kunnen worden door tussenkomst van het BBIE.

Ingevolge het tweede lid kan het Bureau van een Verdragsluitende Partij
bij een indirecte aanvraag een taks voor doorzending van de aanvrager
verlangen. In regel 13 van het Reglement wordt de regelgeving over
indirecte aanvragen verder uitgewerkt.

Artikel 5 ziet op de inhoud van de internationale aanvraag. Het artikel
omvat een verplichte inhoud (eerste lid), een aanvullende verplichte
inhoud (tweede lid) en een facultatief onderdeel (derde lid). 

De inhoud van de internationale aanvraag is verder uitgewerkt in de
regels 7 tot en met 12 van het Reglement. In tegenstelling tot hetgeen
is bepaald in artikel 7, tweede lid, van de Akte van ’s-Gravenhage,
moet op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel v, van deze Akte de
Verdragsluitende Partij van de aanvrager nu altijd worden aangewezen in
de aanvraag. 

Het tweede lid heeft betrekking op verplichte aanvullende inhoud bij de
aanvraag in geval de nationale regelgeving van de aangewezen
Verdragsluitende Partij deze aanvullende kenmerken bij een aanvraag
vereist. Het gaat hierbij om de kenmerken zoals vermeld in sub b van het
tweede lid. Dergelijke Verdragsluitende Partijen kunnen een verklaring
deponeren bij de Directeur-Generaal van de WIPO dat deze aanvullende
informatie bij aanvragen vereist is, wanneer deze Partijen zijn
aangewezen bij de aanvraag (artikel 5, tweede lid, onderdeel a). De
facultatieve inhoud van de internationale aanvraag heeft betrekking op
alle overige kenmerken die in het Reglement genoemd worden, aldus het
derde lid. 

Ingevolge het vierde lid kan een internationale aanvraag meerdere
tekeningen of modellen bevatten, maar krachtens regel 7, zevende lid,
van het Reglement dienen alle voortbrengselen te behoren tot dezelfde
klasse van de internationale classificatie. 

Het vijfde lid biedt de gelegenheid om bij de aanvraag een verzoek tot
opschorting van publicatie te doen. Dit wordt verder geregeld in artikel
11.

Artikel 6 biedt de mogelijkheid om bij of na de internationale aanvraag
aanspraak te maken op voorrang van één of meerdere voorgaande
aanvragen die zijn ingediend in of voor een land dat partij is bij het
Verdrag van Parijs of de Wereldhandelsorganisatie. De internationale
aanvraag is gelijkgesteld aan een regelmatig depot in de betekenis van
artikel 4 van het Verdrag van Parijs en heeft vanaf de datum van
indiening een zelfstandig recht op voorrang. 

In artikel 7, eerste lid, wordt bepaald dat de voorgeschreven taksen een
aanwijzingstaks omvatten voor elke aangewezen Verdragsluitende Partij
bij de aanvraag. 

Het tweede lid geeft de mogelijkheid af te wijken van het eerste lid: de
aanwijzingstaks kan worden vervangen door een individuele
aanwijzingstaks voor elke Verdragsluitende Partij die een integraal
onderzoekstelsel kent. De individuele aanwijzingstaks kan ook gelden bij
vernieuwing van de inschrijving. De hoogte van de individuele
aanwijzingstaks kan worden vastgesteld door de betrokken
Verdragsluitende Partij, hetzij voor de eerste inschrijvingstermijn van
vijf jaar en voor elke vijf jaar verlenging, dan wel voor de maximale
beschermingsduur. In hoofdstuk 7 van het Reglement zijn nadere regels
met betrekking tot taksen opgenomen.

Artikel 8, eerst lid, geeft de aanvrager de mogelijkheid om
onregelmatigheden in de aanvraag binnen de voorgeschreven termijn te
corrigeren. Regel 14 van het Reglement voorziet in nadere regels met
betrekking tot de onregelmatigheden. Het tweede lid geeft de gevolgen
aan voor de internationale aanvraag als de aanvrager geen gehoor geeft
aan het verzoek van het Internationaal Bureau om de onregelmatigheden te
corrigeren. 

Artikel 9 bepaalt wat de datum van indiening van de internationale
aanvraag is als deze rechtstreeks, dan wel indirect wordt ingediend. 

Artikel 10 geeft een opsomming van taken van het Internationaal Bureau
van de WIPO op het gebied van inschrijving en publicatie. Het
Internationaal Bureau registreert op grond van het eerste lid elke
tekening of elk model waarop een aanvraag betrekking heeft. Het tweede
lid gaat nader in op de datum van de internationale inschrijving. Het
derde lid bepaalt dat de inschrijving gepubliceerd wordt en dat
exemplaren van de publicatie aan de aangewezen nationale Bureaus worden
doorgezonden. Het vierde lid heeft betrekking op de geheimhouding van
zowel aanvraag, als internationale inschrijving, tot aan de publicatie.
In lid vijf is bepaald dat vertrouwelijke afschriften van de
inschrijving aan elk aangewezen Nationaal Bureau worden toegezonden. Op
grond van onderdeel b van het vijfde lid kunnen nationale Bureaus
vertrouwelijke afschriften van de inschrijving alleen gebruiken voor
eigen onderzoek en deze behoren tot aan publicatie geheim te worden
gehouden. In geval van een administratieve of gerechtelijke procedure
over de bevoegdheid tot indiening van een aanvraag kan de informatie
over de internationale inschrijving op vertrouwelijke basis worden
gedeeld met betrokken partijen. 

Regels 15 en 17 van het Reglement gaan verder in op de inschrijving en
de publicatie. Regel 26 heeft betrekking op het Publicatieblad van het
Internationaal Bureau. 

Artikel 11 geeft regels over opschorting van de publicatie waarbij
rekening wordt gehouden met de diverse onderzoekstelsels van de
Verdragsluitende Partijen. Het eerste lid gaat over de nationale
regelgeving van Verdragsluitende Partijen voor opschorting van de
publicatie. Als de termijn van opschorting volgens de nationale
wetgeving van een aangewezen Verdragsluitende Partij korter is dan het
voorgeschreven tijdvak, of als de nationale wetgeving niet voorziet in
opschorting, dient de Verdragsluitende Partij hiervan in een verklaring
kennis te geven aan de Directeur-Generaal van de WIPO. 

In het tweede lid wordt beschreven wanneer publicatie plaatsvindt als er
een verzoek tot opschorting van de publicatie is gedaan. Hierbij wordt
rekening gehouden met het geval dat een Verdragsluitende Partij al dan
niet een verklaring zoals in het eerste lid heeft ingediend. Een
afwijking ten opzichte van de Akte van ‘s-Gravenhage is dat het
maximum tijdvak van opschorting van 12 maanden naar 30 maanden is
verlengd door regel 16, eerste lid, van het Reglement. Het derde lid
gaat over de manier waarop aanvragen tot opschorting worden behandeld
wanneer opschorting niet mogelijk is wegens de toepasselijke nationale
wetgeving van de aangewezen Verdragsluitende Partij. Het vierde lid
regelt het verzoek van de houder (de persoon namens wie een
internationale inschrijving wordt aangetekend in het internationale
register) tot vervroegde publicatie van de inschrijving en eveneens het
verzoek tot bijzondere toegang tot de internationale inschrijving door
een door de houder aangewezen derde. In het vijfde lid worden de
gevolgen geregeld van het afzien van de internationale inschrijving ten
aanzien van alle Verdragsluitende Partijen of van de beperking wat
betreft alle Verdragsluitende Partijen van de aanvraag tot één of
meerdere tekeningen of modellen. Het afzien van internationale
inschrijving leidt ertoe dat er geen publicatie zal volgen. Een
beperking van de inschrijving inzake een of meer tekeningen of modellen
heeft tot gevolg dat de andere tekeningen of modellen ook niet
gepubliceerd worden. Het zesde lid stelt als voorwaarde voor de
publicatie dat de voorgeschreven taksen op de voorgeschreven wijze
betaald moeten worden en eveneens de overlegging van het voorgeschreven
aantal reproducties, wanneer de aanvraag vergezeld is gegaan van
specimens van de tekening of het model. 

Artikel 12 geeft regels over de weigering van de rechtsgevolgen van de
internationale inschrijving door het Bureau van de aangewezen
Verdragsluitende Partij als niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor
de toekenning van bescherming ingevolge de nationale wetgeving. De
weigering mag niet gebaseerd zijn op de vorm of inhoud van de
internationale aanvraag zoals voorzien in deze Akte en het Reglement.

Het tweede lid regelt de termijn van kennisgeving van weigering door
nationale bureaus aan het Internationaal Bureau en bepaalt dat deze
kennisgeving alle gronden behoort te bevatten waarop de weigering is
gebaseerd. 

Het derde lid bepaalt in onderdeel a dat het Internationaal Bureau een
afschrift van de kennisgeving van weigering aan de houder verzendt.
Onderdeel b heeft betrekking op de rechtsmiddelen van de houder in geval
van weigering door het nationaal Bureau. De houder beschikt over
dezelfde rechtsmiddelen die op grond van nationale wetgeving van
toepassing zouden zijn bij weigering van een nationale aanvraag. De
middelen betreffen tenminste de mogelijkheid van een hernieuwd
onderzoek, dan wel herziening van of beroep tegen de weigering. 

In het vierde lid is bepaald dat het nationaal Bureau, dat aanvankelijk
de weigering heeft medegedeeld, deze weigering in zijn geheel of deels
kan intrekken. Hoofdstuk 3 van het Reglement gaat nader in op de
weigeringen en de ongeldigheidsverklaringen, waaronder de kennisgeving
van weigeringen en de vereisten waaraan kennisgevingen moeten voldoen.

Artikel 13 biedt Verdragsluitende Partijen de gelegenheid om hun
bijzondere vereisten ten aanzien van de eenheid van de tekening of het
model bekend te maken aan de Directeur-Generaal van de WIPO. In het
eerste lid worden deze bijzondere vereisten genoemd, te weten het
vereiste van eenheid van ontwerp, eenheid van vervaardiging, eenheid van
gebruik of toebehoren aan één en dezelfde verzameling of samenstelling
van artikelen, dan wel het claimen van een onafhankelijke en
onderscheiden tekening of model in dezelfde aanvraag. Overigens behoudt
de aanvrager het recht om meerdere tekeningen of modellen in de aanvraag
te vermelden, aldus het eerste lid. Het intreden van de rechtsgevolgen
van de internationale inschrijving overeenkomstig artikel 12, eerste
lid, kan door het Bureau van de Verdragsluitende Partij worden geweigerd
totdat is voldaan aan de bijzondere vereisten. Het derde lid maakt het
mogelijk aanvullende taksen te heffen als de inschrijving wordt
gesplitst als gevolg van dit artikel.

Artikel 14 behandelt de rechtsgevolgen van de internationale
inschrijving in de aangewezen Verdragsluitende Partij. Het eerste lid
schrijft voor dat vanaf de datum van de internationale inschrijving van
de aanvraag die inschrijving tenminste dezelfde rechtsgevolgen heeft als
een regelmatig ingediende aanvraag ter verkrijging van bescherming
krachtens de nationale wetgeving van de aangewezen Verdragsluitende
Partij. Indien geen weigering overeenkomstig artikel 12 is meegedeeld of
als die weigering is ingetrokken, heeft de internationale inschrijving
zoals deze is ontvangen door het aangewezen nationaal Bureau of zoals
deze is gewijzigd gedurende de procedure bij het Bureau volgens het
tweede lid dezelfde rechtsgevolgen als toekenning van bescherming van de
tekening of het model ingevolge de nationale wetgeving van de aangewezen
Verdragsluitende Partij. Op grond van het derde lid kan een
Verdragsluitende Partij, alwaar een aanvraag door middel van een
integraal onderzoek behandeld wordt, aan de Directeur-Generaal van de
WIPO bekend maken dat haar aanwijzing in een internationale inschrijving
geen rechtsgevolgen heeft als die Verdragsluitende Partij ook de staat
is waaruit de aanvrager afkomstig is. Anders gezegd het effect van
artikel 14 kan buiten werking worden gesteld met betrekking tot de
aangewezen staat, als de aanvrager ook uit deze staat afkomstig is en in
de betreffende staat een integrale procedure wordt toegepast. 

Artikel 15 gaat over de gedeeltelijke of volledige ongeldigverklaring.
Deze moet worden onderscheiden van de weigering ingevolge artikel 12.
Bij de ongeldigverklaring is de aanvraag gehonoreerd en heeft de
inschrijving al rechtsgevolgen, bij de weigering zijn de rechtsgevolgen
van de internationale inschrijving nooit erkend. Het eerste lid geeft de
houder de waarborg dat een ongeldigverklaring niet kan worden
uitgesproken zonder dat hij in staat is gesteld tijdig zijn rechten te
doen gelden, zoals het recht eerst gehoord te worden voordat de
inschrijving ongeldig wordt verklaard. Het tweede lid en regel 20 van
het Reglement regelen de kennisgeving van de ongeldigheidverklaring door
het nationaal Bureau van de Verdragsluitende Partij aan het
Internationaal Bureau, als de ongeldigverklaring niet langer vatbaar is
voor een herziening of beroep. 

Het eerste lid van artikel 16 betreft een opsomming van aantekeningen
van wijzigingen en andere aangelegenheden betreffende internationale
inschrijvingen in het internationaal register.

Het tweede lid geeft aan dat de rechtsgevolgen van de in het eerste lid
bedoelde aantekeningen dezelfde zijn als wanneer deze zouden zijn gedaan
in het nationale register. Hiervan wordt onderdeel iii van het eerste
lid uitgezonderd. Dit onderdeel betreft het benoemen van een
gemachtigde. Afwijken van gelijkheid in rechtsgevolgen is toegestaan
voor wijzigingen in eigendom zoals bedoeld in onderdeel i van het eerste
lid, zolang het Bureau van de Verdragsluitende Partij over zulke
wijzigingen de gevraagde verklaringen of documenten niet heeft
ontvangen. Het vierde lid regelt de publicatie van de betreffende
aantekeningen. Hoofdstuk vier van het Reglement werkt de regelgeving
omtrent aantekeningen van wijzigingen verder uit. 

Artikel 17 heeft betrekking op de termijn van het initiële tijdvak van
de internationale inschrijving, de vernieuwing van de inschrijving en de
minimale tijdsduur van de bescherming in de aangewezen Verdragsluitende
Partijen. Volgens het eerste lid is het initiële tijdvak vijf jaar
vanaf de datum van internationale inschrijving. 

De leden twee en drie bepalen de vernieuwing en de tijdsduur van de
bescherming. Een afwijking ten opzichte van de Akte van ’s-Gravenhage
is dat de minimale tijdsduur van de bescherming van 10 jaar naar 15 jaar
is verlengd, mits de wetgeving van de Verdragsluitende Partij hierin
voorziet. Dat is voor de Benelux-landen het geval: in BVIE is een
maximumduur van 25 jaar bepaald. 

Het vierde lid biedt de mogelijkheid de vernieuwing te beperken wat
betreft de aangewezen Verdragsluitende Partijen en aantallen tekeningen
of modellen. Het vijfde lid ziet op de aantekening van vernieuwing in
het internationale register en de publicatie hiervan. In hoofdstuk vijf
van het Reglement wordt de regelgeving omtrent vernieuwingen verder
uitgewerkt. 

In artikel 18 wordt de toegang tot informatie met betrekking tot
gepubliceerde internationale inschrijvingen gewaarborgd.

Artikel 19 heeft betrekking op de situatie dat meerdere staten hun
nationale wetgeving op het gebied van modellenrecht hebben geünificeerd
en de registratie toekennen aan een gemeenschappelijke Bureau. Dit is in
de Benelux het geval. De Benelux-landen hebben hun wetgeving op het
gebied van het modellenrecht geünificeerd en BBIE aangewezen als
gemeenschappelijk bureau voor de drie landen van de Benelux.

Krachtens artikel 20 zijn de Verdragsluitende Partijen bij de Akte ook
van rechtswege leden van de Unie van ’s-Gravenhage, die in het leven
is geroepen bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage van 6 november 1925.


Artikel 21 bevat in het eerste en tweede lid regels met betrekking tot
de samenstelling en taken van de Algemene Vergadering van
Verdragsluitende Partijen, het orgaan van de Unie dat is opgericht
middels het eerste lid van artikel 2 van de Aanvullende Akte van 1967,
welke Akte wordt gedefinieerd in artikel 1 van de Akte van Genève. De
Algemene Vergadering heeft onder andere tot taak het Reglement te
herzien (punt iv van onderdeel a van het tweede lid). Het derde lid gaat
nader in op het quorum. Het vierde lid betreft de wijze van
besluitneming binnen de Algemene Vergadering waarin gestreefd wordt naar
besluitvorming op basis van consensus. Om te voorkomen dat bij
stemmingen een intergouvernementele organisatie en haar lidstaten een
dubbele stem hebben, is in het vierde lid, onder b, onderdeel ii,
bepaald dat een intergouvernementele organisatie niet kan deelnemen aan
een stemming als één van haar lidstaten zelf zijn stemrecht uitoefent,
en omgekeerd. Verder is een stem die is uitgebracht door een
intergouvernementele organisatie gelijk aan het aantal stemmen dat
overeenkomt met het aantal lidstaten dat deel uitmaakt van haar
organisatie.

Artikel 22 gaat nader in de op rol van het Internationaal Bureau van de
WIPO. In het eerste lid worden de administratieve kerntaken van het
Bureau genoemd, waaronder de internationale inschrijving en bijbehorende
taken. Ook bereidt het bureau de bijeenkomsten van de Algemene
Vergadering voor en voorziet in het secretariaat. Het tweede tot en met
zesde lid hebben betrekking op de Directeur-Generaal, vergaderingen, de
rol en taken van het Internationaal Bureau en herzieningsconferenties. 

Artikel 23 stelt regels over de financiën van de Unie van
’s-Gravenhage. In het derde lid worden de bronnen van financiering
genoemd, waaronder de taksen. Het vierde lid gaat nader in op wijze van
vaststelling van taksen. 

In artikel 24 wordt geregeld welke aangelegenheden nadere uitwerking
behoeven in het Reglement. Het tweede lid bepaalt dat sommige bepalingen
van het Reglement uitsluitend bij unanimiteit of uitsluitend met een
meerderheid van vier vijfde door de Algemene Vergadering kunnen worden
gewijzigd. In het derde lid is bepaald dat in geval van onderlinge
strijdigheid de Akte voorrang heeft ten opzichte van het Reglement. 

In het eerste lid van artikel 25 is vastgelegd dat de Akte kan worden
herzien door een conferentie van de Verdragsluitende Partijen. Zo’n
wijzigingsverdrag zal de gebruikelijke inwerkingtredingsbepalingen
hebben, waarin verwezen wordt naar de interne goedkeuringsprocedures van
de verdragspartijen. In het tweede lid is bepaald dat de artikelen 21,
22, 23 en 26 kunnen worden gewijzigd door een herzieningsconferentie of
door de Algemene Vergadering overeenkomstig de bepalingen van artikel
26. In het geval van wijziging door de Algemene Vergadering is sprake
van een wijziging bij besluit van een orgaan van een internationale
(volkenrechtelijke) organisatie. De Algemene Vergadering vormt immers
een orgaan van de Unie van ’s-Gravenhage (zie hiervoor ook de
toelichting op artikel 20 en 21) dat besluiten kan nemen die bindend
zijn voor de partijen.  

De bevoegdheid van de Algemene Vergadering, zoals aangeduid in artikel
25, tweede lid, wordt verder uitgewerkt in artikel 26.  Dit artikel
geeft procedurele regels over het wijzigen van de artikelen 21, 22, 23 
en 26 middels de besluiten van de Algemene Vergadering. Ten aanzien van
de inwerkingtreding wordt in artikel 26, derde lid, een onderscheid
gemaakt tussen de wijzigingen van de artikelen 21, eerste, tweede,
vijfde, zesde en zevende lid, 22, 23 en 24, enerzijds, en artikel 21,
derde en vierde lid, anderzijds.  

De eerste categorie wijzigingen treedt op grond van artikel 26, derde
lid, onderdeel a, in werking, voor alle partijen, nadat drie kwart van
de partijen de wijziging hebben aanvaard. Voor het van kracht worden van
zo’n wijzigingsbesluit is dus nog een nadere rechtshandeling van
partijen nodig. Om die reden is er geen sprake meer van een “puur”
besluit in de zin van artikel 92 van de Grondwet, maar van een besluit
met verdragskarakter. De op deze manier tot stand gekomen wijzigingen
zullen dan ook als verdragen worden beschouwd en aan het parlement ter
goedkeuring worden voorgelegd. 

Artikel 26, derde lid, onderdeel b, bepaalt dat de tweede categorie -
wijziging van artikel 21, derde en vierde lid, - zes maanden na aanname
door de Algemene Vergadering in werking treedt. Voor het van kracht
worden van zo’n besluit van de Algemene Vergadering is geen nadere
rechtshandeling van partijen nodig. In dit geval is dan ook geen sprake
van een besluit met verdragskarakter. Volledig “puur” is zo’n
besluit niet, omdat een partij bezwaar kan maken tegen de wijziging en
daarmee de inwerkingtreding van de wijziging kan tegenhouden. Echter,
doorslaggevend is dat binding automatisch tot stand komt en daarom
worden deze wijzigingsbesluiten gekwalificeerd als besluiten van een
volkenrechtelijke organisatie. 

Artikel 27 regelt op welke wijze staten en intergouvernementele
organisaties een Verdragsluitende Partij kunnen worden bij de Akte, te
weten elke staat die lid is van de WIPO en elke intergouvernementele
organisatie die een bureau beheert waarbij bescherming van tekeningen en
modellen kan worden verkregen en waarvan minstens één van de lidstaten
van deze intergouvernementele organisatie lid is van de WIPO. Het tweede
en derde lid gaan in op de mogelijkheid tot ondertekenen en bekrachtigen
van de Akte of tot toetreden tot de Akte. 

Artikel 28 stelt regels over de inwerkingtreding van deze Akte en bevat
bepalingen over de inwerkingtreding van de Akte voor staten en
intergouvernementele organisaties die hun akte deponeren na de
inwerkingtreding van de Akte. 

In artikel 29 is een verbod op het maken van elk voorbehoud ten aanzien
van de onderhavige Akte opgenomen. 

Artikel 30 bevat procedurele voorschriften over het afleggen en
intrekken van verklaringen door Verdragsluitende Partijen. 

Artikel 31 regelt in het eerste lid de verdragsrelaties tussen de staten
die partij zijn bij zowel de onderhavige Akte, als de Akte van
’s-Gravenhage of bij de Akte van Londen. Het tweede lid regelt de
betrekkingen tussen staten die partij zijn bij zowel deze Akte, als bij
de Akte van ’s-Gravenhage of de Akte van Londen, en staten die partij
zijn bij de Akte van ’s-Gravenhage of de Akte van Londen en geen
partij zijn bij deze Akte.

Artikel 32 bevat regels over de opzegging van de Akte door een
Verdragsluitende Partij. 

Artikel 33 schrijft onder meer voor in welke talen de Akte wordt
gesloten.

In artikel 34 wordt de Directeur-Generaal van de WIPO aangewezen als de
depositaris.

Kennisgevingen

Op het tijdstip van de nederlegging van de akte van bekrachtiging zullen
voor Europees Nederland verklaringen worden afgelegd aangaande de
volgende artikelen:

artikel 4, lid 1, onderdeel b: er mogen geen internationale aanvragen
worden ingediend door tussenkomst van het BBIE;

artikel 11, lid 1, onderdeel a: de termijn van opschorting van
publicatie van een Benelux-tekening of model bedraagt 12 maanden;

artikel 17, lid 3, onderdeel c: de maximumbeschermingsduur bepaald in
BVIE is 25 jaar;

artikel 19: BBIE is aangewezen als gemeenschappelijk bureau voor de drie
landen van de Benelux. Het geheel van de grondgebieden van de drie
landen waarop BVIE van toepassing is wordt beschouwd als één enkele
Verdragsluitende Partij voor de toepassing van de Artikelen 1, 3 tot 18
en 31 van de Akte van Genève.   

 

4. Uitvoeringswetgeving 

De Akte van Genève noopt niet tot aanpassing van het BVIE en de
regelgeving is voor Europees Nederland dus al conform de Akte.

5. Koninkrijkspositie 

De Akte van Genève zal voor het Europese deel van Nederland gelden. De
Akte van Genève zal niet van toepassing zijn voor het Caribische deel
van Nederland. Zie voor een toelichting op deze aspecten ook paragrafen
2.4 en 2.5. 

De regering van Aruba heeft te kennen gegeven medegelding van het
Verdrag wenselijk te achten. Hiervoor is uitvoeringswetgeving vereist.
Deze zal in een nieuwe landsverordening worden opgenomen. Aruba acht
medegelding van belang aangezien het bedrijfsleven dan kan kiezen voor
een afzonderlijke inschrijving van een tekening of model voor het land
Aruba. 

Ook de regering van Curaçao acht medegelding van het Verdrag wenselijk.
De uitvoeringswetgeving is in concept gereed, maar moet nog het
wetgevingstraject doorlopen.

De regering van Sint Maarten beraadt zich nog over de wenselijkheid van
medegelding. 

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

 Besluit 2006/954/EG van de Raad van 18 december 2006 tot goedkeuring
van de toetreding van de Europese Gemeenschap tot de Akte van Genève
bij de Overeenkomst van ’s-Gravenhage betreffende de internationale
registratie van tekeningen en modellen van nijverheid, aangenomen te
Genève op 2 juli 1999 (PbEU 2006, L 386). 

 Verordening 6/2002/EG van de Raad van 12 december 2011 betreffende
Gemeenschapsmodellen (PbEG 2002, L 3/1). 

 Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom
van 15 april 1994, bijlage I C bij Overeenkomst tot oprichting van de
Wereldhandelsorganisatie. Deze overeenkomst is voor Nederland op 1
januari 1995 in werking getreden (Trb. 1995, 130 en Stb. 1994, 947).

 PAGE   12 

	 PAGE   \* MERGEFORMAT 6