[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D42547, datum: 2018-09-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Australië inzake olievoorraadovereenkomsten; Canberra, 13 juni 2018 (2018D42546)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de
Regering van Australië inzake olievoorraadovereenkomsten; Canberra, 13
juni 2018 (Trb. 2018, 83)

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

In deze toelichtende nota wordt mede namens de Minister van Buitenlandse
Zaken het op 13 juni 2018 te Canberra tot stand gekomen Verdrag tussen
de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van
Australië inzake olievoorraadovereenkomsten, toegelicht. Dit verdrag
heeft tot doel om Australië de mogelijkheid te bieden om op Nederlands
grondgebied minimum voorraden aardolieproducten aan te houden ten
behoeve van de eigen voorraadverplichting.

Hoewel in het verdrag de regeringen als partijen worden genoemd, zal het
verdrag gelden tussen de staten.

Naar aanleiding van de oliecrisis in de jaren zeventig van de vorige
eeuw is in internationaal verband besloten dat het wenselijk is de
voorzieningszekerheid van aardolie te vergroten door middel van het
aanhouden van een minimum aardolievoorraad die kan worden ingezet in
tijden van een onderbreking of verstoring in de aanvoer van aardolie.
Dit uitgangspunt heeft zijn beslag gekregen in de op 18 november 1974 te
Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake een Internationaal
Energieprogramma (Trb. 1975, 47; laatstelijk Trb. 1980, 183) (hierna:
IEP Overeenkomst). Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de IEP
Overeenkomst hebben de deelnemende landen, waaronder ook (het Europese
deel van) Nederland, de verplichting ervoor te zorgen dat te allen tijde
bepaalde minimum voorraden aardolie of aardolieproducten voor
crisisomstandigheden voor handen zijn. Binnen de Europese Unie geldt een
vergelijkbare verplichting ingevolge artikel 3, eerste lid, van
Richtlijn nr. 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009 houdende
verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of
aardolieproducten in opslag te houden (PbEU 2009, L 265). De
internationale regelgeving maakt het mogelijk dat voorraden die liggen
op het grondgebied van de ene staat, meetellen ter dekking van de
voorraadverplichting van een andere staat.

In Nederland is aan de internationale voorraadverplichting invulling
gegeven door middel van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012
(hierna: Wva 2012). Onder de Wva 2012 is de internationale verplichting
tot het aanhouden van crisisvoorraden, die kunnen worden ingezet bij
problemen in de aanvoer van aardolie, verdeeld tussen het
aardoliebedrijfsleven (circa 20%) en de Stichting Centraal Orgaan
Voorraadvorming Aardolieproducten (hierna: COVA). COVA is hiertoe belast
met een wettelijke taak. Voor Nederland geldt dat de voorraden enkel
kunnen worden aangehouden in Nederland of een andere lidstaat van de
Europese Unie (artikel 8, eerste lid, Wva 2012). 

Daarnaast is het mogelijk dat andere landen aan hun voorraadverplichting
voldoen door middel van voorraden die in Nederland liggen. In Nederland
liggen verhoudingsgewijs veel aardolievoorraden die eigendom zijn van
buitenlandse bedrijven en hier liggen ter dekking van de voorraadplicht
van andere landen. Op grond van artikel 3 van de bijlage bij de IEP
Overeenkomst is het mogelijk een voorraad in een ander land toe te
rekenen aan de eigen voorraadverplichting (en niet bij de verplichting
van het land waar zij wordt aangehouden) als beide landen zijn
overeengekomen dat er in geval van een crisissituatie geen belemmeringen
worden opgeworpen tegen de overbrenging van de voorraden naar het
betreffende land. Dat vereist een (bilateraal) verdrag waarin dergelijke
afspraken worden gemaakt. Een dergelijk verdrag is bijvoorbeeld het op 1
april 2008 te Wellington gesloten Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en Nieuw-Zeeland inzake het aanhouden van voorraden ruwe
aardolie, aardolieproducten en onverwerkte oliën (Trb. 2008, 93).

Het onderhavige verdrag vormt de basis voor Australië om in Nederland
gereserveerde voorraden in aanmerking te kunnen laten komen voor de
invulling van de eigen internationale verplichting. Deze mogelijkheid is
niet wederzijds omdat het in Nederland niet is toegestaan voorraden aan
te houden in landen buiten de Europese Unie (artikel 8, eerste lid, Wva
2012). Het verdrag voorziet in een individuele toestemmingsprocedure
voor het aanhouden van de voorraden waarbij, wat betreft de voorraden
die in Nederland aanwezig zijn en die worden meegerekend voor de
Australische verplichting, per geval toestemming noodzakelijk is van de
bevoegde autoriteit. In Nederland is de bevoegde autoriteit de Minister
van Economische Zaken en Klimaat. Voorts is in het verdrag een
voorwaarde opgenomen die stelt dat de Nederlandse regering een gevraagde
levering van de gecontracteerde olie niet zal belemmeren. Het verdrag
biedt economische kansen voor in Nederland gevestigde oliebedrijven.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 geeft een omschrijving van diverse in het verdrag voorkomende
begrippen. Zo is in 

onderdeel (a) opgenomen wie de “bevoegde autoriteiten” in beide
landen zijn. In Australië is dit het ministerie van Milieu en Energie.
In Nederland is dit de minister van Economische Zaken en Klimaat. In
onderdeel (b) is het begrip “entiteit” omschreven als een
rechtspersoon of een instantie die voorraden aanhoudt ten behoeve van
het vergemakkelijken van de nakoming door Australië van zijn
voorraadverplichtingen. Daarnaast is in onderdeel (e) aangegeven dat
onder “olievoorraden” wordt verstaan voorraden van ruwe olie,
aardolieproducten en onverwerkte oliën, die vallen onder artikel 1 van
de bijlage bij de IEP Overeenkomst. 

Onderdeel (f) bevat een omschrijving van het begrip
“olievoorraadovereenkomsten”. Dit zijn de commerciële
overeenkomsten over de olievoorraden die tot doel hebben bij te dragen
aan de Australische olievoorraad. Het kan daarbij zowel gaan om een
overeenkomst op grond waarvan olie wordt aangehouden in Nederland als om
een overeenkomst op grond waarvan een reservering wordt bedongen die
door een entiteit kan worden ingeroepen in geval van een voorraadcrisis.

Uit artikel 2 volgt het doel van het verdrag. Dat is, blijkens het
eerste lid, om het voor Australië mogelijk te maken om te voldoen aan
de voorraadverplichting op grond van de IEP Overeenkomst. Het verdrag
maakt het hiertoe mogelijk dat er in Nederland olievoorraden worden
aangehouden die worden toegerekend aan de Australische voorraad. Uit het
derde lid volgt dat de voorraden in Nederland kunnen worden aangehouden
ter dekking van de Australische voorraad door de bevoegde autoriteit van
Australië, door een Australische entiteit of door een andere entiteit
die olievoorraden in Nederland aanhoudt ten behoeve van de bevoegde
autoriteit van Australië. 

Artikel 3 betreft de reikwijdte van het verdrag. Het verdrag is van
toepassing op olievoorraden die onderhevig zijn aan de
toestemmingsverplichting op grond van artikel 6 van het verdrag. 

 

Uit artikel 4 volgt dat het toezicht op de uitvoering van het verdrag
bij de bevoegde autoriteiten van Australië en Nederland ligt. 

Artikel 5 brengt tot uitdrukking dat zowel de bevoegde autoriteit van
Australië, als een Australische entiteit overeenkomsten kunnen sluiten
over het aanhouden van olievoorraden in Nederland. Deze
olievoorraadovereenkomsten moeten worden geaccepteerd door de bevoegde
autoriteiten van beide landen. De procedure die hiervoor gevolgd moet
worden, is neergelegd in artikel 6.

Artikel 6 beschrijft de stappen van de procedure tot aanvaarding van het
aanhouden van voorraden. Op grond van het eerste lid zal de bevoegde
autoriteit van Australië jaarlijks met de bevoegde autoriteit van
Nederland contact hebben over de hoeveelheden olievoorraden waarover
overeenkomsten kunnen worden afgesloten. Uit het tweede lid volgt dat de
bevoegde autoriteit van Australië de gesloten
olievoorraadovereenkomsten notificeert bij de bevoegde autoriteit van
Nederland. Geregeld is ook wanneer de notificatie plaatsvindt en welke
gegevens daarbij worden verstrekt. Belangrijke wijzigingen van deze
gegevens worden op grond van het vierde lid doorgegeven aan de bevoegde
autoriteit van Nederland. Op grond van het derde lid informeert de
bevoegde autoriteit van Nederland de bevoegde autoriteit van Australië
of de olievoorraadovereenkomst wordt aanvaard. Het vijfde lid bevat een
speciale regeling voor het intrekken van een aanvaarding van een
olievoorraadovereenkomst. Tot slot vloeit uit het zesde lid voort dat de
beide bevoegde autoriteiten kunnen besluiten dat in bijzondere gevallen
andere termijnen worden gehanteerd dan geregeld in artikel 6. 

Artikel 7 bepaalt dat het recht, dat bedongen is met betrekking tot een
olievoorraad door middel van een olievoorraadovereenkomst, kan worden
uitgeoefend in het geval de verplichtingen van Australië onder de IEP
Overeenkomst worden geactiveerd om bij een onderbreking of een
verstoring in de aanvoer van aardolie noodmaatregelen te treffen.

Uit artikel 8 volgt dat wanneer de situatie beschreven in artikel 7 zich
voordoet, de bevoegde autoriteit van Australië de bevoegde autoriteit
van Nederland daarvan op de hoogte stelt. 

Artikel 9 biedt Australië de zekerheid dat de entiteit die voorraden
aanhoudt in Nederland te allen tijde over zijn producten kan beschikken.
Daartoe wordt bepaald dat Nederland geen belemmeringen opwerpt tegen de
verwijdering van de olievoorraden uit Nederland en de verplaatsing
daarvan naar Australië. Deze bepaling is van groot belang voor een
goede werking van een systeem waarbij in het buitenland gelegen
voorraden kunnen worden gerekend tot de binnenlandse voorraad.

Artikel 10, eerste lid, bepaalt dat de verdragspartijen zo spoedig
mogelijk met elkaar zullen overleggen wanneer:

één van beide partijen te maken krijgt met een voorraadcrisis die
gevolgen kan hebben voor de olievoorraden waarop het verdrag van
toepassing is;

er sprake is van omstandigheden die gevolgen kunnen hebben voor de
uitoefening van rechten met betrekking tot de olievoorraden waarop het
verdrag van toepassing is;

bij één van de partijen vragen rijzen over de interpretatie of
toepassing van het verdrag;

één van de partijen een aanpassing van het verdrag wenst.

Uit het tweede lid van dit artikel vloeit voort dat geschillen tussen de
verdragspartijen die voortkomen uit de interpretatie, uitvoering of
toepassing van het verdrag worden beslecht door middel van een overleg
via de diplomatieke kanalen.

Artikel 11 bevat de gebruikelijke slotbepalingen voor een bilateraal
verdrag. In het vierde lid is bepaald dat de verdragspartijen het
verdrag niet zullen opzeggen tijdens een oliecrisis. Dit is van belang
omdat het juist tijdens een oliecrisis noodzakelijk is dat olievoorraden
kunnen worden verplaatst en dat daartegen geen belemmeringen worden
opgeworpen (zie artikel 9).

3. Een ieder verbindende bepalingen

Naar het oordeel van de regering bevat dit verdrag een aantal een ieder
verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de
Grondwet, die aan een rechtssubject rechtstreeks rechten toekennen of
plichten opleggen. Dit betreft met name de artikelen 5, 7 en 9 van het
verdrag. 

4. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het verdrag, evenals de
IEP Overeenkomst, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

 PAGE   \* MERGEFORMAT 2 

 PAGE   \* MERGEFORMAT 1 

Het advies van de Afdeling advisering van de  Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)