[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D27319, datum: 2018-05-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van het Caribische deel van Nederland, en de Verenigde Staten van Amerika inzake het luchtvervoer tussen het Caribische deel van Nederland en de Verenigde Staten van Amerika; Washington, 17 januari 2018 (2018D27318)

Preview document (šŸ”— origineel)


Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van
het Caribische deel van Nederland, en de Verenigde Staten van Amerika
inzake het luchtvervoer tussen het Caribische deel van Nederland en de
Verenigde Staten van Amerika; Washington, 17 januari 2018 (Trb. 2018, 22
)

Toelichtende nota

I. Inleiding

De luchtvaartrelatie tussen het Caribische deel van Nederland en de
Verenigde Staten van Amerika werd geregeld in het op 14 juli 1998 te
Washington tot stand gekomen Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden voor de Nederlandse Antillen en de Verenigde Staten van
Amerika inzake het luchtvervoer tussen de Nederlandse Antillen en de
Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1998, 207), zoals gewijzigd bij een
op 27 november 2007 te Washington tot stand gekomen notawisseling
houdende een verdrag tot wijziging (Trb.Ā 2008, 8) (hierna: het huidige
Verdrag). Naar aanleiding van de staatkundige herstructurering binnen
het Koninkrijk achtten de luchtvaartautoriteiten van Nederland en de
Verenigde Staten van Amerika het wenselijk om een nieuw verdrag te
onderhandelen. Het Luchtvaartverdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden, ten behoeve van het Caribische deel van Nederland, en de
Verenigde Staten van Amerika inzake het luchtvervoer tussen het
Caribische deel van Nederland en de Verenigde Staten van Amerika
(hierna: het Verdrag) is het resultaat van die onderhandelingen. 

Het Verdrag vervangt bij inwerkingtreding het huidige Verdrag in de
relatie tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van het
Caribische deel van Nederland, en de Verenigde Staten van Amerika. 

Het Verdrag strekt ertoe de luchtvaartverbindingen tussen het Caribische
deel van Nederland en de Verenigde Staten van Amerika te regelen en valt
vanwege de liberale inhoud in de categorie ā€œOpen Skiesā€, waarin
wordt voorzien in een zo groot mogelijke operationele en commerciƫle
vrijheid voor de luchtvaartmaatschappijen. Voor wat betreft het
luchtvervoer tussen het Caribische deel van Nederland en de Verenigde
Staten van Amerika kent het Verdrag geen beperking ten aanzien van
capaciteit en frequentie. 

Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het
oordeel van de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de
zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan de door de
respectieve partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks
rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft met name bepalingen
met betrekking tot toepassing van wetten (artikel 5), commerciƫle
mogelijkheden (artikel 8), douanerechten en heffingen (artikel 9),
gebruikersheffingen (artikel 10), eerlijke concurrentie (artikel 11) en
prijzen (artikel 12).

II. Artikelsgewijze toelichting  

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Artikel 1 bevat definities van enkele in het Verdrag voorkomende, voor
luchtvaartverdragen gebruikelijke begrippen. Tevens is een nadere
aanduiding van het Caribische deel van Nederland opgenomen, dat wil
zeggen de eilanden Bonaire, Saba en Sint Eustatius. 

Artikel 2 (Verlening van rechten)

In artikel 2 worden de (vervoers)rechten aangegeven die in het kader van
het Verdrag worden verleend, te weten het recht van overvlucht en
technische landing, het recht om van, naar en via het grondgebied van de
andere partij naar een aantal verder gelegen bestemmingen te vliegen in
overeenstemming met de routetabel zoals bepaald in het eerste lid,
onderdeel c, alsmede het recht om geregelde luchtdiensten en
chartervluchten van, naar en via hun wederzijdse grondgebieden te
onderhouden. In het vijfde lid wordt bepaald dat wanneer een partij ten
aanzien van chartervluchten verschillende regels, voorschriften,
bepalingen, voorwaarden of beperkingen hanteert voor een of meerdere van
de eigen luchtvaartmaatschappijen of die van andere landen, de
luchtvaartmaatschappijen van de andere partij aan de minst restrictieve
criteria zullen worden onderworpen. Voorts zijn beide partijen verplicht
zich te houden aan de regels met betrekking tot de bescherming van de
passagiersfondsen, annuleringen door passagiers en terugbetalingen.

Artikel 3 en 4 (Aanwijzing en intrekking van de aanwijzing)

Voor het uitvoeren van de luchtdiensten wordt in artikel 3 de aanwijzing
van de luchtvaartmaatschappijen geregeld. Er bestaan geen beperkingen
bestaan ten aanzien van het aantal luchtvaartmaatschappijen dat kan
worden aangewezen en onder het verdrag luchtdiensten mag verrichten. Er
is voorzien in de aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in
het Caribische deel van Nederland. Ook wordt bepaald onder welke
voorwaarden de benodigde exploitatievergunningen worden verleend.
Artikel 4 geeft de luchtvaartautoriteiten van elke partij het recht om
de aan de door de andere partij aangewezen luchtvaartmaatschappijen
verstrekte exploitatievergunningen in te trekken, op te schorten, te
beperken of aan voorwaarden te onderwerpen.

Artikel 5 (Toepassing van wetgeving) 

In artikel 5 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de
luchtvaartuigen van de door de ene partij aangewezen
luchtvaartmaatschappijen dienen te voldoen aan de wet- en regelgeving
van de andere partij ten aanzien van de binnenkomst op, het vliegen
over, het verblijf op en het vertrek uit het grondgebied van deze
partij. Dit geldt ook voor bemanning, passagiers, vracht of post. 

Artikel 6 (Veiligheid)

In het eerste lid van artikel 6 wordt bepaald dat geldende bewijzen van
luchtwaardigheid, bewijzen van bekwaamheid en vergunningen uitgegeven of
bekrachtigd in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de ene
partij, en die nog niet verlopen zijn, zullen worden erkend als geldig
door de andere partij, mits deze voldoen aan de minimumeisen van het
Verdrag van Chicago. Op grond van het eerste lid behoudt elke partij het
recht om bewijzen van bekwaamheid en vergunningen te weigeren die door
de andere partij of door een derde land aan onderdanen van de
eerstgenoemde partij zijn toegekend of ten behoeve van die onderdanen
zijn bekrachtigd. Het tweede lid van artikel 6 bepaalt dat een partij om
consultaties kan verzoeken bij de andere partij met betrekking tot de
veiligheidsstandaarden en kunnen als ultimum remedium de rechten van de
betreffende luchtvaartmaatschappij worden geweigerd, ingetrokken,
opgeschort, beperkt of aan voorwaarden worden onderworpen totdat de
geconstateerde tekortkomingen in het toezicht door de
luchtvaartautoriteit zijn verholpen dan wel opgelost.

Artikel 7 (Luchtvaartbeveiliging)

Artikel 7 verwijst naar de meest recente door de Internationale
Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) vastgestelde veiligheids- en
beveiligingsstandaarden en aanbevolen praktijken voor de internationale
burgerluchtvaart. In dit artikel zijn een procedure en een aanpak
geregeld in het geval het Caribische deel van Nederland of de Verenigde
Staten twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en
beveiligingsstandaard door de andere partij wordt nageleefd en
gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden.
Indien maatregelen uitblijven, biedt artikel 7 de mogelijkheid om de
vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars
grondgebied in te trekken, op te schorten, te beperken of aan
voorwaarden te onderwerpen. Verder wordt verwezen naar de door de ICAO
vastgestelde veiligheids- en beveiligingsstandaarden, die, voor zover
van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen het
Caribische deel van Nederland en de Verenigde Staten van Amerika, in
acht moeten worden genomen.

Artikel 8 (Commerciƫle mogelijkheden)

Dit artikel geeft invulling aan de commerciƫle mogelijkheden voor de
luchtvaartmaatschappijen van beide partijen. Deze omvatten onder meer
het recht van de luchtvaartmaatschappijen om kantoren te vestigen op het
grondgebied van de andere partij ter promotie en verkoop van
luchtdiensten en andere daaraan gerelateerde producten. Het tweede lid
van artikel 8 voorziet in de mogelijkheid voor luchtvaartmaatschappijen
om eigen personeel op het grondgebied van de andere partij te laten
werken met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving op dat
terrein. Het derde lid voorziet in grondafhandeling die optimale
mogelijkheden geeft voor vrije keuze tussen aanbieders.

De inkomsten uit verkoopactiviteiten van een luchtvaartmaatschappij
mogen zonder belemmeringen worden uitgevoerd naar het land van herkomst.
De transfer van de inkomsten kan plaatsvinden in inwisselbare
munteenheden en zal niet worden belast, afgezien van de normaal door
banken in rekening gebrachte kosten voor omwisselen en overboeken. Het
zevende lid bevat een uitgebreid code-share regime dat ook code-share
met derde landen mogelijk maakt. Het achtste lid bepaalt dat
samenwerking op het gebied van intermodaal vervoer tot de mogelijkheid
behoort.

Artikel 9 (Douanerechten en heffingen)

Artikel 9 bevat een bepaling over volledige vrijstelling van
importbeperkingen, douanerechten, accijnzen, inspectiekosten en andere
nationale rechten en lasten die elk van de partijen, op basis van
wederkerigheid, kan verlenen aan de aangewezen luchtvaartmaatschappijen
van de andere partij voor zover dat is toegestaan door haar nationale
wetgeving. 

Artikel 10 (Gebruikersheffingen)

Artikel 10 voorziet in nadere regels over luchthavengelden en andere
gebruikersheffingen. In dit artikel wordt onder meer verankerd dat de
luchthavengelden en gebruikersheffingen die door de partijen in rekening
worden gebracht aan de luchtvaartmaatschappijen juist, redelijk,
non-discriminatoir en kosten gerelateerd zijn en proportioneel verdeeld
worden over alle categorieƫn gebruikers van de desbetreffende
luchthaven(s) of luchthavensystemen. Het derde lid bepaalt dat de
partijen daarbij aangespoord worden om consultaties tussen de bevoegde
autoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen te entameren teneinde
informatie uit te wisselen over de redelijkheid en hoogte van de
heffingen. 

Artikel 11 (Eerlijke concurrentie)

In artikel 11 zijn bepalingen opgenomen teneinde de eerlijke
concurrentie tussen de luchtvaartmaatschappijen van beide partijen te
waarborgen. Elke partij staat toe dat de luchtvaartmaatschappijen zelf
het aantal frequenties en capaciteit kunnen bepalen dat zal worden
ingezet in het internationale verkeer. Er bestaat geen verplichting tot
het indienen van schemaā€™s anders dan voor informatie doeleinden. Er
mogen geen concurrentievervalsende maatregelen worden genomen die
strijdig zijn met de doelstellingen van het Verdrag.

Artikel 12 (Tarieven)

Ingevolge het eerste lid staat het luchtvaartmaatschappijen vrij om hun
tarieven vast te stellen op basis van commerciƫle marktoverwegingen. De
mogelijkheid van interventie door de partijen is daarbij beperkt tot
bepaalde specifiek omschreven gevallen. Er bestaat geen verplichting tot
het indienen van de te hanteren tarieven aan de luchtvaartautoriteiten
van de andere partij. Op verzoek van de luchtvaartautoriteit van de
andere partij zal dergelijke informatie wel ter beschikking worden
gesteld. Het derde lid belet een partij eenzijdige actie te ondernemen
ter voorkoming van het instellen of voortzetten van een bepaald tarief
door de luchtvaartmaatschappij(en) en voorziet hiertoe in een
consultatieprocedure met de andere partij. 

Artikelen 13 ā€“ 17 (Procedurele- en slotbepalingen)

De artikelen 13 tot en met 17 bevatten louter procedurele
standaardbepalingen met betrekking tot onder meer consultaties (artikel
13), geschillenbeslechting (artikel 14), beƫindiging van het Verdrag
(artikel 15) en de wijze van inwerkingtreding van het Verdrag (artikel
17), alsmede de gebruikelijke slotbepalingen.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden alleen
voor het Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Saba en
Sint Eustatius) gelden.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 PAGE   \* MERGEFORMAT 3 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).