[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D42149, datum: 2018-09-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en OekraĆÆne tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; ā€™s-Gravenhage, 12 maart 2018 (2018D42148)

Preview document (šŸ”— origineel)


Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en OekraĆÆne tot het vermijden van dubbele belasting en het
voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen
naar het inkomen en naar het vermogen; ā€˜s-Gravenhage, 12 maart 2018
(Trb. 2018, 40)

TOELICHTENDE NOTA

I. ALGEMEEN

I.1. Inleiding

Met het onderhavige op 12 maart 2018 te ā€˜s-Gravenhage ondertekende
Protocol (Trb. 2018, 40, hierna: ā€˜het Wijzigingsprotocolā€™) wordt
beoogd te komen tot een wijziging van het op 24 oktober 1995 te Kiev tot
stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en OekraĆÆne
tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan
van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar
het vermogen, met Protocol (Trb. 1995, 285), hierna aangeduid als ā€˜het
Verdragā€™ respectievelijk 'het Protocol bij het Verdrag'. 

	Het Wijzigingsprotocol valt binnen de kaders van de Notitie Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 (hierna: ā€˜NFV 2011ā€™). In onderdeel I.7 van deze
toelichtende nota is het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 opgenomen.

Naar het oordeel van de regering bevatten alle artikelen, afgezien van
de artikelen I, XVIII, XIX en XXVII van het Wijzigingsprotocol eenieder
verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die
aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. 

I.2 Aanleiding voor en verloop van de onderhandelingen

	

In het kader van het mondiale vraagstuk over belastingheffing bij
internationaal opererende bedrijven heeft het kabinet in zijn reactie
van 30 augustus 2013 op het SEO-rapport ā€˜Uit de schaduw van het
bankwezenā€™ en het onderzoek van het IBFD naar de Nederlandse
belastingverdragen met ontwikkelingslanden aangegeven dat met 23
ontwikkelingslanden contact zal worden opgenomen over het opnemen van
antimisbruikbepalingen in de met die landen gesloten of af te sluiten
belastingverdragen. OekraĆÆne is Ć©Ć©n van deze 23 ontwikkelingslanden
en het onderhavige 

Wijzigingsprotocol is conform deze toezegging tot stand gekomen.
Daarnaast is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om diverse
verdragsbepalingen te moderniseren. 

Vanuit OekraĆÆne bestond vooral de wens om met name hogere
bronheffingstarieven in het Verdrag op te nemen, in lijn met het actuele
verdragsbeleid van OekraĆÆne. Gewezen wordt in dit verband op de
(her)onderhandelingen van OekraĆÆne met Cyprus (belastingverdrag van
toepassing per 1 januari 2014 met wijzigingsprotocol ondertekend op 11
december 2015), Ierland (belastingverdrag van toepassing per 1 januari
2016), Luxemburg (belastingverdrag van toepassing per 1 januari 2018),
Qatar (belastingverdrag ondertekend op 20 maart 2018) , Turkije
(belastingverdrag van toepassing per 1 januari 1999 met
wijzigingsprotocol ondertekend op 9 oktober 2017) en het Verenigd
Koninkrijk (belastingverdrag van toepassing per 11 augustus 1993 met
wijzigingsprotocol ondertekend op 9 oktober 2017). In het kader van het
in de NFV 2011 uiteengezette verdragsbeleid van Nederland om in relatie
tot ontwikkelingslanden meer begrip te tonen voor wensen tot ruimere
heffingsmogelijkheden, heeft Nederland hier uiteindelijk mee ingestemd. 

De onderhandelingen met OekraĆÆne hebben van 6 tot 8 april 2016 te
ā€˜s-Gravenhage plaatsgevonden op basis van de door Nederland en
OekraĆÆne uitgewisselde concept-wijzigingsprotocollen. In de
aansluitende periode is via e-mailverkeer tussen beide landen de tekst
van het Wijzigingsprotocol nog op een aantal technische punten
aangepast. De onderhandelingen hebben geleid tot de totstandkoming van
het voorliggende Wijzigingsprotocol.

I.3. Inhoud van het Wijzigingsprotocol

Zoals in paragraaf I.2 is aangegeven, strekt dit Wijzigingsprotocol er
in eerste instantie toe een antimisbruikbepaling in het Verdrag op te
nemen. Deze bepaling is opgenomen in artikel XIII van het
Wijzigingsprotocol en betreft, kort gezegd, een zogenoemde principal
purposes test. Daarbij is aangeknoopt bij het rapport van Actiepunt 6
van het Base Erosion and Profit Shifting project (hierna:
ā€˜BEPS-projectā€™) van 5 oktober 2015 dat de OESO op verzoek van de G20
heeft opgesteld. Daarnaast zijn ook de titel en preambule van het
Verdrag in overeenstemming gebracht met dit actierapport. 

De overige wijzigingen van het Verdrag die met dit Wijzigingsprotocol
worden aangebracht, betreffen modernisering van de opgenomen opsomming
van de OekraĆÆense en Nederlandse belastingen waarop het Verdrag van
toepassing is (artikel 2 van het Verdrag), modernisering van de algemene
begripsbepalingen, inclusief de opname van de uitdrukking
ā€˜pensioenfondsā€™ (artikel 3 van het Verdrag), uitwerken van het
begrip ā€˜onderworpenheidā€™ (artikel 4 van het Verdrag), aanpassen van
de bronstaatheffingstarieven bij dividenden, interest en royaltyā€™s
(artikel 10, 11 en 12 van het Verdrag), opname van een algemene
bronstaatheffing voor pensioenen (artikel 18 van het Verdrag),
modernisering van de bepalingen over studenten (artikel 21 van het
Verdrag) en het vermijden van dubbele belasting (artikel 24 van het
Verdrag), het van toepassing laten zijn van de bepaling werkzaamheden
buitengaats (artikel 25 van het Verdrag), opname van verplichte en
bindende arbitrage (artikel 27 van het Verdrag), modernisering van de
bepalingen over uitwisseling van informatie en bijstand bij invordering
(artikel 28 en 29 van het Verdrag), schrappen van de bepaling over
uitbreiding tot andere gebieden (artikel 32 van het Verdrag) en opname
van bepalingen over bijzondere regimes, inkoop van eigen aandelen en
liquidatie van een lichaam en over Nederlandse inkomensafhankelijke
regelingen (artikel I, VII en XIV van het Protocol bij het Verdrag).

Bij de redactie van de bepalingen van het Wijzigingsprotocol is zoveel
mogelijk aansluiting gezocht bij het OESO-modelverdrag volgens de
tekstversie van 16 juli 2014 (verder: OESO-modelverdrag). 

De in het Wijzigingsprotocol opgenomen bepalingen weerspiegelen een
resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte
wensen als evenwichtig kan worden beschouwd, rekening houdend met de
belangen van de OekraĆÆense en Nederlandse burgers en bedrijven en met
de heffingsbelangen van zowel OekraĆÆne als Nederland. 

I.4. Budgettaire aspecten en administratieve lasten

Door opname van de principal purposes test wordt het heffingsrecht van
OekraĆÆne en Nederland gewaarborgd in misbruiksituaties. De verwachting
is dat de budgettaire gevolgen en de administratieve lasten rondom de
toepassing van deze bepaling, en van de overige in het
Wijzigingsprotocol opgenomen bepalingen, gering zullen blijven. 

I.5. Inbreng van derden

	Het Ministerie van Financiƫn heeft via de gebruikelijke
nieuwsberichten de onderhandelingen met OekraĆÆne onder de aandacht
gebracht en belanghebbenden verzocht de voor hen van belang zijnde
aangelegenheden kenbaar te maken. Daarop zijn geen reacties ontvangen.

I.6. Koninkrijkspositie

	Het Wijzigingsprotocol zal, evenals het Verdrag, wat het Koninkrijk der
Nederlanden betreft, gelden voor het Europese deel van Nederland. 

I.7. Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid

Het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011 is
hieronder opgenomen. In de rechterkolom van het toetsschema zijn de
paragraafnummers uit deze toelichting opgenomen die corresponderen met
de desbetreffende onderdelen van het schema. Aangezien dit een
Wijzigingsprotocol betreft, zijn veel elementen van de Nederlandse
verdragsinzet die in de NFV 2011 zijn toegelicht in dit schema onder het
kopje ā€˜n.v.t.ā€™ vermeld.



 NFV 2011	Inzet	Ja	Deels	Nee	N.v.t.	Zie par.

	Algemeen

IV	Globaal beslisschema voor het aangaan van verdragsrelaties gevolgd



X

	1.2.6	Bijzonder regime geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van
verdragsvoordelen in gevallen waarin het risico op verdragsmisbruik
bestaat	X



II.21

1.3.5	Bronstaat verleent ook verdragsvoordelen aan in Nederland gelegen
vaste inrichting die zich in dezelfde situatie bevindt als inwoners van
Nederland



X

	III	Dubbele belastingheffing in relatie tot BES eilanden geadresseerd 



X



Specifieke elementen

Verdragstoegang en ā€“voordelen

2.2.1	Vastgelegd is dat een lichaam wordt geacht aan belasting in een
verdragsluitende staat onderworpen te zijn, indien dat lichaam wordt
beheerst door de wetten van die staat of zijn plaats van leiding in die
staat heeft	X



II.4

2.2.1	De vbi komt voor sommige verdragsvoordelen niet in aanmerking	X



II.21

2.2.1

/II.2	Duidelijkheid is gegeven over de verdragstoegang van en aanspraak
op verdragsvoordelen door pensioen- en overheidsfondsen	X



II.3

II.4

2.2.2	Corporate tiebreaker op basis van plaats van werkelijke leiding
opgenomen



X

	2.3	Regeling voor oplossing dubbele heffing en vrijstelling ten aanzien
van hybride (rechts)vormen opgenomen 



X

	2.4	Overeenstemming over fiscale behandeling besloten FGRā€™s als asset
poolinginstrument



X

	2.5	Afgezonderde Particuliere Vermogens tijdens onderhandelingen
besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag



X



Ondernemingswinsten

2.6.2	Definitie ā€˜vaste inrichtingā€™ in overeenstemming met
OESO-beginselen



X

	2.6.3	Specifieke bepaling in artikel inzake ā€˜vaste inrichtingā€™ ter
behoud van heffingsrecht over winsten behaald met werkzaamheden
buitengaats opgenomen	X



II.5

II.26

2.6.4	Winsttoerekening vaste inrichtingen conform artikel 7
OESO-modelverdrag



X

	2.6.4	Toegang tot onderlingoverlegprocedure en arbitrage in kwesties
over winsttoerekening en verrekenprijzen



X

	2.6.5	Toekenning heffingsrecht scheep- en luchtvaartwinsten behaald in
het internationale verkeer aan de staat van de werkelijke leiding van de
onderneming 



X

	2.6.5	Terugvaloptie:	Beperkte bronstaatsheffing scheep- en
luchtvaartwinsten



X

	2.6.5	Vrijwaring van heffingen over de omzet behaald met passagiers- en
vrachtvervoer



X

		Vermogensinkomsten en -winsten

2.7.1	Uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden

	X

II.6

2.7.2	Tarief portfoliodividenden t.a.v. Nederland niet lager dan 15%



X

	2.8.1	Uitsluitende woonstaatheffing interest & royaltyā€™s

	X

II.7

II.8

2.8.1	Terugvaloptie:	Uitzonderingen bronheffingsrecht

	X 

II.7

2.9.3	Aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen



X

	2.9.3	Zo nodig:	Uitbreiding aanmerkelijkbelangvoorbehoud indien
verdragspartner waardeaangroei niet belast



X

	2.9.4	Zo nodig:	Heffingsmogelijkheid bronstaat indien verdragspartner
door Nederlands lichaam betaalde dividenden effectief niet belast



X

	2.9.5	Bepaling dat inkoop van aandelen en liquidatie worden beheerst
door het dividendartikel	X



II.23

	Arbeid

2.10	183-dagenbepaling opgenomen voor inkomsten uit dienstbetrekking



X

	2.11.1	Bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen,
onafhankelijk van de behandeling van de pensioenen in de woonstaat	X



II.10

II.24

2.11.2	Indien Ja:	Geen splitsing particuliere en privaatrechtelijke
pensioenen indien bronstaatheffing



X

	2.11.1	Terugvaloptie:	Beperkt bronheffingsrecht 



X

	2.11.5	Regeling voortgezette pensioenpremieaftrek in of bij non-
discriminatieartikel



X

	2.12	Inkomsten sporters & artiesten vallen onder bepalingen inkomsten
uit onderneming of dienstverband



X

	2.12	Risico dubbele vrijstelling sporters & artiesten geadresseerd



X

	2.13	Specifieke bepaling (hoog)leraren achterwege gelaten



X



Voorkomingsmethodiek

2.15.1	Nederlandse voorkomingsmethodiek opgenomen 	X



II.12

II.25

2.15.2	Geen tax sparing credit opgenomen



X



Administratieve samenwerking en overig

2.16.1	Verdergaande informatie-uitwisseling mogelijk dan uitwisseling op
verzoek	X



II.15

II.26

2.16.2	Invorderingsbepaling opgenomen	X



II.16

II.26

2.17.1	Arbitragemogelijkheid opgenomen	X



II.14

2.17.1	Arbitrage ook mogelijk in gevallen waarin definitieve
gerechtelijke uitspraak is gedaan	X



II.14

2.21	Terug- en overnameclausule opgenomen in geval regeling nog niet was
overeengekomen



X



Instrumentarium voorkomen verdragsmisbruik

2.20.1	Indien aansluiting is gezocht bij nationale
antimisbruikleerstukken is consultatie en/of
onderlingoverlegmogelijkheid overeengekomen



X

	2.20.2	Verdragsvoordeelbeperkende bepalingen opgenomen waar interactie
tussen betrokken stelsels verdragsmisbruik meebrengen	X



II.13

	Ontwikkelingslanden

2.6.2	Uitgebreidere definitie ā€˜vaste inrichtingā€™



X

	2.7.1	Bronbelasting op deelnemingsdividenden toegestaan	X



II.6

2.8.1	Bronbelasting op interest & royaltyā€™s toegestaan	X



II.7

II.8

	Risicoā€™s verdragsmisbruik tijdens onderhandelingen op initiatief van
Nederland besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag 	X

	 	II.13

II.2	Overige onderdelen van het VN-model geaccepteerd ter ondersteuning
van de fiscale ontwikkeling van het ontwikkelingsland



X

	Toelichting

In bovenstaand toetsschema met standaardcriteria voor het sluiten van
belastingverdragen zijn de standaardcriteria opgenomen zoals
geformuleerd en toegelicht in de NFV2011. Dit schema biedt tevens
uitvoering aan de motie-Van Vliet en zal gevoegd worden bij elke
toelichting bij nieuwe belastingverdragen. Per onderdeel zal worden
aangegeven of de inzet geconcretiseerd is in het verdrag en zal worden
verwezen naar de relevante passage in de toelichting.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 

II.1. Titel en preambule (artikelen I en XIX van het Wijzigingsprotocol)

Om verdragsmisbruik tegen te gaan zijn in het rapport van Actiepunt 6
van het BEPS-project over ā€˜Preventing the Granting of Treaty Benefits
in Inappropriate Circumstancesā€™ een aantal minimumstandaarden
vastgelegd. Op verzoek van Nederland wordt met artikel I van het
Wijzigingsprotocol de titel en preambule van het Verdrag in
overeenstemming gebracht met de minimumstandaarden uit het rapport van
bovengenoemd Actiepunt 6. Als uitvloeisel daarvan wordt in de titel en
de preambule van het Verdrag vermeld dat het Verdrag bedoeld is om
dubbele belasting te voorkomen, zonder daarmee mogelijkheden te creƫren
voor dubbele niet-heffing of verlaagde heffing door belastingontduiking
of belastingontwijking. Daarbij wordt expliciet verwezen naar
treaty-shopping-constructies.

In het verlengde hiervan is de preambule van het Protocol bij het
Verdrag aangepast en in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in
de titel van het Verdrag. De gewijzigde preambule van het Protocol bij
het Verdrag is vastgelegd in artikel XIX van het Wijzigingsprotocol.

II.2. Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel II van
het Wijzigingsprotocol en artikel 2 van het Verdrag)

De Verdragsluitende Staten zijn overeengekomen de in artikel 2, derde
lid, van het Verdrag opgenomen opsomming van de OekraĆÆense en
Nederlandse belastingen waarop het Verdrag van toepassing is te
actualiseren. Voor de OekraĆÆense belasting wordt voortaan verwezen naar
de inkomstenbelasting en de belasting over het inkomen van
ondernemingen, zonder OekraĆÆense benaming. Voor Nederland geldt dat
sinds 1 januari 2001 geen vermogensbelasting meer wordt geheven en dat
per 2003 de Mijnwet 1810 en de Mijnwet Continentaal Plat 1965 zijn
vervangen door de Mijnbouwwet. 

II.3. Algemene begripsbepalingen (artikel III van het
Wijzigingsprotocol, artikel 3 van het Verdrag)

Artikel 3 van het Verdrag bevat definities voor uitdrukkingen die in het
Verdrag voorkomen. Met artikel III van het Wijzigingsprotocol worden in
artikel 3, eerste lid, van het Verdrag, de uitdrukkingen ā€˜een
Verdragsluitende Staatā€™, ā€˜de andere Verdragsluitende Staatā€™ en
ā€˜Verdragsluitende Statenā€™ in onderdeel a, de uitdrukking
ā€˜Nederlandā€™ in onderdeel b, de uitdrukking ā€˜OekraĆÆneā€™ in
onderdeel c en de uitdrukking ā€˜staatsburgersā€™ in onderdeel h
gemoderniseerd. Deze wijzigingen betreffen vooral verduidelijkingen van
de verdragsbepalingen. 

Met artikel III, vijfde lid, van het Wijzigingsprotocol wordt een nieuw
onderdeel j ingevoegd in artikel 3, eerste lid, van het Verdrag,
houdende een definitie van de uitdrukking ā€˜pensioenfondsā€™. Deze
uitdrukking wordt gebruikt in het nieuwe artikel 10, derde lid
(dividenden), het nieuwe artikel 11, derde lid (interest) en het nieuwe
artikel 18, derde lid (pensioenen, lijfrenten en
socialezekerheidsuitkeringen) van het Verdrag. 

II.4. Inwoner (artikelen IV en XXI van het Wijzigingsprotocol, artikel 4
van het Verdrag en artikel I van het Protocol bij het Verdrag)

	Artikel 4 van het Verdrag bevat bepalingen ter invulling van het begrip
ā€˜inwonerā€™ voor de toepassing van het Verdrag. In overeenstemming met
het OESO-modelverdrag wordt nu met artikel IV van het Wijzigingsprotocol
in artikel 4, tweede lid, van het Verdrag vastgelegd dat de uitdrukking
ā€˜inwoner van een Verdragsluitende Staatā€™ tevens de staat zelf en elk
staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam
daarvan omvat. 

Daarnaast wordt in het nieuwe tweede lid van artikel 4 van het Verdrag
een verduidelijking gegeven van de in het eerste lid gebezigde
uitdrukking ā€˜onderworpenheidā€™ (ā€˜liable to taxā€™), overeenkomstig
het in paragraaf 2.2.1 van de NFV 2011 toegelichte verdragsbeleid. Het
huidige vierde lid van artikel 4 van het Verdrag, dat betrekking heeft
op het inwonerschap van pensioenfondsen, is daardoor overbodig geworden
en komt hiermee te vervallen. Wat Nederland betreft wordt een lichaam
geacht aan belastingheffing onderworpen te zijn wanneer het lichaam voor
de vennootschapsbelasting wordt beschouwd als inwoner van Nederland en
wat OekraĆÆne betreft is dit het geval wanneer het lichaam inwoner is
van OekraĆÆne voor de toepassing van de belasting over de winst van
rechtspersonen. 

De bepaling stelt buiten twijfel dat ook van de heffing van deze
belastingen vrijgestelde lichamen, zoals pensioenfondsen en
(niet-ondernemende) verenigingen en stichtingen, als inwoner van
Nederland of OekraĆÆne aanspraak kunnen maken op de in het Verdrag
opgenomen verdragsvoordelen. Bijgevolg kwalificeert ook een vrijgestelde
beleggingsinstelling in de zin van artikel 6a van de Wet op de
vennootschapsbelasting 1969 op grond van deze bepaling als inwoner voor
het Verdrag. Via artikel XXI van het Wijzigingsprotocol is in artikel I
van het Protocol bij het Verdrag evenwel vastgelegd dat vrijgestelde
beleggingsinstellingen van de verdragsvoordelen zijn uitgesloten. Voorts
wordt geregeld dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en OekraĆÆne
in onderlinge overeenstemming zullen vaststellen in hoeverre een inwoner
die is onderworpen aan een ander bijzonder regime wordt uitgesloten van
de verdragsvoordelen. Dit is in overeenstemming met onderdeel 2.2.1. van
de NFV 2011 en hiermee is tevens uitvoering gegeven aan de
motie-Omtzigt/Van Vliet.

II.5. Vaste inrichting (artikelen V en XXVI van het Wijzigingsprotocol,
artikel 5 van het Verdrag en artikel XIV van het Protocol bij het
Verdrag)

Met artikel V van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 5, derde lid, van
het Verdrag in lijn gebracht met artikel 5, derde lid, van het
OESO-modelverdrag. Concreet betekent dit dat de bepaling over
installaties of bouwsels gebruikt voor de exploratie van natuurlijke
rijkdommen wordt geschrapt en de aanwezigheid van een vaste inrichting
met betrekking tot zulke installaties voortaan wordt bepaald volgens de
aparte bepaling (artikel 25 van het Verdrag) over werkzaamheden die
buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie
van de natuurlijke rijkdommen van een Verdragsluitende Staat. Hierop
heeft artikel XXVI van het Wijzigingsprotocol betrekking, waarop in
onderdeel II.26 van deze toelichting nader wordt teruggekomen. 

II.6. Dividenden (artikelen VI en XXIII van het Wijzigingsprotocol,
artikel 10 en nieuw artikel 24A van het Verdrag en artikel VII van het
Protocol bij het Verdrag)

Met de in artikel VI en artikel XXIII van het Wijzigingsprotocol
opgenomen bepalingen worden op verzoek van OekraĆÆne wijzigingen
aangebracht op het punt van de in het Verdrag opgenomen verdeling van
heffingsrechten over dividenden.

Concreet betekent dit dat de in artikel 10, derde lid, onderdeel i, van
het Verdrag, opgenomen vrijstelling voor deelnemingsdividenden komt te
vervallen. Zoals reeds in paragraaf I.2 van deze toelichting is
aangegeven, streeft OekraĆÆne in verdragsonderhandelingen naar hogere
bronheffingstarieven. In het kader van het verdragsbeleid van Nederland
om in relatie tot ontwikkelingslanden meer begrip te tonen voor wensen
tot ruimere heffingsmogelijkheden, heeft Nederland uiteindelijk
ingestemd met het vervallen van de bedoelde vrijstelling voor
deelnemingsdividenden. 

Wel is het in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, opgenomen lagere
tarief van 5 percent voor deelnemingsdividenden gehandhaafd. Daarbij kan
worden aangetekend dat het recht op dit lagere tarief, net als het recht
op andere in het Verdrag voorziene voordelen, afhankelijk is van de
principal purposes test die ingevolge artikel XIII van dit
Wijzigingsprotocol in artikel 24A van het Verdrag wordt opgenomen. 

Voorts is de huidige vrijstelling gehandhaafd voor dividenden die
betrekking hebben op door de overheid van de ene staat gegarandeerde
investeringen in de bronstaat, zij het dat deze is verplaatst naar
artikel 10, derde lid, onderdeel a, van het Verdrag.

Daarnaast is in artikel 10, derde lid, onderdeel b, van het Verdrag een
nieuwe bronstaatvrijstelling opgenomen voor wanneer de uiteindelijk
gerechtigde tot de dividenden een pensioenfonds is. 

Tot slot wordt met artikel XXIII van het Wijzigingsprotocol in een
gewijzigd artikel VII van het Protocol bij het Verdrag vastgelegd dat
inkomsten die worden genoten bij de inkoop van aandelen of de
(gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam worden aangemerkt als
dividend (en derhalve niet als vermogenswinst). Dit is ook in
overeenstemming met het in paragraaf 2.9.5 van de NFV 2011 uiteengezette
Nederlandse verdragsbeleid.

II.7. Interest (artikelen VII en XIII van het Wijzigingsprotocol,
artikel 11 van het Verdrag en nieuw artikel 24A van het Verdrag)

Artikel 11 van het Verdrag betreft de verdeling van heffingsrechten over
interest. Op verzoek van OekraĆÆne wordt artikel 11 van het Verdrag met
artikel VII van het Wijzigingsprotocol vervangen door een geheel nieuw
artikel, met het oog op de herschikking van de heffingsrechten
overeenkomstig het actuele verdragsbeleid van OekraĆÆne op het punt van
de bronheffingen. In het kader van het verdragsbeleid van Nederland om
in relatie tot ontwikkelingslanden meer begrip te tonen voor wensen tot
ruimere heffingsmogelijkheden, heeft Nederland hiermee ingestemd.

Concreet betekent dit dat het in artikel 11, tweede lid, van het Verdrag
opgenomen bronheffingstarief van 2% voor interest betaald op leningen
verstrekt door banken of andere financiƫle instellingen en interest ter
zake van leverancierskrediet bij aanschaf van machines en uitrusting, en
het bronheffingstarief van 10% voor interest in overige gevallen, komen
te vervallen en worden vervangen door een algemeen bronheffingstarief
van 5%. 

De in artikel 11, derde lid, van het Verdrag opgenomen
bronstaatvrijstellingen zijn gehandhaafd en eveneens opgenomen in het
derde lid van het nieuwe artikel 11. Daarnaast is in artikel 11, derde
lid, onderdeel b, van het Verdrag een nieuwe bronstaatvrijstelling
opgenomen voor wanneer de uiteindelijk gerechtigde tot de interest een
pensioenfonds is. 

Voorts is er door de opname van een principal purposes test in artikel
24A van het Verdrag geen behoefte meer aan de antimisbruikbepaling van
artikel 11, negende lid, van het Verdrag. Deze antimisbruikbepaling, die
alleen betrekking had op de bronstaatvrijstelling voor interest en niet
op de lagere tarieven, is daarom niet meer opgenomen in het nieuwe
artikel 11. 

Tot slot wordt opgemerkt dat de overige bepalingen van het nieuwe
artikel 11, te weten het eerste, vierde, vijfde, zesde, zevende en
achtste lid, inhoudelijk overeenkomen met deze leden van het
oorspronkelijke artikel 11.

II.8. Royaltyā€™s (artikelen VIII en XIII van het Wijzigingsprotocol,
artikel 12 van het Verdrag en nieuw artikel 24A van het Verdrag)

Het oorspronkelijke artikel 12 van het Verdrag betreft de verdeling van
heffingsrechten over royaltyā€™s. Ingevolge het eerste lid mogen
royaltyā€™s die afkomstig zijn uit Ć©Ć©n van beide Verdragsluitende
Staten en die worden betaald aan een inwoner van de andere
Verdragsluitende Staat, in die andere staat worden belast. Het tweede
lid wijst echter ook een (beperkt) heffingsrecht van 10 percent toe aan
de staat waaruit de royaltyā€™s afkomstig zijn (de ā€˜bronstaatā€™),
maar het derde lid sluit dat heffingsrecht van de bronstaat in bepaalde
situaties weer uit. Dit betreft kort gezegd royaltyā€™s die betrekking
hebben op het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een
auteursrecht op een werk op het gebied van wetenschap, een octrooi, een
fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim
recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen
op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, zoals omschreven in
artikel 12, vijfde lid, onderdeel b (ā€˜industriĆ«le royaltyā€™sā€™).

Met artikel VIII van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 12 van het
Verdrag op verzoek van OekraĆÆne vervangen door een geheel nieuw artikel
12, met het oog op de herschikking van de heffingsrechten overeenkomstig
het actuele verdragsbeleid van OekraĆÆne op het punt van de
bronheffingen. In het kader van het verdragsbeleid van Nederland om in
relatie tot ontwikkelingslanden meer begrip te tonen voor wensen tot
ruimere heffingsmogelijkheden, heeft Nederland hiermee uiteindelijk
ingestemd.

Concreet betekent dit dat de vrijstelling van belastingheffing in de
bronstaat voor industriĆ«le royaltyā€™s wordt vervangen door een
bronheffing van maximaal 5% (artikel 12, derde lid, en vijfde lid,
onderdeel b). Het tarief van 10% voor overige royaltyā€™s wordt
gehandhaafd (artikel 12, tweede lid, en vijfde lid, onderdeel a). 

Voorts is er, door de opname van een principal purposes test in artikel
24A van het Verdrag, geen behoefte meer aan de antimisbruikbepaling van
artikel 12, negende lid, van het Verdrag. Deze antimisbruikbepaling, die
alleen betrekking had op de bronstaatvrijstelling voor royaltyā€™s, is
daarom niet meer opgenomen in het nieuwe artikel 12.

Tot slot wordt opgemerkt dat de overige bepalingen van het nieuwe
artikel 12, te weten het eerste, vierde, vijfde, zesde, zevende en
achtste lid, inhoudelijk overeenkomen met deze leden van het
oorspronkelijke artikel 12.

II.9. Niet-zelfstandige arbeid (artikel IX van het Wijzigingsprotocol,
artikel 15 van het Verdrag)

In overeenstemming met de in artikel V van het Wijzigingsprotocol
opgenomen wijziging van artikel 5, derde lid, van het Verdrag, wordt met
artikel IX van het Wijzigingsprotocol in artikel 15, derde lid, van het
Verdrag, de bepaling over een dienstbetrekking uitgeoefend in samenhang
met een installatie of een bouwsel gebruikt voor de exploratie van
natuurlijke rijkdommen geschrapt. 

II.10. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen (artikelen
X en XXIV van het Wijzigingsprotocol, artikel 18 van het Verdrag en
artikel X van het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel X van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 18 van het
Verdrag geheel vervangen door een nieuw artikel 18. Op basis van het
oorspronkelijke artikel 18 van het Verdrag geldt een woonstaatheffing
voor fiscaal gefacilieerd opgebouwde pensioenen, andere soortgelijke
beloningen en lijfrenten. Desalniettemin heeft Nederland als bronstaat
ingevolge artikel X van het Protocol bij het Verdrag ook een
heffingsrecht ter zake van pensioenen, andere soortgelijke beloningen en
lijfrenten van inwoners van OekraĆÆne totdat de bevoegde autoriteit van
OekraĆÆne de bevoegde autoriteit van Nederland heeft bericht dat
OekraĆÆne deze uitkeringen (zelf) kan belasten. Met het nieuwe artikel
18 heeft het land van waaruit deze uitkeringen afkomstig zijn een
heffingsrecht. Voor OekraĆÆne betekent dit dus als bronland een
uitbreiding van de heffingsrechten, en voor Nederland als bronland
betekent dit dat de afhankelijkheid van de nationale
heffingsmogelijkheden van OekraĆÆne als woonland komen te vervallen.

Met de in artikel X van het Wijzigingsprotocol opgenomen wijziging van
artikel 18 wordt aangesloten bij het Nederlandse verdragsbeleid over de
heffingsrechten over deze uitkeringen (onderdeel 2.11.1 van de NFV
2011). 

Nederland hanteert het zogenoemde EET-systeem voor pensioenen
(ā€˜exempt, exempt, taxedā€™). Dit houdt in dat pensioenpremies
aftrekbaar zijn, de aanspraken op pensioenuitkeringen onbelast zijn,
terwijl de uitkeringen wel worden belast. OekraĆÆne hanteert momenteel
een EEE-systeem (exempt, exempt, exempt) voor pensioenen, maar is
voornemens dit systeem aan te gaan passen. Met de wijzigingen in artikel
18 van het Verdrag wordt gewaarborgd dat uitkeringen uit een in
Nederland fiscaal gefacilieerd opgebouwd pensioen (of lijfrente) aan een
inwoner van OekraĆÆne in Nederland kunnen worden belast. 

Het eerste lid van artikel 18 bepaalt dat het heffingsrecht over
pensioenen, andere soortgelijke beloningen en lijfrenten, die worden
betaald aan een inwoner van de andere staat, toekomt aan de bronstaat.
Hieronder vallen alleen pensioenen in de particuliere sector en
(ingevolge artikel 19, derde lid) pensioenen van werknemers van
overheidsbedrijven. Het heffingsrecht ter zake van pensioenen die zijn
opgebouwd in publiekrechtelijke dienstbetrekkingen is geregeld in
artikel 19, tweede lid.

Ingevolge het tweede lid van artikel 18 heeft de bronstaat ook een
heffingsrecht ter zake van uitkeringen die de bronstaat onder zijn
socialezekerheidswetgeving betaalt aan een inwoner van de andere staat.

Het derde lid van artikel 18 regelt wanneer een Verdragsluitende Staat
kan worden aangemerkt als de bronstaat van een pensioen, andere
soortgelijke uitkering of lijfrente. Dit is het geval voor zover de
daarvoor betaalde premies, dan wel de aanspraken op pensioenen, andere
soortgelijke beloningen en lijfrenten, in die staat in aanmerking zijn
gekomen voor fiscale faciliƫring. Tevens is in dit lid bepaald dat de
overdracht van een pensioen, andere soortgelijke uitkering of lijfrente
van een pensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij van een staat naar
een pensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij in enige andere staat,
het heffingsrecht van de bronstaat niet aantast. 

Het vierde lid van artikel 18 stelt zeker dat het onderhavige artikel
ook van toepassing is op afkoopsommen van pensioenen, andere
soortgelijke beloningen en lijfrenten die worden betaald vĆ³Ć³r de datum
waarop het pensioen, de soortgelijke beloning of de lijfrente ingaat.

In overeenstemming met de wijzigingen in artikel 18 van het Verdrag, is
het huidige artikel X van het Protocol bij het Verdrag met artikel XXIV
van het Wijzigingsprotocol geschrapt en overeenkomstig het Nederlandse
verdragsbeleid (onderdeel 2.11.4 van de NFV 2011) vervangen door het
nieuwe artikel X van het Protocol bij het Verdrag waarin een definitie
van het begrip lijfrente wordt gegeven. 

II.11. Studenten (artikel XI van het Wijzigingsprotocol, artikel 21 van
het Verdrag)

Met artikel XI van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 21 van het
Verdrag geheel vervangen door een nieuw artikel 21 en daarmee in
overeenstemming gebracht met artikel 20 van het OESO-modelverdrag.

Concreet betekent dit dat de bepaling in het huidige tweede lid inzake
de belastbaarheid van vergoedingen die een student, die een opleiding
volgt in de ene Verdragsluitende Staat en inwoner is (of direct voor
zijn vertrek naar de eerstgenoemde staat inwoner was) van de andere
Verdragsluitende Staat, uit bronnen behaalt binnen de eerstgenoemde
staat, komt te vervallen. Andere toewijzingsbepalingen zullen dan van
toepassing zijn. 

II.12. Vermijding van dubbele belasting (artikelen XII en XXV van het
Wijzigingsprotocol, artikel 24 van het Verdrag en artikel XI van het
Protocol bij het Verdrag)

Met de in het eerste lid opgenomen wijziging van artikel 24, eerste lid,
wordt bepaald dat Nederland als woonland ook tot de belastbare grondslag
mag rekenen de inkomsten die volgens de bepalingen van het Verdrag
uitsluitend in OekraĆÆne mogen worden belast (het zogenoemde
ā€˜grondslagvoorbehoudā€™). Hiermee wordt een technische onvolkomenheid
hersteld. Concreet ziet dit op het in artikel 19 van het Verdrag
opgenomen uitsluitende heffingsrecht van een (kas-)staat voor beloningen
ter zake van voor die staat vervulde overheidsfuncties. In het verlengde
van deze wijziging wordt met het tweede lid van artikel XII van het
Wijzigingsprotocol ook artikel 24, tweede lid, van het Verdrag aangepast
en bepaald dat Nederland als woonland ingeval het zodanige inkomsten bij
een inwoner van Nederland in de belastingheffing betrekt ook een
vermindering ter vermijding van dubbele belasting dient te verlenen. Het
huidige artikel XI van het Protocol bij het Verdrag is daardoor niet
meer nodig en komt daarom met artikel XXV van het Wijzigingsprotocol te
vervallen.

Met de voorts in het tweede lid opgenomen wijziging van artikel 24,
tweede lid, van het Verdrag, wordt de daarin opgenomen verwijzing naar
artikel 18 van het Verdrag (Pensioenen, lijfrenten en
socialezekerheidsuitkeringen) aangepast aan het nieuwe artikel 18 van
het Verdrag. Op basis hiervan wordt voorzien in een door Nederland te
verlenen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting (volgens de
vrijstellingsmethode) ter zake van door inwoners van Nederland ontvangen
reguliere pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen, die
volgens artikel 18, eerste en tweede lid, van het Verdrag, ook in
OekraĆÆne mogen worden belast.

De in het derde lid opgenomen wijzigingen van artikel 24, derde lid,
vloeien voort uit de wijzigingen van de artikelen 12 (Royalty's) en 18
(Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen) van het
Verdrag. Op basis hiervan wordt voorzien in een door Nederland te
verlenen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting (volgens de
verrekeningsmethode) ter zake van door inwoners van Nederland ontvangen
royalty's onderscheidenlijk afkoopsommen van pensioenen, lijfrenten en
socialezekerheidsuitkeringen, die volgens de artikelen 12, tweede en
derde lid, onderscheidenlijk artikel 18, vierde lid, van het Verdrag,
ook in OekraĆÆne mogen worden belast.

Met het vierde lid wordt in artikel 24 van het Verdrag een nieuw vierde
lid ingevoegd. Hierin wordt bepaald dat Nederland bij het vermijden van
dubbele belasting over winst behaald met een in OekraĆÆne gelegen vaste
inrichting, de verrekeningsmethode hanteert in plaats van de
vrijstellingsmethode, indien op grond van de Nederlandse regelgeving die
methode toepassing vindt bij het vermijden van dubbele belasting over
die inkomsten. Dit is de zogenoemde ā€˜zwartegatenbepalingā€™. Deze
bepaling sluit aan bij de objectvrijstelling van artikel 15g van de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969, waarin is bepaald dat de
objectvrijstelling niet geldt voor winst uit een laagbelaste
buitenlandse beleggingsonderneming; in dat geval wordt voorzien in een
verrekening van de op die winst drukkende buitenlandse belasting op de
voet van de in artikel 23d van die Wet getroffen regeling. Door het
opnemen van het vierde lid kan Nederland deze in de Nederlandse
wetgeving opgenomen regeling ter vermijding van dubbele belasting ook in
relatie tot OekraĆÆne toepassen.

	Met het vijfde tot en met het zevende lid van artikel X van het
Wijzigingsprotocol worden de nummering van artikel 24, vierde tot en met
zevende lid, en de daarin opgenomen verwijzingen, aangepast aan de
invoeging van een nieuw artikel 24, vierde lid. 

II.13. Recht op voordelen (artikel XIII van het Wijzigingsprotocol en
nieuw artikel 24A van het Verdrag)

In Actiepunt 6 van het BEPS-project dat ziet op ā€˜Preventing the
Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstancesā€™ is een
minimumstandaard geformuleerd voor het bestrijden van ā€˜treaty
shoppingā€™. Aan deze minimumstandaard kan, onder meer, worden voldaan
door in een belastingverdrag een bepaling op te nemen die een zogenoemde
principal purposes test bevat. Met artikel XIII van het
Wijzigingsprotocol wordt dit bewerkstelligd door het opnemen van deze
test in een nieuw artikel 24A. Zoals in de brief aan de Voorzitter van
de Tweede Kamer van 28 oktober 2016, waarin door de Staatssecretaris van
Financiƫn een reactie is gegeven op het via een multilateraal
instrument (MLI) verder implementeren van de uitkomsten van het
BEPS-project, is aangegeven, heeft Nederland de voorkeur om via het
opnemen van een principal purposes test aan deze minimumstandaard te
voldoen. Het opnemen van het nieuwe artikel 24A in het Verdrag is
hiermee dus in lijn.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook in de artikelen 11 en 12 van
het Verdrag antimisbruikbepalingen waren opgenomen, maar aangezien deze
antimisbruikbepalingen enkel betrekking hadden op de
bronstaatvrijstelling voor interest en royaltyā€™s waren deze niet in
overeenstemming met de hiervoor bedoelde minimumstandaard. Als
uitvloeisel van het invoegen van het nieuwe artikel 24A komen deze
antimisbruikbepalingen dan ook te vervallen. 

Op grond van het eerste lid van artikel 24A van het Verdrag worden
verdragsvoordelen niet toegekend voor een bestanddeel van het inkomen of
vermogen indien het verkrijgen van dit verdragsvoordeel Ć©Ć©n van de
voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die tot dat
voordeel heeft geleid. De principal purposes test richt zich dus op een
specifieke transactie en niet zozeer op de persoon die bij een
transactie betrokken is. 

In het tweede lid wordt bepaald dat op verzoek van een
belastingplichtige de bevoegde autoriteit van de staat waarvan
verdragsvoordelen worden gevraagd (het bronland) de mogelijkheid heeft
verdragsvoordelen toch toe te kennen voor zover wordt vastgesteld dat
bij afwezigheid van een transactie of constructie bedoeld in het eerste
lid, verdragsvoordelen ook gegeven zouden zijn (de zogenoemde
ā€˜vangnetbepalingā€™). 

Tot slot wordt in het derde lid geregeld dat voordat een
Verdragsluitende Staat aan een belastingplichtige de verdragsvoordelen
op grond van dit artikel wil ontzeggen, de Verdragsluitende Staat
daarover eerst de andere Verdragsluitende Staat raadpleegt (verplichte
voorafgaande consultatie). 

II.14. Regeling voor onderling overleg (artikel XIV van het
Wijzigingsprotocol en artikel 27 van het Verdrag)

De in artikel XIV, eerste lid, opgenomen vervanging van artikel 27,
eerste lid, van het Verdrag is in lijn met Actiepunt 14 van het
BEPS-project, dat ziet op de verbetering van geschillenbeslechting. In
dit Actiepunt is een minimumstandaard opgenomen voor een effectieve en
efficiƫnte oplossing van geschillen via een onderlinge
overlegprocedure. In overeenstemming hiermee wordt in het nieuwe eerste
lid van artikel 27 van het Verdrag bepaald dat een inwoner van een
Verdragsluitende Staat bij de aangewezen bevoegde autoriteit in Ć©Ć©n
van beide Verdragsluitende Staten om een onderlinge overlegprocedure kan
verzoeken, en niet meer alleen bij de aangewezen bevoegde autoriteit van
zijn woonstaat.

Met de in het tweede lid opgenomen vervanging van artikel 27, vijfde
lid, van het Verdrag wordt op verzoek van Nederland de daarin reeds
voorziene mogelijkheid van arbitrage aangepast. Concreet betekent dit
dat geschillen over de toepassing of interpretatie van het Verdrag, die
niet binnen een tijdvak van twee jaar in onderling overleg door de
bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten worden opgelost,
voortaan zonder de instemming van de bevoegde autoriteiten van beide
staten op verzoek van de belastingplichtige worden beslecht via een
arbitrageprocedure. 

Omdat OekraĆÆne net als Nederland ongeacht een gerechtelijke uitspraak,
daadwerkelijk uitvoering kan geven aan de arbitrageprocedure, bevat deze
bepaling, in overeenstemming met onderdeel 2.17.1 van de NFV 2011, niet
de tussenzin uit het OESO-modelverdrag dat arbitrage wordt uitgesloten
in de gevallen waarin reeds een gerechtelijke uitspraak is gedaan. 

II.15. Uitwisseling van informatie (artikel XV en XXVI van het
Wijzigingsprotocol, artikel 28 van het Verdrag en artikel XIV van het
Protocol bij het Verdrag)

 

Met de in artikel XV van het Wijzigingsprotocol opgenomen vervanging van
artikel 28 van het Verdrag wordt de regeling over de uitwisseling van
informatie in overeenstemming gebracht met de actuele versie van artikel
26 van het OESO-modelverdrag en met het Nederlandse verdragsbeleid.

In het eerste lid van artikel 28 van het Verdrag wordt het bereik van de
informatie-uitwisseling bepaald; het biedt de Verdragsluitende Staten de
mogelijkheid om op verzoek, automatisch of spontaan informatie uit te
wisselen. Volgens de tweede volzin is de informatie-uitwisseling niet
beperkt tot inwoners van de Verdragsluitende Staten en evenmin tot de
belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

Het tweede lid van artikel 28 regelt hoe de Verdragsluitende Staat die
informatie ontvangt van de andere Verdragsluitende Staat met deze
informatie dient om te gaan. Het tweede lid bevat ook de toevoeging
(overeenkomstig het tweede lid van artikel 26 van het OESO-modelverdrag)
dat de ontvangende staat de informatie onder voorwaarden ook voor niet
fiscale doeleinden mag gebruiken. 

Omdat in het Verdrag (in artikel 27, vijfde lid) de mogelijkheid van
arbitrage is opgenomen, bepaalt het derde lid van artikel 28 dat de
Verdragsluitende Staten de voor een arbitrageprocedure noodzakelijke
informatie kunnen verstrekken aan de arbiters en dat de arbiters
gebonden zijn aan de in het tweede lid opgenomen regels omtrent
vertrouwelijkheid.

In het vierde lid van artikel 28 wordt aangegeven onder welke
omstandigheden een staat geen informatie hoeft te verstrekken aan de
andere staat. 

Het vijfde lid van artikel 28 brengt expliciet tot uitdrukking dat de
aangezochte staat niet kan weigeren de gevraagde informatie te
verstrekken op grond van het feit dat het deze informatie niet nodig
heeft voor de eigen belastingheffing. 

Tot slot bepaalt het zesde lid van artikel 28 dat het enkele feit dat
informatie in het bezit is van bijvoorbeeld een bank, een andere
financiƫle instelling of een zaakwaarnemer, of dat de informatie
betrekking heeft op eigendomsverhoudingen, geen reden is voor de
aangezochte staat om de gevraagde informatie niet te verstrekken.

Via artikel XXVI van het Wijzigingsprotocol is ten slotte, op verzoek
van Nederland, in een nieuw artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag
vastgelegd dat de bepalingen over de uitwisseling van informatie (en de
bijstand bij invordering) eveneens van toepassing zijn op de Nederlandse
inkomensafhankelijke regelingen (toeslagen).

II.16. Bijstand bij de invordering van belastingen (artikelen XVI en
XXVI van het Wijzigingsprotocol, artikel 29 van het Verdrag en artikel
XIV van het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel XVI van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 29 van het
Verdrag, dat de Verdragsluitende Staten verplicht om bijstand te
verlenen bij de invordering van belastingen, vervangen door een nieuw
artikel 29. Dit artikel is, behoudens een hierna toe te lichten passage
in het derde lid inzake de voorwaarden waaronder een verzoek tot
invorderingsbijstand kan worden gedaan en het vijfde lid inzake
lijfsdwang, geheel in overeenstemming met artikel 27 van het
OESO-modelverdrag en sluit aan bij het Nederlandse verdragsbeleid.

Het eerste lid van artikel 29 van het Verdrag bevat de verplichting tot
het verlenen van de bijstand. Net als het geval is bij de uitwisseling
van informatie, is de bijstand bij invordering niet beperkt tot inwoners
van de Verdragsluitende Staten en evenmin tot de belastingen waarop het
Verdrag van toepassing is. 

Het tweede lid van artikel 29 bepaalt wat voor de toepassing van dit
artikel wordt verstaan onder een ā€˜belastingvorderingā€™. Het gaat om
belastingvorderingen met betrekking tot alle soorten belastingen, met
inbegrip van bijkomende kosten. Vorderingen die betrekking hebben op
belastingen geheven op een wijze die in strijd is met het Verdrag zelf
of met andere verdragen waarbij de staten partij zijn, worden van de
invorderingsbijstand uitgezonderd. Met ā€˜bijkomende kostenā€™ die onder
de invorderingsbijstand vallen, wordt gedoeld op interest,
bestuursrechtelijke boetes en de kosten van invordering of van
conservatoire maatregelen.

Een verschil ten opzichte van het OESO-modelverdrag betreft de in het
derde lid van artikel 29 opgenomen voorwaarden waaronder een verzoek tot
invorderingsbijstand kan worden gedaan. In het OESO-modelverdrag moet
het verzoek betrekking hebben op een belastingvordering die in rechte
ingevorderd kan worden door de verzoekende staat en verschuldigd is door
een persoon aan wie geen (rechts)middelen meer ter beschikking staan om
de invordering te verhinderen. In het derde lid, gebaseerd op de in
onderdeel 2.16.2 van de NFV 2011 neergelegde uitgangspunten, wordt
evenwel onderscheid gemaakt tussen belastingvorderingen verschuldigd
door een inwoner van de verzoekende staat en door een niet-inwoner van
die staat. In geval van een inwoner kan een verzoek om bijstand worden
gedaan wanneer de belastingvordering niet meer wordt bestreden. Voor een
verzoek ten aanzien van een niet-inwoner zijn de voorwaarden voor het
doen van een verzoek strenger. Het is niet voldoende wanneer de
belastingvordering niet meer wordt bestreden; er mogen ook geen
mogelijkheden meer zijn om de belastingvordering te bestrijden.

Het vierde lid van artikel 29 ziet op het nemen van conservatoire
maatregelen. De aangezochte staat dient voor de invordering van een
buitenlandse belastingschuld dezelfde conservatoire maatregelen te nemen
die deze staat zou nemen voor de invordering van een binnenlandse
schuld. De aangezochte staat zal reeds ingaan op een verzoek om
conservatoire maatregelen te nemen, ook al is de belastingschuld nog
niet invorderbaar of nog vatbaar voor bezwaar en beroep.

Het vijfde lid van artikel 29 bevat voorbehouden op het in het derde en
vierde lid neergelegde verzoek voor de aangezochte staat om de
buitenlandse belastingschuld in te vorderen als ware het een
binnenlandse belastingschuld. Ten eerste gelden de nationale regels met
betrekking tot verjaring van de invordering van belastingschulden niet
voor buitenlandse belastingvorderingen. Daarnaast is op verzoek van
Nederland bepaald dat buitenlandse belastingvorderingen niet mogen
leiden tot lijfsdwang. Lijfsdwang bestaat hierin dat de
belastingschuldige de persoonlijke vrijheid wordt ontnomen door hem vast
te houden in een huis van bewaring tot hij zijn (belasting)schulden
betaalt. Het middel van de lijfsdwang is een ingrijpende maatregel en
het opnemen ervan in een belastingverdrag wordt door Nederland van geval
tot geval bezien. Tot slot is bepaald dat aan buitenlandse
belastingvorderingen geen voorrang wordt verleend. 

Ingevolge het zesde van artikel 29 lid kunnen procedures inzake het
bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een
verzoekende staat niet voor een rechterlijke instantie of
administratiefrechtelijk lichaam van een aangezochte staat worden
gebracht. 

Uit het zevende lid van artikel 29 volgt dat wanneer niet langer is
voldaan aan de voorwaarden voor het doen van een verzoek tot
invordering, bijvoorbeeld omdat een vordering niet langer invorderbaar
is in de verzoekende staat, de verzoekende staat de aangezochte staat
onverwijld op de hoogte dient te brengen van deze gewijzigde
omstandigheden.

In het achtste lid van artikel 29 is een aantal beperkingen opgenomen
van de verplichting van de aangezochte staat om aan een bijstandsverzoek
van de verzoekende staat te voldoen.

Via artikel XXVI van het Wijzigingsprotocol is ten slotte, op verzoek
van Nederland, in een nieuw artikel XIV van het Protocol bij het Verdrag
vastgelegd dat de bepalingen over bijstand bij de invordering van
belastingen (en over de uitwisseling van informatie) eveneens van
toepassing zijn op de Nederlandse inkomensafhankelijke regelingen
(toeslagen). 

II.17 Beperking van de artikelen 28 en 29 (artikel XVII van het
Wijzigingsprotocol en artikel 30 van het Verdrag) 

Als gevolg van de vervanging van de artikelen 28 en 29 van het Verdrag
is er geen behoefte meer aan artikel 30 van het Verdrag. De in artikel
30 opgenomen beperkingen van de verplichting tot informatie-uitwisseling
en bijstand bij invordering zijn al in de gewijzigde artikelen 28 en 29
opgenomen. Met artikel XVII van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 30
van het Verdrag daarom geschrapt.

 

II.18 Uitbreiding tot andere gebieden (artikel XVIII van het
Wijzigingsprotocol en artikel 32 van het Verdrag)

Met artikel XVIII van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 32 van het
Verdrag geschrapt. Op basis van dat artikel kon, onder voorwaarden, het
Verdrag worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der
Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen (Aruba, CuraƧao, Sint
Maarten en Caribisch Nederland). OekraĆÆne wenste echter deze bepaling
niet meer in het Verdrag te handhaven. Omdat ook zonder deze bepaling
een verdrag met OekraĆÆne kan worden gesloten ten behoeve van de delen
van het Koninkrijk der Nederlanden die niet in Europa zijn gelegen
(Aruba, CuraƧao, Sint Maarten en Caribisch Nederland), heeft Nederland
uiteindelijk ingestemd met het schrappen van artikel 32 van het Verdrag.
Voor de goede orde zij opgemerkt dat een uitbreiding zoals in artikel 32
van het Verdrag was voorzien niet heeft plaatsgevonden.

II. 19 Preambule van het Protocol (artikel XIX van het
Wijzigingsprotocol)

De in dit artikel opgenomen wijziging van de preambule van het Protocol
is reeds toegelicht onder paragraaf II.1 van deze toelichting.

II. 20 Werkzaamheden van voorbereidende aard of hulpwerkzaamheden
(artikel XX van het Wijzigingsprotocol en artikel IA van het Protocol
bij het Verdrag)

Door de invoeging van het nieuwe artikel I van het Protocol bij het
Verdrag, is met artikel XX 

van het Wijzigingsprotocol het oorspronkelijke artikel I van het
Protocol bij het Verdrag vernummerd tot artikel IA van het Protocol bij
het Verdrag.

II. 21 Bijzondere regimes (artikel XXI van het Wijzigingsprotocol en
artikel I van het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel XI van het Wijzigingsprotocol wordt een nieuw artikel I in
het Protocol bij het Verdrag ingevoegd.

In het eerste lid van het nieuwe artikel I van het Protocol bij het
Verdrag wordt bepaald dat Nederlandse vrijgestelde
beleggingsinstellingen van de verdragsvoordelen van de artikelen 10, 11,
12, 13 en 22 van het Verdrag zijn uitgesloten. 

Voorts regelt het tweede lid van het nieuwe artikel I van het Protocol
bij het Verdrag dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en OekraĆÆne
in onderlinge overeenstemming zullen vaststellen in hoeverre een inwoner
die is onderworpen aan een ander bijzonder regime wordt uitgesloten van
de verdragsvoordelen. Ten tijde van de onderhandelingen zijn geen andere
bijzondere regimes die een risico op verdragsmisbruik meebrengen
geĆÆdentificeerd. Indien dit in de toekomst verandert, kan van de
mogelijkheid gebruik worden gemaakt personen die van dergelijke regimes
gebruik maken uit te sluiten van verdragsvoordelen. Mocht ter uitvoering
van deze bepaling een verdrag door de bevoegde autoriteiten worden
gesloten, dan zal dit verdrag op grond van artikel 7, onderdeel b, van
de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire
goedkeuring behoeven, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die
Rijkswet.

II. 22 Waarde van investering (artikel XXII van het Wijzigingsprotocol
en artikel VI van het Protocol bij het Verdrag)

Als gevolg van de wijziging van artikel 10 van het Verdrag is er geen
behoefte meer aan artikel VI van het Protocol bij het Verdrag waarin is
vastgelegd dat voor de bronstaatvrijstelling de waarde op het tijdstip
waarop een investering is gepleegd, in aanmerking moet worden genomen.
Met artikel XXII van het Wijzigingsprotocol wordt artikel VI van het
Protocol bij het Verdrag daarom geschrapt.

II. 23 Inkomsten uit liquidatie en inkoop van eigen aandelen (artikel
XXIII van het Wijzigingsprotocol en artikel VII van het Protocol bij het
Verdrag)

Artikel VII van het Protocol bij het Verdrag wordt met artikel XXIII van
het Wijzigingsprotocol geschrapt en vervangen door een nieuw artikel
VII. Hierin wordt overeenkomstig het in onderdeel 2.9.5 van de NFV 2011
uiteengezette verdragsbeleid vastgelegd dat inkomsten die worden genoten
uit de inkoop van aandelen of de (gedeeltelijke) liquidatie van een
lichaam worden aangemerkt als dividend (en derhalve niet als
vermogenswinst). 

II. 24 Definitie lijfrente (artikel XXIV van het Wijzigingsprotocol en
artikel X van het Protocol bij het Verdrag)

In overeenstemming met de vervanging van artikel 18 van het Verdrag,
wordt met artikel XXIV van het Wijzigingsprotocol het oorspronkelijke
artikel X van het Protocol bij het Verdrag vervangen door een nieuw
artikel X, waarin een definitie van het begrip lijfrente wordt gegeven.
Conform het Nederlandse verdragsbeleid (onderdeel 2.11.4 van de NFV
2011) sluit Nederland hierbij aan bij het begrip ā€˜lijfrenteā€™ volgens
de Wet inkomstenbelasting 2001, waarvan de uitkeringen tot het
belastbare inkomen uit werk en woning behoren. Voor OekraĆÆne geldt het
begrip lijfrente als een vaste som, die periodiek betaalbaar is aan een
natuurlijke persoon op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven,
hetzij gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak,
ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, die tegenover een
voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.
Inhoudelijk wordt geen verschil beoogd tussen beide definities. 

II. 25 Vermijding van dubbele belasting (artikel XXV van het
Wijzigingsprotocol en artikel XI van het Protocol bij het Verdrag)

Als gevolg van de wijziging van artikel 24 van het Verdrag is er geen
behoefte meer aan artikel XI van het Protocol bij het Verdrag waarin is
vastgelegd dat de bepalingen van artikel 19, eerste lid, letter a, en
tweede lid, letter a, van het Verdrag Nederland niet beletten om de
bepalingen van artikel 24 van het Verdrag toe te passen. Met artikel XXV
van het Wijzigingsprotocol wordt artikel XI van het Protocol bij het
Verdrag daarom geschrapt.

II.26. Werkzaamheden buitengaats en Nederlandse inkomensafhankelijke
regelingen (artikel XXVI van het Wijzigingsprotocol en artikel XIV van
het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel XXVI van het Wijzigingsprotocol vervalt het huidige artikel
XIV van het Protocol bij het Verdrag op basis waarvan de toepassing van
artikel 25 (werkzaamheden buitengaats) van het Verdrag was opgeschort.
Door deze wijziging zullen de bepalingen van artikel 25 van het Verdrag
dus voortaan van toepassing zijn. 

In de plaats van het oorspronkelijke artikel XIV wordt in het nieuwe
artikel XIV van het Protocol geregeld dat de bepalingen van de artikelen
28 (Uitwisseling van informatie) en 29 (Bijstand bij de invordering van
belastingen) van het Verdrag ook van toepassing zijn op de bijdragen en
toegekende voordelen onder de Nederlandse inkomensafhankelijke
regelingen (de toeslagen). Dit is ook toegelicht in de onderdelen II.15
en II.16.

II.27. Inwerkingtreding (artikel XXVII van het Wijzigingsprotocol) 

Artikel XXVII regelt de inwerkingtreding van het Wijzigingsprotocol.
Volgens het eerste lid stellen de Verdragsluitende Staten elkaar via
diplomatieke notawisseling ervan in kennis dat de in hun staat vereiste
wettelijke procedures voor de inwerkingtreding van het
Wijzigingsprotocol zijn vervuld. Het Wijzigingsprotocol treedt dan in
werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de
laatste kennisgeving is ontvangen.

Volgens het tweede lid vindt het Wijzigingsprotocol vervolgens
toepassing met betrekking tot bronbelastingen ter zake van bedragen
betaald of betaalbaar gesteld aan niet-inwoners op of na 1 januari van
het jaar volgend op het jaar waarin dit Wijzigingsprotocol in werking
treedt. Voor andere belastingen geldt dat het Wijzigingsprotocol wordt
toegepast op belastingjaren en -tijdvakken die beginnen op of na
1Ā januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het
Wijzigingsprotocol in werking treedt.

De Staatssecretaris van Financiƫn,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7.

 Bijlage bij Kamerstukken II 2010/11, 25Ā 087, nr.Ā 7.

 Kamerstukken II 2013/14, 25 087, nr. 60, blz. 2 en 24. 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

 Op 5 oktober 2015 is de Kamer geĆÆnformeerd over de 15 BEPS-actiepunten
van de OESO/G20 tegen belastingontwijking en de waardering daarvan door
het kabinet. Zie Kamerstukken II 2015/16, 25 087, nr. 112. 

 OECD (2014) Model Tax Convention on Income and on Capital: Condensed
Version 2014, OECD Publishing.

 Kamerstukken II 2010/11, 25Ā 087, nr. 13.

 Kamerstukken II 2010/11, 25Ā 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV).

 OECD (2015), Preventing the Granting of Treaty Benefits in
Inappropriate Circumstances, Action 6 Final Report, OECD/G20 Base
Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris.

 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13.

 OECD (2015), Preventing the Granting of Treaty Benefits in
Inappropriate Circumstances, Action 6 Final Report, OECD/G20 Base
Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris.

 Kamerstukken II 2016/17, 25 087, nr. 135.

 OECD (2015), Making Dispute Resolution Mechanisms More Effective,
Action 6 Final Report, OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting
Project, OECD Publishing, Paris.

	  PAGE  2