[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D42163, datum: 2018-09-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Benelux-Verdrag inzake grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking; ’s-Gravenhage, 20 februari 2014 (2018D42161)

Preview document (🔗 origineel)


Benelux-Verdrag inzake grensoverschrijdende en interterritoriale
samenwerking; ’s-Gravenhage, 20 februari 2014 (Trb. 2014, 62)

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding 

Dit Verdrag inzake grensoverschrijdende en interterritoriale
samenwerking is op 20 februari 2014 te ’s-Gravenhage in het kader van
de Benelux tot stand gekomen (hierna: het Verdrag; Trb. 2014, 62). Op
basis van het Verdrag kunnen de Benelux-landen, al hun overheden en al
hun publieke instellingen, voor hun grensoverschrijdende en
interterritoriale samenwerking samenwerkingsverbanden aangaan. 

De partijen bij het Verdrag hebben gezamenlijk een Gemeenschappelijke
Memorie van Toelichting (GMvT) vastgesteld. Deze overeengekomen GMvT is
als bijlage bij deze Memorie van toelichting gevoegd. De GMvT,
gepubliceerd in het Benelux-Publicatieblad – jaargang 2014 – nummer
2, is gedetailleerd en omvat onder andere gegevens over de
totstandkoming van het Verdrag en een artikelsgewijze toelichting. In
deze toelichtende nota wordt daarom volstaan met in de paragrafen 2 tot
en met 5 een samenvatting op de hoofdpunten van het Verdrag. 

Het Verdrag heeft geen gevolgen voor de Nederlandse wet- en regelgeving.


Naar het oordeel van de regering bevat dit Verdrag geen een ieder
verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de
Grondwet, die aan een rechtssubject rechtstreeks rechten toekennen of
plichten opleggen. 

Artikel 26 van het Verdrag bepaalt dat wanneer twee Benelux-landen hun
akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring hebben neergelegd bij
de depositaris, het Verdrag in werking treedt voor en tussen deze landen
(zie in de GMvT de toelichting op artikel 26). Het Verdrag zal op 1 mei
2018 in werking treden tussen België en Luxemburg.



2. Benelux-Overeenkomst van 12 september 1986

In de GMvT wordt bij de toelichting op artikel 30 van het Verdrag
ingegaan op de vervanging van de op 12 september 1986 te Brussel tot
stand gekomen Benelux-Overeenkomst inzake grensoverschrijdende
samenwerking tussen territoriale samenwerkingsverbanden of autoriteiten
(hierna “de Overeenkomst”; Trb. 1986, 160) door het Verdrag van
2014. 

De Overeenkomst die op 1 april 1999 in werking is getreden voor België,
Luxemburg, en het Europese deel van Nederland, biedt onze gemeenten,
provincies en waterschappen de mogelijkheid om op publiekrechtelijke
basis samen te werken met lokale en provinciale overheden in het
Koninkrijk België en met gemeenten in het Groothertogdom Luxemburg. Zij
kunnen op basis van deze Overeenkomst op eigen initiatief, dat wil
zeggen zonder tussenkomst van de centrale overheid in Den Haag, Brussel
of Luxemburg, samenwerken met decentrale overheden aan de andere kant
van de landsgrens. Van de mogelijkheid voor deze samenwerking hebben
verschillende provincies en grensgemeenten in Nederland en België al
gebruik gemaakt.

Zoals beschreven in paragraaf 1.2 van de GMvT, kent de Overeenkomst van
1986 drie mogelijkheden voor decentrale overheden om op
publiekrechtelijke basis samen te werken, namelijk: 

(1)	door het oprichten van een grensoverschrijdend openbaar lichaam
(GOL), 

(2)	door het oprichten van een gemeenschappelijk orgaan, of 

(3) 	door het maken van een administratieve afspraak. 

Van deze drie opties heeft alleen het GOL rechtspersoonlijkheid.
Bovendien kunnen de deelnemers aan een GOL desgewenst hun bevoegdheden
van regeling en bestuur aan het GOL overdragen. Door deze
keuzemogelijkheden, neergelegd in de Overeenkomst, kunnen gemeenten,
provincies en waterschappen besluiten die vorm van samenwerking te
kiezen die hun het best past, naargelang de intensiteit van de
samenwerking. Zij hoeven, zoals hierboven reeds opgemerkt, geen
voorafgaande goedkeuring van het Rijk te vragen, tenzij het interne
recht dit vereist. 



Aangezien in Europa, zowel binnen de Europese Unie als in het kader van
de Raad van Europa, de grensoverschrijdende en interterritoriale
samenwerking de afgelopen drie decennia een indrukwekkende groei heeft
doorgemaakt, verklaarde het Benelux Comité van Ministers het in zijn
beschikking van 20 februari 2014 wenselijk dat het
Benelux-verdragsinstrumentarium voor grensoverschrijdende samenwerking
van decentrale overheden en hun samenwerkingsverbanden wordt aangepast
aan deze nieuwe ontwikkelingen in de vorm van het onderhavige
Benelux-Verdrag inzake grensoverschrijdende en interterritoriale
samenwerking.  

3. Aanleiding voor de totstandkoming van het Verdrag 

Ontwikkelingen in het kader van de Europese Unie 

Met de invoering van het EGTS-samenwerkingsverband bij de
Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad
van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale
samenwerking (hierna: de EGTS-Verordening; PbEU 2006, L 210),
introduceerde ook de Europese Unie een instrument om de
grensoverschrijdende samenwerking van overheden gestalte te geven. De
EGTS-Verordening brengt een aantal vernieuwingen die EU-breed gelden, en
laat daarnaast uitdrukkelijk ruimte aan de EU-lidstaten om verder
maatwerk te bieden. 

De EGTS-verordening is in zoverre innovatief, dat enerzijds nu ook
centrale overheden en publiekrechtelijke instellingen in de zin van
artikel 1, negende lid, tweede alinea van de Richtlijn 2004/18/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de
coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten
voor werken, leveringen en diensten (PbEU 2004, L 134) kunnen deelnemen.
Daarnaast werd, in vergelijking met de Benelux-Overeenkomst van 1986,
deels vereenvoudigd welk recht van toepassing is voor een
grensoverschrijdend samenwerkingsverband, namelijk dat van het land van
de zetel. 

Anderzijds werd echter de voorwaarde gecreëerd dat de centrale overheid
goedkeuring dient te verlenen voordat partners een samenwerkingsverband
aangaan, wat een achteruitgang betekent ten opzichte van de
Benelux-Overeenkomst van 1986. Ook kunnen partners die een EGTS willen
oprichten niet beschikken over de mogelijkheid om, indien gewenst,
bevoegdheden van regeling en bestuur toe te kennen aan een EGTS.
Samenwerkingsverbanden die een samenwerking starten als EGTS zijn voorts
beperkt in de thema’s waarop zij kunnen samenwerken. De
EGTS-Verordening sluit namelijk een aantal onderwerpen voor samenwerking
uit. 

De EGTS-Verordening brengt een aantal vernieuwingen welke EU-breed
gelden, maar laat daarnaast uitdrukkelijk ruimte aan de lidstaten om
aansluitend op het acquis van de Raad van Europa verder maatwerk te
bieden, zoals tot uitdrukking komt in de preambule van de
EGTS-Verordening: 

“De EGTS als juridisch instrument is niet bedoeld om het acquis van de
Raad van Europa te omzeilen, dat een kader biedt waarin regionale en
lokale autoriteiten grensoverschrijdend kunnen samenwerken, bijvoorbeeld
in de recente Groeperingen voor Euroregionale samenwerking, en ook
voorziet zij niet in een reeks van specifieke gemeenschappelijke regels
die uniform van toepassing zouden zijn op al dergelijke regelingen in de
Unie.” 

Van die mogelijkheid maakt het nieuwe Benelux-Verdrag inzake
grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking gebruik.

Ontwikkelingen in het kader van de Raad van Europa 

Tijdens de Conferentie van de ministers verantwoordelijk voor lokaal en
regionaal bestuur in de Lidstaten van de Raad van Europa (Utrecht, 16-17
november 2009) werd op 16 november 2009 in de stad Utrecht
Protocol nr. 3 bij de Europese Kaderovereenkomst inzake
grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of
autoriteiten betreffende groeperingen voor Euroregionale
samenwerkingsverbanden (ESV’s) geopend voor ondertekening (hierna:
Protocol nr. 3; Trb. 2010, 21). Dit Protocol werd destijds door 13
staten ondertekend, waaronder de drie Benelux-landen en de buurlanden
Duitsland en Frankrijk. Het Protocol is inmiddels in werking getreden
voor Cyprus, Duitsland, Frankrijk, Oekraïne, Russische Federatie,
Slovenië en Zwitserland. 

Wat Nederland betreft, dient de parlementaire goedkeuringsprocedure nog
plaats te vinden. 

De oprichters van een ESV moeten, naar analogie van de EGTS-verordening,
voorafgaande goedkeuring verkrijgen van hun centrale overheden (artikel
4, vierde lid, van Protocol nr. 3). De Partijen beschikken onder dit
Protocol wel over de mogelijkheid om af te zien van deze verplichte
voorafgaande goedkeuring (artikel 4, zesde lid, van Protocol nr. 3). De
oprichters van een ESV beschikken verder niet over de mogelijkheid om
aan een ESV bevoegdheden van regeling en bestuur toe te kennen. 

4. Inhoud van het Verdrag 

De ontwikkelingen binnen de EU en in het kader van de Raad van Europa
maakten het voor de Benelux-landen opportuun om na te gaan in hoeverre
de EGTS-Verordening en het Protocol nr. 3 aanleiding geven tot een
herbezinning op de grensoverschrijdende samenwerking in de
Benelux-landen. Besloten werd tot actualisering van de Overeenkomst van
1986, waarbij de bestaande Overeenkomst van 1986 wordt vervangen door
een nieuw Benelux-verdrag. Onder dit Verdrag van 2014 worden de
bestaande voordelen van de Overeenkomst in stand gehouden, maar tegelijk
enkele vernieuwende elementen van de EGTS-Verordening en het Protocol
nr. 3 geïntegreerd.

Onder de Overeenkomst van 1986 konden uitsluitend decentrale overheden
van de mogelijkheden tot grensoverschrijdende samenwerking gebruik
maken. Onder het Verdrag van 2014 kunnen de staten die hierbij partij
zijn, en verder al hun overheden en publieke instellingen in de meest
ruime zin van het woord grensoverschrijdende en interterritoriale
samenwerkingsverbanden aangaan (artikel 2, eerste lid, van het Verdrag).
Verder opent het Verdrag de mogelijkheid voor buurlanden van de Benelux
om toe te treden tot dit Verdrag (artikel 27, van het Verdrag). Die
mogelijkheid bestond niet onder de Overeenkomst van 1986. 

Waar onder de Overeenkomst van 1986 sprake was van een GOL, wordt deze
aanduiding nu vervangen door BGTS (Benelux Groepering voor Territoriale
Samenwerking). Het verwerven van rechtspersoonlijkheid staat een BGTS
toe om deel te nemen aan het rechtsverkeer. In praktische zin betekent
dit dat het samenwerkingsverband onder andere een bankrekening kan
openen en personeel in dienst kan nemen. Naast de BGTS biedt het
Verdrag, net als de Overeenkomst van 1986, ook nu weer ruimte voor twee
lichtere vormen van grensoverschrijdende samenwerking, te weten
gemeenschappelijk orgaan en administratieve afspraak. In de praktijk van
de grensoverschrijdende samenwerking is gebleken dat deze flexibiliteit
in een duidelijke behoefte voorziet. 

In de Overeenkomst van 1986 is het uitgangspunt dat de statuten
cumulatief aan het interne recht van elk van de betrokken landen moeten
voldoen. Dit leidde in de praktijk tot moeilijkheden. Om die reden is
dit principe in het Verdrag losgelaten. Overeenkomstig de
EGTS-Verordening vormt het recht van de maatschappelijke zetel
uitgangspunt in het Verdrag. Voor een BGTS voorziet het Verdrag echter
in de mogelijkheid om naast de maatschappelijke zetel één of meer
vestigingen op te richten. Dit maakt het mogelijk dat personeelsleden
van een BGTS kunnen werken volgens de arbeidsvoorwaarden van hun
woonstaat. De Verordening (EG) 883/2004 van het Europees Parlement en de
Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de
socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) voorziet in artikel 16
verschillende mogelijkheden om afwijkende akkoorden af te sluiten in het
belang van bepaalde personen of categorieën van personen. Op de
belastingheffing blijven onverkort de regels van vermijding van dubbele
belasting van toepassing. 

In de EGTS-Verordening is gekozen voor een bestuurssysteem naar
Angelsaksich model, met een algemene vergadering en een directeur.
Continentaal (en binnen de huidige samenwerking in Benelux-verband) is
een bestuurssysteem met een algemene vergadering en een raad van bestuur
echter meer gebruikelijk. Omdat beide systemen hun verdiensten hebben,
wordt in artikel 9 van het Verdrag de mogelijkheid tot keuze gelaten. 

Een laatste innovatie van het Verdrag is de mogelijkheid om zonder de
noodzaak tot ontbinding te besluiten tot grensoverschrijdende
zetelverplaatsing van een grensoverschrijdend samenwerkingsverband
(artikel 15 van het Verdrag). Bij de redactie van dit artikel hebben de
opstellers zich laten inspireren door overeenkomstige bepalingen inzake
andere rechtspersonen naar Europees recht, zoals in paragraaf 1.7 (f)
van de bijgevoegde GMvT wordt uiteengezet. 



5. Betekenis van het Verdrag voor Nederland 

Met het Verdrag van 2014 beogen de Benelux-landen, net als in 1986,
opnieuw de voorhoede te vormen in de bevordering van
grensoverschrijdende en interterritorale samenwerking van overheden en
van publieke instellingen. Anders dan in 1986 willen de Benelux-landen
in principe de buurlanden de mogelijkheid bieden om desgewenst van deze
ruimere mogelijkheden te profiteren. Dit Verdrag biedt Nederland
bijkomende mogelijkheden, naast die van de EGTS-Verordening. Zoals
voorheen, blijft het binnen de Benelux-landen (en in voorkomend geval de
buurlanden) ook mogelijk om een EGTS op te richten. 

6. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het Verdrag van 2014,
evenals de Overeenkomst van 1986, alleen voor het Europese deel van
Nederland gelden. 

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 

De Minister van Buitenlandse Zaken, 

Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting bij het Benelux-Verdrag
inzake grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking

1. Inleiding

1. De grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking heeft de
afgelopen drie decennia een indrukwekkende groei doorgemaakt in Europa. 

Deze ontwikkeling ging van start met de Europese Kaderovereenkomst
inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale
gemeenschappen of autoriteiten ondertekend op 21 mei 1980 te Madrid
(hierna: Kaderovereenkomst van Madrid). In dit verdrag werd overigens
het recht van lokale en regionale overheden om grensoverschrijdend samen
te werken nog niet erkend. De Lidstaten van de Raad van Europa waren
slechts bereid om de verplichting aan te gaan om grensoverschrijdende
samenwerking van lokale en regionale overheden te bevorderen en te
faciliteren. 

2. De Benelux-Lidstaten waren van oordeel dat met de Kaderovereenkomst
van Madrid onvoldoende werd tegemoet gekomen aan de gerechtvaardigde
wens van overheden als gemeenten en provincies om op eigen initiatief,
d.w.z. zonder tussenkomst van de centrale overheid, samen te werken met
overheden aan de andere kant van de landsgrenzen. Om die reden sloten
zij op 12 september 1986 de Benelux-Overeenkomst inzake
grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale
samenwerkingsverbanden of autoriteiten (hierna: de Benelux-Overeenkomst
van 1986), die op 1 april 1991 in werking trad. Enerzijds bouwt dit
verdrag voort op de Kaderovereenkomst van Madrid, maar tegelijkertijd
werd het recht van de betrokken overheden erkend om rechtstreeks
grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden aan te gaan met partners in
een andere Benelux-Lidstaat. 

De Benelux-Overeenkomst van 1986 kent drie mogelijkheden om op
publiekrechtelijke basis samen te werken, namelijk:

(1)	door het oprichten van een grensoverschrijdend openbaar lichaam
(GOL),

(2)	door het oprichten van een gemeenschappelijk orgaan, of 

(3)	door het maken van een administratieve afspraak. 

Van deze drie opties heeft alleen het GOL rechtspersoonlijkheid.
Bovendien kunnen de deelnemers aan een GOL desgewenst hun bevoegdheden
van regeling en bestuur aan het GOL overdragen. Zij kunnen die vorm van
samenwerking kiezen die hun het best past, naargelang de intensiteit van
de gewenste samenwerking. Zij hoeven ook geen voorafgaande goedkeuring
van de betrokken Lidstaten te vragen, tenzij het interne recht dit
vereist. 

Ook de Overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen
territoriale gemeenschappen of autoriteiten, gesloten te
Isselburg/Anholt op 23 mei 1991, tussen Duitsland, Nederland,
Noordrijn-Westfalen en Nedersaksen, erkent het recht van gemeenten,
provincies en vergelijkbare overheden om rechtstreeks
grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden aan te gaan met partners aan
de andere kant van de grens. 

Ook dit verdrag kent, net als de Benelux-Overeenkomst van 1986, drie
samenwerkingsopties, met het verschil dat het juridisch kader voor
administratieve afspraken en gemeenschappelijke organen gedetailleerder
werd uitgewerkt. Bij de opstelling van het nieuwe Benelux-Verdrag inzake
grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking wordt, zoals in
hoofdstuk 3 wordt uitgelegd, bij deze gedetailleerde regeling
aansluiting gezocht. 

Andere verdragen die voortbouwen op de Kaderovereenkomst van Madrid zijn
de Overeenkomst van Karlsruhe van 23 januari 1996 tussen Frankrijk,
Duitsland, Luxemburg en enkele Zwitserse kantons, de Overeenkomst van
Mainz van 8 maart 1996 tussen Noordrijn-Westfalen, Rijnland-Palts, het
Waals Gewest en de Duitstalige Gemeenschap van België en de
Overeenkomst van Brussel van 16 september 2002 tussen enerzijds België,
het Vlaams Gewest, de Franse Gemeenschap, het Waals Gewest, en
anderzijds Frankrijk. Elk van deze overeenkomsten regelt de samenwerking
tussen overheden van één of twee van de drie Benelux-Lidstaten en
overheden van buurlanden die niet tot de Benelux Unie behoren. 

3. Met de invoering van de EGTS bij Verordening (EG) nr. 1082/2006 van
het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een
Europese groepering voor territoriale samenwerking (hierna: de
EGTS-Verordening), introduceerde ook de Europese Unie een instrument om
de grensoverschrijdende samenwerking gestalte te geven.

De EGTS-Verordening heeft het voordeel dat deze niet, zoals de
Benelux-Overeenkomst van 1986 en de genoemde bi- of plurilaterale
verdragen, slechts de relatie tussen een beperkt aantal landen regelt.
Deze verordening is voorts innovatief in die zin, dat nu ook centrale
overheden en publiekrechtelijke instellingen in de zin van artikel 1,
negende lid, tweede alinea van de Richtlijn overheidsopdrachten kunnen
deelnemen. Daarnaast werd, ten opzichte van de Benelux-Overeenkomst van
1986, voor een deel vereenvoudigd welk recht van toepassing is, namelijk
dat van het land van de zetel. Anderzijds werd echter de voorwaarde
gecreëerd dat de centrale overheid goedkeuring dient te verlenen
voordat partners een samenwerkingsverband aangaan, wat een achteruitgang
betekent ten opzichte van de Benelux-Overeenkomst van 1986. Ook kunnen
partners die een EGTS willen oprichten niet beschikken over de
mogelijkheid om, indien gewenst, bevoegdheden van regeling en bestuur
toe te kennen aan een EGTS. Samenwerkingsverbanden die een samenwerking
starten als EGTS zijn voorts beperkt in de thema’s waarop zij kunnen
samenwerken. De EGTS-Verordening sluit namelijk een aantal onderwerpen
voor samenwerking uit, zoals samenwerking op het gebied van politie. In
de EGTS-Verordening wordt evenwel erkend, dat verdragen inzake
samenwerkingsverbanden kunnen afwijken van de Verordening.  

4. In de Verklaring van Utrecht die werd afgelegd aan het slot van de
Conferentie van de ministers verantwoordelijk voor lokaal en regionaal
bestuur in de Lidstaten van de Raad van Europa d.d. 16 en 17 november
2009, hebben de voor lokale en regionale overheden bevoegde ministers
het volgende gesteld: 

«De grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking tussen
territoriale gemeenschappen of autoriteiten speelt een fundamentele rol
bij het bevorderen van de dialoog, het wederzijds begrip en de
maatschappelijke, economische en menselijke ontwikkeling tussen naburige
gebieden van onze respectieve staten en zorgt in onze landen zodoende
voor stabiliteit en welvaart». 

De bewindslieden hebben zich er tevens toe verbonden uitvoering te geven
aan een beleid dat ertoe strekt de grensoverschrijdende samenwerking en
initiatieven te vereenvoudigen en te bevorderen. Tijdens de conferentie
werd, op 16 november 2009, Protocol nr. 3 bij de Europese
Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen
territoriale gemeenschappen of autoriteiten betreffende groeperingen
voor Euregionale samenwerkingsverbanden (ESV’s) geopend voor
ondertekening (hierna: Protocol nr. 3). De drie Benelux-landen en de
buurlanden Duitsland en Frankrijk hebben dit Protocol ondertekend.

Evenals volgens de EGTS-Verordening moeten de oprichters van een ESV
voorafgaande goedkeuring krijgen van hun centrale overheden (artikel 4,
vierde lid, Protocol nr. 3). De Partijen beschikken onder dit Protocol
wel over de mogelijkheid om af te zien van deze verplichte voorafgaande
goedkeuring (artikel 4, zesde lid, Protocol nr. 3). De oprichters van
een ESV beschikken overigens niet over de mogelijkheid om daaraan
bevoegdheden van regeling en bestuur toe te kennen. 

5. Deze ontwikkelingen binnen de EU en de Raad van Europa maakten het
voor de Benelux-Lidstaten noodzakelijk om na te gaan in hoeverre de
EGTS-Verordening en Protocol nr. 3 aanleiding gaven tot een herbezinning
op de betreffende samenwerking in Benelux-verband. Besloten werd tot
vervanging van de Benelux-Overeenkomst van 1986. 

6. In het onderhavige verdrag blijven de sterke punten van de
Benelux-Overeenkomst van 1986 behouden.

(a) De drie mogelijkheden van grensoverschrijdende samenwerking blijven
bestaan. Het nieuwe Verdrag voorziet in: 

-	de oprichting van een Benelux Groepering voor Territoriale
Samenwerking (BGTS), die het GOL vervangt,

-	de oprichting van een gemeenschappelijk orgaan, en

-	het aangaan van een administratieve afspraak. 

(b) Deelneming aan een samenwerking vindt plaats zonder voorafgaande
goedkeuring van een hogere overheid, tenzij het interne recht dat
vereist.

(c) Samenwerking is mogelijk op het gebied van alle thema’s, voor
zover die tot de bevoegdheden van de deelnemers behoren.

(d) Een BGTS kan, zoals in de Benelux-overeenkomst van 1986 een GOL,
beschikken over de bevoegdheid van regeling en bestuur.

7. Vernieuwende elementen ontleend aan de grensoverschrijdende
samenwerking in EU- en Raad van Europa-kader zijn: 

(a) de uitbreiding van de deelnemers aan samenwerkingsverbanden. 

De Benelux-Overeenkomst van 1986 beperkt die samenwerking tot de
volgende overheden:

-	in België: provincies, gemeenten, verenigingen van gemeenten,
openbare centra voor maatschappelijk welzijn, polders en wateringen;

-	in Luxemburg: gemeenten, gemeentelijke syndicaten en onder
gemeentelijk toezicht geplaatste openbare instellingen;

- 	in Nederland: provincies, gemeenten, waterschappen en openbare
lichamen, bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor zover
daartoe in de regeling ingevolge voornoemde wet bevoegd verklaard.

De Staten die Partij zijn bij het nieuwe Verdrag, al hun overheden en al
hun publieke instellingen, in de meest ruime zin van het woord, kunnen
op grond van het nieuwe Benelux-Verdrag voor hun grensoverschrijdende en
interterritoriale samenwerking samenwerkingsverbanden aangaan (artikel
2, eerste lid, van dit Verdrag). Op dit punt is het nieuwe Verdrag dus
even ruim als de EGTS-verordening. 

(b) Gezien het “interne Benelux”-karakter van de
Benelux-Overeenkomst van 1986 is het niet mogelijk een
grensoverschrijdend samenwerkingsverband op te richten dat de
buitengrenzen van de Benelux overschrijdt. Door de mogelijkheid van
toetreding van de buurlanden van de Benelux (artikel 27 Verdrag) wordt
samenwerking mogelijk met de entiteiten van deze buurlanden. Hiermee
wordt de belemmering voor samenwerking weggenomen voor regio’s die
zowel aan een ander Benelux-land als een ander buurland grenzen of er
dichtbij gelegen zijn, zoals de Belgische provincies Luik en Limburg, de
Duitstalige Gemeenschap van België en de Nederlandse provincie Limburg.
Dit komt ook tegemoet aan artikel 25 van het Benelux Unie Verdrag (BUV),
dat de mogelijkheid omschrijft voor samenwerking met staten, deelstaten
en bestuurlijke entiteiten die grenzen aan de grondgebieden van de
Benelux-landen. 

(c) Het verwerven van rechtspersoonlijkheid staat een BGTS toe om deel
te nemen aan het rechtsverkeer. In praktische zin betekent dit dat het
samenwerkingsverband onder andere een bankrekening kan openen en
personeel in dienst kan nemen. 

(d) In de Benelux-Overeenkomst van 1986 is het uitgangspunt dat de
statuten cumulatief aan het interne recht van elk van de betrokken
landen moeten voldoen (artikel 3, vijfde lid). Dit leidt in de praktijk
tot moeilijkheden. Om die reden is dit principe in het nieuwe Verdrag
losgelaten. Overeenkomstig de EGTS-Verordening vormt het recht van de
maatschappelijke zetel uitgangspunt in het Verdrag. 

Het Verdrag voorziet echter in de mogelijkheid voor een BGTS om naast de
maatschappelijke zetel één of meer vestigingen op te richten. Dit
maakt het mogelijk dat personeelsleden van een BGTS kunnen werken
volgens de arbeidsvoorwaarden van hun woonstaat. 

De Europese coördinatieverordening inzake sociale zekerheid ((EG)
883/2004) voorziet in artikel 16 verschillende mogelijkheden om
afwijkende akkoorden af te sluiten in het belang van bepaalde personen
of categorieën van personen. 

Op de belastingheffing blijven onverkort de regels van de verdragen ter
vermijding van dubbele belasting van toepassing.

(e) In de EGTS-Verordening is gekozen voor een bestuurssysteem van een
EGTS naar Angelsaksisch model, met een algemene vergadering en een
directeur. Continentaal (en binnen de huidige samenwerking in
Benelux-verband) is een bestuurssysteem met een algemene vergadering en
een raad van bestuur echter meer gebruikelijk. Omdat beide systemen hun
verdiensten hebben, wordt in het Verdrag (artikel 9) de mogelijkheid tot
keuze gelaten. 

(f) Een laatste innovatie van het nieuwe Verdrag is de mogelijkheid tot
grensoverschrijdende zetelverplaatsing van een grensoverschrijdend
samenwerkingsverband zonder ontbinding (artikel 15). Bij de redactie van
dit artikel hebben de opstellers zich laten inspireren door bepalingen
inzake andere rechtspersonen naar Europees recht (EESV, SE of, SCE).

8. Met dit nieuwe Verdrag beogen de Benelux-landen, net als in 1986,
opnieuw de voorhoede te vormen in de bevordering van
grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking van overheden en
van publiekrechtelijke instellingen. Anders dan in 1986 willen de
Benelux-landen ook uitdrukkelijk hun buurlanden in die voorhoedepositie
betrekken, t.w. de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het
Verenigd Koninkrijk. Het nieuwe Verdrag biedt de Partijen bijkomende
mogelijkheden, naast die van de EGTS-verordening. Zoals voorheen blijft
het binnen de Benelux (en in voorkomend geval de buurlanden) ook
mogelijk om een EGTS op te richten.

Vergelijkende tabel

Onderwerp	Benelux-Overeenkomst 1986	EGTS-Verordening 2006
Benelux-Verdrag 2014

Categorieën van overheden die onder het toepassingsgebied van de
grensoverschrijdende samenwerkingsovereenkomsten kunnen vallen:	Geldt
voor gemeenten en provincies en niet voor centrale en regionale
overheden of andere publiekrechtelijke instellingen (artikel 1). 
Lidstaten;

regionale overheden;

lokale overheden;

publiekrechtelijke instellingen in de zin van artikel 1.9, tweede
alinea, van Richtlijn 2004/18/EG betreffende de coördinatie van de
procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken,
leveringen en diensten;

verenigingen van instellingen die tot één of meer van deze
categorieën behoren, kunnen ook lid zijn (artikel 3).	Staten,
overheden, alle publieke instellingen en hun samenwerkingsverbanden
(artikel 2.1).



Thema’s die onder het toepassingsgebied van de grensoverschrijdende
samenwerkingsovereenkomsten kunnen vallen:	Samenwerking mogelijk op alle
thema’s voor zover die tot de bevoegdheden van de partners behoren
(artikel 2, eerste paragraaf). 	Geen taken met betrekking tot de
uitoefening van publiekrechtelijk toegewezen bevoegdheden en taken tot
waarborging van de algemene belangen van de staat of van andere
overheidsinstanties, zoals politiële en regelgevende bevoegdheden,
justitie en buitenlands beleid (artikel 7.4).	Samenwerking mogelijk op
alle thema’s voor zover die tot de bevoegdheden van de partners
behoren (artikel 2.1).

Geografisch toepassingsgebied voor de grensoverschrijdende samenwerking:
Uitsluitend toepassing binnen de drie Benelux-landen (artikel 1.1).
Toepassing in alle Lidstaten van de Europese Unie (artikel 3.2), maar
lidmaatschap van overheden uit derde landen wordt niet uitgesloten
(preambule 16).	Toepassing ook mogelijk aan de buitengrenzen van de
Benelux (artikel 1.2).



Toepasselijk recht:	Gemengd toepasselijk recht: het recht van de landen
waaruit de partners afkomstig zijn (artikel 3.3). 

Rechtspositie personeel bepaald door het recht van het land waar de
maatschappelijke zetel gevestigd is (artikel 3.4).	Land van
maatschappelijke zetel bepaalt toepasselijk recht (artikel 8.2, e).	Land
van maatschappelijke zetel, resp. vestiging, bepaalt toepasselijk recht
(artikel 8 en 11).

Oprichtingsprocedure voor grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden:
Geen voorafgaande goedkeuring nodig behalve als het interne recht dit
vereist (artikel 2.3).	Voorafgaande goedkeuring vereist (artikel 4.3,
eerste alinea). 	Geen voorafgaande goedkeuring nodig behalve als het
interne recht dit vereist (artikel 2.2).

Toekenning van bevoegdheden van regeling en bestuur:	Toekenning van
bevoegdheden van regeling en bestuur is mogelijk (artikel 3.1).
Toekenning van regelgevende bevoegdheden is niet mogelijk (artikel 7.4).
Toekenning van bevoegdheden van regeling en bestuur is mogelijk (artikel
5 en 11.1).

Bestuursorganen: 	Modelstatuten voorzien een algemene vergadering en een
raad van bestuur.	Minimaal een (algemene) vergadering en een directeur
(artikel 10.1).	Keuze tussen een systeem met algemene vergadering en
raad van bestuur of een algemene vergadering en een directeur (artikel
9).

Grensoverschrijdende zetelverplaatsing: 	Geen regeling.	Geen regeling.
Grensoverschrijdende zetelverplaatsing zonder ontbinding is mogelijk
onder bepaalde voorwaarden (artikel 15).



2. Artikelsgewijze bespreking

Preambule

In de aanhef van het Verdrag worden de drie Lidstaten van de Benelux
Unie vermeld als Partijen bij dit Verdrag. Het Koninkrijk België wordt
daarbij, overeenkomstig zijn grondwettelijke ordening, niet alleen door
de federale regering maar ook door de regeringen van de Gemeenschappen
en Gewesten vertegenwoordigd, aangezien het Verdrag zowel betrekking
heeft op federale bevoegdheden als op bevoegdheden van de Gemeenschappen
en de Gewesten. Overeenkomstig artikel 27 kunnen ook de Bondsrepubliek
Duitsland, de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland toetreden tot het Verdrag.

De overwegingen verwijzen naar de Kaderovereenkomst van Madrid, die
samen met de aanvullende protocollen nog steeds het omvattende kader
vormt van de grensoverschrijdende samenwerking in Europa. Daarnaast
wordt melding gemaakt van de verwezenlijkingen en tekortkomingen van de
Benelux-Overeenkomst van 1986. Vervolgens wordt de aandacht gevestigd op
recente ontwikkelingen in Europees verband (EGTS en ESV), en wordt eraan
herinnerd dat de Benelux-Overeenkomst van 1986 (in tegenstelling tot de
EGTS) geen oplossing biedt voor samenwerking met partners in de
aangrenzende landen van de Benelux Unie.

De laatste consideransen leggen het verband tussen dit Verdrag en het
BUV, waarin enerzijds aan de Benelux Unie de taak wordt toevertrouwd om
zowel een voortrekkersrol te vervullen binnen de Europese Unie als de
grensoverschrijdende samenwerking op alle niveaus te versterken en te
verbeteren (artikel 2 BUV), en anderzijds de samenwerking met
aangrenzende gebieden van de Benelux wordt benadrukt (artikel 25 BUV).



Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 - Grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking

Het eerste lid geeft aan dat de overheden, instellingen en
samenwerkingsverbanden waarop dit Verdrag van toepassing is, over de
grenzen heen kunnen samenwerken met het oog op een gemeenschappelijke
belangenbehartiging. In het Verdrag wordt dit “grensoverschrijdende en
interterritoriale samenwerking” genoemd. Andere gangbare benamingen
voor deze samenwerking zijn “grensoverschrijdende samenwerking”,
“grensoverstijgende samenwerking”, “territoriale samenwerking”,
“interterritoriale samenwerking”, “interregionale samenwerking”,
“euregionale of euroregionale samenwerking”, of “transnationale
samenwerking”. 

Voor deelname aan de grensoverschrijdende en interterritoriale
samenwerking op basis van dit Verdrag is in beginsel geen voorafgaande
machtiging van een hogere autoriteit vereist, tenzij uitdrukkelijk
bepaald in het interne recht van de betrokken Partijen (artikel 13,
eerste lid). Deze mogelijkheid wordt al geboden door de
Benelux-Overeenkomst van 1986 en daarmee onderscheidt ook het nieuwe
Verdrag zich van een aantal andere internationale instrumenten voor
grensoverschrijdende samenwerking (zoals de EGTS-Verordening), die een
aantal voorwaarden opleggen voorafgaand aan de oprichting van een
grensoverschrijdend orgaan. Zo is voor de EGTS de instemming van de
Staat vereist voor de deelname van elk kandidaat-lid. 

Het tweede lid verwijst naar artikel 27 van het Verdrag, en bepaalt dat
de samenwerking niet beperkt hoeft te blijven tot het grondgebied van de
Lidstaten van de Benelux: indien Duitsland, Frankrijk of het Verenigd
Koninkrijk gebruik maken van de mogelijkheid om tot het Verdrag toe te
treden, kan de samenwerking zich ook tot hun respectieve grondgebieden
uitstrekken. 

Voor Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk is de toepassing van het
Verdrag beperkt, zoals voor Nederland (zie artikel 25, tweede lid), tot
de delen van hun grondgebieden gelegen in Europa. In geval van
toetreding van buurlanden van de Benelux kan het Verdrag niet alleen een
oplossing bieden voor samenwerkingsverbanden met deelnemers uit twee
Benelux-Lidstaten en een derde Staat (bijvoorbeeld de Euregio Maas-Rijn
met Belgische, Duitse en Nederlandse deelnemers of een
samenwerkingsverband rond het drielandenpunt van België, Frankrijk en
Luxemburg), maar ook gebruikt worden voor een samenwerking tussen
bijvoorbeeld Nederlandse en Britse havens, of tussen een Luxemburgse en
een Duitse gemeente.

Artikel 2 - Deelnemers

Het eerste lid somt de mogelijke deelnemers aan samenwerking op grond
van dit Verdrag op (d.w.z. mogelijke partijen bij een administratieve
afspraak voor grensoverschrijdende of interterritoriale samenwerking of
mogelijke leden van een Benelux Groepering voor Territoriale
Samenwerking of een gemeenschappelijk orgaan voor grensoverschrijdende
of interterritoriale samenwerking). Het gaat om publieke en semipublieke
instellingen in de ruime zin van het woord:

de Partijen bij het Verdrag zelf;

alle overheden van een Partij bij het Verdrag;

alle publieke instellingen;

samenwerkingsverbanden van de voornoemde overheden en instellingen. 

De term Partijen onder a. verwijst naar de Lidstaten van de Benelux Unie
en eventueel, met toepassing van artikel 27, de toegetreden buurlanden.

De term overheden onder b. omvat de Gemeenschappen en Gewesten in
België, de provincies in België en Nederland, de gemeenten in de drie
landen en hun tegenhangers in eventuele toegetreden buurlanden.

De term publieke instellingen onder c. moet worden opgevat in de meest
ruime zin van het woord en geldt voor instellingen met zetel op het
grondgebied van de Partijen bij dit Verdrag, met inbegrip van
overheidsbedrijven, rechtspersonen die hoofdzakelijk door overheden
worden gefinancierd of gecontroleerd, en rechtspersonen die, op grond
van een concessie of wettelijke opdracht, openbare functies vervullen. 

De term samenwerkingsverbanden onder d. omvat zowel privaatrechtelijke
verenigingen die onderling door de voormelde instellingen worden opgezet
als specifieke rechtsvormen zoals gemeenschappelijke regelingen in
Nederland of intercommunales in België en Luxemburg.

Het tweede lid maakt duidelijk dat de uitbreiding van het territoriale
toepassingsgebied van dit Verdrag aansluit bij de visie op een Benelux
Unie die openstaat voor samenwerking met de buurlanden. Dit Verdrag kan
dus niet, wanneer bijv. zowel Frankrijk als Duitsland zou zijn
toegetreden, gebruikt worden voor een samenwerkingsverband dat louter
uit Franse en Duitse deelnemers bestaat.

Het derde lid sluit natuurlijke personen uit van de samenwerking op
basis van dit Verdrag. Dit impliceert ook dat leden van bestuursorganen
van grensoverschrijdende structuren altijd in hun functie van
vertegenwoordiger van een overheid, instelling of samenwerkingsverband
in dit orgaan zetelen, en niet in hun persoonlijke hoedanigheid.

Artikel 3 - Vormen van grensoverschrijdende en interterritoriale
samenwerking

Dit artikel somt de drie vormen van samenwerking uit dit Verdrag op, die
in de volgende hoofdstukken nader worden uitgewerkt. Het Verdrag regelt
publiekrechtelijke samenwerking en sluit niet uit, dat er ook
samenwerking kan plaatsvinden op grond van het privaatrecht (sluiten van
privaatrechtelijke overeenkomsten, oprichting van private stichtingen of
verenigingen).

Hoofdstuk 2. Benelux Groepering voor Territoriale Samenwerking

Artikel 4 – Kenmerken en oprichting van de BGTS

De Benelux Groepering voor Territoriale Samenwerking (BGTS) is de
opvolger van wat in de Benelux-Overeenkomst van 1986 een
Grensoverschrijdend Openbaar Lichaam (GOL) wordt genoemd. Dit blijkt uit
de definitie in het eerste lid van de BGTS als een grensoverschrijdend
openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid.

Een BGTS is een vrijwillige vorm van samenwerking: het initiatief voor
haar oprichting moet dus uitgaan van de kandidaat-deelnemers en kan naar
haar aard niet worden opgelegd door een hogere overheid. Wel kan een
hogere overheid de oprichting van een BGTS bevorderen. Zij wordt
opgericht door ondertekening van de oprichtingsakte met statuten door
alle deelnemers. 

Met deze ondertekening worden echter enkel de deelnemers gebonden: de
verwerving van rechtspersoonlijkheid en de daaruit voortvloeiende
tegenstelbaarheid aan derden wordt geregeld in artikel 7.

Aan de rechtspersoonlijkheid van een BGTS is ook verbonden dat zij in
elke Partij (en dus niet alleen in de Partijen waarover haar
samenwerking zich uitstrekt) de ruimste handelingsbekwaamheid geniet die
in de wetgeving van die Partijen aan rechtspersonen toegekend wordt.

Om aan derden duidelijkheid te verschaffen over haar rechtspositie, moet
een BGTS, overeenkomstig zoals gebruikelijk is voor rechtspersonen in
het interne recht, de naam “Benelux Groepering voor Territoriale
Samenwerking” dan wel de afkorting “BGTS” vermelden. 

Artikel 5 - Toekenning van bevoegdheden van regeling en bestuur

Dit artikel is gebaseerd op artikel 3, eerste lid, van de
Benelux-Overeenkomst van 1986.

Het artikel maakt het voor deelnemers mogelijk dat bevoegdheden van
regeling en bestuur worden toegekend aan een BGTS. Deze toekenning moet
gebeuren met inachtneming van het interne recht van de Partij van de
deelnemer die de bevoegdheden van regeling en bestuur toekent. Dit houdt
in dat de deelnemers niet meer bevoegdheden mogen toekennen dan zij zelf
bezitten en dat de toekenning van bevoegdheden is uitgesloten indien het
interne recht zulks verbiedt. 

Artikel 6 - Statuten

De statuten mogen niet in strijd zijn met de openbare orde van de
Partijen waartoe de deelnemers behoren. Voorbeelden hiervan zijn het
principe van de openbaarheid van algemene vergaderingen, het gebruik van
de officiële taal of talen bij beraadslagingen. 

Het tweede lid somt de minimale elementen op die in de statuten dienen
voor te komen. Het spreekt voor zich dat een aantal op basis van het
interne recht of in dit Verdrag genoemde elementen dient te worden
opgenomen in de tekst van de statuten. Hierbij kan worden gedacht aan
afspraken inzake interne financiële controle als aanvulling op de
externe financiële controle zoals geregeld in artikel 13, vierde tot en
met zesde lid.

Verplichte elementen zijn:

de naam en eventuele afkorting; 

het exacte adres van de maatschappelijke zetel en van de eventuele
vestigingen; 

het maatschappelijk doel;

de duur van de samenwerking en de wijze van verlenging of beëindiging.
Hierbij moet rekening worden gehouden met artikel 16 van dit Verdrag;

de taken, bevoegdheden en werkwijze van een BGTS;

de lijst van de deelnemers, hun financiële deelname en de wijze van
toetreding en uittreding. Gelet op deze lijst zal elke wijziging in de
samenstelling van een BGTS ook een statutenwijziging impliceren. De in
de statuten bepaalde financiële deelname heeft krachtens artikel 12 van
dit Verdrag ook repercussies voor de financiële aansprakelijkheid bij
ontoereikend vermogen en bij ontbinding van een BGTS;

de wijze waarop de bestuursorganen (gelet op artikel 9 betekent dat
ofwel ten minste de algemene vergadering en de raad van bestuur, ofwel
ten minste de algemene vergadering en de directeur) en de
controleorganen (d.w.z. ten minste de in artikel 13, vijfde lid,
opgelegde commissarissen die worden aangewezen onder de erkende
revisoren of accountants van de Partij waar een BGTS haar
maatschappelijke zetel heeft) worden aangeduid;

de wijze van de vertegenwoordiging in rechte. Deze vertegenwoordiging
kan aan één of meerdere personen worden toegewezen;

de verplichtingen van de deelnemers;

de wijze waarop een BGTS en haar activiteiten worden gefinancierd. Dit
kan op basis van bijdragen van de deelnemers, door het vragen van
vergoedingen voor het leveren van diensten of door het aangaan van
leningen. 

De statuten worden opgesteld in de taal of de talen van het grondgebied
waartoe de deelnemers van een BGTS behoren. Voor België moet dus worden
nagegaan of de deelnemers gelegen zijn in het Nederlandse, Franse,
Duitse taalgebied dan wel in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
Voor Nederland kan deze bepaling gebruikt worden voor
samenwerkingsverbanden met de tweetalige provincie Fryslân. Elk van de
taalversies van de statuten moet als gelijkelijk authentiek worden
beschouwd. 

Artikel 7 – Verkrijging van rechtspersoonlijkheid

Een BGTS verkrijgt pas rechtspersoonlijkheid na bekendmaking van de
oprichtingsakte volgens de regels van het interne recht van de Partij
waar de maatschappelijke zetel gelegen is. Dit betekent voor de drie
Benelux-Lidstaten:

in België: neerlegging op de griffie van de rechtbank van koophandel
van het gerechtelijk arrondissement waar de maatschappelijke zetel
gelegen is en bekendmaking in de bijlage van het Belgisch Staatsblad;

in Luxemburg: bekendmaking geschiedt in de Mémorial;

In Nederland: bekendmaking geschiedt in de Staatscourant.

Akten van wijziging van de statuten worden op dezelfde wijze
bekendgemaakt. Aangezien de toetreding van een nieuw lid een
statutenwijziging vereist, zal dit dus ook bekend moeten worden gemaakt.

Naast deze bekendmaking volgens de nationale wetgeving voorziet dit
Verdrag ook in een neerlegging op het Secretariaat-generaal van de
Benelux Unie en een kosteloze bekendmaking in het Benelux
Publicatieblad.

Artikel 8 – Maatschappelijke zetel en vestigingen van een BGTS

De maatschappelijke zetel moet worden gevestigd op het grondgebied van
één van de Partijen waartoe de deelnemers van een BGTS behoren. Hij
hoeft echter niet noodzakelijk te worden gevestigd op het grondgebied of
binnen het werkingsgebied van een van de deelnemers. Daarnaast kan een
BGTS zowel in de Partij waar de hoofdzetel gelegen is als op het
grondgebied van de andere Partijen waartoe de deelnemers behoren, één
of meer vestigingen oprichten.



Ter bescherming van derden is in dit artikel voorzien dat elke vorm van
correspondentie aan een BGTS, met inbegrip van betekeningen,
ingebrekestellingen of dagvaardingen, rechtsgeldig op elk van de
adressen van die BGTS geschiedt. Een BGTS moet zelf voorzien in de
nodige interne processen die ervoor zorgen dat de verschillende
vestigingen voldoende op de hoogte zijn van deze correspondentie.

De maatschappelijke zetel kan ook verplaatst worden. Voor verplaatsingen
binnen een Partij gebeurt dit bij enkelvoudige statutenwijziging. Voor
verplaatsingen naar een andere Partij is er een specifieke procedure
voorzien in artikel 15.

Artikel 9 – Organen

Naast eventuele bijkomende organen die in de statuten worden voorzien,
beschikt een BGTS ten minste over een algemene vergadering, bestaande
uit vertegenwoordigers van de deelnemers, en, naar keuze van de
deelnemers, ofwel over een raad van bestuur, waarvan de leden benoemd
worden door de algemene vergadering op voordracht van de deelnemers,
ofwel over een directeur, eveneens te benoemen door de algemene
vergadering. Hoewel dit niet de voor GOL’s gebruikelijke
beheersstructuur is, werd deze laatste mogelijkheid opgenomen omdat zij
aansluit bij art. 10, eerste lid, EGTS-Verordening.

Artikel 10 – Personeel van een BGTS

Dit artikel voorziet in twee mogelijke vormen om personeel in dienst te
nemen: via de aanwerving van eigen personeel en via personeel dat door
de deelnemers ter beschikking wordt gesteld. Daarnaast is het mogelijk
dat een BGTS beroep doet op uitzendkrachten op grond van het
privaatrecht.

1. Het eigen personeel wordt aangeworven via privaatrechtelijke
arbeidsovereenkomsten van bepaalde of onbepaalde duur. Het toepasselijke
arbeidsrecht is het recht van de plaats van tewerkstelling. 

2. Naast het inzetten van eigen personeel kan een BGTS eventueel ook
beroep doen op ter beschikking gesteld personeel van een van de
deelnemers. Daarvoor dient telkens een specifieke overeenkomst te worden
gesloten tussen deze deelnemer en de BGTS, in het bijzonder voor de
eventuele verrekening van de personeelskosten met de verschuldigde
financiële bijdrage aan de BGTS. Er moet beklemtoond worden dat ter
beschikking gestelde personeelsleden in het belang van de BGTS als
geheel werken en hun instructies uitsluitend van de BGTS krijgen.



3. Aangezien er door deze verschillende wettelijke stelsels verschillen
mogelijk zijn in de verplichte arbeidsvoorwaarden (werktijden,
verlofregelingen, officiële vakantiedagen), voorziet het derde lid van
dit artikel dat een BGTS streeft naar gelijkwaardigheid van de
arbeidsvoorwaarden op de verschillende vestigingen, uiteraard binnen de
marges die daarvoor door de wetgeving worden gelaten. Een BGTS kan
bijvoorbeeld via aanvullende voordelen de arbeidsvoorwaarden op een
vestiging met een minder verregaande regelgeving afstemmen op de
verplichte arbeidsvoorwaarden van een andere vestiging. Er kan daarbij
natuurlijk niet worden afgeweken van regels van dwingend recht waarop
een BGTS geen impact kan hebben, zoals het geldende belastingregime of
de regels inzake de sociale zekerheid (eveneens rekening houdend met de
Europese regels inzake de coördinatie van de verschillende sociale
zekerheidsregimes).

Artikel 11 – Toepasselijk recht en bevoegd rechtscollege

Dit artikel geeft duidelijkheid over het recht dat toepasselijk is op
een BGTS. Het volgende is daarbij relevant. 

1. Er wordt niet geraakt aan het principe dat de rechtsbetrekkingen met
de rechtsonderhorigen ingeval van een toekenning van bevoegdheden van
regeling en bestuur aan een BGTS geregeld blijven door het recht dat van
toepassing zou zijn als de deelnemende overheden zelf de toegekende
bevoegdheden hadden uitgeoefend. Hetzelfde geldt voor de toegang tot de
rechter. Dit betekent met andere woorden dat elke natuurlijke en
rechtspersoon zijn oorspronkelijke toegang tot rechterlijk toezicht op
deze handelingen behoudt. Dit principe gaat voor op alle andere regels
uit dit artikel. De in het kader van deze bevoegdheden genomen
beslissingen van een BGTS vermelden uitdrukkelijk de mogelijkheden tot
beroep. Deze verplichting werd opgenomen met het oog op de
rechtsbescherming van derden. 

2. Het recht van de maatschappelijke zetel is van toepassing voor de
aangelegenheden die genoemd worden in artikel 11, tweede lid alsmede
artikel 7, eerste lid (de neerlegging en bekendmaking van de statuten)
en artikel 13, derde tot zesde lid (het voeren van de boekhouding en het
financiële toezicht).

3. Het recht van een eventuele vestiging kan krachtens artikel 11, derde
lid, van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten en overheidsopdrachten
die met deze vestiging verbonden zijn. Uiteraard wordt vigerende
Europese regelgeving ter zake gerespecteerd.



4. Het bevoegde rechtscollege wordt in eerste instantie aangewezen door
de Europese regelgeving en de internationale verdragen inzake
rechterlijke bevoegdheid (bijv. Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad
betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de
tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken).
Indien deze regels geen rechtscollege aanwijzen, zal het rechtscollege
dat aangewezen wordt door het recht van de maatschappelijke zetel
bevoegd zijn, met uitzondering van de hypotheses uit het derde lid
(arbeidsovereenkomsten en overheidsopdrachten die met de vestiging
verbonden zijn), waarvoor het bevoegde rechtscollege wordt aangewezen
door het recht van de vestiging. 

Artikel 12 – Financiële aansprakelijkheid

De in de statuten vastgelegde deelname (artikel 6, tweede lid, f)
bepaalt de verhouding van de financiële aansprakelijkheid van de
deelnemers bij ontoereikend vermogen en hun aansprakelijkheid voor
verplichtingen die voortvloeien uit de verbintenissen die na de
ontbinding gehandhaafd blijven.

Artikel 13 – Administratief en financieel toezicht

Het administratieve en financiële toezicht wordt in overeenstemming met
de volgende drie principes geregeld:

Op beslissingen van de deelnemers in verband met een BGTS (oprichting,
toetreding, terbeschikkingstelling van personeel, verlenen van mandaat
aan een vertegenwoordiger voor een statutenwijziging, ontbinding)
blijven de toezichtprocedures van het interne recht van de Partijen (zo
er administratief toezicht bestaat) van toepassing, zoals ook reeds het
geval is in de Benelux-overeenkomst van 1986. Uit het principe van de
goede trouw vloeit voort dat deze toezichthouders rekening houden met de
grensoverschrijdende context van de samenwerking en dat zij elkaar op de
hoogte houden van eventuele problemen.

Anders dan de Benelux-Overeenkomst van 1986, voorziet het Verdrag van
Isselburg/Anholt in de mogelijkheid voor de overheden die bevoegd zijn
voor het administratieve toezicht op de deelnemers aan een
samenwerkingsverband om één toezichthouder aan te wijzen. Deze
mogelijkheid is in het Verdrag overgenomen voor wat betreft BGTS. De
betreffende overheden kunnen dit bijvoorbeeld doen via een
administratieve afspraak voor grensoverschrijdende of interterritoriale
samenwerking (artikel 18) Deze gezamenlijke toezichthouder kan een
beroep doen op secretariële en administratieve ondersteuning van het
Secretariaat-generaal van de Benelux Unie. Wanneer hij in het kader van
het toezicht dwingende maatregelen neemt ten opzichte van een BGTS,
stelt hij de overheden die haar hebben aangewezen hiervan op de hoogte,
tenzij deze maatregelen geen uitstel dulden.

Dit Verdrag regelt het financiële toezicht op een BGTS. Daartoe moet
zij haar boekhouding voeren overeenkomstig de regelgeving die in de
Partij waar zij haar maatschappelijke zetel heeft, van toepassing is op
de boekhouding van ondernemingen. Als er een gezamenlijke autoriteit is
aangesteld voor het administratieve toezicht, kan deze daarnaast ook
eventueel aanvullende richtlijnen rond het voeren van de boekhouding
uitvaardigen, die niet kunnen ingaan tegen de wetgeving. Een BGTS dient
een of meerdere commissarissen aan te stellen (verplicht element in de
statuten krachtens artikel 6, tweede lid, g), die de financiële
toestand, de jaarrekening en de rechtmatigheid van de verrichtingen
controleren. Deze commissarissen moeten worden aangeduid onder de
erkende revisoren of accountants van de Partij waar de BGTS haar
maatschappelijke zetel heeft en blijven volledig onderworpen aan de
wettelijke en reglementaire bepalingen die hun ambt en hun bevoegdheid
regelen. De algemene vergadering keurt de jaarrekeningen van de BGTS
goed op basis van het verslag van deze commissarissen. Daarna worden
deze rekeningen neergelegd en bekendgemaakt, en eveneens aan de
eventuele gezamenlijke toezichthouder en het Secretariaat-generaal van
de Benelux Unie bezorgd.

Artikel 14 – Wijzigingen van de statuten

Het eerste lid voorziet in een bijzondere meerderheid voor een
statutenwijziging, waardoor wordt gewaarborgd dat er een meerderheid is
onder de deelnemers uit elk van de betrokken Partijen. De statuten
kunnen voorzien in een strengere regeling (zoals een vereiste van
unanimiteit).

Bovendien wordt bij een statutenwijziging vereist dat de deelnemers aan
hun vertegenwoordigers een schriftelijk mandaat verlenen, wat in dit
geval stemming bij volmacht uitsluit. De vertegenwoordigers zijn door
dit mandaat gebonden en dienen het bij het begin van de vergadering bij
de voorzitter neer te leggen.

Artikel 15 – Zetelverplaatsing

De praktijk heeft geleerd dat er behoefte is te voorzien in de
mogelijkheid van een grensoverschrijdende zetelverplaatsing zonder
ontbinding en oprichting van een nieuwe rechtspersoon. Dit bestaat
overigens al voor een aantal rechtspersonen naar Europees recht, zoals
het Europees Economisch Samenwerkingsverband en de Europese
(Coöperatieve) Vennootschap.

De in dit artikel neergelegde procedure sluit zo veel mogelijk aan bij
de bepalingen die gelden voor de oprichting (artikel 4) en de
statutenwijziging van een BGTS (artikel 14). 

Ter bescherming van de rechten van derden is het in bepaalde
welomschreven omstandigheden niet mogelijk om de zetel te verplaatsen.
Daarnaast is het ook zo dat voor geschillen die betrekking hebben op
situaties die zich vóór de zetelverplaatsing hebben voorgedaan,
ongeacht het tijdstip waarop de zaak aanhangig wordt gemaakt, de fictie
wordt aangehouden dat de BGTS haar zetel nog steeds op de
oorspronkelijke locatie heeft. Hierdoor blijft ook het recht en de
rechtsgang van die oorspronkelijke zetel van toepassing.

Artikel 16 – Ontbinding van een BGTS

Er zijn drie mogelijkheden voor ontbinding van een BGTS:

het verstrijken van de looptijd;

de beslissing van de algemene vergadering volgens de meerderheid uit
artikel 14;

de situatie waarin een BGTS zich (tengevolge van uittreding van één of
meerdere leden) niet langer uitstrekt over het grondgebied van ten
minste twee Partijen bij dit Verdrag.

Op grond van artikel 6, tweede lid, d dienen de statuten ook regels te
bevatten over de wijze van beëindiging. Die kunnen erin bestaan dat
vrijwillige beëindiging wordt uitgesloten binnen een bepaalde periode
na oprichting of dat er een strengere regeling wordt opgelegd op het
vlak van de vereiste meerderheid dan is voorzien in artikel 14.

De ontbinding wordt geregeld door het recht van de maatschappelijke
zetel (artikel 11, tweede lid, h). De deelnemers zijn financieel
aansprakelijk naar rato van hun in de statuten neergelegde deelname. Het
ontbindingsbesluit regelt de aanwijzing van een of meer vereffenaars en
de bestemming van het maatschappelijk vermogen.

Artikel 17 – Kennisgeving aan de Benelux Unie

Dit artikel bepaalt dat de deelnemers de Secretaris-generaal van de
Benelux Unie in kennis stellen van de belangrijkste beslissingen
(oprichtingsakte, statutenwijzigingen en de beslissing tot de ontbinding
van een BGTS). Deze beslissingen worden bekendgemaakt in het Benelux
Publicatieblad zodat derden er kennis van kunnen nemen. Het gaat evenwel
niet om een officiële bekendmaking, die immers telkens gebeurt
overeenkomstig de geldende nationale rechtsregels (artikel 7 en voorts
artikel 14, derde lid, 15, derde lid, en 16, tweede lid), maar om een
louter informatieve bekendmaking die geen invloed heeft op de
rechtsgeldigheid van de beslissingen.



Hoofdstuk 3. Overige vormen van grensoverschrijdende en
interterritoriale samenwerking

Dit hoofdstuk regelt de administratieve afspraak en het
gemeenschappelijke orgaan. Het zij duidelijk dat de bepalingen uit het
vorige hoofdstuk inclusief het toepasselijk recht, beperkt blijven tot
de BGTS en dus geen toepassing vinden op onderstaande vormen van
samenwerking. De omschrijving van beide samenwerkingsvormen en de
voorwaarden waaraan deze dienen te voldoen, zijn ontleend aan het
Verdrag van Isselburg/Anholt. 

Artikel 18 - De administratieve afspraak voor grensoverschrijdende of
interterritoriale samenwerking

1. De administratieve afspraak voor grensoverschrijdende of
interterritoriale samenwerking kan worden gebruikt voor het aangaan van
een juridisch bindende overeenkomst tussen de overheden, instellingen en
samenwerkingsverbanden uit artikel 2, waaronder ook een bestaande BGTS
of EGTS of een ander samenwerkingsverband van deelnemers als bedoeld in
artikel 2, is begrepen, ongeacht waar de zetel van deze
samenwerkingsverbanden gevestigd is. Dergelijke afspraken kunnen
betrekking hebben op tal van onderwerpen, zoals de aanleg van een
grensoverschrijdende weg of grensoverschrijdend fietspad,
brandweersamenwerking, afwatering, de regeling van publieke participatie
bij een grensoverschrijdende milieueffectenmeting. Ook de aanwijzing van
een gezamenlijke toezichthouder voor een BGTS (artikel 13, tweede lid)
kan gebeuren door een administratieve afspraak voor grensoverschrijdende
of interterritoriale samenwerking.

2. De afspraak kan ook behelzen dat een deelnemer taken voor een andere
deelnemer uitvoert, bijvoorbeeld vuilnisophaling, met inachtneming van
het recht dat van toepassing is op de opdrachtgevende deelnemer. Er is
dus geen sprake van het laten vallen van bepaalde taken door deze
laatste deelnemer of van een territoriale uitbreiding van de
bevoegdheden van de uitvoerende deelnemer.

3. De afspraak moet bepalingen bevatten waarin geregeld is dat de
deelnemers elkaar onderling vrijwaren van eventuele aanspraken van
derden.

4. De afspraak moet ook de voorwaarden en nadere regels voor de
beëindiging ervan vastleggen.

5. Het toepasselijke recht is het recht van de Partij op het grondgebied
waarvan de desbetreffende verplichting uit de afspraak moet worden
vervuld. Verschillende elementen uit de afspraak kunnen dus door
verschillende rechtsstelsels worden beheerst.

Artikel 19 - Het gemeenschappelijke orgaan voor grensoverschrijdende
of interterritoriale samenwerking

Dit artikel voorziet in de oprichting van een gemeenschappelijk orgaan
zonder rechtspersoonlijkheid. Deze rechtsfiguur kan gebruikt worden voor
tal van situaties, zoals grensoverschrijdende conferenties,
intergemeentelijke werkgroepen, studie- en overleggroepen of
coördinatiecomités voor het bestuderen van vraagstukken van
gemeenschappelijk belang. Een gemeenschappelijk orgaan kan zowel
politieke vertegenwoordigers van de deelnemers als onafhankelijke
deskundigen samenbrengen. Dergelijke overlegplatforms, die een gelede
structuur kunnen hebben met meerdere suborganen, kunnen geen
beslissingen nemen die de deelnemers of derden binden. Zij kunnen
voorstellen tot samenwerking doen, informatie uitwisselen of de
goedkeuring van bepaalde maatregelen door de deelnemers bewerkstelligen.


Het gemeenschappelijk orgaan wordt opgericht door een onderlinge
regeling, die ten minste bepalingen bevat over de taakgebieden van het
orgaan, de wijze waarop de samenwerking gestalte krijgt, en de wijze van
beëindiging.

Artikel 20 - Kennisgeving aan de Benelux Unie

De kennisgeving door de deelnemers van het aangaan van administratieve
afspraken of het oprichten van gemeenschappelijke organen aan de
Secretaris-generaal van de Benelux Unie stelt de Benelux Unie en daarmee
ook derden in staat een totaalbeeld te behouden van het gebruik van het
Verdrag en van de variëteit van de grensoverschrijdende en
interterritoriale samenwerking. Deze kennisgeving is geen
geldigheidsvoorwaarde voor het bestaan van de administratieve afspraak
of het gemeenschappelijke orgaan. Wel maakt zij het de Benelux Unie
mogelijk om op via het Benelux Publicatieblad het aangaan van een
administratieve afspraak of het oprichten van een gemeenschappelijk
orgaan openbaar te maken zodat derden kennis kunnen nemen van dergelijke
vormen van samenwerking.

Hoofdstuk 4. Ondersteuning van grensoverschrijdende en interterritoriale
samenwerking

Artikel 21 - Verdragscommissie Grensoverschrijdende en Interterritoriale
Samenwerking

Voor al wat verband houdt met de uitvoering en de toepassing van dit
Verdrag wordt een Verdragscommissie Grensoverschrijdende en
Interterritoriale Samenwerking ingesteld. De opdrachten van deze
Verdragscommissie zijn niet limitatief en laten, als de betrokken
Partijen akkoord gaan, ook de mogelijkheid tot het beslechten van
geschillen toe of het adviseren erover.

Artikel 22 – Benelux Werkgroep Grensoverschrijdende en
Interterritoriale Samenwerking

Op grond van dit artikel wordt een Benelux Werkgroep
Grensoverschrijdende en Interterritoriale Samenwerking opgericht, die de
voortzetting vormt van de Bijzondere Commissie uit artikel 6 van de
Benelux-Overeenkomst van 1986. Het gaat om een ambtelijke Werkgroep in
de zin van artikel 12, b, van het BUV, waarvan het Secretariaat-generaal
van de Benelux Unie overeenkomstig artikel 21 van datzelfde Verdrag het
secretariaat vervult en op ambtelijk gebied de werkzaamheden
coördineert. De Partijen bij dit Verdrag wijzen de leden van deze
Werkgroep aan.

Het tweede lid van dit artikel geeft aan dat de werkgroep een beroep kan
doen op de inbreng van vertegenwoordigers uit de buurlanden ongeacht of
ze Partij zijn bij dit Verdrag.

Artikel 23 – Ambtenaar grenscontacten

Dit artikel bevat een expliciete erkenning van de rol van een ambtenaar
grenscontacten, die oplossingen kan voorstellen voor problemen die
rijzen in de grensoverschrijdende en interterritoriale samenwerking.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 24 – Benelux-Gerechtshof

Het Benelux-Gerechtshof heeft, net zoals dat voor de
Benelux-Overeenkomst van 1986 het geval was, rechtsmacht om een advies
uit te brengen op vraag van een regering van een lidstaat van de Benelux
of om kennis te nemen van prejudiciële vragen die door een rechtbank
uit een lidstaat worden gesteld. 

Artikel 25 – Geografische toepassing

Het eerste lid moet gelezen worden in samenhang met het
Samenwerkingsakkoord van 8 maart 1994 tussen de federale overheid, de
Gemeenschappen en de Gewesten over de nadere regelen voor het sluiten
van gemengde verdragen (Belgisch Staatsblad 17 december 1996). Deze
bepaling regelt de situatie dat een van de Belgische Gemeenschappen of
Gewesten niet wenst gebonden te worden door het Verdrag, of hier nog
niet toe kan overgaan om juridische of andere redenen. Het Koninkrijk
België kan dan, op vraag van deze Gemeenschap of dit Gewest, verklaren
dat het Verdrag er niet op van toepassing is. Wanneer de Gemeenschap of
het Gewest in een later stadium toch wenst gebonden te worden of wanneer
het bezwaar dat aan deze verbintenis in de weg stond, is opgelost, kan
het Koninkrijk België alsnog verklaren dat het Verdrag van toepassing
is op de betrokken Gemeenschap of het betrokken Gewest. Deze verklaring
is overigens niet mogelijk voor de federale overheid.

Het tweede lid beperkt de toepassing van het Verdrag tot het Europese
grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden.

Artikel 26 – Depositaris en inwerkingtreding

Voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is vereist dat twee van de drie
Benelux-Lidstaten hebben meegedeeld dat aan hun grondwettelijke
vereisten inzake inwerkingtreding is voldaan. Dit voorkomt dat dit
Verdrag niet zou kunnen worden toegepast op een bepaalde samenwerking
louter omdat de instemmingprocedure in de derde Lidstaat, die niet bij
die samenwerking betrokken is, nog niet is afgerond. Dit Verdrag treedt
voor deze derde Lidstaat pas in werking wanneer ook bij hem de
grondwettelijke vereisten zijn vervuld. Zolang dat niet het geval is,
blijft de Benelux-Overeenkomst van 1986 van toepassing in de
verhoudingen tussen deze derde Lidstaat en de twee andere staten. 

Wanneer België, nadat het Verdrag al ten opzichte van dat land in
werking is getreden, gebruik maakt van de mogelijkheid van artikel 25,
eerste lid, om de toepassing ervan uit te breiden tot een tot dan toe
niet verbonden Gemeenschap of Gewest, dan heeft deze verklaring
onmiddellijke uitwerking. De termijnen uit het vijfde en het zesde lid
gelden derhalve enkel voor de inwerkingtreding van dit Verdrag in
België en niet voor de uitbreiding van het geografische
toepassingsgebied ervan.

Artikel 27 – Toetreding

Dit artikel is een belangrijke innovatie ten opzichte van de
Benelux-Overeenkomst van 1986. Zodra het Verdrag in werking is getreden,
kunnen de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Verenigd
Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot dit Verdrag
toetreden door de neerlegging van een akte van toetreding bij de
Secretaris-generaal van de Benelux Unie. Zij kunnen uitsluitend
toetreden voor hun grondgebied in Europa. Hierbij dient te worden
opgemerkt dat artikel 29 van het Verdrag van Wenen inzake het
Verdragenrecht hun de mogelijkheid biedt de toepassing van dit Verdrag
te beperken tot een deel van het grondgebied (bijvoorbeeld de Franse
Régions en de Duitse Länder die grenzen aan de Benelux).

Artikel 28 – Opzegging

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 29 - Overgangsbepaling

Deze overgangsbepaling voorziet dat dit Verdrag van toepassing is op
bestaande samenwerkingsvormen op basis van de Benelux-Overeenkomst van
1986. Voor administratieve afspraken en gemeenschappelijke organen
levert dit geen problemen op, aangezien de bepalingen van dit Verdrag
materieel overeenkomen met de bepalingen van de Benelux-Overeenkomst van
1986.

Voor Grensoverschrijdende Openbare Lichamen wordt een specifieke
regeling getroffen. Zij worden vanaf de inwerkingtreding van dit Verdrag
beschouwd als Benelux Groeperingen voor Territoriale Samenwerking. Zij
worden met andere woorden van rechtswege omgevormd tot een BGTS, die
immers de rechtsopvolger is van het GOL. Daarbij hoeven zij hun
uiterlijke kenmerken, zoals hun logo, niet te wijzigen. De
minimumvoorschriften voor de inhoud van de statuten van een GOL en een
BGTS lopen bovendien materieel gelijk. Eventuele bepalingen die strijdig
zouden zijn met de bepalingen van dit Verdrag, vervallen van rechtswege.
Uiteraard kan een GOL naar aanleiding van de inwerkingtreding van dit
Verdrag zijn statuten desgewenst herzien.

Aangezien de Benelux-Overeenkomst van 1986 niet voorziet in de
bekendmaking van de statuten van een GOL in het Benelux Publicatieblad,
wordt aan de Secretaris-generaal van de Benelux Unie de opdracht gegeven
om alsnog over te gaan tot kosteloze bekendmaking.

Artikel 30 – Opheffingsbepaling

Door dit artikel wordt de Benelux-Overeenkomst inzake
grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale
samenwerkingsverbanden of autoriteiten, ondertekend te Brussel op
12 september 1986 met ingang van de inwerkingtreding van dit Verdrag
opgeheven in de verhouding tussen de twee Lidstaten voor wie het,
overeenkomstig artikel 26, vijfde lid, in werking is getreden. Het
Verdrag blijft evenwel van kracht in hun verhouding met de derde
Lidstaat, tot deze laatste ook partij is geworden. Hierbij dient ook
mutatis mutandis rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel
25 met betrekking tot de territoriale toepassing ten aanzien van de
Gemeenschappen en Gewesten in België.

Het tweede lid van dit artikel trekt het aanvullend protocol bij deze
Benelux-Overeenkomst in, dat op 22 september 1998 in Brussel ondertekend
werd, maar nooit in werking trad.

 Beschikking van het Benelux Comité van Ministers van 20 februari 2014
tot opstelling van een Benelux-Verdrag inzake grensoverschrijdende en
interterritoriale samenwerking [M (2014) 2]. 

 Preambulaire overweging 20 van de Verordening (EU) nr. 1302/2013 van
het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 1082/2006 betreffende een Europese groepering voor
territoriale samenwerking (EGTS), wat de verduidelijking,
vereenvoudiging en verbetering van de oprichting en werking van
dergelijke groeperingen betreft (PbEU L 347). 

 Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart
2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van
overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten

 Preambulaire overweging 5 van de EGTS-Verordening stelt: “Het acquis
van de Raad van Europa voorziet in verschillende mogelijkheden en
regelingen waarbinnen regionale en lokale overheden grensoverschrijdend
kunnen samenwerken. Het onderhavige instrument is niet bedoeld om deze
regelingen te omzeilen, noch om te voorzien in een reeks specifieke
gemeenschappelijke voorschriften op grond waarvan deze regelingen op
uniforme wijze in de hele gemeenschap moeten worden toegepast.”

 De aanduiding EESV wordt gebruikt voor Europees Economisch
Samenwerkingsverband, de aanduiding SE voor Europese naamloze
vennootschap (ofwel: Societas Europaea) en de aanduiding SCE voor
Europese Coöperatieve Vennootschap (ofwel: Societas Cooperativa
Europaea).

 PAGE   \* MERGEFORMAT 4 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).