[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D42116, datum: 2018-09-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Mexicaanse Staten; ā€™s-Gravenhage, 24 april 2018 (2018D42115)

Preview document (šŸ”— origineel)


Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Verenigde Mexicaanse Staten; ā€™s-Gravenhage, 24 april 2018 (Trb. 2018,
57)

Toelichtende nota

1. Inleiding

Op 12 en 13 september 2012 vonden te Mexico-Stad bilaterale
onderhandelingen plaats tussen de luchtvaartautoriteiten van Mexico en
Nederland. Deze besprekingen hebben geresulteerd in het Verdrag inzake
luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde
Mexicaanse Staten (hierna: ā€œhet Verdragā€). Het Verdrag vervangt, in
de relatie tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van het
Europese en het Caribische deel van Nederland, en Mexico, de op 6
december 1971 te Mexico-Stad tot stand gekomen Luchtvaartovereenkomst
tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van
de Verenigde Mexicaanse Staten (hierna: ā€œde huidige
Luchtvaartovereenkomstā€) (Trb. 1972, 35) die vanaf 6 december 1971
voorlopig werd toegepast door het gehele Koninkrijk en op 22 januari
1973 in werking is getreden voor het gehele Koninkrijk. De huidige
Luchtvaartovereenkomst is op 11 oktober 1978 (Trb. 1979, 28) en op 24
augustus 1992 (Trb. 1992, 151) gewijzigd.

Het afsluiten van een nieuw Verdrag werd door beide verdragsluitende
partijen noodzakelijk geacht teneinde tegemoet te komen aan de
ontwikkelingen in de luchtvaart en meer in het bijzonder om tegemoet te
komen aan de commerciƫle en operationele wensen van de luchtvaartsector
van beide verdragsluitende partijen. Tevens zijn de standaardbepalingen
ten aanzien van veiligheid en beveiliging van de luchtvaart opgenomen
teneinde te voldoen aan de internationale verplichtingen ter zake.

Om te voldoen aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5
november 2002 in de zogenaamde ā€œOpen Skiesā€ zaken, is op 29 april
2004 Verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad
inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake
luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (PbEU 2004, L 157 van
30-04-2004 (hierna: de ā€œUitspraakā€) vastgesteld. 

Bepaalde artikelen in de huidige Luchtvaartovereenkomst waren niet
verenigbaar met het recht van de Europese Unie. De desbetreffende
artikelen, zoals nu overeengekomen in het Verdrag, zijn in lijn met het
recht van de Europese Unie.ā€

Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het
oordeel van de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de
zin van de artikelenĀ 93 en 94 van de Grondwet, die aan de door de
Verenigde Mexicaanse Staten aangewezen luchtvaartmaatschappijen
rechtstreeks rechten toekennen. Het betreft artikel 3, tweede lid,
aanhef, onder c (onverwijlde verlening exploitatievergunning), artikel
3, derde lid (aanvangen exploitatie na ontvangst exploitatievergunning)
en de te exploiteren routes als vervat in de Bijlage. Verder worden aan
de door de respectieve verdragsluitende partijen aangewezen
luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toegekend of plichten
opgelegd met name in de bepalingen met betrekking tot tarieven (artikel
5), commerciƫle activiteiten (artikel 6), verandering van luchtvaartuig
(artikel 7), eerlijke concurrentie (artikel 8), douanerechten en
heffingen (artikel 9), gebruikersheffingen (artikel 10), dubbele
belasting (artikel 11), overmaking van gelden (artikel 12), toepassing
van wetten, voorschriften en procedures (artikel 13) en dienstregeling
(artikel 17).

2. Reikwijdte

De relevante markt van luchtverbindingen wordt bestreken door zowel het
Europese als het Caribische deel van Nederland enerzijds en Mexico
anderzijds. Het Verdrag is ingevolge artikel 23 van het Verdrag van
toepassing op het grondgebied van het Europese deel en van het
Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en
Saba) (hierna: ā€œCNā€).

Ook de markt van CN wordt dus door het Verdrag ontsloten. Praktisch
gezien heeft dit tot gevolg dat het Koninkrijk, op grond van artikel 3
van het Verdrag, Europese luchtvaartmaatschappijen kan aanwijzen die
gevestigd zijn in het Europese deel van Nederland alsmede
luchtvaartmaatschappijen die voldoen aan de vestigingseisen van CN. 

Op grond van het Verdrag kunnen in CN alleen luchtvaartmaatschappijen
die in CN gevestigd zijn worden aangewezen. Het is in dit geval niet
nodig gebleken om het Bestuurscollege van Bonaire over het Verdrag te
informeren of te consulteren, omdat er op dit moment op Bonaire geen
commerciƫle luchtvaartmaatschappijen zijn gevestigd die in aanmerking
komen om onder het Verdrag aangewezen te kunnen worden. 

Bij het formuleren van artikel 3 van het Verdrag is uitdrukkelijk
rekening gehouden met de voorschriften die bij en krachtens het op 25
maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (VWEU) aan landen en gebieden overzee (LGOā€™s) worden
gesteld. LGOā€™s zijn gebieden die doorgaans een bijzondere relatie
hebben met een EU-lidstaat. CN is een LGO-gebied. De EU LGO-regelgeving
is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling van LGO-gebieden. Van
belang is dat het EU LGO-besluit het uitsluitend aanwijzen van
CN-luchtvaartmaatschappijen in CN niet verbiedt. Wel is het LGO-gebieden
verboden Europese luchtvaartmaatschappijen een minder gunstige
behandeling te geven dan luchtvaartmaatschappijen uit andere derde
landen. Daarvan is hier echter geen sprake aangezien het Verdrag met de
Verenigde Mexicaanse Staten noch aan Europese luchtvaartmaatschappijen
noch aan luchtvaartmaatschappijen uit derde landen rechten biedt voor
wat betreft de vestiging en aanwijzing in CN.

De bepalingen uit de huidige Luchtvaartovereenkomst blijven vooralsnog
van kracht voor Aruba, CuraƧao en Sint Maarten.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende,
voor luchtvaartverdragen gebruikelijke, begrippen. Het Verdrag voorziet,
gelet op de reikwijdte daarvan, mede in een definitie van CN en de uit
dat gebied afkomstige ingezetenen. Tevens is in het tweede lid
aangegeven dat de Europese wet- en regelgeving mede van toepassing is op
het Europese deel van Nederland.

Artikel 2 (Verlening van rechten)

In dit artikel worden de (vervoers)rechten opgesomd die de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen onder het Verdrag mogen uitvoeren. 

Artikelen 3 en 4 (Aanwijzing en verlening/intrekking en schorsing van
vergunningen)

Het Verdrag schept voor de verdragsluitende partijen de mogelijkheid tot
meervoudige aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen en geeft de
voorwaarden aan waaraan de luchtvaartmaatschappijen van beide
verdragsluitende partijen moeten voldoen om voor aanwijzing in
aanmerking te komen.

Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4, conform de eerdergenoemde uitspraak
van het Europese Hof van Justitie, zodanig geformuleerd dat ook in het
Europese deel van Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappijen
afkomstig uit andere EU-Lidstaten door Nederland kunnen worden
aangewezen (artikel 3) of, waar nodig, de exploitatievergunning kan
worden geweigerd, ingetrokken, geschorst of beperkt, bijvoorbeeld als
niet (langer) aan de vereisten voor eigendom wordt voldaan of de
operaties niet (langer) plaatsvinden overeenkomstig standaarden van de
Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart (hierna: ā€œICAOā€)
(artikel 4). 

Tenslotte is voorzien in de mogelijke aanwijzing van
luchtvaartmaatschappijen gevestigd in CN. Zie hiervoor ook paragraaf 2
(Reikwijdte) van deze toelichtende nota. 

Artikel 5 (Tarieven)

Artikel 5 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen de tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en
onder welke voorwaarden de verdragsluitende partijen kunnen
interveniƫren.

Artikel 6 (Commerciƫle activiteiten)

Teneinde tegemoet te komen aan de huidige eisen die de luchtvaartsector
stelt aan het uitoefenen van commerciƫle activiteiten, daaronder
begrepen het uitoefenen van activiteiten op het grondgebied van de
andere verdragsluitende partij, biedt het eerste lid van artikel 6 onder
meer het recht aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) om kantoren
te vestigen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij ter
promotie en verkoop van luchtdiensten en andere daaraan gerelateerde
producten (inclusief de inhuur van derden). Tevens voorziet artikel 6 in
de mogelijkheid voor luchtvaartmaatschappijen om eigen specialistisch
personeel op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij te
laten werken (tweede lid) of om het personeel in te schakelen van een
ander bedrijf dat door die partij daartoe gemachtigd is (derde lid). 

Het vierde lid van artikel 6 voorziet in grondafhandeling die optimale
mogelijkheden geeft voor vrije keuze tussen aanbieders op het
grondgebied van de andere verdragsluitende partij, met inachtneming van
de geldende wet- en regelgeving op dat terrein, inclusief, wat betreft
het Europese deel van Nederland, de voor het Europese deel van Nederland
geldende EU wet- en regelgeving.

Daarnaast biedt het vijfde lid van dit artikel mogelijkheden voor
uitgebreide commerciƫle samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen,
zoals door middel van zogenaamde code-sharing regelingen, hetgeen voor
de bestaande luchtvaartallianties van groot belang is. 

Tot slot is in het zesde lid bepaald dat alle activiteiten slechts
kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de voor een
verdragsluitende partij geldende wet- en regelgeving op dat terrein,
inclusief de voor het Europese deel van Nederland geldende
EU-regelgeving.

Artikel 7 (Verandering van luchtvaartuig)

Dit artikel maakt het mogelijk op (delen van) de routes zoals neergelegd
in de routetabel in de bijlage het overstappen van passagiers te
faciliteren en - waar commercieel opportuun - gebruik te maken van
partners. Het is aangewezen luchtvaartmaatschappijen toegestaan op
(delen van) een gespecificeerde route elk vliegtuig in te zetten, mits
deze route verbonden is met het grondgebied van de aanwijzende partij.
Hierbij mag gebruikt gemaakt worden van eigen, eventueel geleasede,
apparatuur. De aangewezen maatschappij mag hierbij gebruik maken van
verschillende of identieke vluchtnummers. Het vierde lid bepaalt dat de
luchtvaartautoriteiten van de andere partij hiervoor vooraf toestemming
dienen te geven. Voor de positie van Schiphol als overstapluchthaven is
dit artikel eveneens van belang. 

Artikel 8 (Eerlijke concurrentie)

In artikel 8 zijn bepalingen opgenomen teneinde de eerlijke concurrentie
tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende
partijen te waarborgen. 

Elke verdragsluitende partij zet zich er op grond van het tweede lid van
dit artikel voor in om alle vormen van discriminatie of oneerlijke
concurrentie ten opzichte van de aangewezen maatschappijen van de andere
verdragsluitende partij teniet te doen. Het derde lid bepaalt dat de
luchtvaartmaatschappijen op basis van commerciƫle overwegingen zelf hun
frequentie en capaciteit voor internationaal luchtvervoer mogen bepalen.
Het vierde lid verbiedt het opleggen van specifieke
concurrentievervalsende maatregelen. 

Artikel 9 (Douanerechten en heffingen)

Dit artikel bepaalt dat de luchtvaartuigen van de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen die op de internationale routes onder het
Verdrag opereren, alsmede de normale boorduitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen en boordproviand
van de aangewezen luchtvaartmaatschappij op basis van wederkerigheid
vrijgesteld zijn van douanerechten, inspectiekosten en andere rechten en
heffingen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, op
voorwaarde dat dat de normale boorduitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen en boordproviand
aan boord blijven van het luchtvaartuig totdat zij weer worden
uitgevoerd. Overeenkomstig EU-wet- en regelgeving kan Nederland een
belasting op brandstof opleggen tussen een punt op het grondgebied in
het Europese deel van Nederland en het grondgebied van een andere
EU-Lidstaat.

Artikel 10 (Gebruikersheffingen)

In artikel 10 wordt overeengekomen dat de gebruikersheffingen
rechtvaardig, redelijk en niet onredelijk discriminatoir dienen te zijn
en in redelijkheid en billijkheid worden opgelegd aan alle categorieƫn
gebruikers van de desbetreffende luchthaven(s) of luchthavensystemen.

Artikel 11 (Dubbele belasting)

Dit artikel stelt vast dat de inkomsten, voordelen en winsten van de
aangewezen luchtvaartmaatschappijen belast zullen worden op basis van
het op 27 september 1993 te 's-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Mexicaanse Staten
tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan
van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb.
1993, 160) en het op 11 december 2008 te Mexico-Stad tot stand gekomen
Protocol tot wijziging van dat verdrag (Trb. 2009, 16).

Artikel 12 (Overmaking van gelden)

Dit artikel bepaalt dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten van een
aangewezen luchtvaartmaatschappij mogen worden uitgevoerd naar het land
van herkomst in vrij inwisselbare munteenheden tegen de op dat moment
geldende wisselkoers en dat deze niet worden belast afgezien van de
normaal door banken in rekening gebrachte kosten voor de verleende
diensten. 

Artikel 13 (Toepassing van wetten, voorschriften en procedures)

In artikel 13 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de
luchtvaartuigen van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen dienen te
voldoen aan de wetten, voorschriften en procedures van de ontvangende
verdragsluitende partij ten aanzien van binnenkomst op, het verblijf op
of het vertrek vanuit het grondgebied van deze verdragsluitende partij.
Dit geldt ook voor bemanning, passagiers en/of vracht en post.

Artikel 14 (Erkenning van bewijzen en vergunningen)

Geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en
vergunningen uitgegeven door de ene verdragsluitende partij, en die nog
niet verlopen zijn, zullen worden erkend als geldig door de andere
verdragsluitende partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het
op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de
internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165 en Trb. 1959, 45).
Elke partij behoudt echter het recht om bewijzen van bevoegdheid en
licenties te weigeren die door de andere verdragsluitende partij aan
haar onderdanen zijn toegekend. Voor het Europese deel van Nederland
betekent de erkenning dat deze in overeenstemming dient te zijn met
vigerende EU wet- en regelgeving.

Artikel 15 (Veiligheid) en artikel 16 (Beveiliging van de luchtvaart)

De bepalingen over de veiligheid en beveiliging van de luchtvaart zijn
neergelegd in artikel 15 en in artikel 16. Hierin zijn een procedure en
een aanpak geregeld (inclusief de zogenaamde platforminspecties) indien
Nederland of Mexico twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids-
en beveiligingsstandaard door de andere verdragsluitende partij wordt
nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties
plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden het zesde lid van
artikel 15 en het achtste lid van artikel 16 de mogelijkheid om de
vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars
grondgebied te weigeren, in te trekken, te beperken of aan voorwaarden
te onderwerpen. Verder wordt verwezen naar de door de ICAO vastgestelde
veiligheids- en beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen),
die voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen
tussen Nederland en Mexico in acht moeten worden genomen.  

Artikel 17 (Dienstregeling)

Dit artikel bepaalt dat het verstrekken van informatie met betrekking
tot de dienstregelingen en exploitatieplannen, op de in dit artikel
beschreven uitzonderingen na, in beginsel geen voorwaarde is voor het
opereren door de aangewezen luchtvaartmaatschappijen. Indien een
verdragsluitende partij het verstrekken van informatie vereist, wordt
ervoor gezorgd dat de administratieve lasten voor de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen tot een minimum beperkt blijven. 

Artikelen 18-24 (Procedurele en slotbepalingen)

De artikelen 18 tot en met 24 bevatten louter procedurele
standaardbepalingen met betrekking tot onder meer overleg en wijziging
van het Verdrag (artikel 18), regeling van geschillen (artikel 19), duur
en beƫindiging (artikel 20), toepasselijkheid van het Verdrag (artikel
23), inwerkingtreding (artikel 24), alsmede de gebruikelijke
slotbepalingen. 

Het tweede lid van artikel 24 bepaalt dat de huidige
Luchtvaartovereenkomst in de relatie tussen Mexico en het Koninkrijk der
Nederlanden, ten behoeve van het Europese deel van Nederland en het
Caribische deel van Nederland, beƫindigd wordt op de datum waarop het
Verdrag in werking treedt.

Bijlage bij het Verdrag

De Bijlage bij het Verdrag, die een integrerend onderdeel van het
Verdrag uitmaakt, bevat de routetabel met een open routeschema voor de
aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende partijen.

De luchtvaartautoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen kunnen ter
invulling van deze Bijlage alleen binnen de door het Verdrag gestelde
kaders opereren. 

De Bijlage is, voor zover het de routetabel betreft, aan te merken als
zijnde van uitvoerende aard.

Verdragen tot wijziging van de Bijlage, voor wat betreft de routes,
behoeven ingevolge artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring
en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de
Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring ter zake
voorbehouden.

4. Koninkrijkspositie 

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden gelden
voor zowel het Europese als het Caribische deel van Nederland. Zoals in
de inleiding van deze toelichtende nota wordt aangegeven, wordt de
relevante markt van luchtverbindingen bestreken door het Europese en het
Caribische deel van Nederland enerzijds en Mexico anderzijds. 

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Besluit, 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de
associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (PbEU
2013, L 344 van 19-12-2013).

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).