[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2019

Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2018D51029, datum: 2018-10-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35000-XIV-8).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35000 XIV-8 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2019.

Onderdeel van zaak 2018Z14518:

Onderdeel van zaak 2018Z19244:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

35 000 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2019

Nr. 8 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 oktober 2018

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 28 september 2018 voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Bij brief van 26 oktober 2018 zijn ze door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Voorzitter van de commissie,
Kuiken

Griffier van de commissie,
Haveman-Schüssel

1. Kunt u toelichten waarom niet alle auditrapporten van de Auditdienst Rijk (ADR) die betrekking hebben op het werkveld van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) openbaar zijn gemaakt?

Antwoord

Alle auditrapporten van de Auditdienst Rijk (ADR) die betrekking hebben op het werkveld van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn openbaar gemaakt, behalve het Auditrapport 2017 van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Auditrapport 2017 Diergezondheidsfonds. Deze omissie is inmiddels rechtgezet en de rapporten zijn nu gepubliceerd.

2. Welke ADR-rapporten op LNV-terrein zijn niet openbaar gemaakt en kunt u per auditrapport toelichten waarom deze niet openbaar is gemaakt?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.

3. Bent u bereid de nog ontbrekende rapporten van de ADR zo spoedig mogelijk openbaar te maken?

Antwoord

De niet openbaar gemaakte rapporten zijn inmiddels openbaar gemaakt.

4. Kunt u toezeggen de rapporten van de ADR op het terrein van LNV in het vervolg binnen zes weken na publicatie openbaar te maken?

Antwoord

Ja, tenzij de aard en de inhoud van het rapport zich daartegen verzetten. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) volgt daarbij de rijksbrede lijn. Over deze lijn bent u door de Minister van Financiën geïnformeerd middels een begeleidende brief bij de beantwoording van vragen van de leden Ronnes en Omtzigt (beiden CDA) aan de Ministers van Financiën, van Veiligheid en Justitie, de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Defensie over de rapporten van de Auditdienst Rijk (Kamerstuk 32 802, nr. 23).

5. Welk deel van de kosten voor de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gaat naar sancties en boetes voor schending van het dierenwelzijn?

Antwoord

De volledige omvang hiervan kan niet worden bepaald, omdat de kosten die de NVWA maakt niet op dit detailniveau worden geregistreerd. Om een beeld te geven van de orde van grootte kan het volgende gemeld worden. Bij de divisie juridische zaken houden zich in 2018 ongeveer 5 fte (ca. € 0,7 miljoen) bezig met het opstellen van boetes en maatregelen op het gebied van dierenwelzijn. Naast deze inzet besteden ook inspecteurs en opsporingsmedewerkers tijd aan het opstellen van de Rapporten van Bevindingen (RvB), de processen verbaal en schriftelijke waarschuwingen op het terrein van dierenwelzijn.

6. Hoeveel geld is er in de begroting gereserveerd voor implementatie van de nieuwe landbouwvisie?

Antwoord

Met de visie zet ik de fundamentele omslag in naar kringlooplandbouw. Dit is een opgave die het commitment en de inzet van velen vraagt; ik zie het primair als mijn rol om voor dat commitment en die inzet maatschappelijk draagvlak te realiseren. De overheid (LNV) zal daarbij ook een partner in verandering zijn, wat betekent dat de visie doorwerking krijgt in het LNV-beleid, inclusief de begroting. De komende tijd zal de uitvoering van de visie vormgegeven worden – intern en met maatschappelijke partijen. Daarvoor zal werkbudget beschikbaar worden gemaakt. Het kabinet vertrouwt op de kracht in de samenleving om de omslag, die in de Visie Landbouw, Natuur en Voedsel, waardevol en verbonden (Kamerstuk 35000 XIV, hierna: LNV-visie) wordt geschetst, te bereiken.

De eerste stap is dat maatschappelijke partijen en overheid medio 2019 tot afspraken komen over hoe de transitie de komende jaren bereikt gaat worden, hoe resultaten gemeten gaan worden en welke inzet dat van eenieder vraagt.

Dit is in eerste instantie geen budgettaire opgave. Veel van de budgetten liggen ofwel grotendeels vast of lopen niet via de LNV-begroting, zoals de betalingen vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Agrarisch ondernemen, ook natuurinclusief en met sluitende kringlopen op zo klein mogelijk niveau, moet lonend zijn uit zichzelf. De LNV-visie is wel richtinggevend, bijvoorbeeld in onderhandelingen over het nieuwe GLB en in de verdere uitwerking van bijvoorbeeld het interbestuurlijk programma Vitaal Platteland en de warme sanering van de varkenshouderij. Ook de partijen betrokken bij de klimaattafel Landbouw en landgebruik kunnen de LNV-visie betrekken bij het uitwerken van de concrete plannen.

Waar kennis- en innovatieopgaven liggen, zal de LNV-visie worden verbonden aan de uitwerking van een missiegedreven innovatieaanpak onder het thema Landbouw, Water, Voedsel. Dit onder meer in samenspraak met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). De missies die in het kader van dit traject worden gedefinieerd, zullen richtinggevend zijn voor de inzet van de topsectoren Agri&Food (AF) en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (TU), maar ook voor onderdelen van de kennis- en innovatieagenda’s van de Topsector Water en andere sectoren die aan deze missie kunnen bijdragen (bijvoorbeeld vanuit sleuteltechnologieën).

In dit traject worden de bestaande budgetten voor de topsectoren en de extra middelen die in het regeerakkoord zijn vrijgemaakt voor toegepast onderzoek, onder meer voor de TO2-instituten en Publiek-Private Samenwerking (PPS) en het midden- en kleinbedrijf (mkb), ingezet. Waar mogelijk zal hier ook de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) bij worden betrokken.

Het is goed ons te realiseren dat er al veel trajecten lopen die bijdragen aan de doelen die de LNV-visie schetst. Denk aan het advies dat de commissie Grondgebondenheid (LTO en NZO) heeft opgesteld voor mineralenkringlopen en om veevoer meer lokaal te produceren. Of de inzet voor precisielandbouw, die heel precies gebruik van hulpstoffen mogelijk maakt, of de verduurzaming van de visserij. Andere voorbeelden zijn de pilotprojecten uit het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (zoals het project Kunstmestvrije Achterhoek), de ondersteuning van het dit jaar opgerichte Nederlands Centrum voor Mestverwaarding en kennis- en innovatieprogramma’s zoals Kas als Energiebron.

De LNV-visie geeft richting om al die (nieuwe) initiatieven en kennis en innovatie beter op elkaar af te stemmen en elkaar te laten versterken.

7. Welke nieuwe investeringen in kringlooplandbouw worden gedaan en ten koste van welke investeringen wordt dit gedaan?

Antwoord

Ik hanteer de LNV-visie en de daarin opgenomen meetlat voor het toetsen van geldend en natuurlijk ook voor nieuw beleid. Diverse investeringen van het Ministerie van LNV dragen bij aan de ontwikkelingen naar kringlooplandbouw. Van concrete herschikking van middelen binnen de begroting is nog geen sprake. Mijn LNV-visie zal nader worden uitgewerkt en daarbij zal ook worden bekeken of financiële herschikking nodig is om bepaalde onderwerpen te versterken die de transitie naar kringlooplandbouw versnellen.

8. Hoeveel budget wordt er binnen de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), of daarbuiten, vrijgemaakt voor goede monitoring om een basisbeeld te krijgen van hoe haaien en roggen gebruik maken van de Noordzee?

Antwoord

Er is geen apart budget gealloceerd om het gebruik van de Noordzee specifiek door haaien en roggen te monitoren. De KRM-gegevens over haaien en roggen komen uit de vissurveys die onder het Gemeenschappelijke Visserij Beleid worden uitgevoerd op basis van het Data Collection Framework.

9. Hoeveel budget wordt er binnen de KRM vrijgemaakt voor de (bij)vangsten van haaien en roggen in de visserij (met betrekking tot de uitzondering op de aanlandplicht)?

Antwoord

In het kader van het Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) haaienactieplan dat uw Kamer op 13 mei 2016 heeft ontvangen (Kamerstuk 33 450, nr. 48), heb ik met stakeholders gewerkt aan concrete voorstellen voor het verhogen van de overlevingskans van haaien en roggen en voor het verlagen van de ongewenste bijvangst. Deze hebben dit voorjaar de bouwstenen gevormd voor een voorstel voor een uitzondering van de aanlandplicht voor roggen op basis van hoge overleving. Ten behoeve van de uitvoering van deze uitzondering op de aanlandplicht wordt er momenteel op verzoek van de Europese Commissie (EC) een roadmap opgesteld. Hierin moet worden uiteengezet op welke wijze lidstaten kennislacunes willen gaan vullen de komende jaren. Daarnaast moet er in 2019 een actieplan komen vanuit de sector met maatregelen die vissers op schepen kunnen nemen om overleving te vergroten. Het benodigde budget voor het vullen van kennislacunes is momenteel nog niet bekend en moet bezien worden samen met andere lidstaten. Middelen vanuit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV-fonds) kunnen hiervoor worden benut. Vanuit de KRM is geen budget beschikbaar.

10. Hoeveel geld wordt er geïnvesteerd in kennis en innovatie binnen de biologische sector?

Antwoord

Voor projecten voor de ontwikkeling en verspreiding van kennis en innovatie is jaarlijks € 130.000 beschikbaar. Hiernaast is in de jaren 2016 t/m 2018 ongeveer € 300.000 geïnvesteerd in onderzoek voor de biologische sector in het kader van het multilaterale samenwerkingsverband ERA-net Core Organic. In datzelfde verband zal in 2018–2020 ongeveer € 1,3 miljoen worden geïnvesteerd. Door het karakter van de internationale onderzoeksprojecten waarbij de nationale financiers elk maar een deel van een veel groter onderzoeksproject betalen, is er een hefboomwerking van de Nederlandse investering. Hierdoor komt voor een veel groter bedrag aan onderzoekproducten beschikbaar voor de Nederlandse biologische sector. Het Ministerie van LNV laat zich in deze samenwerking bijstaan door Bionext om maximaal met de sector de vraagarticulatie en de doorstroming van de onderzoeksresultaten te realiseren.

In de topsectoren AF en TU bestaan meerdere integrale onderzoeksprogramma’s waar de biologische sector deel van uitmaakt. Omdat deze programma’s veelal niet alleen de biologische sector dienen, is een duiding van budgetten niet te geven.

11. Wat vindt u van de uitslag van het voedsel referendum in Zwitserland en welke zaken kunnen hieruit worden geleerd voor de Nederlandse situatie?

Antwoord

In het voedselreferendum van 23 september 2018 konden de Zwitsers zich uitspreken over voorstellen voor een duurzamere en meer lokale voedselketen. Ruim 60 procent stemde uiteindelijk tegen de voorstellen. In de aanloop naar het referendum had de Zwitserse regering gewaarschuwd voor de onuitvoerbaarheid van de voorstellen. In dat licht is het niet vreemd dat de voorstellen zijn weggestemd. Het is wel een goed streven dat al het voedsel dat op ons bord ligt duurzaam geproduceerd is. In Nederland ben ik hier hard mee bezig door het consumenten steeds gemakkelijker te maken om een duurzame keuze te maken. En door het bedrijfsleven te stimuleren om te blijven verduurzamen. Samenwerking in de keten is hiervoor essentieel (zie ook de LNV-visie).

12. Kunt u toelichten of er geld gereserveerd is voor de ontwikkeling en Nederlandse inzet voor innovatieve toepassingen zoals CRISPR-Cas en mutagenese?

Antwoord

Vanuit verschillende budgetten, zoals budget voor kennisbasis en PPS-projecten binnen de Topsector TU, wordt onderzoek gefinancierd naar veredelingstechnieken. Crispr-Cas is een techniek die Wageningen University & Research (WUR) bijvoorbeeld vanuit kennisbasis onderzoekt.

13. Kunt u toelichten of geld is gereserveerd voor het voedselverspillingsbeleid?

Antwoord

Voor het voedselverspillingsbeleid is tot nu toe een bedrag van € 7 miljoen (2018–2021) gereserveerd, dat vooral wordt ingezet voor de acties van de Taskforce Circular Economy in Food. Zie verder Kamerstuk 31 532 nr. 190 van 20 maart 2018.

14. Op welke wijze worden bestaande initiatieven en kennis over kringlooplandbouw ondersteund?

Antwoord

Binnen de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2019 zijn middelen beschikbaar om innovaties te stimuleren, bijvoorbeeld via de topsectoren AF en TU. Daarnaast kunnen ondernemers gebruik maken van subsidieregelingen, van diverse fiscale faciliteiten en van financieringsfaciliteiten. Ook vanuit het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn worden diverse initiatieven die bijdragen aan kringlooplandbouw ondersteund.

15. Op welke wijze wordt de innovatieve biologische sector ondersteund, met name in haar transitie richting kringlooplandbouw?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 10.

16. Hoe behoudt u de hoogwaardige kwaliteit en een hoog plantgezondheidsniveau van plantaardige producten?

Antwoord

Een hoogwaardige kwaliteit en een hoog plantgezondheidsniveau van plantaardige producten zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht van groot belang. Het beschermen van gewassen tegen ziekten, plagen en onkruiden is een belangrijke randvoorwaarde om een hoogwaardige en duurzame productie te blijven realiseren.

Belangrijk speerpunt is het voorkomen van de in- en uitsleep van plantenziekten in Nederland. Belangrijke uitvoerende organisaties hierin zijn de NVWA en de plantaardige keuringsdiensten. Het beleid voor plantgezondheid/fytosanitaire zaken speelt zich in hoge mate af in een internationale context. Nederland kent een grote handel in plantaardig materiaal en het maken van goede afspraken hierover in internationaal kader is essentieel. Nederland blijft de inzet zowel in multilateraal kader als in bilaterale afspraken (markttoegang) in 2019 voortzetten. Verder zal de implementatie van de herziening van het nieuwe Europese fytosanitaire stelsel worden voortgezet.

17. Hoe wordt de Nederlandse concurrentiekracht versterkt?

Antwoord

Zoals eerder gemeld, bijvoorbeeld in de brief aan uw Kamer (Kamerstuk 31 104, nr. 4) met de onderzoeksopzet van de voorgenomen beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 6, richt het LNV-beleid zich op internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige, en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens. Deze algemene doelstelling is geoperationaliseerd in een aantal doelstellingen, waaronder versterking van concurrentiekracht en verduurzaming van agroketens en visserij.

Het beleid om de concurrentiekracht van de Nederlandse agrosector verder te versterken maakt ook onderdeel uit van het bedrijvenbeleid waarmee het kabinet inzet op verduurzaming en vernieuwing van de Nederlandse economie. Het beleid versterkt onder andere gerichte samenwerking tussen bedrijven, onderzoekers en overheden om innovatie te bevorderen.

18. Hoe is de ambitie van de Landbouwvisie vormgegeven in deze begroting en wat zijn de extra investeringen die de realisatie hiervan dichterbij brengen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6.

19. Klopt het dat er geen extra investeringen worden gedaan in duurzame veehouderij, duurzame plantaardige productie en kennisontwikkeling?

Antwoord

Nee. Voor een additionele reductie van broeikasgasemissies in de veehouderij en de glastuinbouw en voor het Programma bodem zijn extra middelen uit de Klimaatenveloppe beschikbaar gemaakt. Verder is een enveloppe van € 200 miljoen gereserveerd voor de sanering van de varkenshouderij en de verduurzaming van de varkens-, pluimvee- en melkgeitenhouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 200).

Binnen de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2019 zijn subsidiemiddelen beschikbaar voor innovaties en kennisontwikkeling (PPS) projecten via de Topsector AF en de Topsector TU. Ook zijn middelen beschikbaar voor het actie- en innovatieprogramma Kas als Energiebron en de subsidieregelingen Marktintroductie Energie Innovaties (MEI) en Energie-efficiëntie glastuinbouw (EG). Daarnaast kunnen ondernemers gebruik maken van de subsidieregeling Stimulering duurzame energieproductie (SDE+), Demonstratie energie-innovatie (DEI), Hernieuwbare energie (HE), van fiscale faciliteiten zoals de Energie-investeringsaftrek (EIA), milieu-investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) op basis van de Maatlat Duurzame Veehouderij en van financieringsfaciliteiten als de Borgstelling MKB Landbouwkredieten (BL), Regeling groenprojecten en van de regeling Risico’s afdekken voor aardwarmte.

20. Waar in de begroting staan de middelen voor het Haaienactieplan voor Caribisch Nederland, dat in de brief van de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) op korte termijn is toegezegd, maar de Kamer nog niet heeft bereikt (Kamerstuk 33 450, nr. 48)?

Antwoord

De middelen voor het Haaienactieplan voor Caribisch Nederland maken onderdeel uit van het opdrachtenbudget voor Caribisch Nederland binnen artikel 12.

21. Bent u aangesloten bij de interdepartementale werkgroep Behavioural Insights Netwerk Nederland (BIN NL) en in welke mate is BIN NL betrokken bij het voedselverspillingbeleid?

Antwoord

Om kennis en ervaringen te delen is in 2014 het Behavioural Insights Netwerk Nederland opgericht. Alle ministeries nemen hieraan deel, zo ook het Ministerie van LNV. Met betrokkenheid van het Behavioural Insights Team van het Ministerie van EZK/LNV zijn verkennende onderzoeken en interventies uitgevoerd naar gedragsfactoren bij voedselverspilling. Zie hiervoor ook de BIN NL Rapportage «Rijk aan gedragsinzichten: editie 2017», die op 23 november 2017 door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 34 775 XII, nr. 10).

22. Kunt u aangeven onder welke begrotingsartikelen en daarbinnen op welke onderdelen vrije ruimte is in de begroting?

Antwoord

Er is geen sprake van vrije ruimte in de begroting. Wel is er sprake van niet-juridisch verplichte ruimte. Deze uitgaven hebben wel een bestemming en zijn veelal bestuurlijk gebonden. Er liggen onder andere programma’s, acties en jaarlijks terugkerende toezeggingen onder die nog niet feitelijk juridisch verplicht zijn, maar ook niet op korte termijn terug te draaien zijn. In artikel 11 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens) zit € 20 miljoen aan niet-juridisch verplichte uitgaven voor 2019. Dit betreft de onderdelen Agrarisch ondernemerschap (€ 2 miljoen), Mestbeleid (€ 5,1 miljoen), Plantgezondheid (€ 3,1 miljoen), Integraal voedselbeleid (€ 2,4 miljoen), Kennisontwikkeling & (agrarische) innovatie (€ 2,6 miljoen), Medebewind voormalige productschappen (€ 4 miljoen) en Overig (€ 0,8 miljoen).

In artikel 12 (Natuur en biodiversiteit) gaat het om niet-juridisch verplichte uitgaven van € 12 miljoen. Hierbinnen gaat het om de onderdelen Grote wateren (€ 4,2 miljoen), Vermaatschappelijking natuur & biodiversiteit (€ 3,3 miljoen), Natuur & biodiversiteit op land (€ 2,2 miljoen), Internationale samenwerking (€ 1,9 miljoen) en Overig (€ 0,2 miljoen).

23. Hoe zijn de uitgaven ten aanzien van het Caribisch gebied die u schetst op pagina 6 te rijmen met de uitgaven waaraan op pagina 47 wordt gerefereerd?

Antwoord

De uitgaven op pagina 6 van de toelichting op de begroting van LNV betreft het budget opdrachten Caribisch Nederland. Naast dit budget is op pagina 47 van deze toelichting ook het budget bijdragen medeoverheden Caribisch Nederland opgenomen. Dit laatste budget heeft betrekking op een eenmalig beschikbaar gesteld budget van € 7,5 miljoen voor natuurprojecten. Hiervoor vinden de laatste betalingen plaats in 2019.

24. Ligt het gezien uw verantwoordelijkheid voor de natuur op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES), niet voor de hand dat u de financiering van het Dutch Caribbean Nature Alliance (DCNA) overneemt?

Antwoord

Dit ligt niet voor de hand: de kerntaken van Dutch Carribean Nature Alliance (DCNA) liggen op het terrein van natuurbeheer, waar de drie openbare lichamen en de drie andere landen van het Koninkrijk verantwoordelijk voor zijn. Dit neemt overigens niet weg dat ik de DCNA financier voor taken die onder mijn verantwoordelijkheid vallen op het terrein van onderzoek en communicatie.

25. Hoe duidt u het woord «minimaal» in de zin dat ten aanzien van de landbouw het «effect op de gezondheid van omwonenden minimaal» zou moeten zijn en welke schade aan de volksgezondheid vindt u acceptabel?

Antwoord

Het woord «minimaal» moet in deze context gelezen worden als «zo klein mogelijk». Zoals ik ook heb aangegeven in de LNV-visie past bij de verdere verduurzaming van de veehouderij ook de overgang naar integraal duurzame en emissiearme stal- en houderijsystemen. Deze verbeteren het leefklimaat voor mens en dier of voorkomen de emissies van broeikasgassen, ammoniak, geur en fijnstof.

26. Op welke zal gemonitord worden dat de bodem «blijvend gezond» wordt gehouden en in hoeverre wordt ingezet op integrale monitoring van bijvoorbeeld het hele landschap?

Antwoord

Binnen het bodemprogramma wordt met onderzoeksinstellingen en betrokken partijen gewerkt aan deugdelijke, eenduidige en praktisch hanteerbare set indicatoren en breed toepasbare instrumenten om de kwaliteit van landbouwbodems (chemisch – inclusief C vastlegging, fysisch én biologisch) te monitoren ten behoeve van het streefdoel alle landbouwbodems duurzaam beheerd in 2030. Er wordt naar gestreefd dat deze binnen enkele jaren door agrariërs toegepast kunnen worden.

Tijdens het Algemeen Overleg (AO) Landbouw- en Visserijraad van 12 juni jl. heb ik met u gesproken over de bescherming van landschapselementen, en toegezegd u te informeren over de huidige situatie en mogelijkheden inzake houtopstanden. In mijn brief van 15 oktober jl. aan uw Kamer hierover heb ik toegelicht dat provincies primair verantwoordelijk zijn voor het landschapsbeleid, en dat er in Nederland nog geen kaart is waarop alle landschapselementen in beeld zijn gebracht. Hier en daar zijn wel de inrichtende elementen in kaart gebracht die een onderdeel vormen van een landbouwperceel. Het kabinet ziet echter voor het nieuwe GLB kansen om te bezien hoe landschapselementen in het GLB een stevigere plek kunnen krijgen.

27. Ten aanzien van de sanering van de varkenshouderij zet de regering ook in op «brongerichte aanpassingen van bestaande systemen en nieuwe emissiearme houderijsystemen», kan onder deze noemer ook financiering van ketengerichte innovaties vallen, waarbij de ontwikkeling van een nieuw stalsysteem wordt gekoppeld aan een marktconcept?

Antwoord

Ik heb uw Kamer per brief van 7 juli jl. geïnformeerd over de nadere invulling van de sanering van de varkenshouderij en de verduurzaming van de varkens-, pluimvee- en melkgeitenhouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 200). De afspraken die ik hierover heb gemaakt met betrokken provincies (Noord-Brabant, Limburg, Overijssel, Gelderland en Utrecht), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de ketenpartijen uit de Coalitie Vitale Varkenshouderij zijn vastgelegd in een bij genoemde brief gevoegd Hoofdlijnenakkoord van zeven hoofdlijnen (Kamerstuk 28 973, nr. 200). De verduurzaming ziet op «een innovatie- en een investeringsinstrument voor stallen en technieken waarmee brongericht milieuemissies uit de stal (geur, ammoniak, methaan, fijnstof en endotoxinen) zoveel mogelijk worden voorkomen.» Het gaat ten aanzien van de beschikbare middelen (€ 40 miljoen voor de varkens-, € 15 miljoen voor de pluimvee- en € 5 miljoen voor de melkgeitenhouderij) dus specifiek om investeringen in stallen en technieken, niet om investeringen in complete ketenconcepten. Dat laat onverlet dat nieuwe stalsystemen en -technieken natuurlijk wel onderdeel kunnen zijn van nieuwe ketenconcepten en bij kunnen dragen aan het verwaarden van de producten uit de veehouderij.

28. Wanneer wordt het bodemprogramma dat u samen met externe partijen vormgeeft naar de Kamer gestuurd?

Antwoord

Op dit moment vindt nader overleg plaats met externe partijen om samen te komen tot overeenstemming over een bodemprogramma. Ik hoop uw Kamer hierover eind 2018 nader te kunnen infomeren.

29. Wat gaat u, tegen de achtergrond van de fosfaatrechtenschaarste in de melkveehouderij en de huidige ruimschootse onderschrijding van het fosfaatplafond, doen met de vrijval van productierechten in de varkenshouderij als gevolg van de saneringsregeling?

Antwoord

Zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord warme sanering varkenshouderij worden de opgekochte rechten definitief doorgehaald om een maximaal effect te bereiken. Wat betreft het fosfaatrechtenstelsel voor de melkveehouderij heb ik u in mijn brief van 14 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 309) medegedeeld dat voor de Eurocommissaris de staatssteungoedkeuring op het fosfaatrechtenstelsel leidend is, en dat het fosfaatrechtenstelsel en de bijbehorende staatssteungoedkeuring onverkort en ongewijzigd van kracht blijven. Dit betekent ook dat er geen sprake kan zijn van (tijdelijke) ontschotting tussen de melkveehouderij en andere sectoren, waaronder de varkenshouderij. Zoals eerder aangekondigd in het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn zal ik de sectorplafonds vastleggen in de Meststoffenwet. Het wetsvoorstel hiertoe heb ik recent voor internetconsultatie gepubliceerd.

30. Wanneer in 2019 kunt u uw visie op de toekomst van het mestbeleid naar de Kamer sturen?

Antwoord

U bent, zoals ook verzocht door de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (kenmerk 33037–306/2018D42554), per brief van 24 oktober jl. geïnformeerd over de planning rondom het traject van herbezinning op het mestbeleid.

31. Hoeveel fulltime-equivalent (fte) werken er binnen het Ministerie van LNV aan het mestbeleid?

Antwoord

Binnen het Ministerie van LNV is het mestbeleid belegd bij de directie Plantaardige Agroketens en Voedselkwaliteit. Binnen deze directie werkt ca. 9 fte aan het mestbeleid. Deze capaciteit is exclusief de inzet vanuit het management, tijdelijke krachten en stafdirecties, zoals voor juridische zaken. Daarnaast zijn er vanzelfsprekend binnen de NVWA en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) medewerkers belast met het mestdossier.

32. Op welke wijze is de visie van het kabinet over kringlooplandbouw leidend bij de herziening van het mestbeleid?

Antwoord

Ik hanteer de LNV-visie en de daarin genoemde meetlat voor het toetsen van geldend en natuurlijk ook voor nieuw beleid. De LNV-visie biedt dus een kader voor de herbezinning op het mestbeleid. Bij de toelichting op het proces rondom de herbezinning op het mestbeleid, welke ik u op korte termijn zal toesturen, zal ik hier nader op ingaan.

33. Welke concrete acties heeft u in gedachten bij de zin «De transitie in landbouw en landgebruik om aan de klimaatopgave te voldoen, zeker voor de langere termijn, vraagt om nieuwe standaarden en normen, investeren in kennis, innovaties en grote systeemveranderingen, mede vanwege langjarige biologische processen»?

Antwoord

De genoemde acties om aan de klimaatopgave te voldoen worden in het kader van het Klimaatakkoord voorbereid met bedrijfsleven, NGO’s en medeoverheden. Onlangs heeft het kabinet in de reactie op het voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord een waardering gegeven aan de voorgestelde acties. Nu is het aan de sectortafel landbouw en landgebruik om tot concretisering van de voorstellen te komen. De concrete voorstellen zullen ook voorstellen moeten bevatten die niet alleen op de korte termijn, maar ook pas op de langere termijn tot reductie leiden. Biologische processen, waar landbouw en landgebruik door gekenmerkt worden, zijn immers vaak processen die zich over veel jaren uitstrekken.

34. Welke concrete activiteiten zullen worden ondernomen om mishandeling en verwaarlozing van dieren te voorkomen?

Antwoord

Uit het onderzoek «De aard van het beestje; kenmerken en achtergronden van dierenmishandelaars», uitgevoerd in opdracht van het Programma Politie en Wetenschap door Bureau Beke, blijkt dat in Nederland nog weinig bekend is over de redenen en de oorzaken van dierenmishandeling1. Onderzoek van de Faculteit diergeneeskunde en Bureau Beke via het Landelijk Expertisecentrum Dierenmishandeling, waaraan o.a. de Hondenbescherming, de Ministeries van LNV en Justitie en Veiligheid bijdragen, zal hier meer inzicht in geven. Nadere maatregelen zoals specifieke voorlichting kunnen daarna worden overwogen. Nu al worden dierenartsen via dit centrum ondersteund bij het herkennen van dierenmishandeling. Via het meldnummer «144 red een dier» en via voorlichting over het goed houden en verzorgen van dieren op de website van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (www.licg.nl) wordt kennis en alertheid over het welzijn van dieren bevorderd.

Een alertere omgeving draagt bij aan vroegtijdige signalering en kunnen ingrijpen bij problemen. Specifiek ter voorkoming van verwaarlozing van landbouwhuisdieren hebben erfbetreders een afsprakenkader ondertekend met als doel vroegtijdige signalen van verminderde dierzorg bespreekbaar maken bij een veehouder. Indien dat niet (meer) mogelijk is, kunnen zij hierover een melding doen bij het Loket welzijn landbouwhuisdieren. Dit loket kan dan, met instemming van de veehouder, hulp bieden aan de veehouder en zorgen voor een verbetering van de situatie van het dier. Over het algemeen zijn de belangrijkste oorzaken van dierverwaarlozing op landbouwbedrijven psychosociale problematiek en/of financiële problematiek.

35. Wordt er ook budget vrijgemaakt voor het toezicht op en handhaving van gezonde fokkerij van rashonden en katten?

Antwoord

In 2014 en 2015 had de NVWA voor toezicht en controle binnen de beschikbare uren voor dierenwelzijn 4 fte beschikbaar voor toezicht en controle op de hondenhandel en de fokkerij. In 2016 en 2017 was 6 fte beschikbaar. Ook in 2018 gaat het om 6 fte. De LID (Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming) heeft 16,7 fte beschikbaar die volledig worden ingezet voor het welzijn van gezelschapsdieren. Ruim 40% van de zaken die door hen worden opgepakt betreft honden.

36. Welk toezicht is er op het gebied van voorkomen van erfelijke afwijkingen en inteelt bij rashonden?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 35.

37. Bij welke organisatie wordt de controle van de witte lijst van bonafide handelaren belegd en is daar in het budget rekening mee gehouden?

Antwoord

Een witte lijst zoals deze in België is ingevoerd, en waar ik de mogelijkheden nu voor onderzoek, gaat uit van een verklaring in het land van herkomst dat aan de invoereisen, gesteld in het land van invoer, wordt voldaan. Ik verwacht eind dit jaar de resultaten, waarover ik u nader zal informeren. Indien de NVWA naar aanleiding van een melding optreedt, dan zal ook deze verklaring worden gecontroleerd. Omdat de NVWA geen toezichthoudende bevoegdheden heeft in andere landen, zullen de controles vooral plaatsvinden tezamen met controles die al uitgevoerd worden naar aanleiding van meldingen en door de toezichthoudende autoriteiten in het land van herkomst.

38. Wat is de stand van zaken inzake de komst van een Positieflijst voor te houden gezelschapsdieren?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286 nr. 991).

39. Kunt u aangeven wat de reden is dat de Positieflijst nog niet naar de is Kamer gestuurd?

Antwoord

Voor de beoordeling van diersoorten moet een systematiek worden ontwikkeld met criteria op het terrein van diergezondheid, dierenwelzijn en gevaar voor de mens. De systematiek dient objectief wetenschappelijk te zijn en ook eenvoudig te herhalen te zijn. De ontwikkeling van een dergelijke systematiek is complexer gebleken dan ingeschat en heeft daardoor meer tijd gekost.

40. Hoeveel budget is er (totaal en uitgesplitst per jaar) in deze kabinetsperiode gealloceerd voor de totstandkoming van de Positieflijst en waar gaat dit naar toe?

Antwoord

Dit jaar en komend jaar is er € 200.000 beschikbaar, daarna zal worden bezien welk budget nodig is voor de ontwikkeling en uitvoering van de positieflijst. In 2018 betreft het de ontwikkeling van de positieflijst voor zoogdieren en in 2019 dient het budget mede voor de ontwikkeling en uitvoering van de positieflijst voor vogels en reptielen.

41. Voor hoeveel dieren, uitgesplitst naar diersoort, is een ontheffing gegeven aan het Dolfinarium in Harderwijk?

Antwoord

Aan het Dolfinarium is een ontheffing verleend voor 6 dolfijnen en 2 walrussen.

42. Wat was de herkomst of bestemming van de dieren die tussen 2015 en 2018 van en naar het Dolfinarium zijn getransporteerd?

Antwoord

De transacties vindt u hieronder per jaar (bron: door Dolfinarium aangeleverde dierbestanden 2015, 2016 en 2017, obv Dierentuinvergunning):

2015

1 Californische zeeleeuw van Walibi Sud-Quest (Frankrijk) naar Dolfinarium Harderwijk

3 Californische zeeleeuwen van Dolfinarium Harderwijk naar Walibi Sud-Quest (Frankrijk)

1 Californische zeeleeuw van Dolfinarium Harderwijk naar Marineland Catalunya (Spanje)

1 walrus van Hamburg Zoo (Duitsland) naar Dolfinarium Harderwijk

1 walrus van Dolfinarium Harderwijk naar Hamburg Zoo (Duitsland)

1 dolfijn van Dolfinarium Harderwijk naar Planete Sauvage (Frankrijk)

1 bruinvis van Dolfinarium naar Ecomare Texel

1 bruinvis van SOS-Dolfijn naar Dolfinarium Harderwijk

2016

2 Californische zeeleeuwen van Dolfinarium Harderwijk naar AquaZoo Leeuwarden

1 Californische zeeleeuw van Dolfinarium Harderwijk naar Marineland Catalunya (Spanje)

2 dolfijnen van Dolfinarium Harderwijk naar Marineland Catalunya (Spanje)

2 dolfijnen van Dolfinarium Harderwijk naar Palmito Park Gran Canaria (Spanje)

2 dolfijnen van Dolfinarium Harderwijk naar Marineland Mallorca (Spanje)

1 dolfijnen van Dolfinarium Harderwijk naar ZooMarine Portugal (Portugal)

2017

Geen uitwisselingen

2018

Nog niet bekend.

43. Hoeveel diertransporten van en naar het Dolfinarium in Harderwijk hebben er tussen 2015 en 2018 plaatsgevonden na goedkeuring van de NVWA?

Antwoord

In 2015 is een zeehond en een dolfijn (of walvisachtige – hier wordt in de systemen geen onderscheid in gemaakt) ingevoerd van binnen de Europese Unie. Ook is er in 2015 een dolfijn (of walvisachtige) uitgevoerd naar een ander EU-land. In 2016 zijn er drie dolfijnen (of walvisachtigen) uitgevoerd.

44. Hoe wordt de implementatie en validatie van proefdiervrije innovatie in 2019 bevorderd?

Antwoord

Op 1 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gedeelde ambitie van mij en verschillende partners met betrekking tot de Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) (Kamerstuk 32 336 nr. 71). Onderdeel van TPI is het bevorderen van implementatie en validatie van proefdiervrije methoden. Concreet worden in 2019 in het kader van het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» van ZonMw in de module Life Sciences & Health (LSH) twee oproepen gedaan. De eerste oproep Create to solve beoogt versnelde ontwikkeling, toepassing en waar mogelijk en relevant commercialisering van proefdiervrije innovaties. De tweede oproep binnen de module LSH is de Ketenfinanciering en heeft als doel projecten met succesvolle en kansrijke proefdiervrije innovaties een stap verder in de kennisketen te brengen.

Daarnaast blijft het ministerie implementatie en validatie van proefdiervrije innovatie(s) bevorderen door financiële middelen beschikbaar te stellen aan kennisinstellingen voor activiteiten op het gebied van proefdiervrije innovatie.

45. Welke resultaten heeft de overheid in 2018 geboekt met betrekking tot de bevordering van de implementatie en validatie van proefdiervrije innovatie?

Antwoord

Ik kan enkele voorbeelden noemen van geboekte resultaten. In 2018 is het RIKILT gestart met een Europese validatiestudie van alternatieve methoden waarmee hormoonverstorende stoffen kunnen worden getest.

Bij ZonMw financier ik het programma «Meer kennis met minder dieren» (MKMD). In projecten onder deze vlag is men erin geslaagd om een in vitro model met uit stamcellen verkregen hartspiercellen verder te verbeteren, zodat het een beter model vormt om «kandidaatmedicijnen» te ontdekken die potentieel gevaarlijk zijn voor het hart. Het is een voorbeeld van onderzoek dat tien jaar geleden nog in de kinderschoenen stond, maar nu toepassingen heeft en plaatsvindt in een netwerk waarbij de hele keten betrokken is, inclusief academici, de private sector als ook de Food and Drugs Administration (FDA). Ook zijn er in MKMD-projecten stappen gezet in het onderzoek naar het in kweek houden en bewaren van menselijk weefsel. Zo is er een protocol voor cryopreservering ontwikkeld, dat al toepassing heeft gekregen in de zorgverlening van artrose. Ook is er gewerkt aan de optimalisatie van het in kweek houden van tumoren en weefsel met fibrose, is er een biobank met tumoren met verschillende soorten kanker opgezet en is er een systeem opgezet voor het verzamelen van weefsel met fibrose.

46. Kan er een overzicht worden gegeven van de investeringen die er in 2019 naar proefdiervrije innovatie gaan, van zowel de begroting van het Ministerie van EZK als vanuit andere departementale begrotingen?

Antwoord

Het Ministerie van LNV heeft voor 2019 voor dierproeven en voor alternatieven voor dierproeven de volgende budgetten gereserveerd:

– Centrale Commissie Dierproeven (CCD), inclusief CCD-retributies: € 1,890 miljoen.

– Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad): € 966.000.

– ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren (MKMD) 2018–2020»: gereserveerd is voor 2019 een bedrag van € 1,96 miljoen.

– InTraVacc (voorheen het Nederlands Vaccin Instituut/NVI): ca. € 1,7 miljoen. Het geld staat op de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het Ministerie van LNV heeft trekkingsrecht op dit budget.

– RIVM-kennisvragen 2019: ca. € 810.000.

– RIKILT/WOT-voedselveiligheid (proefdiervrije innovatie): € 537.819.

– Universiteit Utrecht voor onderwijstaken: € 150.000.

– Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven: € 300.000.

– Transitie Proefdiervrije Innovatie: € 1 miljoen.

Andere departementen hebben in 2019 de volgende bedragen gereserveerd voor alternatieven voor dierproeven: het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) € 2,3 miljoen (voor dierenwelzijn en alternatieven samen), het Ministerie van IenW € 441.000, het Ministerie van VWS € 622.346 en het Ministerie van Defensie € 150.000. Het totaal van de andere departementen is € 3.513.346.

Daarnaast leveren de Ministeries van EZK en OCW een bijdrage door middel van budgetten die beschikbaar worden gesteld voor innovatie (bijvoorbeeld via TKI- en PPS-middelen uit het topsectorenbeleid of via innovatiekredieten) respectievelijk wetenschappelijk onderzoek (via NWO/NWA en ZonMw). Die budgetten zijn niet specifiek voor TPI geoormerkt, maar kunnen wel benut worden voor onderzoek dat bijdraagt aan proefdiervrije innovatie.

47. In hoeveel en in welke onderzoeksprogramma’s die financiering krijgen worden proefdieren gebruikt?

Antwoord

Er zijn twee onderzoeksprogramma’s die (mede) gerelateerd zijn aan het terrein van «dierproeven en alternatieven voor dierproeven» die financiering krijgen, waarin proefdieren worden gebruikt. Het betreft ten eerste de wettelijke onderzoekstaken die het RIKILT heeft op het gebied van voedselveiligheid (WOT-voedselveiligheid onderzoek). Hierin wordt op beperkte schaal onderzoek met landbouwhuisdieren gedaan.

Ten tweede betreft het onderzoek bij InTraVacc. In 2019 wordt mogelijk in één project binnen het onderzoeksprogramma dierproeven gedaan om een bepaalde test te valideren (onvermijdelijk omdat zonder deze validatie op dit moment acceptatie door de regelgeving niet mogelijk is). Uiteraard wordt voor het doen van de dierproeven het vergunningenproces bij de Centrale Commissie Dierproeven (CCD) doorlopen en wordt zorgvuldig afgewogen of het belang van de uitvoering van de dierproeven opweegt tegen het ongerief dat het proefdier ondervindt.

48. Welk percentage van het onderzoeksbudget gaat naar de stimulering van proefdiervrij onderzoek?

Antwoord

Van de onderzoeksprogramma’s die (mede) gerelateerd zijn aan het terrein van «dierproeven en alternatieven voor dierproeven» gaan de volgende percentages van het onderzoeksbudget naar de stimulering van proefdiervrij onderzoek.

Voor het WOT-voedselveiligheidsprogramma van het RIKILT is in 2019 € 15.366.266 gereserveerd. Van dit bedrag wordt 3,5% gebruikt voor de stimulering van proefdiervrij onderzoek. Dat komt neer op zo’n € 537.819.

Voor het onderzoek van InTraVacc is ook voor 2019 een bedrag gereserveerd van € 1,7 miljoen. Hiervan wordt 89% besteed aan de stimulering van proefdiervrij onderzoek.

Dat betreft een bedrag van € 1.513.000.

Voor de jaarlijkse kennisvragen bij het RIVM is in 2019 ca. € 810.000 gereserveerd.

In 2019 wordt 80% van dit bedrag gebruikt voor onderzoek en activiteiten in het kader van de Transitie Proefdiervrije Innovatie (€ 648.000) en 20% voor de «V’s van «verfijning en vermindering» van dierproeven (€ 162.000).

Voor 2019 is € 1,96 miljoen gereserveerd voor ZonMw. Van dit bedrag zal ZonMw in 2019 € 1,3 miljoen verplichten. Van het bedrag van € 1,3 miljoen zal € 1,0 miljoen naar proefdiervrij onderzoek gaan (module Create to solve). Dat is ca. 77% van de € 1,3 miljoen.

49. Welk percentage van het onderzoeksbudget gaat naar onderzoek waarin dierproeven worden gebruikt?

Antwoord

Van het voor 2019 gereserveerde bedrag voor het WOT-programma voedselveiligheid, € 15.366.266 wordt 0,3% gebruikt voor onderzoek met proefdieren. Dat is een bedrag van € 46.099,– (afgerond).

Van het voor InTraVacc gereserveerde bedrag van € 1,7 miljoen op jaarbasis zal in 2019 rond 1% besteed worden aan dierproeven zelf. De dierproeven vinden plaats binnen een project gericht op verfijning van dierproeven.

50. Welke stappen heeft Nederland in 2018 in Europees verband gezet om proefdiervrij te stimuleren?

Antwoord

Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 44, werk ik met partners aan het versnellen van de Transitie naar Proefdiervrije Innovatie (TPI). Om deze transitie te stimuleren en te versnellen moeten wij in Nederland én internationaal onze krachten, kennis en invloed bundelen. Alle TPI partners benutten hiervoor hun eigen internationale netwerken. Zo heeft bijvoorbeeld het RIVM in juni 2018 een internationale workshop gehouden over proefdiervrije veiligheidsbeoordeling. Het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid (NCad) heeft wereldwijd presentaties over TPI gegeven en in 2018 het initiatief genomen een samenwerkingsverband van Europese Nationale Comités te starten waarin TPI onder de aandacht wordt gebracht.

51. Welke kansen heeft Nederland in 2019 en 2020 om in Europa proefdieren te agenderen?

Antwoord

In 2019 organiseer ik een internationale conferentie. Het doel van deze conferentie is informatie over TPI te verstrekken aan belangrijke internationale partners om samenwerking en coalitievorming te stimuleren. Daarnaast vindt in 2020 in Maastricht het 11de Wereldcongres over Alternatieven voor dierproeven plaats onder het motto «3R’s in Transition». Dit wereldcongres biedt een uitstekend platform voor het uitdragen van de Nederlandse TPI-ambities en de tot dan toe gerealiseerde resultaten.

52. Welke stappen zet Nederland wereldwijd om proefdiervrij te stimuleren?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 50 en 51.

53. Heeft Nederland bij herziening van de Registratie, Evaluatie, Autorisatie en restrictie van Chemische stoffen (REACH-)verordening ingezet op minder proefdieren?

Antwoord

De Minister van IenW heeft op 14 mei jl. een brief over de werking en evaluatie van REACH aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 2561). Daarin is het belang onderstreept om de doelstellingen van REACH te realiseren, waaronder het bevorderen van testmethoden zonder dierproeven. Eén van de conclusies is dat het bevorderen van testmethoden zonder dierproeven succesvol is. In vijf jaar zijn er 38 alternatieve testen beschikbaar gekomen voor de beoordeling van gevaren van stoffen.

Het Bulgaarse EU-voorzitterschap heeft eind juni in haar overzicht van discussies over de evaluatie REACH het Nederlandse verzoek opgenomen om ook een actiepunt te maken gericht op het zo mogelijk voorkomen van dierproeven.

54. Kunt u aangeven hoeveel ontheffingen er de laatste vijf jaar zijn verleend aan het houden van dieren en voor welke dieren deze ontheffing gegeven is op basis van welke argumentatie?

Antwoord

Sinds 2015 zijn er vijf ontheffingen voor de Productiedierenlijst (Wet dieren) verleend. Voor het houden van dieren die niet op de Productiedierenlijst staan, kan een ontheffing worden aangevraagd. Informatie hierover is te vinden op: https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarisch-ondernemen/dieren-houden/huisdieren-houden-en-fokken/productiedierenlijst. Deze aanvraag wordt beoordeeld door een onafhankelijke commissie. De commissie kijkt naar de risico’s voor mens, dier, plant en milieu. De commissie bekijkt ook of er geen onaanvaardbare problemen optreden op het gebied van welzijn en gezondheid van de diersoort. Op basis hiervan krijgt de aanvrager een ontheffing of wordt de aanvraag afgewezen. Een ontheffing heeft altijd een geldigheidsduur.

RVO.nl verleent tussen de 150 en 200 bezitsontheffingen (Wet natuurbescherming) per jaar. Voor een aantal beschermde dieren geldt in Nederland een bezitsverbod. Deze dieren mogen vaak wel gehouden worden als ze gefokt zijn. Voor katachtige roofdieren, apen, haviken en dieren uit wild of dieren van onbekende herkomst is een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig. Een ontheffing wordt alleen verleend als de instandhouding van de soort niet in het geding is. Voor strikt beschermde soorten -katachtige roofdieren, apen, Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijnsoorten- wordt ook het belang getoetst.

55. Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de herziening van de Europese richtlijnen ten aanzien van fokkerij?

Antwoord

De Fokkerijverordening ((EU) 2016/1012) is vastgesteld op 8 juni 2016 en gepubliceerd op 29 juni 2016. Per 1 november a.s. is de verordening van toepassing in alle lidstaten.

56. Welke onderzoeksprogramma’s ontvangen in 2019 financiering die gericht zijn op proefdiervrije innovatie?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 46.

57. Hoe wordt gemonitord of Nederland op schema loopt met de Transitie proefdiervrije innovatie?

Antwoord

Met de partners van de TPI heb ik de ambitie vastgesteld om als Nederland voorop te lopen in het terugdringen van het (onnodig) gebruik van proefdieren. Het TPI-traject is gericht op versnelling van innovaties zonder dierproeven. Bij het realiseren van deze versnelling worden vernieuwingsnetwerken opgezet. Vruchtbare ideeën uit de vernieuwingsnetwerken krijgen een vertaling naar concrete projecten die worden opgepakt door partijen uit de betreffende sectoren. Zoals ik u heb toegezegd tijdens het AO dierproeven en alternatieven van 7 juni jl. zal ik uw Kamer jaarlijks informeren over de voortgang en resultaten van TPI.

58. Wanneer zal de Kamer op de hoogte worden gesteld van de verdeling van de te besteden middelen inzake innovatie in de visserij?

Antwoord

In het afgelopen jaar is veel gesproken met de belanghebbenden over de mogelijke inzet van de in het regeerakkoord beschikbaar gestelde middelen. Om tot de juiste innovatieagenda te komen wordt een zogenaamd «match making event» georganiseerd en worden de plannen verder uitgewerkt. De Kamer wordt voor het einde van het jaar hierover geïnformeerd.

59. Welke onderzoeken lopen er naar het bedwelmen van vissoorten anders dan de paling?

Antwoord

In 2013 is onderzoek gestart naar het bedwelmen van schol, tong, schar en kabeljauw die op de Nederlandse vissersschepen wordt gevangen. In 2017 is vervolgonderzoek ingezet dat loopt tot en met 2020. Daarvoor is in totaal een bedrag van ca. € 0,6 miljoen aan Wageningen Marine Research (WMR) beschikbaar gesteld. Dit onderzoek wordt volledig door het Ministerie van LNV gefinancierd. De sector stelt faciliteiten beschikbaar om het onderzoek uit te voeren. In het huidig onderzoek is het nodig om eerst specificaties vast te stellen, waaraan het verdoven dient te voldoen en pas daarna kunnen er praktijktesten worden uitgevoerd.

60. Hoeveel geld steekt de vissector zelf onderzoeken naar het bedwelmen van vissoorten anders dan de paling en met hoeveel geld vult u dit eventueel aan?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 59.

61. Wanneer komt u met voorstellen om ook voor het bedwelmen en doden van vissoorten anders dan paling wettelijke regels voor te schrijven?

Antwoord

Paling (aal) is de meest gekweekte vissoort in Nederland. Voor de tweede meest gekweekte vissoort, de meerval, is een praktijkrijp apparaat voor het bedwelmen beschikbaar. Het bedrijf dat de meeste meerval (ruim 50%) slacht, heeft reeds een apparaat in gebruik. Met dit private initiatief toont het bedrijf eigen verantwoordelijkheid. Het bedwelmen van vis aan boord van vaartuigen is zeer complex. Momenteel wordt er onderzoek naar gedaan. Zie ook het antwoord op vraag 63. Als in de toekomst een bruikbare, wetenschappelijk onderbouwde methode voor het bedwelmen aan boord van vaartuigen beschikbaar is, zal ik daarbij vanwege het belang van een level playing field inzetten op EU-regelgeving. Ook voor de soorten die in Nederland gekweekt worden is mijn uitgangspunt dat regels voor het bedwelmen van vis voor de slacht op Europees niveau moeten worden gesteld. Om vissenwelzijn ook internationaal onder de aandacht te brengen en een gelijk speelveld te waarborgen, informeer ik de EU over de ontwikkelingen in Nederland.

62. Wat hebt u gedaan en wat gaat u doen om andere lidstaten van de Europese Unie (EU) en de EU te bewegen wettelijke regels uit te vaardigen om vissoorten voor het doden te bedwelmen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 61.

63. Welk deel van de visserijbegroting is gereserveerd om onderzoek uit te voeren naar wildvangst, het verminderen van leed tijdens de wildvangst en het bedwelmen en doden van uit het wild gevangen vissen, krabben en kreeften aan boord van schepen?

Antwoord

In 2013 is onderzoek gestart naar het bedwelmen van schol, tong, schar en kabeljauw die op de Nederlandse vissersschepen wordt gevangen. In 2017 is vervolgonderzoek ingezet, dat loopt tot en met 2020, waarbij een bedrag van ca. € 0,6 miljoen is voorzien dat aan WMR beschikbaar wordt gesteld. Dit onderzoek wordt volledig door het Ministerie van LNV gefinancierd. De sector stelt faciliteiten beschikbaar om het onderzoek uit te voeren.

In het huidige onderzoek is het nodig om eerst specificaties vast te stellen waaraan het verdoven dient te voldoen en pas daarna kunnen er praktijktesten worden gedaan.

64. Welk deel van de begroting is gereserveerd voor het implementeren van al ontwikkelde bedwelmingsmethoden aan boord van schepen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 59.

65. Kunt u aangeven welk deel van de begroting gereserveerd is om het welzijn van kweekvissen via het optimaliseren van houderijsystemen en het verplicht bedwelmen van kweekvissen voordat zij geslacht worden, te verbeteren?

Antwoord

In de afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het welzijn van kweekvissen. Zo is bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar waterkwaliteitscriteria voor de opkweek van Afrikaanse meerval, snoekbaars en kweektarbot en is het onderzoek voor paling hiernaar vorig jaar afgerond. Ook zijn de bedwelmingscriteria voor de belangrijkste viskweeksoorten in Nederland vastgesteld en zijn er bedwelmingsapparaten beschikbaar voor de 2 belangrijkste soorten (paling en meerval). Op dit moment zijn er geen initiatieven voor de kweek van andere soorten. Er is geen budget opgenomen voor het welzijn van kweekvissen. Wel is het mogelijk om projecten in te dienen onder het Europees Fonds voor Maritieme zaken en Visserij (EFMZV) waarbij het welzijn van kweekvissen verder verbeterd wordt.

66. Wat is de stand van zaken van het project ketenborging, welke maatregelen zijn er sinds 2013 in dit verband genomen om voedselintegriteit te garanderen?

Antwoord

De voormalige Taskforce Voedselvertrouwen heeft criteria opgesteld waaraan private kwaliteitssystemen (PKS’en) zouden moeten voldoen om voldoende waarborgen in de keten te kunnen geven voor wat betreft voedselveiligheid en voedselintegriteit. De NVWA heeft daarin als onafhankelijke partij de rol om PKS’en te toetsen tegen deze criteria. Als een PKS aan de criteria voldoet, meldt de NVWA dit aan de Stichting Ketenborging.nl (een door het bedrijfsleven beheerde stichting) die het PKS dan op de website Ketenborging.nl vermeldt.

Schema-eigenaren kunnen zich melden bij de NVWA voor een toets tegen de criteria van de Taskforce. Aanmelding gebeurt op vrijwillige basis.

Op Ketenborging.nl kunnen bedrijven nagaan of hun leveranciers zijn gecertificeerd tegen een geaccepteerd PKS en daarop hun handelen aanpassen.

Sinds 2013 hebben 25 PKS’en zich bij de NVWA aangemeld. Zes daarvan zijn ondertussen geaccepteerd, zeven daarvan zitten nog in verschillende fases van de beoordeling. Het beoordelingsproces kan soms lang duren, bijvoorbeeld als een PKS veel aanpassingen moet doorvoeren. Twaalf hebben zich weer teruggetrokken, vaak omdat ze niet aan de criteria konden of wilden voldoen.

De NVWA heeft met de geaccepteerde PKS regulier overleg over continue verbetering (monitoring, informatieuitwisseling, verbeterstappen). De NVWA heeft in 2017 een pilot uitgevoerd door in bedrijven die aangesloten zijn bij een geaccepteerd PKS het toezicht aan te passen. Dit moet nog verder ontwikkeld worden en zal onderdeel van het risicogerichte toezicht uit gaan maken.

Deze ontwikkelingen hebben internationaal veel interesse opgewekt (in Europees verband, maar ook breder). De Nederlandse criteria zijn mondiaal overgenomen in de GFSI-eisen (Global Food Safety Initiative, de benchmark-organisatie voor de voedselveiligheidsstandaarden). In de uitwerking van de aanbevelingen van de Commissie Sorgdrager en de Werkgroep Verbetering Zelfregulering wordt gekeken hoe deze aanscherping van private kwaliteitssystemen en ketenverantwoordelijkheid verder gebracht kan worden.

67. Welke departementen zijn betrokken bij het integrale voedselbeleid en welke specifieke thema’s vallen onder welk departement?

Antwoord

Naast het Ministerie van LNV zijn ook het Ministerie van VWS, het Ministerie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS), het Ministerie van EZK en het Ministerie van IenW betrokken bij het integrale voedselbeleid. Centraal in het integrale voedselbeleid staat de waarde van voedsel, de waarde van de productie van voedsel en de beschikbaarheid van voldoende en verantwoord geproduceerd voedsel wereldwijd. Juist vanwege de integraliteit van het voedselbeleid wordt er samengewerkt op deze thema’s en is het niet voor de hand liggend om thema’s eenzijdig toe te wijzen aan een departement. De genoemde departementen hebben in april 2018 over het integraal voedselbeleid een gezamenlijke brief aan uw gestuurd «accenten in het voedselbeleid» (Kamerstuk 31 532, nr. 193).

68. Zijn er afgezien van de activiteiten in de zuivelketen waarbij de schakels tussen de veevoerketen en de primaire veehouderij zijn gesloten met behulp van SecureFeed, vergelijkbare initiatieven in andere ketens? Zo ja, hoe beoordeelt u deze initiatieven?

Antwoord

Het gesloten systeem van de zuivelsector is een goed voorbeeld, dat navolging verdient. De grotere complexiteit van de andere sectoren, o.a. door meer en meer diverse stakeholders, maakt dat dit minder eenvoudig en snel te bewerkstelligen is. Het is uiteindelijk aan de ondernemers zelf om te besluiten deel te nemen aan kwaliteitssystemen, en bij de kwaliteitssystemen aan te dringen op aansluiting tussen de systemen. IKB Ei en IKB Kip hebben in hun voorwaarden reeds opgenomen dat deelnemers alleen afnemen van GMP+ gecertificeerde diervoederleveranciers, IKB Ei vereist tevens SecureFeed.

Wij vinden het belangrijk dat ook andere ketens hun zelfregulering onder de loep nemen. Elke keten heeft zo zijn eigen problematiek. In de ketenoverleggen van de Ministeries van LNV en VWS met de verschillende sectoren en stakeholders, en ook de specifieke op toezicht en handhaving gerichte ketenoverleggen van de NVWA komt deze problematiek regelmatig aan bod.

De Minister van VWS en ik roepen de andere sectoren dan ook op hun zelfcontrole te toetsen aan de aanbevelingen van de Commissie Sorgdrager, aan de aanbevelingen van de Werkgroep Versterking Zelfregulering Eierketen (WVZE) en aan de criteria van de Taskforce Voedselvertrouwen die vermeld staan op www.ketenborging.nl.

69. Wat zijn de uitgangspunten die u hanteert bij de pilots ten aanzien van True Pricing, zijn deze gebaseerd op lineaire efficiëntie of gebaseerd op de principes van kringlooplandbouw?

Antwoord

Uitgangspunt bij True Pricing is dat naast de prijs van goederen die via de markt verhandeld worden ook de overige effecten van het produceren en consumeren van een goed in beeld gebracht worden. Dit kan in de vorm van prijzen maar ook in de vorm van externe maatschappelijke effecten van producten zoals CO2-equivalenten.

In geval van productie via kringlooplandbouw kan verwacht worden dat er naast de geproduceerde goederen (met een marktprijs) minder externe effecten zijn (zoals emissies, reststromen en uitputting van grondstoffen).

70. Bij welke instituten in Nederland zit kennis over kringlooplandbouw en natuur inclusieve landbouw en op welke wijze gaat u kennisuitwisseling en samenwerking tussen deze organisaties bevorderen?

Antwoord

Kringlooplandbouw en natuurinclusieve landbouw zijn thema’s waar door een breed scala aan publieke en private instanties aan wordt gewerkt. Dat vind ik positief. De belangrijkste (deels) publiek gefinancierde instellingen in dezen zijn WUR, het Louis Bolk instituut, Rijksuniversiteit Groningen, het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), en diverse agrarische hogescholen.

De lijnen tussen deze instellingen zijn over het algemeen kort en het is mijn overtuiging dat deze instellingen ook nu al kennis delen. Samenwerking, kennisuitwisseling en kennisdoorstroming wordt bijvoorbeeld bevorderd door de in ontwikkeling zijnde Green Deal Natuur inclusieve landbouw in het groene onderwijs, waar ik samen met uiteenlopende partners aan werk. En ook in het kader van bijvoorbeeld het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn worden werksessies georganiseerd tussen publieke en private instanties om (de uitkomsten van) onderzoeks- en pilotprojecten met elkaar te delen.

71. Hoe staat u tegenover ontwerpprincipes (zowel keten als primair bedrijf) voor kringlooplandbouw en de vertaling hiervan in keurmerken om de ontwikkeling van ketenconcepten te ondersteunen?

Antwoord

Waar het keurmerken betreft die bedoeld zijn om de communicatie richting consumenten te ondersteunen, is terughoudendheid gewenst. Voorkomen moet worden dat door een veelheid aan keurmerken consumenten het overzicht verliezen. Het doel van de tweede benchmark duurzaamheidskeurmerken die Milieu Centraal op mijn verzoek uitvoert is dan ook juist gericht op het ordenen van keurmerken en het bieden van overzicht. Dat laat onverlet dat de ontwikkeling van ketenconcepten ondersteund kan worden door de vertaling ervan in een keurmerk.

72. Op welke wijze gaat u het pachtbeleid richten op het bevorderen van een duurzaam bodemgebruik en kringlooplandbouw en op welke wijze gaat u dit beleid met provincies en terreinbeheerders op elkaar afstemmen?

Antwoord

Zoals gemeld in mijn brief van 27 augustus jl. (Kamerstuk 27 924, nr. 72), ben ik mij aan het beraden op het pachtbeleid. Hierover ben ik in gesprek met stakeholders en ik zal uw Kamer hier nog dit jaar over informeren. In algemene zin geldt dat het bevorderen van duurzaam bodembeheer en kringlooplandbouw belangrijke uitgangspunten zijn voor deze herziening. Verder zijn er gesprekken met de provincies en terreinbeheerders over hoe we natuur en landbouw goed met elkaar in evenwicht kunnen brengen. Hierin zullen de eerdergenoemde onderwerpen ook worden meegenomen.

73. Op welke manier is de benodigde samenwerking met maatschappelijke organisaties voor de landbouwtransitie in deze begroting terug te zien?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7.

74. Kunt u toelichten wat u bedoelt met «elkaars potentieel», wat wordt verstaan onder «het potentieel van de natuur» en «het potentieel van de landbouw»?

Antwoord

Met «elkaars potentieel benutten» bedoel ik dat natuur en landbouw veel aan elkaar kunnen hebben. Natuur herbergt een potentieel dat door de landbouw benut kan worden. Denk daarbij aan bestuiving door insecten, plaagwering door natuurlijke vijanden van plaagdieren en de functies die door het bodemleven worden gerealiseerd, zoals natuurlijke bodemvruchtbaarheid, afbraak van organisch materiaal, vochthuishouding en hulp bij nutriëntenopname door planten. En landbouwgebieden kunnen foerageer-, schuil- en broedplaatsen verschaffen aan specifieke soorten. Denk aan weide- en akkervogels in open gebieden, insecten op en rondom akkers of kruidenrijke weilanden, of reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren in houtwallen of andere landschapselementen.

75. Wordt in de afstemming met andere departementen met betrekking tot wind op zee ook specifiek rekening gehouden met de belangen van vissers?

Antwoord

Voor medegebruik wordt in overleg met de visserijsector en windparken een pilot uitgewerkt. Hierbij zal ervaring worden opgedaan en zal aandacht zijn voor de risico’s en economische haalbaarheid.

Doorvaart en medegebruik voor visserij in windparken wordt momenteel onderzocht. Doorvaart voor schepen tot 24 meter is momenteel al mogelijk in de bestaande windparken langs de Hollandse Kust. Dit besluit wordt eind 2019 geëvalueerd. Tevens wordt momenteel al onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de mogelijkheden voor doorvaart voor schepen tot 45 meter, zodat ook de meeste visserijschepen door windparken kunnen varen. Op basis van de evaluatie en het onderzoek zal een besluit worden genomen over de uitbreiding van doorvaart. Dit besluit zal dus voor de opening van het eerste nieuwe windpark (Borssele in 2021) worden genomen.

Bij de aanwijzing van nieuwe windenergiegebieden wordt de visserijsector nadrukkelijk betrokken, ten einde de belangrijkste visgronden zoveel mogelijk te ontzien. Het voorkomen van vis in windparken wordt reeds gemonitord. Dit zal worden aangevuld met onderzoek naar het eventuele effect op visbestanden.

76. Wordt de Kamer dit jaar nog geïnformeerd over de voortgang van de Regio Deals, inclusief de lijst met gekozen Deals?

Antwoord

Dit najaar besluit ik in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) welke aangemelde voorstellen uitgewerkt kunnen worden tot Regio Deals. Uw Kamer wordt hier ook in het najaar over geïnformeerd, inclusief de verdeling van de bijdragen uit de Regio Envelop.

77. Wat bedoelt u met natuurinclusiviteit?

Antwoord

De term natuurinclusief betekent letterlijk «natuur inbegrepen.» In een natuurinclusieve werkwijze of bedrijfsvoering wordt dus rekening gehouden met de natuur.

Dat heeft twee kanten. Enerzijds een voorzorgkant: «brengt mijn werkwijze of bedrijfsvoering de natuur geen schade toe?» Anderzijds een kansenkant: «hoe kan ik in mijn werkwijze of bedrijfsvoering gebruik maken van producten of processen uit de natuur?»

78. In hoeverre kan inzichtelijk worden gemaakt of de biodiversiteit er op vooruit gaat?

Antwoord

Op diverse manieren wordt de toestand van de Nederlandse natuur en biodiversiteit gemeten en beoordeeld. Onder meer via de Balans voor de Leefomgeving (PBL) en via de begrotingsindicator «Percentage niet bedreigde soorten» (p.42, gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)) wordt hiervan op regelmatige basis verslag gedaan.

79. Op welke wijze wordt samenwerking tussen kennisinstituten in de Topsector Agri&Food gestimuleerd?

Antwoord

In de Kennis- en Innovatieprogramma’s van de Topsector AF zijn diverse mogelijkheden voor samenwerking van private partijen met diverse kennisinstellingen. De Topsector doet jaarlijks een oproep voor toegepast onderzoek waarbij consortia van private partijen samen met de WR-instituten of andere kennisinstellingen onderzoek kunnen uitvoeren in PPS-projecten. Het fundamenteel-strategisch onderzoek van Topsector AF wordt ingevuld in samenwerking met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). NWO stelt regelmatig thema’s open die samen met het TKI Agri&Food worden ontwikkeld. In deze programma’s kunnen private partijen samen met universiteiten onderzoek uitvoeren. De Topsector AF heeft innovatiemakelaars (voor mkb-ondernemers) en onderzoeksregisseurs aangesteld die helpen bij het vinden en koppelen van passende kenniswerkers, netwerkpartners en clusters.

80. Is er sprake van aanbesteding van een deel van het budget onder concurrerende kennisinstituten, op welke wijze is er bij de Topsector Agri&Food sprake van een gelijk speelveld voor alle instituten in Nederland en indien dit gelijke speelveld er niet is, op welke wijze voorkomt u dat gedwongen winkelnering leidt tot suboptimale besteding van overheidsfinanciën en een maatschappelijk gezien suboptimale kennisvoorziening?

Antwoord

De Topsector AF organiseert in samenspraak met de departementen jaarlijks diverse oproepen voor onderzoek en innovatie, waarbij onderzoeksinstellingen kunnen samenwerken met private partijen. De Topsector doet zelf een oproep voor toegepast onderzoek. Daarnaast zijn er programma’s voor fundamenteel onderzoek (door NWO) en R&D-samenwerkingsprojecten (onderdeel van MIT door RVO.nl). Het uitgangspunt hierbij is dat er voor private partijen en consortia uit de sector Agri&Food een gelijk speelveld is. De kaders voor samenwerking worden verder bepaald door de beschikbare middelen, zoals afgesproken in het Innovatiecontract. Het Ministerie van LNV stelt capaciteit beschikbaar voor toegepast onderzoek en samenwerking met Wageningen Research (WR) waaraan zij subsidie beschikbaar stelt voor onderzoekprojecten ter ondersteuning van de Topsector. Indien andere kennisinstellingen nodig zijn in de samenwerking, kan de Topsector (TKI) de PPS-toeslag of de private cashbijdrage hiervoor inzetten.

De Topsector AF roept op tot innovatief onderzoek op basis van de gezamenlijk opgestelde kennis- en innovatieagenda en betrokkenheid van diverse partijen vanuit overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen. Hierbij zijn verbindingen mogelijk van fundamenteel onderzoek tot marktintroductie. De partijen bepalen samen welke kennisinstellingen zij daartoe inschakelen.

De beschikbare capaciteit voor samenwerking met TO2-instellingen (inclusief WR) voor onderzoek ten behoeve van topsectoren is vastgelegd in het Kennis- en Innovatiecontract 2018–2019.

81. Wat is de inhoud van de brede Strategische Kennis- en Innovatieagenda (SKIA)?

Antwoord

Momenteel wordt de Strategische Kennis- en Innovatieagenda (SKIA) vormgegeven. De agenda zal richtinggevend moeten worden voor de inzet van het kennis- en innovatiebeleid, waarmee zo optimaal als mogelijk wordt bijgedragen aan het vinden van oplossingen voor de maatschappelijke uitdagingen die in de LNV-visie zijn verwoord en waarbij kringlooplandbouw een centrale plaats zal innemen.

82. Op welke programma’s en landen zal de komende jaren de focus worden gelegd met betrekking tot het internationaal verder op de kaart zetten van Nederlandse kennis en kunde?

Antwoord

De komende jaren zal met betrekking tot het internationaal verder op de kaart zetten van Nederlandse kennis en kunde nadruk liggen op het versterken van voedselzekerheid en de duurzaamheid van de voedselproductie, in het bijzonder via circulaire en klimaatslimme landbouw. Met onze kennis kunnen we voor andere landen een voorbeeld zijn in het efficiënt produceren van voedsel in kringlopen zodat schade aan het ecosysteem (water, bodem, lucht) voorkomen en hersteld wordt. Met betrekking tot voedselzekerheid (inclusief het tegengaan van verliezen) draait het in het bijzonder om Afrika, voor duurzaamheid en circulariteit om de belangrijkste herkomstgebieden van grondstoffen. De kennis die Nederland met kringlooplandbouw opdoet, kan ontwikkelingslanden helpen bij het verbeteren van hun akkerbouw en veehouderij. Nederland kan met zijn kennis en innovaties helpen specifieke problemen aan te pakken zoals verzilting, droogte en erosie. Verder moedig ik de betrokkenheid aan van kennis- en onderwijsinstellingen binnen internationale PPS-vormen. Een sterke kenniskolom is een essentiële partner voor bedrijven die bij de afzet van technologie en het implementeren van systeemoplossingen onderkennen dat dit niet kan zonder kennisoverdracht en onderwijs.

83. Van de € 22 miljoen die wordt vrijgemaakt voor de Brexit, hoeveel wordt er per spoor besteed?

Antwoord

Het Ministerie van LNV, inclusief de NVWA en overige keuringsdiensten, zijn reeds gestart met de voorbereidingen op de Brexit. In 2019 heeft het kabinet hier ten behoeve van het gehele Ministerie van LNV € 22,2 miljoen voor vrijgemaakt. Van deze € 22,2 miljoen wordt € 4,3 miljoen ingezet voor de aanloopkosten (waarvan specifiek € 3,4 miljoen voor NVWA). Hieronder vallen kosten voor werving van extra medewerkers, taal- en opleidingskosten en inwerkkosten van nieuwe medewerkers en tegemoetkoming in verhuiskosten voor geworven buitenlandse dierenartsen. De resterende € 17,9 miljoen betreft structurele kosten (specifiek € 14,8 miljoen voor NVWA). De voorbereiding bij de NVWA loopt langs drie sporen: werving van extra medewerkers, in het bijzonder dierenartsen; de mogelijkheden in kaart brengen om de export- en importcontroles zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en goede afstemming met ministeries, andere overheidsdiensten en bedrijfsleven.

84. Wanneer is naar verwachting bekend of Nederlandse vissers ook na de Brexit toegang blijven houden tot Britse wateren?

Antwoord

Dat tijdstip is nog onbekend; het is afhankelijk van de voortgang in en de uitkomst van de onderhandelingen tussen het Verenigd Koninkrijk (VK) en de Europese Unie (EU).

Als de EU en het VK een akkoord bereiken over het terugtrekkingsakkoord, en dat bovendien geratificeerd wordt door zowel het Europese als het Britse parlement, treedt zoals voorlopig overeengekomen, op 30 maart 2019 een transitieperiode in werking. Deze periode is bedoeld om het akkoord over de nieuwe relatie verder uit te werken. Gedurende deze periode verandert er op het gebied van visserij nagenoeg niets. Als de EU en het VK het dus eens worden over een nieuwe relatie, is uiterlijk 31 december 2020 bekend of de Nederlandse vissers hun toegang behouden tot de Britse wateren.

In het geval van een no-deal, omdat de EU en het VK het voor de Brexit (29 maart 2019) niet eens kunnen worden over een terugtrekkingsakkoord of omdat het akkoord verworpen wordt door een van de parlementen, dan heeft het VK in principe het recht om vanaf 30 maart 2019 de Nederlandse vissers de toegang tot de Britse wateren te ontzeggen.

Het risico op een no-deal blijft ook bestaan tijdens de onderhandelingen in de transitieperiode als de EU en het VK het alsnog niet eens kunnen worden over een akkoord over een nieuwe relatie.

85. Welk deel van de kosten voor herinrichting van het departement betreft extra personeel, welk deel ICT en welk deel betreft autonome ontwikkelingen?

Antwoord

De structurele kosten voor de herinrichting ad € 37,2 miljoen zijn als volgt verdeeld:

– Personeel: € 12,5 miljoen

– Materieel: € 5,7 miljoen

– ICT: € 5 miljoen

– Inrichtings- en uitvoeringskosten: € 1 miljoen

– EU-uitvoeringskosten: € 13 miljoen.

86.Vallen alle lasten van de herinrichting ten laste van het Ministerie van LNV? Zo ja, waarom?

Antwoord

Ja, deze uitgaven komen ten laste van de begroting van het Ministerie van LNV. De LNV-begroting is hiervoor gecompenseerd vanuit algemene middelen.

87. Welke uitgaven met betrekking tot de herinrichting van het departement staan geboekt voor het jaar 2018?

Antwoord

In 2018 is € 50 miljoen beschikbaar voor de herinrichting van de Ministeries van LNV en EZK. Dit budget is als volgt verdeeld:

– ICT-herinrichting: € 15 miljoen

– Personeel en materieel: € 13 miljoen

– EU-uitvoeringskosten en ICT-problematiek: € 20 miljoen

– Inrichtings- en uitvoeringskosten: € 1,9 miljoen

In de Slotwet – en waar mogelijk in de 2e suppletoire begroting – zal inzicht gegeven worden in de uitputting van dit budget.

88. Welke uitgaven met betrekking tot de herinrichting van het departement staan gepland voor het jaar 2019?

Antwoord

Het budget voor de herinrichting van de Ministeries LNV en EZK in 2019 bedraagt € 63,2 miljoen. Dit budget is als volgt verdeeld:

– ICT-herinrichting: € 20 miljoen

– Personeel en materieel: € 22,2 miljoen

– EU-uitvoeringskosten en ICT-problematiek: € 20 miljoen

– Inrichtings- en uitvoeringskosten: € 1 miljoen.

89. Wat zijn de structurele meerkosten van de oprichting van het zelfstandige Ministerie voor LNV en wat zijn de incidentele kosten?

Antwoord

De geraamde structurele kosten bedragen € 37,2 miljoen per jaar en de incidentele kosten in totaal € 69 miljoen, verspreid over de jaren 2018–2021.

90. Kunt u aangeven hoeveel middelen structureel worden gestoken in het in ere herstellen van het Ministerie van LNV en waaraan deze middelen worden besteed?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 85.

91. Kunt u aangeven hoeveel middelen incidenteel worden uitgegeven aan het in ere herstellen van het Ministerie van LNV en waaraan deze middelen besteed gaan worden?

Antwoord

De geraamde incidentele kosten voor de heroprichting van LNV bedragen € 69 miljoen, bovenop de structurele kosten van € 37,2 miljoen. Deze middelen worden ingezet voor het opvangen van de financiële gevolgen voor de ondersteunende ICT-systemen. De ICT-kosten zijn uit te splitsen naar onder meer personeel (o.a. P-Direkt), de Cloud Werkplek, informatievoorziening (o.a. identiteitenbeheer/IBIS, documentenbeheer/DoMuS, e-mail), financiële functie (o.a. inkoop en boekhouding/Oracle eBS) en communicatie (o.a. (her)inrichting Rijksportaal). Er is een scenario gekozen waarbij, daar waar mogelijk, gezamenlijk gebruik wordt gemaakt van ICT-systemen om de kosten en complexiteit van de oprichting van het Ministerie van LNV zo beperkt mogelijk te houden.

92. Uit hoeveel fte bestaat het departement LNV en is dit meer of minder dan in 2010?

Antwoord

Het kerndepartement van LNV komt uit ca. 450 fte te bestaan. Dit aantal is exclusief het aantal fte’s van de dienstonderdelen die samen gedeeld worden met het Ministerie van EZK. Deze gezamenlijke onderdelen zijn formeel opgehangen onder het Ministerie van EZK. Het departement van LNV bestaat uit minder fte’s dan in 2010.

93. Hoeveel fte binnen het Ministerie van LNV werken er op dierenwelzijn en hoeveel op dierenrechten?

Antwoord

Op het kerndepartement van het Ministerie van LNV werken ongeveer 11 fte beleidsmedewerkers en 3 fte juristen op het thema dierenwelzijn/dierenrechten. Ook de leiding van het departement besteedt hier, gegeven de politieke aandacht, veel tijd aan. De capaciteit wordt flexibel ingezet, onder andere naar gelang de prioriteiten die de politiek en de betrokken bewindspersonen stellen. Dierenwelzijn is een onderwerp dat zowel de maatschappij, politiek als media veel aandacht krijgt.

94. Wat zijn de voordelen van een zelfstandig Ministerie voor LNV (met structurele meerkosten) ten opzichte van het LNV-beleid als onderdeel van een groter departement?

Antwoord

Het kabinet ziet op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit grote maatschappelijke uitdagingen en heeft daarom bij de kabinetsformatie besloten om deze thema’s vanuit een zelfstandig ministerie te coördineren. De Nederlandse tuinbouw, landbouw en visserij zijn internationaal toongevend en met een zelfstandig ministerie kan het kabinet zich sterker positioneren in het agro- en natuurdomein, zowel in Nederland als in het buitenland.

95. Hoeveel apparaatskosten zijn in 2010 ten tijde van de samenvoeging van LNV en EZ tot het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) bespaard?

Antwoord

Bij de samenvoeging van de Ministeries van LNV en EZ tot het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I) is invulling gegeven aan de apparaatstaakstelling van kabinet Rutte I. Het gaat om een besparing op het apparaat van het kerndepartement van € 58 miljoen. structureel. De taakstelling bestond uit een generieke korting van vier keer 1,5% en uit een additionele korting die zowel het Ministerie van Economische Zaken (EZ) (17%) als het Ministerie van LNV (10%) is opgelegd. Invulling van deze taakstelling is voor een belangrijk deel mogelijk gemaakt door de samenvoeging van beide ministeries.

96. Hoe verhoudt deze besparing uit 2010 zich tot de extra kosten die nu gemaakt worden?

Antwoord

De kosten die worden gemaakt bij het inrichten van het Ministerie van LNV worden op dit moment geraamd op structureel € 37 miljoen per jaar. Dit betreft naast personele en materiele kosten ook investeringen in ICT en een compensatie van voor het Ministerie van LNV voorziene EU-gerelateerde uitvoeringskosten. Deze extra uitvoeringskosten hadden zich ook voorgedaan als het Ministerie van LNV nog onderdeel was geweest van het Ministerie van EZ.

97. Welke kosten zijn er gemaakt door de naamswijziging EL&I naar EZ?

Antwoord

De kosten die het kerndepartement gemaakt heeft vanwege de naamswijziging van het Ministerie van EL&I naar het Ministerie van EZ bedragen ongeveer € 0,25 miljoen. De kosten zitten voornamelijk op het gebied van ICT, drukwerk en vormgeving.

98. Kunt u een overzicht geven van alle kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de (re-)organisatie van het Ministerie van LNV na de verkiezingen in 2017, inclusief de kosten die gepaard zijn gegaan met de naamsverandering etc.?

Antwoord

De kosten die worden gemaakt ten behoeve van de inrichting van het Ministerie van LNV zijn onder te verdelen naar personeel, materieel, ICT en EU-gerelateerde uitvoeringskosten. Zie ook het antwoord op vraag 85. De geraamde structurele kosten bedragen € 37,2 miljoen per jaar en de incidentele kosten € 69 miljoen, verspreid over de jaren 2018–2021.

99. Kunt u met een overzicht inzichtelijk maken naar welke andere begrotingen de middelen uit de Regio Envelop gaan?

Antwoord

In een beperkt aantal gevallen is er sprake van een overboeking naar de begroting van een ander departement. Bij de tot nu toe door het Ministerie van Financiën goedgekeurde bestedingsplannen gaat het om de opgaven Nucleair en ESTEC (beide naar de begroting van het Ministerie van EZK). Met uitzondering van de beschikbaar gestelde bedragen voor de BES-eilanden (die na goedkeuring van het bestedingsplan uiteindelijk ook via de begrotingen van andere departementen beschikbaar zullen worden gesteld) zijn of zullen voor de overige deals (Eindhoven, Zeeland, Rotterdam Zuid) de middelen worden overgeboekt naar de begroting van het Gemeente- of Provinciefonds. Vanuit deze fondsen worden de toegekende bedragen uit de Regio Envelop middels een decentralisatie uitkering aan de gemeente of provincie uitgekeerd. Deze systematiek van decentralisatie uitkeringen zal ook gevolgd worden voor de lopende tranche van nieuwe Regio Deals.

100. Bent u bereid een overzicht met daarin de middelen die vanuit de Regio Envelop naar andere begrotingen gaan in het vervolg aan de begroting toe te voegen?

Antwoord

Vanaf de volgende ontwerpbegroting zal het bestaande overzicht van uitgekeerde bijdragen uit de Regio Envelop worden uitgebreid met een kolom met informatie over op welke begroting de vanuit de Aanvullende Post overgeboekte bedragen uiteindelijk terecht zijn gekomen.

101. Kunt u toelichten wat de Agro-opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) inhoudt, waarvoor jaarlijks structureel € 10 miljoen wordt gereserveerd?

De Agro-opdracht betreft alle uitvoerende taken op het Agro-domein, waarvoor in 2019 een totaalbedrag is geraamd van € 147 miljoen. De belangrijkste taak is de uitvoering van het zijn van Europees betaalorgaan voor de uitbetaling van Europese subsidies, zoals de basisbetaling, de betaling voor jonge landbouwers en de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, en de uitvoering van het EFMZV. In het kader van het Gemeenschappelijke markt- en prijsbeleid behandelt RVO.nl aanvragen voor invoercertificaten en tariefcontingenten. Voorts worden taken uitgevoerd betreffende identificatie en registratie van dieren en het mestbeleid en verleent RVO.nl vergunningen voor agrarische ondernemers en voor bezit en handel in beschermde plant- en diersoorten. Tenslotte wordt het landbouwradennetwerk vanuit deze post gefinancierd. Nieuwe ontwikkelingen, onder meer met betrekking tot het fosfaatrechtenstelsel en de geplande invoering van Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) voor de landbouwfondsen, resulteren in een verwachte structurele stijging van de uitvoeringskosten. Hiervoor is het geraamde budget met € 10 miljoen verhoogd.

102. Wat valt er onder dekking diverse problematiek?

Antwoord

Onder dekking diverse problematiek valt de problematiek gerelateerd aan beleid en apparaat. Op het artikel Nog onverdeeld stond vanaf de Voorjaarsnota een reeks middelen gereserveerd ter dekking van deze problematiek. Het gaat o.a. om de extra bijdrage aan het Inkoop Uitvoeringscentrum, middelen voor het programma Cloud Werkplek, dekking van ICT-tegenvallers bij DICTU, kosten voor de implementatie van de Algemene verordening gegevensbescherming en het inrichten van een team agro-nutriketen bij de Autoriteit Markt en Consument (ACM).

103. Waarom is de € 20 miljoen die volgens het regeerakkoord structureel uitgetrokken zou worden voor de NVWA nog niet opgenomen in de voorliggende begroting?

Antwoord

Van deze reeks staat een eerste structurele tranche van € 5 miljoen op de begroting van LNV (2/3e deel) en op de begroting van VWS (1/3e deel). Hiermee is nog geen invulling gegeven aan de volledige € 20 miljoen structureel die vanaf 2022 beschikbaar is. Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld in de brief van 7 juni 2018 (Kamerstuk 33 835, nr. 80), zal ik de verdere invulling samen laten hangen met de conclusies die zullen worden getrokken uit de lopende onderzoeken naar kosteneffectiviteit en efficiëntie.

104. Wordt er na 2019 nog geld geïnvesteerd in de Ontwikkelagenda Groen Onderwijs?

Antwoord

Met de overheveling van het groen onderwijs naar het Ministerie van OCW is de Ontwikkelagenda 2016–2025, nu Groenpact genaamd, in een nieuwe fase terecht gekomen (Kamerstuk 34 284, nr. 9). Het accent is komen te liggen op de bijdrage van het groen onderwijs aan het realiseren van maatschappelijke opgaven en innovatie aansluitend bij de LNV-visie en klimaatopgaven. Ik ben in gesprek met de partners van het Groenpact (o.a. kennis- en onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en regionale overheden) over de gezamenlijke inzet daarbij voor 2019 en verder.

Voor een integrale betrokkenheid van het onderwijs bij de inhoudelijke thematische programmering van kennis en innovatie voor het Ministerie van LNV is in 2019 € 4,4 miljoen extra beschikbaar gesteld, naast het structurele budget van € 4,4 miljoen. Hiermee wordt ook de doorontwikkeling van de groene «Centers of Expertise» (hoger beroepsonderwijs) en «Centra voor Innovatief Vakmanschap» (middelbaar beroepsonderwijs) ondersteund.

Daarnaast zet ik in op een goede samenwerking en synergie met de programma’s van andere departementen zoals de Ministeries van OCW, EZK en Buitenlandse Zaken (BZ).

105. Wat is de reden dat de afdracht van gelden door Staatsbosbeheer over een langere periode worden ontvangen?

Antwoord

Het ontvangen van inkomsten, in verband met deze afdracht, uit de verkoop van erfpachtpercelen op de Waddeneilanden verloopt over een langere periode dan aanvankelijk voorzien, omdat het verkooptraject later dan verwacht in gang is gezet. Hierdoor is in 2017 minder gerealiseerd dan was geraamd.

106. Hoe worden de gelden bestemd voor internationale samenwerking op het gebied van natuur en biodiversiteit precies gespendeerd?

Antwoord

Dit budget wordt ingezet voor de uitvoering van acties die overeen zijn gekomen in internationale verdragen en afspraken over biodiversiteit. Het gaat om de volgende onderdelen:

– Internationaal biodiversiteitsbeleid: Coördinatie standpuntbepaling en implementatie Biodiversiteitsverdrag (CBD), vergroten Nederlandse betrokkenheid bij kennisbasis Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services (IPBES), Duurzame Ontwikkelingsdoelen.

– Duurzaam landgebruik: Bijdrage natuur en bos aan klimaatbeleid, bijdrage bossen aan uitvoering afspraken Klimaatverdrag, nationaal en internationaal bosbeleid, duurzame agroketens, planmatig landgebruik.

– Regeling in beslag genomen goederen (IBG): Budget voor de opslag van goederen of opvang van levende dieren die in het kader van het CITES-verdrag in Nederland in bewaring of in beslag worden genomen.

– Soorten internationaal: dit budget wordt ingezet voor acties op het gebied van handel in bedreigde dier- en plantensoorten (CITES), migrerende soorten, bestrijding van wildlife crime en International Whaling Committee.

107. Hoe wordt de inzet op de «Ontwikkeling van Klimaatslimme landbouw en veehouderij in Oost-Afrika» vormgegeven, welke sectoren en welke systemen betreft dit en wie wordt er bij dit project betrokken?

Antwoord

Gesteund door de Ministeries van LNV en BHOS en de ambassades worden in de Hoorn van Afrika (Kenia, Uganda en Ethiopië) programma’s uitgevoerd door SNV Netherlands Development Organisation (voorheen Stichting Nederlandse Vrijwilligers) in nauwe samenwerking met private en kennispartners als WUR en Agriterra. Deze marktgerichte programma’s stimuleren boeren om te werken aan duurzame intensivering van voedselproductie in de akkerbouw en melkveehouderij/zuivel. Door co-creatie van en introductie van duurzame teelttechnieken en betere dierverzorging wordt beoogd de broeikasgasuitstoot per eenheid product te verminderen. Ook worden boeren door het bevorderen van betere productie en opslag van ruwvoer en waar mogelijk en nuttig met toepassing van irrigatie minder seizoen afhankelijk, wat bijdraagt aan de weerbaarheid van boeren.

108. Wat wordt er bedoeld met «door aanscherping van het toezicht wordt ingezet op het beschermen van de reputatie van de agro foodsector», welke activiteiten vallen hieronder en hoeveel fte wordt hiervoor ingezet?

Antwoord

Door de extra financiering die beschikbaar is gemaakt in het regeerakkoord kan de handhaving van de NVWA versterkt worden. Deze richt zich in 2019 op de domeinen voedselveiligheid en dierenwelzijn. Er wordt daarbij ingezet op onder meer versterking van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD), extra administratief en digitaal toezicht, versterking van de kennisopbouw en risicoduiding, openbaar making van handhavingsresultaten en een pilot met Cameratoezicht in slachthuizen

Voor 2019 is in het regeerakkoord € 5 miljoen beschikbaar gesteld. Hiervoor kan de NVWA structureel ca. 45 fte extra personeel hierop inzetten. Daarnaast is er in 2019 eenmalig € 4 miljoen extra aan financiering toegevoegd waarmee er in 2019 in totaal ca. 80 fte extra kan worden ingezet op voornamelijk de bovengenoemde onderwerpen. Voor beide bedragen geldt de verdeling 2/3 deel voor de begroting LNV en 1/3 deel voor de begroting VWS. Doordat deze investering parallel loopt met eerder ingeboekte efficiencyverbeteringen, die leiden tot personele krimp, zorgt dit niet voor een groei in de omvang van de organisatie.

De investering draagt bij aan de beoogde omslag in het werken van de organisatie.

Door een gerichte versterking van het toezicht wordt er naar gestreefd de naleving van wet- en regelgeving te verhogen. Een goede naleving moet incidenten door niet-naleving voorkomen. Dat werkt door in de reputatie van de agro foodsector.

109. Welke markt wordt bedoeld in de zin «gericht op de wereldmarkt en in evenwicht met natuur en milieu en samengaat met versterking van biodiversiteit en dierenwelzijn»?

Antwoord

Deze zin komt zo niet voor in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. In de memorie van toelichting (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 2) wordt het begrip «wereldmarkt» één keer gebruikt, op pagina 17. Met het begrip «wereldmarkt» wordt bedoeld de (internationale) markt waar de uitwisseling van vraag en aanbod uit alle delen van de wereld plaats heeft.

110. Kan het Borgstellingsfonds worden ingezet voor de (mede)financiering van bedrijven en ketens van bedrijven die stappen naar kringlooplandbouw willen zetten?

Antwoord

De Borgstelling MKB-Landbouwkredieten (huidige naam voor de regeling die tot 2010 door het Borgstellingsfonds voor de Landbouw werd uitgevoerd) kan worden gebruikt bij financieringen verleend aan primaire agrarische bedrijven voor de investeringen zij op hun bedrijf doen. Dus ook voor financieringen die zij, voor hun aandeel daarin, doen gericht op het sluiten van kringlopen.

111. In welke andere zaken kunnen jonge boeren investeren binnen het jonge boeren bedrijfsovernamefonds, naast ondersteuning voor investeringen in innovatie en ondersteuning van coaching en begeleiding van het overnameproces?

Antwoord

Het algemene uitgangspunt is dat startende agrarische ondernemers worden uitgedaagd om op het moment van bedrijfsovername te investeren in bedrijfsverbetering die bijdraagt aan een duurzame versterking van de sociaaleconomische positie van de agrarische onderneming in de keten, rekening houdend met de doelstellingen van de LNV-visie. Uw Kamer wordt later dit jaar geïnformeerd over de invulling van het bedrijfsovernamefonds jonge boeren.

112. Zijn de financieringen als onderdeel van het jonge boeren bedrijfsovernamefonds aan kaders en richtlijnen gebonden, welke zijn dat?

Antwoord

Het bedrijfsovernamefonds is bedoeld voor startende agrarische ondernemers van bedrijven met voldoende continuïteitsperspectief ten behoeve van investeringen die de sociaaleconomische positie van de agrarische onderneming in de keten duurzaam versterken, daarbij rekening houdend met de doelstellingen van de LNV-visie. Daarbij moet vermeden worden dat ondersteuning uit het bedrijfsovernamefonds een grondprijsopdrijvend effect heeft of leidt tot een hogere overnameprijs ten behoeve van het pensioen van de ouders en/of de erfenis voor andere gezinsleden.

113. Welk deel van de kosten voor het jonge boeren bedrijfsovernamefonds gaan naar investeringen die milieu en klimaatrichtlijnen ten goede komen?

Antwoord

Startende agrarische ondernemers van bedrijven met voldoende continuïteitsperspectief zullen gebruik kunnen maken van het bedrijfsovernamefonds ten behoeve van investeringen die de sociaaleconomische positie van de agrarische onderneming in de keten duurzaam versterken, daarbij rekening houdend met de doelstellingen van de LNV-visie. Het is niet voorzien dat er bepaalde percentages gekoppeld worden aan concrete doelstellingen.

114. Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaan er naar de Nederlandse varkenshouderij, op basis van welke regelingen is dit, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?

Antwoord

De afgelopen jaren is jaarlijks ca. € 13 miljoen aan directe betalingen gedaan aan varkenshouderijbedrijven. Verder zijn er in 2016 en 2017 buitengewone steunmaatregelen getroffen voor de varkenshouderij en mestverwerking in verband met de slechte situatie op de markt: € 19 miljoen in 2016 en € 4 miljoen in 2017. In 2015 en 2016 zijn er vergoedingen betaald voor de particuliere opslag van varkensvlees: € 989.000 in 2015 en € 3 miljoen in 2016. Het is niet bekend of en hoeveel de verschillende sectoren gebruik maken van fiscale regelingen.

Aan promotieregelingen is vanuit het EU-budget de afgelopen jaren jaarlijks gemiddeld € 500.000 uitgekeerd voor promotie van regelingen rond dierlijke producten (varkensvlees, kalfsvlees, zuivel, eieren). In welke mate de verschillende sectoren gebruik maken van fiscale regelingen is niet inzichtelijk.

Voor wat betreft de nationale regelingen is over de genoemde jaren via de departementale jaarverslagen verantwoording afgelegd over de uitvoering van het beleid. Uw kamer heeft naar aanleiding hiervan schriftelijk en mondeling vragen gesteld en deze zijn door mijn ambtsvoorgangers beantwoord (Kamerstukken 34 950 XIII 1, 3, 4, 7, 8, 10, 11, 12 19; 34 725 XIII 1, 3, 4, 6, 20; 34 475 XIII 1, 3, 4, 6; 34 200 XIII 1, 3, 4; 33 930 XIII 1, 2, 3, 7, 20, 21).

Het doel van deze regelingen is bij te dragen aan een concurrentiekrachtige en duurzame landbouw.

115. Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaan er naar de Nederlandse melkveehouderij, op basis van welke regelingen is dit, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?

Antwoord

De melkveehouderij ontving de afgelopen 5 jaar jaarlijks ca. € 370 miljoen aan directe betalingen. Daarnaast ontvangt de grondgebonden melkveehouderij steun uit de regeling agromilieu, ca. € 5 miljoen per jaar (cijfers 2017) en diverse kleinere regelingen, zoals de schoolmelkregeling en de graasdierpremie. De kosten voor particuliere opslagregeling boter en room bedroegen de afgelopen jaren jaarlijkse ca. € 2,5 miljoen. De laatste twee jaar zijn er ook betalingen gedaan in het kader van de particuliere opslagregeling voor magere melkpoeder (€ 726.000 in 2016 en € 2,6 miljoen in 2017). In deze jaren was er ook sprake van openbare opslag van magere melkpoeder (€ 52.000 in 2016 en € 2,2 miljoen in 2017). Daarnaast zijn er betalingen gedaan in het kader van de tijdelijke buitengewone steun voor melk en melkproducten in 2016 en 2017 van respectievelijk € 11 miljoen en € 26,1 miljoen. In welke mate de verschillende sectoren gebruik maken van fiscale regelingen is niet inzichtelijk. Voor promotieregelingen en de nationale regelingen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 114.

Het doel van deze regelingen is bij te dragen aan een concurrentiekrachtige en duurzame landbouw.

116. Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaan er naar de Nederlandse kalverhouderij, op basis van welke regelingen is dit, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?

Antwoord

De kalverhouderij ontving in 2014 € 50,3 miljoen en in 2017 € 32 miljoen aan directie betalingen. Dit jaarlijkse budget laat vanwege het toegroeien naar een gelijke hectare betalingen in 2019 een verder daling zien. In welke mate de verschillende sectoren gebruik maken van fiscale regelingen is niet inzichtelijk. Voor wat betreft de promotieregelingen en de nationale regelingen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 114.

Het doel van deze regelingen is bij te dragen aan een concurrentiekrachtige en duurzame landbouw.

117. Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaan er naar de Nederlandse pluimveehouderij, uitgesplitst naar de vleeskuikenhouderij en de legkippenhouderij, op basis van welke regelingen is dit, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?

Antwoord

De vleeskuikenhouderij ontving de afgelopen jaren jaarlijks € 3 à € 4 miljoen aan directe betalingen en de legkippenhouderij ca. € 3 miljoen. Het is niet bekend of en hoeveel de verschillende sectoren gebruik maken van fiscale regelingen. In welke mate de verschillende sectoren gebruik maken van fiscale regelingen is niet inzichtelijk. Voor wat betreft de promotieregelingen en de nationale regelingen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 114.

Het doel van deze regelingen is bij te dragen aan een concurrentiekrachtige en duurzame landbouw.

118. Hoeveel Europese subsidie, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen gaat er nog naar andere sectoren binnen de veehouderij, zoals houderijen van konijnen, kalkoenen of eenden? Op basis van welke regelingen is dit, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun) de voorwaarden?

Antwoord

Voor graasdieren, niet zijnde melkvee, bedraagt het jaarlijkse steunbedrag aan directe betalingen ca. € 53 miljoen. Voor kleinere sectoren, zoals de kalkoenen-, eenden- en konijnenhouderij, is de bijdrage vanuit het GLB beperkt. In welke mate de verschillende sectoren gebruik maken van fiscale regelingen is niet inzichtelijk. Voor wat betreft de nationale regelingen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 114.

Het doel van deze regelingen is bij te dragen aan een concurrentiekrachtige en duurzame landbouw.

119. Welk percentage van de Europese landbouwgelden gaat naar biologische landbouw en welk percentage van de landbouwgelden gaat naar de reguliere landbouw?

Antwoord

2,64% van de GLB-gelden in Nederland gaat naar de biologische landbouw. Dit cijfer is gebaseerd op de verdeling van de uitgaven over 2017. De overige gelden gaan naar de reguliere landbouw.

120. Welk percentage van de Europese landbouwgelden gaat naar de productie van dierlijke eiwitten en welk percentage van de landbouwgelden gaat naar de productie van plantaardige eiwitten, uitgesplitst naar de productie van eiwitten voor dierlijke consumptie en de productie van eiwitten voor menselijke consumptie?

Antwoord

Het GLB koppelt steun voor de productie niet aan specifieke gewassen, landbouwproducten of componenten daarvan. Daarom is deze vraag niet goed te beantwoorden. Gegeven het feit dat de directe betalingen het grootste deel van het GLB-budget uitmaken en gelet op het gebruik van landbouwgrond in Nederland (volgens het CBS2) werd in 2017 van het totale areaal cultuurgrond van 1.789.992 hectare, 962.955 hectare gebruikt voor grasland, 215.286 hectare voor groenvoedergewas en 164.078 hectare voor granen (waarvan een belangrijk deel gebruikt wordt als diervoeder), is een eerste benadering dat rond 70% van de betalingen gebruikt wordt voor de teelt van gewassen voor dierlijke consumptie (gras, groenvoedergewassen, granen bestemd voor diervoer). Van het resterende deel van de landbouwgrond in Nederland wordt het grootste deel gebruikt voor productie van gewassen voor menselijke consumptie en een kleiner deel voor sierteelt en teelt van vezelgewassen.

121. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de varkenshouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend (zoals het uitfaseren van de kraamkooi, bedrijfsbeëindiging of emissiereductie)?

Antwoord

Vanuit de € 200 miljoen die in het regeerakkoord is gereserveerd voor de warme sanering van de varkenshouderij, is € 120 miljoen bestemd voor het beëindigen van varkensbedrijven en het opkopen van varkensrechten en € 40 miljoen bestemd voor verdere verduurzaming van de varkenshouderij (innovatiespoor brongerichte stalemissie maatregelen) (Kamerstuk 28 973, nr. 200). Dit bedrag staat nog niet op de begroting van LNV voor het jaar 2019. Voor het jaar 2019 is op de LNV-begroting € 5 miljoen gereserveerd voor methaanreducerende projecten in de veehouderij. Dit bedrag is nog niet specifiek gelabeld aan een sector. In artikel 11 van de LNV-begroting is voor het jaar 2019 voor de verschillende dierlijke sectoren budget beschikbaar, dat is verdeeld over verschillende beleidsinstrumenten.

Er is € 79.439.000,- gereserveerd voor subsidies voor Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie. Onderdeel hiervan zijn de PPS-projecten in het kader van de Topsector AF. Voor de varkenshouderij worden in 2019 acht PPS-projecten op het terrein van diergezondheid, dierenwelzijn en robuuste dieren door LNV gecofinancierd voor een bedrag van € 922.000,-. Voor de melkveehouderij worden in 2019 zes PPS-projecten op het terrein van duurzaamheid, dierenwelzijn, diergezondheid en robuuste dieren door LNV gecofinancierd voor een bedrag van € 1.422.000,-. Voor de kalverhouderij worden twee PPS-projecten op het terrein van dierenwelzijn en robuuste dieren gecofinancierd door LNV voor een bedrag van € 731.000,-. Voor de pluimveehouderij worden in 2019 drie PPS-projecten op het terrein van dierenwelzijn, diergezondheid en robuuste dieren door LNV gecofinancierd voor een bedrag van € 539.000,-.

Er is € 2.822.000,- gereserveerd voor opdrachten en bijdragen aan derden voor Duurzame veehouderij. Hiervan is € 100.000,- bestemd als bijdrage aan de uitvoering van het Actieplan vitalisering varkenshouderij en € 50.000,- als bijdrage aan de voorbereiding van de saneringsregeling varkenshouderij. Voor de melkveehouderij is voor het jaar 2019 € 295.000,- gereserveerd voor verschillende projecten voor het stimuleren van weidegang. Voor de kalverhouderij is uit deze post € 1.158.600,- bestemd voor uitvoeringskosten van de Europese subsidieregelingen binnen het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3). Voor de pluimveehouderij is € 50.000,- bestemd als bijdrage van LNV aan het uitwerken van een duurzaamheidsagenda voor de pluimveeketen. Het resterende bedrag is niet gelabeld aan een specifieke dierlijke sector.

Er is € 13.081.000,- gereserveerd voor Opdrachten mestbeleid ten behoeve van de implementatie van het zesde Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Dit richt zich als gevolg daarvan met name op de toepassing van meststoffen en goede landbouwpraktijk bij gewasteelt en de effecten daarvan op de waterkwaliteit, inclusief controle en handhaving. Daarmee komt het breed ten gunste van zowel de plantaardige als verschillende dierlijke sectoren.

Er is € 10.128.000,- gereserveerd voor Opdrachten Diergezondheid, dierenwelzijn en antibiotica. Hiervan is € 120.000,- specifiek bestemd voor een project gericht op het voorkomen van staartcouperen en € 50.000,- als bijdrage voor de ontwikkeling van een benchmark voor diergezondheid in de varkenshouderij. Voor de pluimveehouderij is € 100.000,- gereserveerd voor flankerende maatregelen voor het verbod op ingrepen en € 25.000,- bestemd als bijdrage van het Ministerie van LNV aan het uitwerken van een strategie voor Aviaire Influenza. Het resterende bedrag is niet gelabeld aan een specifieke dierlijke sector of is nog niet gelabeld aan concrete projecten.

Er is € 11.401.000,- gereserveerd voor Opdrachten Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie. Hiervan is € 133.000,- bestemd voor onderzoeksprojecten gericht op het voorkomen van staartcouperen in de varkenshouderij. Voor de pluimveehouderij is € 90.000,- gereserveerd voor een onderzoek naar preventie en bestrijding van Aviaire Influenza, € 330.000,- voor onderzoek naar fijnstofemissiereductie en € 200.000,- voor onderzoek naar de vogelmijt. Het resterende bedrag is niet gelabeld aan een specifieke dierlijke sector.

Voor de kalkoenen- en eendenhouderij zijn geen middelen gereserveerd voor specifieke projecten.

122. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de melkveehouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 121.

123. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de kalverhouderij en voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend (zoals investering in alternatieve vloeren voor kalveren)?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 121.

124. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de pluimveehouderij, uitgesplitst naar de leghennenhouderij en de vleeskuikenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 121.

125. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de eendenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 121.

126. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de kalkoenenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 121.

127. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de nertsenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Van de begrotingsreserve Landbouw is een bedrag van € 22 miljoen bestemd voor het flankerend beleid pelsdierhouderij. Deze flankerende maatregelen behelzen een tegemoetkoming in de kosten van sloop en ombouw en een bevoegdheid voor de Minister om een tegemoetkoming te verlenen bij onbillijkheden van overwegende aard die zich, als gevolg van de wet, voor kunnen doen ten aanzien van de pensioenvoorziening. Op 28 februari 2018 is de Regeling subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij in werking getreden. Recent heb ik uw Kamer medegedeeld (Kamerstuk 28 973, nr. 200) nog een aanvullend bedrag van € 8 miljoen te reserveren voor de flankerende maatregelen pelsdierhouderij.

128. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de schapenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Er zijn geen middelen op de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2019 gereserveerd die specifiek bestemd zijn voor de schapenhouderij.

129. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de geitenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Er zijn geen middelen op de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2019 gereserveerd die specifiek bestemd zijn voor de geitenhouderij. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 27 wordt vanuit de € 200 miljoen die in het regeerakkoord is gereserveerd voor sanering van de varkenshouderij wel € 5 miljoen gereserveerd voor verdere verduurzaming van de melkgeitenhouderij. Dit bedrag staat nog niet op de begroting van LNV voor het jaar 2019 gereserveerd.

130. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de konijnenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Sinds 2016 tot en met 2019 loopt de PPS «Gezondheid en welzijn van parkgehuisveste konijnen» in het kader van Topsector AF. Voor de hele duur van deze PPS gaat het om een financiering van € 240.000,- vanuit de begroting van LNV. De konijnenhouderij investeert hetzelfde bedrag in de PPS. De sector werkt samen met WUR aan de verduurzaming van de konijnenhouderij via onder meer een verlaging van het antibioticagebruik en een blijvende verbetering van het niveau van dierenwelzijn, boven de huidige wettelijke eisen. Er wordt geïntegreerd gewerkt aan deze doelen via optimalisatie van de huisvesting en het management (zoals diergezondheid) om de ambities in markt en maatschappij waar te maken.

131. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de struisvogelhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Er zijn geen middelen op de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2019 gereserveerd die specifiek bestemd zijn voor de struisvogelhouderij.

132. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de waterbuffelhouderij en voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Er zijn geen middelen op de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2019 gereserveerd die specifiek bestemd zijn voor de waterbuffelhouderij.

133. Hoeveel geld van de begroting van het Ministerie van LNV gaat er naar de hertenhouderij, voor welke specifieke maatregelen is dit bedoeld, onder welke regeling valt dit en welk concreet doel wordt hiermee gediend?

Antwoord

Er zijn geen middelen op de begroting van het Ministerie van LNV voor het jaar 2019 gereserveerd die specifiek bestemd zijn voor de hertenhouderij.

134. Hoeveel geld is er in de begroting gereserveerd voor het saneren van de intensieve veehouderij, welke sectoren betreft het, om hoeveel dieren gaat het en worden de dierproductierechten van deze dieren uit de markt gehaald?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief van 7 juli jl., waarin ik u heb geïnformeerd over de hoofdlijnen van de sanering van de varkenshouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 200).

135. Hoeveel geld is er vanuit de begroting gereserveerd voor het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en voor welke maatregelen is dit geld gereserveerd (zoals emissiereducerende staltechnieken, mestvergisters, etc.)?

Antwoord

Het Ministerie van LNV heeft voor de komende jaren gemiddeld € 2,5 miljoen per jaar begroot voor uitvoering van het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit opdrachtenbudget wordt onder andere ingezet voor het meten van effecten van het PAS op de stikstof- en ammoniakconcentraties, kosten voor de reguliere actualisatie van het programma, juridische procedures, de organisatie en programmasturing van het PAS en het beheer en de (door)ontwikkeling van het rekeninstrument AERIUS. Vanuit dit opdrachtenbudget is geen geld gereserveerd voor uitvoering van specifieke maatregelen als emissie reducerende staltechnieken, mestvergisters, etc.

136. Wat is het totaalbedrag dat in 2016 en 2017 is besteed aan onderzoek ten aanzien van de agroketen en welke onderzoeken waren dit?

Antwoord

Het budget voor kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van het groene domein bedroeg in 2016 € 163,6 miljoen en in 2017 € 165,4 miljoen. Het is besteed aan onderbouwing en uitvoering van beleid, aan instandhouding van de kennisbasis van het groene domein, aan wettelijke onderzoekstaken en aan PPS’en van de topsectoren AF en TU.

137. Hoeveel van het onderzoeksbudget in 2016 en 2017 is besteed aan onderzoek ten behoeve van dierenwelzijn en welke onderzoeken waren dit?

Antwoord

Voor het onderzoek op het gebied van dierenwelzijn is in 2016 € 1.323.000 besteed. In 2017 is € 911.000 besteed.

Het ging om onderzoeken ten behoeve van de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren, bijvoorbeeld naar een systematiek voor het opstellen van de positieflijst voor zoogdieren, naar het voorkomen van misstanden in de hondenfokkerij en naar de vitaliteit van biggen.

Daarnaast was dierenwelzijn één van de aspecten van diverse onderzoeksprojecten van de Topsector AF die voor de helft gefinancierd worden door de overheid en voor de andere helft door het bedrijfsleven. Het gaat dan bijvoorbeeld om de ontwikkeling van nieuwe huisvestingssystemen voor onder meer kalveren, vleeskuikens, vleeskuikenouderdieren en varkens, gericht op een verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid en ook milieu.

138. Hoeveel van het onderzoeksbudget van het Ministerie van LNV alsmede van andere departementen is in 2016 en 2017 besteed aan onderzoek ten behoeve van dierenwelzijn voor gezelschapsdieren?

Antwoord

Van het onderzoeksbudget van het Ministerie van LNV dat besteed is aan onderzoek ten behoeve van dierenwelzijn, is in 2016 een bedrag van € 769.000 besteed aan onderzoek ten behoeve van gezelschapsdieren; in 2017 ging het om € 256.000. Het is mij niet bekend of andere departementen onderzoeksprojecten betreffende het welzijn van gezelschapsdieren hebben gefinancierd.

139. Kunt u een overzicht geven voor de jaren 2019 t/m 2024 van de investeringen in onderzoek ten behoeve van dierenwelzijn vanuit zowel de begroting van het Ministerie van LNV als vanuit andere departementale begrotingen?

Antwoord

In 2019 ben ik voornemens minimaal € 755.000 te investeren in beleidsondersteunend onderzoek ten behoeve van dierenwelzijn. In 2020 ben ik voornemens minimaal € 509.000 te besteden.

Daar komt nog een deel van de PPS-projecten onder Topsector AF bij met (gedeeltelijk) focus op dierenwelzijn die doorlopen tot 2019, 2020 of 2021.

Voor de jaren 2021 t/m 2024 zijn de precieze bedragen van de investeringen in beleidsondersteunend onderzoek voor dit onderwerp nog niet bekend. Verder is het mij niet bekend of andere departementen uitgaven gaan doen ten behoeve van onderzoek naar dierenwelzijn.

140. Hoeveel geld is er de laatste vijf jaar gegaan naar het subsidiëren of financieren van stallen groter dan 300 Nederlandse grootte-eenheden (nge) in Nederland?

Antwoord

De gevraagde informatie wordt niet geregistreerd en is derhalve niet beschikbaar.

141. Kunt u een opsomming geven van de projecten «natuurinclusieve landbouw» die u ondersteunt, financieel of anders?

Antwoord

Projecten of initiatieven op het gebied van natuurinclusieve landbouw die ik op dit moment ondersteun, zijn onder meer:

– Green Deal Weidevarkens;

– Green Deal Natuurinclusief Grondgebruik Herenboeren;

– Living Lab natuurinclusieve melkveehouderij in Fryslân;

– Landschapsherstel met een businesscase in het veenweidegebied rond Amsterdam door Stichting Commonland;

– Experimenten natuurinclusieve landbouw die Staatsbosbeheer met een aantal pachters uitvoert;

– Diverse projecten voor weidevogels in het kader van het amendement Grashoff-Leenders (Kamerstuk 34 300-XIII, nr. 91);

– Green Deal Voedselbossen;

– Onderzoek door onder meer WR, Louis Bolk Instituut, Universiteit Utrecht en PBL naar verdienmodellen, transitieaspecten en beweegredenen voor boeren om over te gaan op natuurinclusieve landbouw;

– Het samenbrengen van initiatieven in het kader van de Bijenstrategie;

– Vervaardiging van onderwijsmateriaal voor het groene onderwijs (middelbaar en hoger beroepsonderwijs);

– Informatiedagen voor docenten uit het groene onderwijs (middelbaar en hoger beroepsonderwijs);

– Pilots voor het onderbrengen van natuurinclusieve maatregelen en bedrijfsvoeringen in het GLB;

– Pilot LandvanWaarde van Stichting Courage, Landschap Overijssel en het Nationaal Groenfonds, waarin boeren en hun zakelijke partners werken aan een set van belonende prikkels die boeren zodanig moet stimuleren dat natuurbeheer een volwaardige pijler onder hun bedrijfsvoering wordt;

– De vorming van een netwerk van koplopers op het gebied van natuurinclusieve landbouw door de Stichting Nationaal Netwerk Natuurinclusieve Landbouw;

– Ontwerpatelier over het Lege Midden van Fryslân in het kader van de tentoonstelling Places of Hope;

– Ontwerpwedstrijd Brood en Spelen van het College van Rijksadviseurs;

– Procesondersteuning bij de totstandkoming van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel;

– Het innovatielab «Voor de Oogst van Morgen», dat georganiseerd wordt door het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu;

– Een inspiratiedag Natuurinclusief Platteland, georganiseerd door Land- en Tuinbouworganisatie (LTO), BoerenNatuur en Landschappen NL;

– Het project «Towards an enhanced sustainable future EU agriculture» van de Europese afdeling van de International Union for Conservation of Nature (IUCN).

142. Hoeveel geld is er besteed aan de YouTube-serie «Boeren» waarin verhalen van boeren in Nederland worden verteld en hoeveel geld gaat er nog aan worden besteed?

Antwoord

Voor de Youtube-serie Boeren wordt geen externe partij ingehuurd. Deze wordt binnen de Directie Communicatie van het Ministerie LNV (in nauw overleg met beleidsafdelingen van het ministerie) ontwikkeld en gerealiseerd. Er staat momenteel geen einddatum voor de serie gepland.

143. Wat is het doel van de serie «Boeren»?

Antwoord

De Directie Communicatie van het Ministerie van LNV heeft een beeldstrategie geformuleerd met daarin de beeldambities voor 2018 en later. Een van de geformuleerde ambities is het gebruik van nieuwe beeld- en vertelvormen. Daarbij ligt de focus op mooie voorbeelden uit de samenleving die raken aan ons beleid. Zo is er rond de presentatie van de LNV-visie een aflevering over kringlooplandbouw gemaakt. Daarnaast haakt de serie Boeren aan bij de ambitie van LNV om Nederland te laten zien hoe boeren iedere dag bezig zijn om gezond en goed voedsel op ons bord te krijgen.

144. Op basis van welke criteria zijn de deelnemende boeren aan de serie «Boeren» geselecteerd?

Antwoord

De Directie Communicatie van het Ministerie van LNV maakt, in samenwerking met de verschillende beleidsafdelingen van het ministerie, een lijst van een zo divers mogelijk palet aan boeren die mee willen werken. Uiteindelijk moet de serie Boeren een soort «canon van de Nederlandse boer» vormen.

145. Kunt u een overzicht geven van de samenwerkingsverbanden met ketenpartners om duurzame voedselinnovaties op de markt te brengen, van de deelnemers hieraan, van de bijdrage die de overheid hieraan heeft geleverd, van de investeringen van het bedrijfsleven hierin en van welke duurzame voedselinnovaties hieruit zijn voortgekomen?

Antwoord

Het is geen taak van de overheid om alle samenwerkingsverbanden die (keten)partijen aangaan om nieuwe voedselinnovaties op de markt te brengen te monitoren. Daarom is het niet mogelijk om het gevraagde overzicht te geven. Wel wil ik in dit verband enkele voorbeelden geven van PPS-verbanden in de Topsector AF en de Topsector TU en wil ik het Sustainable Food Initiative (SFI) naar voren brengen.

In de topsectoren AF en TU wordt op diverse manieren gewerkt aan gezonde en duurzame voedselinnovaties. In deze publiek-private samenwerkingsverbanden financieren de private partijen minimaal 50% van de programmakosten. Enkele voorbeelden zijn:

de PPS-Verwaarden en verduurzamen waarin CONO Kaasmakers en Keten Duurzaam Varkensvlees met ondersteuning van WUR gewerkt hebben aan de verduurzaming van hun productieketens. Met de aangesloten boeren is gewerkt aan consumentgerichte productontwikkeling op gebied van smaak, dierenwelzijn (lange staarten) en milieu (ammoniak). LNV en private partners investeren beide € 530.000.

In de PPS-Groente als ingrediënt werken 4 bedrijven samen met de gemeente Helmond, GGD, HAS Den Bosch en WR om de groenteconsumptie te stimuleren bij jongeren (12–18 jaar). Het doel is het verhogen van de groenteconsumptie door het ontwikkelen van een gevarieerd productaanbod geschikt voor eetmomenten buiten de warme maaltijd. LNV, gemeente Helmond en bedrijven investeren samen € 387.000.

Een initiatief in opbouw is het Sustainable Food Initiative. Diverse bedrijven, onderzoeksinstellingen, universiteiten en overheden hebben in het SFI de handen ineengeslagen met als doel een systeemsprong te maken in de verduurzaming van de voedselproductie door onderzoek, ontwikkeling en innovatie sneller en in betere samenwerking uit te voeren. Betrokken zijn Unilever, DSM, Cosun, Heineken, Avebe, Danone, Cargill, Corbion, KraftHeinz, ISPT, TIFN, WUR, Universiteit Utrecht, TU/e, diverse mkb-bedrijven, de Topsector AF, de Ministeries van EZK en LNV en de provincie Gelderland.

146. Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van aantallen dieren binnen de landbouwsector van de afgelopen twee jaar, landelijk en per provincie, van de volgende soorten: runderen (melk- en vleesvee), varkens, kippen (legkippen en vleeskippen), geiten, konijnen, kalkoenen, herten en nertsen?

Antwoord

De ontwikkeling van het aantal runderen (melk en overig), varkens, kippen (legkippen en vleeskippen), geiten, konijnen, kalkoenen en (edepelsdieren) nertsen vindt u op de website van het CBS:

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=80780NED&D1=459–460,466,469,475–476,479,486,542,561,568,572,575,578&D2=0,5–16&D3=16–17&HDR=G1&STB=T,G2&VW=T.

Voor herten is deze informatie niet beschikbaar.

147. Hoeveel varkens zijn er in Nederland, op elk moment en op jaarbasis, uitgesplitst naar het aantal kraamzeugen, het aantal biggetjes dat nog bij de zeug ligt, het aantal gespeende biggen, het aantal vleesvarkens vanaf 25 kg en het aantal fokberen?

Antwoord

Het aantal varkens op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) is in onderstaande tabel weergegeven.

Kraamzeugen 178
Overige zeugen 973
Fokberen 7
Biggen bij de zeug 2.186
Gespeende biggen 3.425
Vleesvarkens 5.631
Totaal 12.400

Door middel van de Landbouwtelling heb ik inzicht in de aantallen dieren op 1 april van een jaar. Hoewel mijn ministerie voor diverse doeleinden (zoals Identificatie & Registratie, I&R) gegevens bijhoudt over de Nederlandse veestapel geven alleen de gegevens van de Landbouwtelling inzicht in de dieraantallen op dat specifieke moment. De gegevens over het totaal aantal gehouden dieren in een jaar heb ik niet tot mijn beschikking.

148. Welk percentage van de varkens wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, in een houderijsysteem met twee sterren, met drie sterren en biologisch en om hoeveel varkens gaat dit?

Antwoord

Ik verwijs u voor deze cijfers naar de Monitor Integraal duurzame stallen 2018 van WUR, die ik u op 22 oktober 2018 toezond. Hierin staat per diersoort zowel het percentage stallen als aantal dierplaatsen verder uitgesplitst naar onder andere het Beter Leven Keurmerk (BLK) en biologisch. Tevens kunt u uit de monitor afleiden hoe de verhouding is met gangbaar. In de monitor wordt bij het BLK geen onderscheid gemaakt naar aantal sterren. Deze gegevens zijn niet verzameld ten behoeve van de monitor en derhalve ook niet bij mij bekend. Het zijn private gegevens.

149. Wat zijn de verschillen tussen een varkenshouderijsysteem met drie sterren van het Beter Leven-keurmerk en biologisch gehouden?

Antwoord

Het Beter Leven Keurmerk is een privaat initiatief. Per diersoort en per ster zijn de eisen overzichtelijk gepresenteerd op de volgende website: https://beterleven.dierenbescherming.nl. Ook is daar de vergelijking met de eisen voor biologisch gehouden dieren te vinden.

150. Welk percentage van de varkens is gehuisvest in stallen waar het voeren, de watervoorziening en de luchtventilatie volautomatisch geregeld is, de zogenoemde volautomatische stallen, en om hoeveel varkens gaat dit?

Antwoord

Het is niet exact bekend hoeveel volautomatische varkensstallen er zijn in Nederland. Een inschatting van sectordeskundigen is dat meer dan 90% van de varkens in volautomatische stallen wordt gehouden.

151. Hoeveel varkens worden er per jaar naar Nederland geïmporteerd, vanuit welke landen en met welk doel?

Antwoord

Zie de tabel hieronder voor het antwoord op uw vraag.

België 30 6.002 555.076 561.108
Denemarken 1.780 4.191 5.971
Duitsland 21.189 32.061 4.522 57.772
Frankrijk 1.134 336 5.878 7.348
Hongarije 3.746 2.571 6.317
Nederland 450 85 535
Noorwegen 129 129
Spanje 5 5
Tsjechië 135 135
Verenigd Koninkrijk 18 18
Totaal bestemming 28.166 45.611 565.561 639.338

152. Hoeveel varkens worden er per jaar geëxporteerd, naar welke landen en met welk doel?

Antwoord

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de export van varkens in 2017 uitgesplitst naar land en doel.

Albanië 600 600
België 1 18.819 963.563 84.395 1.066.778
Bosnië-Herzegovina 1.410 1.410
Bulgarije 1 9.783 9.784
Denemarken 1 1
Duitsland 88.070 4.960.622 3.134.981 8.183.673
Frankrijk 2 541 16.960 38.001 55.504
Griekenland 8 740 748
Hongarije 454 217.430 781 218.665
Ierland 56 56
Israël 187 187
Italië 1.262 170.386 80.541 252.189
Kroatië 12 43.261 116.823 160.096
Litouwen 45 45
Luxemburg 36.173 2.179 38.352
Moldavië 9.450 9.450
Oostenrijk 28.336 28.336
Polen 494 210.123 210.617
Portugal 4.986 4.986
Roemenië 1.734 188.765 190.499
Singapore 41 41
Slovenië 41.807 750 42.557
Slowakije 2.560 2.560
Spanje 2.240 355.436 72.539 430.215
Tsjechië 18 29.140 29.158
Verenigd Koninkrijk 75 75
Zwitserland 2 50 52
Totaal per bestemming 5 114.107 1 7.285.805 3.536.716 10.936.634

153. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij varkens, om hoeveel varkens gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Bij de varkens gaat het om het couperen van de varkensstaarten, het castreren, het aanbrengen van de dier identificatie en het vijlen van de tanden. Het couperen van varkensstaarten wordt nog regulier toegepast. Bij de biologische varkenshouderij is couperen niet toegestaan. Castratie wordt in Nederland nog bij +/- 35% van de mannelijke varkens toegepast. Dit vindt plaats in alle verschillende houderijsystemen. Het aanbrengen van dier identificatie is een wettelijke verplichting. Het vijlen van tanden komt in zeer beperkte mate voor.

154. Hoeveel legkippen zijn er in Nederland op elk moment en op jaarbasis, uitgesplitst naar jonge leghennen en producerende leghennen?

Antwoord

Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) werden in Nederland totaal 46.441.900 leghennen gehouden. Dit waren 11.625.800 leghennen jonger dan 18 weken, 32.648.500 leghennen van 18 weken tot 20 maanden en 2.167.700 leghennen ouder dan 20 maanden.

Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

155. Hoeveel haantjes worden er jaarlijks gedood, op welke manieren gebeurt dit en om hoeveel haantjes gaat het per dodingsmethode?

Antwoord

Er worden ca. 40 miljoen leghaantjes gedood op jaarbasis. Deze worden alle middels gas gedood.

156. Wat gebeurt er met de gedode haantjes, worden deze bijvoorbeeld gebruikt als veevoer? Zo ja, voor welke dieren?

Antwoord

Het overgrote deel wordt gebruikt als voeding voor dierentuindieren en als voeding voor andere dieren, zoals vogels van valkeniers.

157. Welk percentage van de legkippen wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, met twee sterren en met drie sterren?

Antwoord

Ik verwijs u voor deze cijfers naar de Monitor Integraal duurzame stallen 2018 van WUR die ik u op 22 oktober 2018 toezond. Hierin staat per diersoort zowel het percentage stallen als aantal dierplaatsen verder uitgesplitst naar onder andere het Beter Leven Keurmerk (BLK) en biologisch. Tevens kunt u uit de monitor afleiden hoe de verhouding is met gangbaar. In de monitor wordt geen onderscheid gemaakt naar legkippen of vleeskuikens. Bij het BLK is geen onderscheid gemaakt naar aantal sterren. Deze gegevens zijn niet verzameld ten behoeve van de monitor en derhalve ook niet bij mij bekend. Het zijn private gegevens.

158. Wat zijn de verschillen tussen een houderijsysteem voor legkippen met drie sterren van het Beter Leven-keurmerk en biologisch?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 149.

159. Welke stalsystemen voor legkippen vallen onder «gangbaar»?

Antwoord

Het merendeel van de leghennen op legeindbedrijven wordt gehouden in een scharrelsysteem.

Leghennen worden verder gehouden in huisvestingssystemen zoals toegestaan in het Besluit houders van dieren.

160. Hoeveel van de leghennen worden gehouden voor de productie van scharreleieren, voor vrije uitloopeieren en voor biologische eieren?

Antwoord

Conform Uitvoeringsverordening 2017/1185 geven alle lidstaten jaarlijks voor 1 april de productie van leghennen naar houderijsysteem door aan de EC.

De volgende aantallen leghennen (dus exclusief de opfokleghennen) in Nederland verdeeld over de houderijsystemen is in 2018 aan de EC doorgegeven:

– Verrijkte kooi 6.234.000

– Vrije uitloop 5.487.000

– Scharrel 20.608.000

– Biologisch 1.997.000

bron: Koppel Informatiesysteem Pluimvee (KIP)

Dit overzicht kunt u ook vinden op de volgende website van de EC: https://circabc.europa.eu/faces/jsp/extension/wai/navigation/container.jsp.

161. Op welke leeftijd worden de leghennen geslacht, welk percentage van de leghennen wordt in Nederland geslacht, welk percentage wordt in het buitenland geslacht, welke landen betreft dit en welk percentage wordt in welk land geslacht?

Antwoord

Gemiddeld worden leghennen op ongeveer 85–90 weken geslacht. Naar schatting wordt circa een kwart van de leghennen in Nederland geslacht. Gegevens over welke percentages leghennen in welke landen worden geslacht heb ik niet tot mijn beschikking.

162. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij leghennen, om hoeveel leghennen gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

De enige ingreep die nog wordt uitgevoerd bij leghennen is de snavelbehandeling. De laatste inventarisatie omtrent de snavelbehandeling eind 2017 liet zien dat 69% van de hennen op dat moment onbehandeld werd gehouden. Deze dieren zijn verdeeld over de kooi-, vrije uitloop- en scharrelsystemen. Biologische bedrijven houden alleen onbehandelde hennen. Vanaf 1 januari 2019 is het niet meer toegestaan leghennen aan de snavels te behandelen, zoals ik u heb laten weten in de brief over de Evaluatie Ingrepen Pluimvee van 5 juni 2018 (Kamerstuk 28 286 nr. 983).

163. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij de mannelijke ouderdieren van de legkippen, om hoeveel hanen gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Bij wit bevederde hanen die als ouderdier van legkippen worden gehouden is het toegestaan om de kammen te verwijderen ter identificatie. Tevens is snavelbehandeling bij deze categorie dieren nog toegestaan gedurende vijf jaar. De legouderdieren worden in vergelijkbare huisvestingssytemen gehouden als leghennen, houderij in volière- en strooisel/rooster-systemen. Informatie over het aantal hanen is niet voorhanden.

164. Hoeveel vleeskuikens zijn er in Nederland, op elk moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 waren er 48.237.240 vleeskuikens (CBS).

Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

165. Welk percentage van de vleeskuikens wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, met twee sterren, met drie sterren en biologisch?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 157.

166. Wat zijn de verschillen tussen een houderijsysteem voor vleeskuikens met drie sterren van het Beter Leven-keurmerk en biologisch?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn vraag 149.

167. Hoeveel vleeskuikens zijn gehuisvest in stallen met de in de EU hoogst toegestane dichtheid van 42 kg/m2 volgens de EU- Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 en hoeveel vleeskuikenhouderijen betreft dit?

Antwoord

Er zijn op dit moment 708 stallen in categorie 3, dat zijn 232 bedrijven. Het totaal aantal dieren betreft: 18.693.306 (bron: RVO.nl). Er zijn in totaal ongeveer 600 vleeskuikenbedrijven in Nederland (incl. biologisch), met zo’n 2000 stallen. Eén bedrijf kan meerdere locaties hebben.

168. Wat is de mortaliteit in de stallen met de in de EU hoogst toegestane dichtheid van 42 kg/m2?

Antwoord

De gemiddelde gecumuleerde dagelijkse mortaliteit is in 2018, voor stallen in de hoogste bezettingscategorie: 3,5% (bron: RVO.nl).

169. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij vleeskuikens, om hoeveel vleeskuikens gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Vleeskuikens worden in grondstallen, met of zonder vrije uitloop gehouden. Er zijn geen ingrepen toegestaan bij vleeskuikens. Voor de aantallen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 164.

170. Hoeveel koeien zijn er in Nederland, op elk moment en op jaarbasis, uitgesplitst naar jongvee voor de melkveehouderij, vleeskalveren, vleeskoeien en melkkoeien?

Antwoord

Op 1 april 2017 waren er 1.200.000 stuks jongvee voor de melkveehouderij, 953.000 vleeskalveren, 1.694.000 melkkoeien en 59.000 overige koeien (CBS, RVO.nl). Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

171. Welk percentage van de koeien krijgt weidegang en hoeveel uur weidegang krijgen zij per dag?

Antwoord

Het percentage koeien met weidegang in 2017 bedraagt 68%. Dit is een groei van 3% ten opzichte van 2016.

Van de koeien met weidegang wordt 17% dag en nacht geweid met gemiddeld 19 uur per etmaal. 83% van de koeien met weidegang wordt alleen overdag geweid met gemiddeld 7 uur weidegang per etmaal. In de beantwoording van vragen naar aanleiding van het schriftelijk overleg Initiatiefnota Wei voor de koe (Kamerstuk 34 313, nr. 6) zijn de gegevens over dag- en nachtweiden in eerdere jaren opgenomen.

172. Welk percentage van de koeien staat nog in grupstallen, welk percentage daarvan staat jaarrond aangebonden op stal en welk percentage gedurende een deel van het jaar, bijvoorbeeld in de herfst en winter?

Antwoord

Uit gegevens van de Stichting Kwaliteitszorg Onderhoud Melkinstallaties (www.stichtingkom.nl/) blijkt dat er op 1122 grupstallen koeien worden gemolken (2017). Dat komt overeen met ca. 6,5% van de melkveebedrijven. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het percentage koeien. Naar verwachting is het percentage koeien aanzienlijk lager dan 6,5% omdat de grupstal vooral gebruikt wordt op de kleinere bedrijven. Datzelfde geldt voor het percentage dat jaarrond op stal staat, omdat kleinere bedrijven vaker dan gemiddeld weidegang toepassen.

173. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij kalveren en koeien bestemd voor de melkproductie, om hoeveel koeien en kalveren gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Vrijwel alle kalveren krijgen als ze jong zijn twee oormerken ter identificatie. Daarnaast worden vrijwel alle kalveren die bestemd zijn om melkkoe te worden onthoornd, kalveren bestemd voor de vleeskalverhouderij worden niet onthoornd. Een aantal melkkoeien krijgt een nummer door middel van vriesbranden. Dit vriesbranden wordt met ingang van 1 januari 2019 verboden (Kamerstuk 28 286, nr. 942). Voor een beperkte groep houders die nu nog vriesbranden, wordt vrijstelling verleend.

174. Hoeveel vleeskalveren worden er in Nederland gehouden, op elk moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 waren er 597.000 kalveren gehouden voor blankvlees en 356.000 rosé kalveren (CBS Landbouwtelling).

Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

175. Kunt u aangeven hoeveel vleeskalveren, op welke leeftijd, in 2017 naar Nederland werden geïmporteerd?

Antwoord

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de geïmporteerde vleeskalveren uitgesplitst naar land. Het betreft dieren die niet ouder zijn dan 12 maanden.

België 91.718 52.389 29.619 40.622 73.391
Bulgarije 0 0 0 0 0
Denemarken 34.765 28.350 24.370 21.614 15.624
Duitsland 479.143 535.822 531.631 539.548 388.014
Estland 14.792 12.041 9.912 13.166 7.409
Frankrijk 327 1.066 3 1 2
Verenigd Koninkrijk 0 0 1 0 0
Hongarije 0 0 0 0 0
Ierland 31.534 30.785 16.397 26.208 28.012
Italië 3.088 1.649 0 156 0
Letland 22.622 20.655 20.635 21.287 18.337
Litouwen 29.579 18.836 8.204 5.766 6.319
Luxemburg 9.617 11.249 12.434 14.054 3.810
Oostenrijk 0 0 0 0 0
Polen 34.053 24.455 11.918 2.246 1.074
Roemenië 14 0 0 0 0
Slowakije 422 0 83 352 54
Spanje 0 0 0 0 0
Tsjechië 7.211 7.355 7.980 10.258 5.891
Totaal 758.885 744.652 673.187 695.278 547.937

176. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij vleeskalveren? Om hoeveel kalveren gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Kalveren die gehouden worden voor de vleesproductie krijgen twee oormerken. Zij worden niet onthoornd. Voor de aantallen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 170.

177. Hoeveel vleesrunderen zijn er in Nederland, op enig moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 waren er 175.000 stuks jongvee voor de vleesproductie, 59.000 overige koeien en 16.000 stieren van 2 jaar en ouder (CBS, RVO.nl). Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

178. Welk percentage van de vleesrunderen wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, met twee sterren, met drie sterren en biologisch?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 157. In de monitor valt vleesvee onder de categorie rundveehouderij.

179. Wat zijn de verschillen tussen een houderijsysteem voor vleesrunderen met drie sterren van het Beter Leven-keurmerk en biologisch?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 149.

180. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij vleesrunderen? Om hoeveel vleesrunderen gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Voor het aantal vleesrunderen dat in Nederland wordt gehouden en in welk systeem verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 146.

Vrijwel alle kalveren krijgen als ze jong zijn twee oormerken ter identificatie, ook kalveren die bestemd zijn te worden gehouden als vleesrunderen.

181. Hoeveel kalkoenen zijn er in Nederland, op enig moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) werden er in Nederland 670.500 kalkoenen gehouden.

Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

182. Welk percentage van de kalkoenen wordt gehouden in gangbare houderijsystemen, in een houderijsysteem met één ster van het Beter Leven-keurmerk van de Dierenbescherming, met twee sterren, met drie sterren en biologisch?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 157. In de monitor vallen kalkoenen onder de categorie pluimvee.

183. Wat zijn de verschillen tussen een houderijsysteem voor kalkoenen met drie sterren van het Beter Leven-keurmerk en biologisch?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 149.

184. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij kalkoenen, om hoeveel kalkoenen gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Bij kalkoenen vindt een behandeling aan de snavel plaats. Kalkoenen worden in grondstallen gehouden, deels met overdekte uitloop. Voor de aantallen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 181.

185. Hoeveel geiten zijn er in Nederland, op elk moment en op jaarbasis?

Antwoord

In onderstaande tabel is het aantal bedrijfsmatig gehouden geiten weergegeven voor het jaar 2017. Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

Geiten totaal 532.872
Melkgeiten totaal 376.421
jonger dan 1 jaar 54.335
1 jaar en ouder 322.086
Overige geiten totaal 156.451
jonger dan 1 jaar 123.299
1 jaar en ouder 33.152

186. Hoeveel geitenhouderijen zijn er?

Antwoord

Op grond van de gegevens uit de Landbouwtelling waren er in 2017 in totaal 2.660 agrarische bedrijven waar één of meerdere geiten werden gehouden. Het aantal gespecialiseerde melkgeitenhouderijen bedraagt volgens de Nederlandse Geitenzuivel Organisatie (NGZO) 365 bedrijven.

187. Hoeveel biologische geitenhouderijen zijn er?

Antwoord

Volgens Skal waren er in 2017 in totaal 88 geitenbedrijven gecertificeerd als biologisch bedrijf.

188. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij geiten, om hoeveel geiten gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Geiten die worden gehouden met het oog op de melkproductie mogen worden onthoornd, behalve in de biologische melkgeitenhouderij. Precieze cijfers over het onthoornen zijn niet bekend, maar het algemene beeld is dat het overgrote deel van de geiten in de gangbare melkgeitenhouderij wordt onthoornd. Op grond van het Handboek Kwaligeit, het keten-kwaliteitszorgsysteem van de Nederlandse Geitenzuivel Organisatie (NGZO), is pijnbestrijding bij onthoornen verplicht.

189. Hoeveel gehouden vissen zijn er in de aquacultuur en welke soorten vissen betreft dit?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 191.

190. Hoeveel aquacultuurbedrijven zijn er?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 191.

191. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij gehouden vissen, om hoeveel vissen gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Viskweek in Nederland is relatief klein waarbij paling(aal) de belangrijkste kweekvissoort is. In totaal zijn er 30 bedrijven die samen ca. 5.000 ton per jaar kweken. Het gaat om paling, Afrikaanse meerval, Claresse, tarbot, snoekbaars, forel en yellowtail kingfish. Bij de fok van meerval wordt bij het geschikte mannetje onder verdoving een deel van de hom operatief verwijderd. Het dier komt naderhand weer bij. Tijdens de houderij van pootvissen en de opkweek tot marktwaardige vissen is er geen sprake van ingrepen.

192. Hoeveel eenden worden er in Nederland gehouden, op enig moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 waren er 1.009.400 eenden (CBS). Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

193. Hoeveel eendenhouderijen zijn er?

Antwoord

Op 1 april 2017 waren er 50 eendenhouderijen in Nederland (CBS).

194. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij eenden, om hoeveel eenden gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Bij eenden worden geen ingrepen uitgevoerd en zij worden gehouden in grondstallen met stro als bodembedekking.

195. Hoeveel konijnen worden er in Nederland gehouden, op enig moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) werden in Nederland 342.903 gespeende vleeskonijnen en voedsters gehouden.

Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

196. Welke houderijsystemen voor konijnen zijn er en welk percentage is gehuisvest in welk houderijsysteem?

Antwoord

De voedsters met jongen verblijven voor 98% in de welzijnskooien en voor 2% in het parksysteem. De vleeskonijnen verblijven voor 40% in de welzijnskooien en voor 60% in het parksysteem.

197. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij konijnen, om hoeveel konijnen gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Bij konijnen worden geen ingrepen uitgevoerd.

198. Hoeveel herten worden er in Nederland gehouden, op enig moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) werden er in Nederland 409 damherten en 897 edelherten gehouden. Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

199. Hoeveel hertenhouderijen zijn er?

Antwoord

Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) waren er 36 bedrijven met damherten en 24 bedrijven met edelherten.

200. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij herten, om hoeveel herten gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Er worden geen ingrepen uitgevoerd bij herten.

201. Hoeveel waterbuffels worden er in Nederland gehouden, op enig moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 werden er 582 waterbuffels gehouden in Nederland (CBS 2017). Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

202. Hoeveel waterbuffelhouderijen zijn er?

Antwoord

In 2017 waren er 8 waterbuffelhouderijen in Nederland.

203. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij waterbuffels, om hoeveel waterbuffels gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Er worden voor zover mij bekend geen ingrepen toegepast op waterbuffels.

204. Hoeveel struisvogels worden er in Nederland gehouden, op enig moment en op jaarbasis?

Antwoord

Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) werden er in Nederland 63 struisvogels gehouden (vrouwelijk, geslachtsrijp).

Voor een algemene uitleg over de registratie van dieren in Nederland wordt u verwezen naar het antwoord op vraag 147.

205. Hoeveel struisvogelhouderijen zijn er?

Antwoord

Op 1 april 2017 (CBS Landbouwtelling) werden er in Nederland op twee bedrijven struisvogels gehouden.

206. Welke ingrepen worden er uitgevoerd bij struisvogels, om hoeveel struisvogels gaat het en in welk houderijsysteem worden zij gehouden?

Antwoord

Er worden geen ingrepen uitgevoerd bij struisvogels.

207. Welke soorten dieren en welke aantallen worden per jaar geëxporteerd, naar welke landen, en met welk doel (Bijvoorbeeld x aantal varkens naar Roemenië om te worden vetgemest, y aantal kalkoenen naar Duitsland om te worden geslacht, z aantal melkkoeien naar Rusland om mee te fokken etc.)?

Antwoord

In onderstaande overzichten wordt per diersoort, per categorie en uitgesplitst per land het aantal dieren vermeld dat in 2017 is geëxporteerd.

België 2.776 59 594 287 3.716
Bulgarije 30 30
Canada 59 59
China 20 136 79 235
Costa Rica 5 5
Cyprus 1 1
Denemarken 374 411 785
Duitsland 1.596 27 1.620 3.243
Estland 6 2 12 20
Finland 32 1 226 259
Frankrijk 181 5 817 1.003
Griekenland 25 25
Hong Kong 1 1
Hongarije 30 277 307
Ierland 11 252 263
India 6 6
Iran 22 22
Israël 5 5
Italië 556 57 1.085 1.698
Ivoorkust 3 3
Koeweit 12 96 108
Kroatië 10 10
Letland 3 17 20
Libanon 8 13 21
Litouwen 4 17 21
Luxemburg 3 9 12
Malta 110 5 115
Marokko 28 28
Mexico 102 102
Monaco 24 24
Noorwegen 2 249 251
Oman 92 1 93
Oostenrijk 23 5 304 332
Peru 2 2
Polen 28 375 20 423
Portugal 3 258 261
Qatar 35 35
Roemenië 12 11 23
Saoedi Arabië 41 12 53
Slovenië 3 41 44
Slowakije 123 123
Spanje 38 6 1.086 1.130
Sri Lanka 14 14
Thailand 13 13
Tsjechië 18 1 32 51
Turkmenistan 4 4
Verenigd Koninkrijk 90 8 2.476 2.574
Verenigde Staten 76 669 745
Vietnam 4 4
Zuid Korea 3 3
Zweden 38 2 1.168 1.208
Zwitserland 28 27 382 437
Totaal per bestemming 6.232 336 13.095 307 19.970

Runderen

Algerije 378 378
België 10.174 8.992 136.384 155.550
Bulgarije 591 591
Denemarken 10 10
Duitsland 5.721 661 51.637 58.019
Egypte 648 648
Estland 2 31 33
Ethiopië 112 112
Frankrijk 1 858 168 1.300 2.327
Georgie 239 239
Griekenland 276 276
Hongarije 10.149 2.189 12.338
Ierland 39 283 322
Italië 538 3.747 728 5.013
Jordanië 1.168 300 1.468
Kazachistan 66 66
Kroatië 425 3.482 3.907
Letland 621 621
Libanon 1.848 1.848
Libië 712 712
Litouwen 312 312
Luxemburg 12 12
Malta 35 35
Marokko 1.850 1.850
Moldavië 67 67
Oekraïne 109 109
Oezbekistan 663 663
Oostenrijk 10 10
Pakistan 520 520
Polen 1 7.540 12.386 71 19.998
Portugal 275 275
Roemenië 2.041 2.041
Rusland 22.674 22.674
Slovenië 54 111 165
Slowakije 963 152 1.115
Spanje 8.595 25.559 34.154
Tsjechië 29 29
Verenigd Koninkrijk 12.049 1.221 13.270
Wit-Rusland 15 15
Zwitserland 8 8
Totaal per bestemming 2 92.396 58.982 190.420 341.800

Varkens

Albanië 600 600
België 1 18.819 963.563 84.395 1.066.778
Bosnië-Herzegovina 1.410 1.410
Bulgarije 1 9.783 9.784
Denemarken 1 1
Duitsland 88.070 4.960.622 3.134.981 8.183.673
Frankrijk 2 541 16.960 38.001 55.504
Griekenland 8 740 748
Hongarije 454 217.430 781 218.665
Ierland 56 56
Israël 187 187
Italië 1.262 170.386 80.541 252.189
Kroatië 12 43.261 116.823 160.096
Litouwen 45 45
Luxemburg 36.173 2.179 38.352
Moldavië 9.450 9.450
Oostenrijk 28.336 28.336
Polen 494 210.123 210.617
Portugal 4.986 4.986
Roemenië 1.734 188.765 190.499
Singapore 41 41
Slovenië 41.807 750 42.557
Slowakije 2.560 2.560
Spanje 2.240 355.436 72.539 430.215
Tsjechië 18 29.140 29.158
Verenigd Koninkrijk 75 75
Zwitserland 2 50 52
Totaal per bestemming 5 114.107 1 7.285.805 3.536.716 10.936.634
België 473 1.498 56.708 58.679
Denemarken 5 5
Duitsland 95 11 76.502 76.608
Frankrijk 65 1.900 34.755 36.720
Hongarije 24 330 354
Ierland 14 14
Italië 33 33
Letland 74 182 256
Luxemburg 23 23
Oostenrijk 11 11
Polen 14 14
Portugal 50 50
Roemenië 57 57
Rusland 185 185
Slowakije 12 12
Spanje 22 22
Verenigd Koninkrijk 429 429
Zweden 8 8
Zwitserland 48 48
Totaal per bestemming 1.642 3.739 168.147 173.528
België 2.873 249 2.889 6.011
Bosnië-Herzegovina 15 15
Cyprus 6 6
Denemarken 131 131
Duitsland 342 342
Estland 5 5
Frankrijk 12 2 14
Griekenland 13 13
Hongarije 6 6
Italië 11 11
Kazachistan 339 339
Luxemburg 29 29
Oostenrijk 333 333
Roemenië 1 1
Rusland 10 41 51
Spanje 3 3
Tsjechië 16 16
Verenigd Koninkrijk 25 130 155
Verenigde Arabische Emiraten 21 21
Totaal per bestemming 1 4.161 451 2.889 7.502

Pluimvee

Azerbaidjan 42.880 42.880
België 4.000 16.243.898 16.247.898
Benin 42.212 42.212
Burkina Faso 564.039 34.472 598.511
Centraal Afrikaanse Republiek 26.008 26.008
Cyprus 57.712 57.712
Denemarken 342.233 342.233
Duitsland 43.900 167.951.112 358.316 168.353.328
Egypte 27.300 27.300
Estland 98.264 98.264
Ethiopië 49.274 49.274
Filipijnen 500.468 500.468
Finland 256.326 256.326
Frankrijk 1.128.432 1.128.432
Gabon 19.667 19.667
Georgie 586.316 586.316
Ghana 5.368 218.300 223.668
Griekenland 3.570 3.570
Guinea 250.360 250.360
Hongarije 143.026 143.026
Iran 152.440 152.440
Israël 106.200 106.200
Italie 1.575.708 1.575.708
Ivoorkust 542.984 542.984
Jordanië 19.200 19.200
Kameroen 114.000 154.800 268.800
Kazachistan 891.494 891.494
Kongo 56.852 56.852
Kroatië 5.112 5.112
Libanon 75.800 40.000 115.800
Litouwen 57.236 57.236
Malawi 60.320 60.320
Mali 1.000.992 1.000.992
Malta 41.128 41.128
Mauritius 37.480 37.480
Moldavië 65.640 65.640
Nepal 21.248 21.248
Niger 40.656 40.656
Noorwegen 1.320 1.320
Oeganda 16.376 16.230 32.606
Oekraëne 412.364 412.364
Oezbekistan 294.356 294.356
Oman 51.568 51.568
Oostenrijk 1.456.705 10.000 1.466.705
Pakistan 118.790 118.790
Polen 8.628.214 8.628.214
Portugal 86.112 165.700 251.812
Republiek Kongo 93.904 93.904
Rusland 5.010.607 5.010.607
Saoedi Arabië 144.284 144.284
Senegal 96.640 96.640
Sierra Leone 45.128 45.128
Soedan 88.976 88.976
Spanje 1.862.168 37.800 1.899.968
Thailand 21.210 21.210
Togo 201.152 201.152
Tsjechië 58.197 58.197
Verenigd Koninkrijk 10.841.727 10.841.727
Wit-Rusland 246.168 188.700 434.868
Zambia 473.104 473.104
Zweden 96.630 100 96.730
Zwitserland 572.200 572.200
Totaal per bestemming 47.900 224.120.855 1.224.318 100 225.393.173
Belgie 27.805 2.050.163 41.238 25.534.969 27.654.175
Duitsland 6.124.579 450 5.286.362 11.411.391
Frankrijk 4.500 415.028 60.767 480.295
Italië 22.384 22.384
Litouwen 579.320 579.320
Luxemburg 11.491 8.500 19.991
Oostenrijk 101.723 101.723
Polen 343.480 6.041.419 6.384.899
Slovenie 8.400 8.400
Spanje 786.738 786.738
Verenigd Koninkrijk 31.035 31.035
Totaal per bestemming 32.305 10.474.341 50.188 36.923.517 47.480.351

Exporten Overige dieren

België 41 13 27 81
China 247 247
Denemarken 21 21
Duitsland 627 37 163 827
Frankrijk 163 7 539 709
Hongarije 51 51
Ierland 2 2 4
Indonesie 1 1
Italië 107 107
Kroatië 7 7
Letland 2 2
Luxemburg 4 4
Noorwegen 3 3
Oostenrijk 6 6
Polen 32 2 34
Portugal 3 3
Roemenië 3 3
Spanje 127 858 985
Tsjechië 141 3 6 150
Turkije 18 18
Verenigd Koninkrijk 121 1 224 38 384
Verenigde Arabische Emiraten 3 3
Vietnam 2 2
Zweden 3 1 4
Zwitserland 7 7
Totaal per bestemming 1.467 334 1.824 38 3.663

208. Hoeveel vlees, geslacht en verwerkt, is in 2017 naar het buitenland geëxporteerd, uitgesplitst per diersoort en naar de landen waar dit vlees naartoe is geëxporteerd?

Antwoord

De exporten in 2017 vanuit Nederland naar buiten de Europese Unie betreffen:

428.700.000 kg varkensvlees verdeeld over 20.000 zendingen naar de volgende landen: Afghanistan, Albanië, Angola, Armenië, Aruba, Australië, Bosnië en Herzegovina, Brunei, Canada, Chili, China, Congo, Equatoriaal-Guinea, Filipijnen, Georgië, Guinee, Guinee-Bissau, Haïti, Hongkong, IJsland, Israël, Ivoorkust, Japan, Kosovo, Libanon, Macedonië, Maldiven, Moldavië, Montenegro, Nieuw-Zeeland, Oman, Servië, Siërra Leone, Singapore, Somalië, Taiwan, Tanzania, Thailand, Tsjaad, Verenigde, Arabische Emiraten, Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Zuid-Korea;

33.500.000 kg kalfsvlees verdeeld over 556 zendingen naar: Aruba, Israël, Libanon, Mauritius, Montenegro, Oekraïne, Thailand, Verenigde Arabische Emiraten en de Verenigde Staten;

36.000.000 kg rundvlees verdeeld over 4000 zendingen naar: Afghanistan, Albanië, Angola, Bahrein, Belarus, Bosnië en Herzegovina, Canada, Ceuta, Chili, Congo, Cyprus, Egypte, Equatoriaal-Guinea, Filipijnen, Gambia, Georgië, Ghana, Guinee, Guinee-Bissau, Hongkong, IJsland, Israël, Ivoorkust, Japan, Kosovo, Libanon, Macedonië, Mauritanië, Nederlandse Antillen, Rusland, Saoedi-Arabië, Servië, Singapore, Tanzania, Togo, Tsjaad, Verenigde Arabische Emiraten en de Verenigde Staten;

1.660.000 kg schapen- en geitenvlees verdeeld over 300 zendingen naar: Afghanistan, Azerbeidzjan, Centraal-Afrikaanse Republiek, Congo, Equatoriaal-Guinea, Gambia, Georgië, Ghana, Guinee, Haïti, Israël, Ivoorkust, Kosovo, Liberia, Nederlandse Antillen, Niger, Nigeria, Seychellen, Sierra Leone, Soedan, Suriname, Togo, Turkmenistan;

453.500 kg gemengd vlees van meerdere diersoorten verdeeld over 320 zendingen naar: Afghanistan, Angola, Australië, Bahrein, Barbados, Burkina Faso, Centraal-Afrikaanse Republiek, Congo, Cyprus, Equatoriaal-Guinea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Gibraltar, Guinee, Hongkong, Irak, Israël, Ivoorkust, Jemen, Jordanië, Kosovo, Libanon, Liberia, Madagaskar, Maldiven, Maleisië, Mali, Mongolië, Mozambique, Nieuw-Caledonië, Panama, Qatar, Saint-Pierre en Miquelon, Sierra Leone, Somalië, Suriname, Verenigde Arabische Emiraten, Wallis en Futuna en Zuid-Korea.

De systemen van de NVWA zijn niet ingericht om eenvoudig een uitsplitsing te maken naar kilogrammen per diersoort per land.

209. Wat zijn de aantallen dieren en diersoorten die per jaar in Nederland worden geslacht en die buiten de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van slachtingen per jaar worden gehouden, zoals eenden en konijnen?

Antwoord

Deze aantallen zijn niet bekend omdat ze niet worden gemonitord door het CBS. Mijn beeld is dat het om relatief kleine aantallen gaat.

210. Wat is de reden dat die diersoorten buiten de CBS-cijfers over slachtingen worden gehouden?

Antwoord

Het aantal slachtingen voor eenden en konijnen wordt niet gemonitord door het CBS omdat hiervoor geen Europese verplichting geldt.

211. Hoeveel slachterijen van konijnen zijn er in Nederland?

Antwoord

Het slachten van konijnen gebeurt meestal in België en soms ook in Duitsland. Derhalve zijn er in Nederland geen gespecialiseerde konijnenslachterijen. In Nederland bestaat wel een aantal kleinere slachterijen die ook konijnen slachten. Verder worden er konijnen geslacht bij diverse poeliers.

212. Hoe worden deze konijnen gedood?

Antwoord

Op het doden van productiedieren, waaronder konijnen, is de Europese Verordening nr. 1099/2009 van de Raad, 24 september 2009, inzake de bescherming van dieren bij het doden, van toepassing. Voorgeschreven is dat de dieren uitsluitend worden gedood, nadat zij volgens één van de toegelaten methoden zijn bedwelmd. Bij de slacht van konijnen worden de dieren onmiddellijk, nadat zij elektrisch of mechanisch zijn bedwelmd, gedood door middel van verbloeden na halssnede.

213. Wat zijn de aantallen dieren per diersoort die in het buitenland worden geslacht, (zoals bokjes, konijnen, kalkoenen, varkens) en welke landen betreft dit per diersoort?

Antwoord

De NVWA houdt hiervan geen gegevens bij.

214. Wat is de reden, per diersoort, dat deze dieren in het buitenland worden geslacht en wat is de transportduur?

Antwoord

De precieze overwegingen hierachter zijn mij niet bekend.

215. Wat zijn de slachtcondities in de landen waar dieren in het buitenland worden geëxporteerd en wordt hier door u toezicht op gehouden? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord

De Nederlandse overheid ziet niet toe op de productieomstandigheden in buitenlandse slachthuizen, dat is aan de betreffende nationale overheden. Wel moeten alle lidstaten van de Europese Unie voldoen aan dezelfde Europese wetgeving. De EC voert in alle lidstaten inspecties uit en controleert of de lidstaten het toezicht op naleving van deze wetgeving goed inregelen.

216. Hoe staat het met de projecten om Welfare Quality in Nederland door te voeren, hoe staat het met het onderzoek hiernaar en wanneer en hoe worden de welzijnsmonitors ingevoerd?

Antwoord

Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van de begrotingsvragen vorig jaar (Kamerstuk 34775, XIII, nr.7) is de pilot voor Welfare Quality in de melkveehouderij afgerond en zijn de uitgangspunten overgenomen in Koekompas. Koekompas is een uitgebreid bedrijfsmanagementsysteem dat door de veehouder samen met zijn (bedrijfs-)dierenarts gebruikt wordt, waar de uitgangspunten van de WQ in opgenomen zijn, naast diergezondheidsaspecten en andere bedrijfsmanagementzaken. In de vleeskalverhouderij is een pilot met de vereenvoudigde monitor uitgevoerd. De eindrapportage heeft vertraging opgelopen, maar komt voor het eind van het jaar beschikbaar. De sector bekijkt hoe ze verder willen met de aanbevelingen die dit heeft opgeleverd. Het bestaande WQ protocol voor leghennen is recent aangescherpt en verbeterd en wordt incidenteel gebruikt voor het toetsen van nieuwe houderijsystemen op welzijnsvriendelijkheid. Het is en blijft echter zeer tijdrovend en daardoor in de praktijk niet grootschalig bruikbaar. Het is niet mogelijk gebleken het protocol te vereenvoudigen. Voor vleeskuikens heeft de WUR onlangs onderzoek afgerond om te bezien hoe WQ verder in de praktijk kan worden geïmplementeerd. Publicatie hiervan volgt binnenkort en dan wordt samen met de sector bekeken of en hoe dit in de praktijk geïmplementeerd kan worden.

217. Hoe staat het met de projecten om de projecten Welfare Quality in Nederland in de melkveehouderij, de vleeskalverhouderij en de pluimveehouderij door te voeren, loopt er nog onderzoek en wanneer en hoe worden de welzijnsmonitors ingevoerd?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 216.

218. Zijn er plannen om Welfare Quality ook in de varkenshouderij in te voeren? Zo ja, wat houden deze plannen in? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In 2016 zijn de Keten Duurzame Varkenshouderij, DLV Advies en Wageningen Livestock Research (WLR) gestart met het ontwikkelen van een monitor om op bedrijfsniveau het welzijn te verbeteren voor de varkenshouderij. Hierbij wordt gebruik gemaakt van onderdelen van het EU Welfare Quality project. Het project is in de afrondende fase. Daarna wordt bekeken of en hoe dit in de praktijk geïmplementeerd kan worden.

219. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorkomen van de slacht van hoogdrachtige dieren, zoals in de brief van 5 juli 2017 weergegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 922)?

Antwoord

Ik ben bezig met de uitwerking van een wettelijk verbod voor het aanvoeren van drachtige dieren in het laatste derde deel van de dracht naar een slachthuis. Ook ben ik in gesprek met de sector over het voorkómen van de aanvoer, betere administratie inzake de drachtigheid en bewustwording. Ik zal u begin volgend jaar nader informeren.

220. Kunt u over de afgelopen twee jaar aangeven hoeveel pluimveeslachterijen er waren en hoeveel er waterbadbedwelming, meerfasen CO2-bedwelming, gasbedwelming en andere vormen van bedwelming gebruikten?

Antwoord

Voor pluimvee zijn gebruikelijke, conform de Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren, bij het doden toegelaten bedwelmingsmethodes:

– koolstofdioxide tweefasen CAS-bedwelming;

– elektrische waterbadbedwelming.

Van de grote pluimveeslachthuizen gebruiken er momenteel 14 CAS-bedwelming en 5 slachthuizen gebruiken waterbadbedwelming.

In onderstaande tabel staan de grote slachthuizen met permanent toezicht van de NVWA3:

2012 9 11
2013 10 10
2014 12 8
2015 13 7
20161 14 5
2017 14 5
20182 14 5

1 In 2016 is 1 slachthuis gestopt (overgenomen)

2 In 2018 actuele situatie in maart; overige jaren peildatum 31 december. Sommigen slachterijen hebben meerdere slachtlijnen, waarbij niet alle slachtlijnen gelijktijdig omgeschakeld zijn van waterbad naar CAS.

Andere toegelaten methoden zijn:

– elektrische head-only bedwelming;

– «Low Atmosphere Pressure Stunning» (LAPS); bedwelming door drukverlaging van de omgevingslucht, dit is een in 2018 door de EC nieuw toegelaten methode.

Head-only bedwelming wordt vooralsnog alleen bij handmatige slacht op kleine schaal toegepast. LAPS wordt in de praktijk (nog) niet gebruikt.

221. Hoeveel kosten zijn er de laatste vier jaar gemaakt in het kader van het Convenant onverdoofd ritueel slachten en waar is dit aan besteed?

Antwoord

De kosten die de afgelopen 4 jaar gemaakt zijn in het kader van het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten zijn:

– Onderzoek uitgevoerd door onderzoekscommissie onder leiding van de heer Vanthemsche: € 42.000,- (2015)

– Wetenschappelijke Adviescommissie (2015 t/m 2018) € 93.000,-

222. Sinds wanneer worden er in Nederland geen kippen meer onbedwelmd geslacht en wat is hiervoor de reden geweest?

Antwoord

Slachthuizen die onbedwelmd willen slachten dienen hiervoor geregistreerd te zijn bij de NVWA, waarbij de standaardwerkwijzen van het betreffende slachthuis erin moet voorzien dat zij dit op zorgvuldige wijze uit kunnen voeren.

Óf en hoe vaak slachthuizen daadwerkelijk onbedwelmde slacht uitvoerden werd tot 1 januari 2018 niet geregistreerd. Vanaf 1 januari mogen slachthuizen uitsluitend onbedwelmd slachten als zij hiertoe bij de NVWA voor die momenten dat zij onbedwelmde slacht uit willen voeren permanent NVWA-toezicht aanvragen.

Geen enkel pluimveeslachthuis heeft vanaf 1 januari 2018 hiertoe een aanvraag ingediend.

223. Waar en op welke manier worden de kippen waarvan het vlees in Nederland wordt verkocht als koosjer kippenvlees geslacht?

Antwoord

De op joodse wijze onbedwelmde slacht van kippen voor koosjer vlees vindt plaats buiten Nederland, in andere landen binnen de EU. Dit is mij bevestigd door vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap in Nederland.

224. Waar en op welke manier worden de kippen waarvan het vlees in Nederland wordt verkocht als halal kippenvlees geslacht?

Antwoord

Er zijn meerdere slachterijen waar kippen geslacht worden die onder het predicaat «halal» verkocht worden. Het is bekend dat sommige van deze slachterijen slachten na een elektrische waterbadbedwelming; andere slachterijen slachten na gasbedwelming.

De overheid heeft geen bemoeienis met de eisen die gesteld worden aan het predicaat «halal», noch op het toezicht van de naleving hiervan.

225. Kunt u uiteenzetten hoeveel vlees in slachthuizen op jaarbasis wordt afgekeurd voor menselijke consumptie, in kilogrammen en uitgesplitst per diersoort?

Antwoord

In 2017 is in Nederlandse pluimveeslachthuizen in totaal 6,9 miljoen stuks pluimvee (10.566 ton vlees) afgekeurd, dat is 1,1% van de totale geslachte hoeveelheid. In roodvleesslachthuizen zijn in totaal 75.562 dieren (9.314 ton vlees) afgekeurd, dat is 0,42% van de geslachte hoeveelheid. Zie onderstaande tabellen voor een uitsplitsing per diersoort.

Vleeskuikens 6.759.807 10.274,9
Kippen 141.066 214,4
Eenden 50.138 76,2
Duiven 66 0,1
Parelhoenders 3 0,005
Totaal 6.951.080 10.565,6
Eenhoevig dier 45 13,5
Geit 13.538 20,3
Gekweekte damherten 5 0,3
Gekweekte edelherten 1 0,07
Kalf 3.007 451,1
Lama 0 -
Rund 13.077 3.923,1
Schaap jonger dan 1 jaar 82 2,1
Schaap ouder dan 1 jaar 432 10,8
Varken 57.558 4.892,4

226. Kunt u uiteenzetten wat de voornaamste redenen zijn voor het afkeuren van vlees als geschikt voor menselijke consumptie (zoals ontstekingen of andere gezondheidsproblemen, onjuist verbloed of onjuist gesneden), waar mogelijk in percentages en uitgesplitst per diersoort?

Antwoord

In 2017 waren de drie meest voorkomende redenen voor afkeur van hele pluimveekarkassen: 1) afwijkende kleur, geur & consistentie, 2) polyserositis en 3) hepatitis. De drie meest voorkomende redenen voor afkeur van delen en organen van pluimveekarkassen waren huidontsteking, omvangrijk letsel en pericarditis. Zie de tabel hieronder voor een uitsplitsing per diersoort.

Totaal pluimvee Afwijkende kleur, geur en consistentie Polyserositis Hepatitis Huidontsteking Omvangrijk letsel Pericarditis
Vleeskuikens Afwijkende kleur, geur en consistentie Polyserositis Hepatitis Huidontsteking Omvangrijk letsel Pericarditis
Kippen Ei concrementen Afwijkende kleur, geur en consistentie Polyarthritis/synovitis Huidontsteking Arthritis/synovitis Omvangrijk letsel
Eenden Hdrops Cachexie Polyserositis Pericarditis Arthritis/synovitis Open fracturen
Duiven Afwijkende kleur, geur en consistentie Cachexie
Parelhoenders Cachexie

Bij roodvlees werden de meeste karkassen zonder nader laboratoriumonderzoek afgekeurd (0,4% van het aanbod). De redenen voor afkeur na nader onderzoek (0,01%) variëren per diersoort maar in het algemeen werden tumoren, positief bacteriologisch onderzoek en tuberculose, vlekziekte het meest genoemd.

eenhoevig dier 2.528 30 1,2% 13 0,5% 1 0,04% tumoren
geit 153.848 325 0,2% 1.016 0,7% 377 0,2% tumoren
gekweekte damherten 1.000 5 0,5% 0
gekweekte edelherten 651 1 0,2% 0
gekweekte zwijnen 16 5 31,3% 0
Kalf 1.503.698 239 0,02% 3.765 0,3% 6 0,0004% bacteriologisch onderzoek (BO)
lama 15 0 0,0% 0
rund 644.315 615 0,1% 12.170 1,9% 193 0,03% tumoren, BO
schaap <1 jaar 414.228 18 0,004% 94 0,0% 1 0,0002% BO
schaap >1 jaar 130.866 75 0,1% 361 0,3% 9 0,01% tumoren
Varken 15.155.650 5.440 0,04% 46.482 0,3% 1.024 0.01% vlekziekte, tuberculose
Totaal 18.006.815 6.742 0,037% 63.912 0,4% 1.611 0,009%

227. Wat zijn de sterftecijfers (de «uitval» voordat de dieren naar de slacht gaan) van varkens, leghennen, vleeskippen, runderen, konijnen, eenden, nertsen, geiten, vissen, schapen, van geboorte tot aan de slachtleeftijd?

Antwoord

Op grond van de RVO-rapportage Dierregistraties over 2017 betreft het aantal doodmeldingen geregistreerd in het I&R-systeem over 2017 (dus ongeacht of deze dieren bestemd waren voor slacht):

– Runderen 253.972

– Doodgeboren kalveren 173.278

– Schapen 136.581

– Geiten 110.237

– Varkens 5.903.679

Voor pluimvee, nertsen, konijnen en vissen worden geen doodmeldingen geregistreerd. Voor een nadere duiding van de gegevens uit I&R verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen van lid Futselaar (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 802).

228. Hoeveel dieren zijn er in 2015 t/m 2018 ten gevolge van stalbranden om het leven gekomen?

Antwoord

Ik verwijs u voor mijn antwoord ook naar de brief van 30 augustus 2017 (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) waarin de jaren 2012 – 2016 zijn opgenomen. Voor 2017 gaat het om 11 stalbranden in de rundveehouderij met 339 omgekomen dieren, 11 stalbranden in de varkenshouderij met 35352 omgekomen dieren en 3 stalbranden in de pluimveehouderij met 196000 omgekomen dieren. De voorlopige cijfers over 2018 tot 1 augustus zijn 9 stalbranden in de rundveehouderij met 749 omgekomen dieren, 2 stalbranden in de varkenshouderij met 2510 omgekomen dieren en 5 stalbranden in de pluimveehouderij met 104.000 omgekomen dieren.

229. Omvatten de aantallen dieren die bij stalbranden zijn omgekomen ook het aantal biggetjes bij de zeug, of biggen onder de 25 kilo, of moeten die daar apart nog bij opgeteld worden? Zo ja, geldt dit ook voor andere diersoorten, als konijnen, dat de jongen die nog bij de moeder zijn moeten worden opgeteld bij de aantallen dieren die zijn omgekomen bij een stalbrand? Zo ja, wat is dan het werkelijke aantal omgekomen dieren bij stalbranden in de afgelopen vier jaar?

Antwoord

De genoemde aantallen zijn gebaseerd op de informatie die de brandweer in de afgelopen jaren heeft verzameld. De brandweer kan zo meer zicht krijgen op het aantal stalbranden, het aantal omgekomen dieren en mogelijk de oorzaken van stalbranden. In de brief van 20 september 2017 (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 25) is nader ingegaan op de vraag over het daadwerkelijke aantal dieren dat is omgekomen bij stalbranden.

230. Hoe ziet de volledige productieketen vlees er uit voor Nederland, inclusief de kanalen voor import en export?

Antwoord

Ik verwijs u naar de beschrijving die hiervan gegeven is in de risicoanalyse roodvleesketen4 en de integrale risicobeoordeling pluimveevleesketen.5

231. Wordt er in de productieketen vlees een onderscheid gemaakt tussen vlees van dieren die in Nederland geslacht zijn dat voor de Nederlandse markt bestemd is en vlees van dieren die in Nederland geslacht zijn dat voor een ander EU-land of derde land bestemd is? Zo ja, waar in de productieketen vlees wordt dat onderscheid precies gemaakt?

Antwoord

Orders worden in alle onderdelen van de keten klaargemaakt conform de wensen van de betreffende klant. Dit betekent dat vanaf de slachterijfase stromen gekanaliseerd kunnen worden voor een buitenlandse afnemer.

232. Hoeveel koel- en vrieshuizen zijn er in Nederland die een vergunning hebben om vlees op te slaan?

Antwoord

De NVWA heeft (per 1 januari 2018) in totaal 530 erkenningen voor koel- en vrieshuizen afgegeven. Al deze koel- en vrieshuizen zijn bevoegd om vlees op te slaan.

233. Wat is de waarde en de hoeveelheid van de vleesproductie van dieren die in Nederland geslacht worden, uitgesplitst voor de volgende dieren: alle overige runderen, volwassen koeien, vaarzen, volwassen stieren, kalveren, alle varkens, alle schapen, alle geiten, alle eenhoevigen, alle vleeskuikens, alle overige kippen, alle kalkoenen en al het overige pluimvee? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord

Mijn departement houdt de waarde van deze productie niet bij. Deze informatie is openbaar toegankelijke op de CBS Statline website.6 Daar is vanaf 1990 informatie beschikbaar per gevraagde onderverdeling.

234. Welk gedeelte van de vleesproductie van dieren die in Nederland geslacht worden, in waarde en hoeveelheid, gaat niet via een uitsnijderij, uitgesplitst voor de volgende dieren: alle overige runderen, volwassen koeien, vaarzen, volwassen stieren, kalveren, alle varkens, alle schapen, alle geiten, alle eenhoevigen, alle vleeskuikens, alle overige kippen, alle kalkoenen en al het overige pluimvee? Waar gaat dat vlees dan heen? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

235 Welk gedeelte van de vleesproductie van dieren die in Nederland geslacht worden, in waarde en hoeveelheid, gaat van de uitsnijderij direct richting een koel- en vrieshuis, uitgesplitst voor de volgende dieren: alle overige runderen, volwassen koeien, vaarzen, volwassen stieren, kalveren, alle varkens, alle schapen, alle geiten, alle eenhoevigen, alle vleeskuikens, alle overige kippen, alle kalkoenen en al het overige pluimvee? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

236. Welk gedeelte van de vleesproductie van dieren die in Nederland geslacht worden, in waarde en hoeveelheid, gaat van de uitsnijderij direct richting de retail, uitgesplitst voor de volgende dieren: alle overige runderen, volwassen koeien, vaarzen, volwassen stieren, kalveren, alle varkens, alle schapen, alle geiten, alle eenhoevigen, alle vleeskuikens, alle overige kippen, alle kalkoenen en al het overig pluimvee? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

237. Welk gedeelte van de vleesproductie van dieren die in Nederland geslacht worden, in waarde en hoeveelheid, gaat van de uitsnijderij direct richting een vleesverwerkingsbedrijf, uitgesplitst voor de volgende dieren: alle overige runderen, volwassen koeien, vaarzen, volwassen stieren, kalveren, alle varkens, alle schapen, alle geiten, alle eenhoevigen, alle vleeskuikens, alle overige kippen, alle kalkoenen en al het overige pluimvee? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

238. Welk gedeelte van de vleesproductie van dieren die in Nederland geslacht worden, in waarde en hoeveelheid, is bestemd voor de Nederlandse markt, uitgesplitst voor de volgende dieren: alle overige runderen, volwassen koeien, vaarzen, volwassen stieren, kalveren, alle varkens, alle schapen, alle geiten, alle eenhoevigen, alle vleeskuikens, alle overige kippen, alle kalkoenen en al het overige pluimvee? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

239. Welk gedeelte van de vleesproductie dat in Nederland geconsumeerd wordt, is afkomstig dieren die in Nederland geslacht worden, uitgesplitst voor de volgende dieren: alle overige runderen, volwassen koeien, vaarzen, volwassen stieren, kalveren, alle varkens, alle schapen, alle geiten, alle eenhoevigen, alle vleeskuikens, alle overige kippen, alle kalkoenen en al het overige pluimvee? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

240. Is er sprake van een stroom vlees in de productieketen vlees die niet via een uitsnijderij of een vleesverwerkend bedrijf in de Nederlandse retail terechtkomt? Zo ja, welk gedeelte van de vleesproductie gaat het dan om, in waarde en hoeveelheid, uitgesplitst voor de volgende dieren: alle runderen, volwassen koeien, vaarzen, volwassen stieren, kalveren, alle varkens, alle schapen, alle geiten, alle eenhoevigen, alle vleeskuikens, alle overige kippen, alle kalkoenen en al het overige pluimvee? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord vragen 234 t/m 240

De NVWA registreert de stromen van vleesproducten alleen wanneer deze gecertificeerd worden voor het buitenland en heeft daarmee geen direct zicht op de totaalstromen.

241. Is het mogelijk om van vlees dat van een derde land afkomstig is onderscheid te maken tussen vlees dat voor de Nederlandse markt bestemd is en vlees dat voor andere EU-landen bestemd is? Zo ja, waar in de productieketenvlees wordt dat onderscheid gemaakt en kan deze uitsplitsing per diersoort worden gemaakt? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord

Wanneer vlees wordt geïmporteerd, dient aangegeven te worden voor welk adres de betreffende zending bestemd is. In die fase is er dus zicht op het vlees met een Nederlandse bestemming. Overigens dienen alle in de EU ingevoerde producten van dierlijke oorsprong aan dezelfde normen te voldoen.

242. Hoeveel en welke koel- en vrieshuizen in Nederland slaan vlees over dat uit een derde land geïmporteerd wordt en dat bedoeld is voor de Nederlandse markt?

243. Hoeveel en welke koel- en vrieshuizen in Nederland slaan vlees over dat uit een ander EU-land geïmporteerd wordt en dat bedoeld is voor de Nederlandse markt?

244. Is er binnen de productieketen vlees, vlees dat van een ander land komt (EU-land of derde land) dat niet via een koel- of vrieshuis gaat? Zo ja, om welk gedeelte gaat dat dan, in waarde en hoeveelheid, uitgesplitst per diersoort? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

245. Wat zijn de totale hoeveelheden vlees en de waarde van dat vlees die via Nederlandse distributiekanalen lopen, uitgesplitst per handelsstroom (dus zowel met Nederland als land van oorsprong voor de Nederlandse markt, Nederland als land van oorsprong voor de EU-markt, Nederland als oorsprong voor een derde land, Nederland als doorvoerland van ander EU-land naar een derde land, Nederland als doorvoerland van een derde land naar een ander EU-land, Nederland als doorvoerland van een derde land naar een derde land, Nederland als doelland van import uit een ander EU-land en Nederland als doelland van import uit een derde land)?

Antwoord vragen 242 t/m 245

Het bedrijfsleven is op grond van artikel 18 lid 2 van de algemene levensmiddelen verordening verantwoordelijk voor de mogelijkheid tot tracering van producten binnen alle stadia van de eigen productie en daarbij één stap voorwaarts en één stap achterwaarts in de distributieketen. Bedrijven zijn niet verantwoordelijk om de tracering van onveilige levensmiddelen en diervoeders in de gehele distributieketen uit te voeren. In het geval dat er onveilige levensmiddelen (en diervoeders) in de handel zijn gebracht, zorgt het systeem van een stap voorwaarts en een stap achterwaarts ervoor dat de onveilige levensmiddelen (en diervoeders) in de gehele distributieketen worden getraceerd. De NVWA ziet hierop toe.

246. Kunt u een overzicht geven, voor de periode 2000–2018, waaruit duidelijk wordt wat het budgettaire belang is van de aanspraak op de landbouwvrijstelling van Nederlandse boeren, uitgesplitst naar: boeren met minder dan 5 hectare landbouwgrond; tussen de 5 en 15 hectare landbouwgrond; tussen de 15 en 35 hectare landbouwgrond en meer dan 35 hectare landbouwgrond en uitgesplitst naar gangbare varkensboeren, gangbare rundveeboeren, gangbare vleeskuikenboeren, gangbare legkippenboeren, gangbare schapenboeren, gangbare geitenboeren, gangbaar overig pluimvee, biologische varkensboeren, biologische rundveeboeren, biologische vleeskuikenboeren, biologische legkippenboeren, biologische schapenboeren, biologische geitenboeren, biologische overig pluimvee, akkerbouwers, tuinbouwers en een totaalcijfer? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord

Het budgettaire belang van de landbouwvrijstelling wordt gemonitord in de Miljoenennota en staat vermeld op de begroting van het Ministerie van LNV. Vanaf 2010 is de ramingsmethode gewijzigd, waardoor de reeks voor 2010 niet vergelijkbaar is met de cijfers vanaf 2010. De reeks van 2010 tot 2019 is als volgt:

1.625 1.773 1.630 1.262 1.109 1.596 1.533 1.471 1.409 1.347

De raming wordt gebaseerd op het gebruik van de landbouwvrijstelling dat wordt aangegeven bij de belastingaangifte (inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting). Deze informatie is op dit moment in redelijke mate definitief beschikbaar tot en met 2015. De cijfers voor de jaren 2016–2019 zijn trendramingen. Hoewel de landbouwvrijstelling in principe geldt voor elke jaarlijkse waardestijging van de grond, wordt deze alleen aangegeven in de belastingaangifte bij overdracht van de grond tussen eigenaars of bij herwaardering van de fiscale boekwaarde van de grond. Met name die herwaarderingen zorgen voor een relatief groot budgettair belang in de jaren 2010–2019 en voor een aantal jaar-op-jaar verschillen van meer dan € 200 miljoen.

Uit de aangiftegegevens is geen informatie te herleiden over het aantal hectare landbouwgrond van de gebruikers of het soort landbouwbedrijf. Ook is niet bekend hoeveelheid cultuurgrond per jaar verhandeld wordt waarbij er succesvol aanspraak is gemaakt op de landbouwvrijstelling.

247. Kunt u een uitputtend overzicht geven van de totale hoeveelheid cultuurgrond die verhandeld of vergeven (vervreemd) wordt, uitgesplitst per jaar voor de jaren 2000 tot en met 2018? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 246.

248. Kunt u een uitputtend overzicht geven van de gemiddelde hoeveelheid cultuurgrond die verhandeld of vergeven (vervreemd) wordt per grondtransactie en het aantal grondtransacties over de jaren 2000 tot en met 2018? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 246.

249. Kunt u een uitputtend overzicht geven van de totale hoeveelheid cultuurgrond die verhandeld of vergeven (vervreemd) wordt per jaar voor de jaren 2000 tot en met 2018, waarbij er een succesvol aanspraak is gemaakt op de landbouwvrijstelling? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 246.

250. Kunt u een uitputtend overzicht geven van de gemiddelde hoeveelheid cultuurgrond die verhandeld of vergeven (vervreemd) wordt per grondtransactie en het aantal grondtransacties over de jaren 2000 tot en met 2018 waarbij er een succesvol aanspraak is gemaakt op de landbouwvrijstelling? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 246.

251. Kunt u een uitputtend overzicht geven van het aantal boeren dat per jaar staakt met de landbouwonderneming van de jaren 2000 tot en met 2018, uitgesplitst per jaar, uitgesplitst naar: boeren met minder dan 5 hectare landbouwgrond; tussen 5 en 15 hectare landbouwgrond; tussen 15 en 35 hectare landbouwgrond en meer dan 35 hectare landbouwgrond en uitgesplitst naar gangbare varkensboeren, gangbare rundveeboeren, gangbare vleeskuikenboeren, gangbare legkippenboeren, gangbare schapenboeren, gangbare geitenboeren, gangbaar overige pluimvee, biologische varkensboeren, biologische rundveeboeren, biologische vleeskuikenboeren, biologische legkippenboeren, biologische schapenboeren, biologische geitenboeren, biologische overig pluimvee, akkerbouwers, tuinbouwers en een totaalcijfer? Indien u de gegevens niet zo gedetailleerd heeft, welke gegevens heeft u dan wel?

Antwoord

Het uitputtende overzicht waarom gevraagd wordt is niet op deze wijze beschikbaar. Wel zijn er gegevens over de ontwikkeling van het aantal bedrijven in verschillende (deel)sectoren en daarmee ook een indirect beeld van de hoeveelheid bedrijven die gestaakt zijn. Deze gegevens worden ieder jaar in het Voedseleconomisch Bericht (voorheen het Landbouweconomisch bericht) gepresenteerd, zie hieronder het meest recente overzicht. Op de website www.agrimatie.nl is daarnaast een grote hoeveelheid relevante informatie beschikbaar, bijvoorbeeld over bedrijfsopvolging en economisch resultaat.

Glastuinbouw- en champignonbedrijven 8.804 4.573 3.056 2.824 -7,6
Opengrondstuinbouwbedrijven 10.489 7.450 5.945 5.866 -1,3
Akkerbouwbedrijven 14.799 11.962 10.821 10.685 -1,3
Melkveebedrijven 23.280 17.519 16.503 16.331 -1,0
Overige graasdierbedrijven 20.208 19.073 10.143 10.030 -1,1
Intensieve veehouderijbedrijven 12.058 7.911 6.101 5.846 -4,2
Gecombineerde bedrijven 7.751 3.836 3.112 3.258 4,7
Land- en tuinbouwbedrijven, totaal 97.389 72.324 55.681 54.840 -1,5
Bron: CBS-Landbouwtelling, bewerking WEcR.

252. Kunt u een overzicht geven van het totale budgettaire belang van de landbouwvrijstelling uitgesplitst per jaar voor de periode 2000–2018? Indien er sprake is van jaarlijkse verschillen van meer dan € 200 miljoen per jaar, kunt u uitleggen waarom dat het geval is?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 246.

253. Wordt er bij het onbedwelmd slachten bijgehouden hoeveel dieren na 40 seconden alsnog bedwelmd moeten worden en om welk percentage van het totaal aantal onbedwelmd geslachte dieren dit gaat? Zo ja, wat zijn deze cijfers? Zo nee, kunt u dit alsnog gaan bijhouden?

Antwoord

Vanaf 1 januari 2018 wordt wel bijgehouden hoeveel dieren onbedwelmd aangesneden worden. En er wordt toezicht op gehouden dat de dieren, indien het bewustzijn nog niet verloren is, de dieren binnen 40 seconden na het aansnijden alsnog een bedwelming krijgen.

Er wordt niet bijgehouden op welk moment de dieren alsnog een bedwelming krijgen. Uit het toezicht is wel bekend dat dit varieert van direct na het aansnijden tot kort voor 40 seconden na het aansnijden.

254. Hoe wordt ervoor gezorgd dat vlees van dieren die bij onbedwelmd slachten niet binnen 40 seconden buiten bewustzijn zijn geraakt niet bij consumenten terecht komt die niet om onbedwelmd slachten hebben gevraagd?

Antwoord

Zoals ik heb gemeld in antwoord op recente vragen van het lid Ouwehand (Kamerstuk 31 571, nr. 32) houdt de NVWA houdt geen toezicht op de afzet van vlees van onbedwelmde slacht.

255. Hoe staat het met het optuigen van een systeem om de behoefte aan vlees van onbedwelmd geslachte dieren in Nederland in kaart te krijgen, waardoor jaarlijks niet meer dieren onbedwelmd ritueel worden geslacht dan strikt noodzakelijk? Hoe gaat dit systeem eruit zien en wanneer wordt dit systeem ingevoerd?

Antwoord

Zoals ik heb gemeld in antwoord op recente vragen van het lid Ouwehand (Kamerstuk 31 571, nr. 32) staat in het addendum op het Convenant dat met de partijen afgesproken is dat een stelsel zal worden vormgegeven waarmee geborgd zal worden dat het aantal dieren dat voor onbedwelmde slacht aangeboden wordt, beperkt zal worden tot dat aantal dat nodig is voor de Nederlandse behoefte aan onbedwelmd ritueel geslacht vlees. Concrete uitwerking van deze punten vergt nog nader onderzoek. Ik wil hierover spreken met de convenantpartners voor ik mijn inzet hierop bepaal.

256. Kunt u aangeven hoeveel runderen, schapen en geiten er tijdens het jaarlijkse offerfeest sinds 2014 zijn geslacht?

Antwoord

In onderstaande tabel vindt u het aantal runderen, schapen en geiten dat sinds 2014 tijdens het offerfeest is geslacht.

2014 3.418 65.938
2015 3.834 63.165
2016 3.391 67.672
2017 2.926 62.231
2018 2.974 40.627

257. Kunt u aangeven hoe vaak in de jaren 2014 tot en met 2018 tijdens het offerfeest door de toezichthouders aanwijzingen zijn gegeven, hoe vaak er boetes zijn uitgedeeld, en wat de vijf meest voorkomende situaties waren waarop door de toezichthouder is ingegrepen?

Antwoord

Het aantal rapporten van bevindingen dat door de toezichthouders is opgesteld ten behoeve van een maatregel, is hieronder weergegeven. De NVWA legt het aantal gegeven aanwijzingen niet vast. Een aanwijzing hoeft niet altijd te leiden tot een maatregel (schriftelijke waarschuwing, boete).

2014 7
2015 6
2016 15
2017 20
2018 8

De meest voorkomende oorzaken voor het ingrijpen zijn door de jaren heen redelijk stabiel. De 5 meest voorkomende oorzaken staan hieronder weergegeven.

Fecale bezoedeling karkas
Hygiënische werkwijze algemeen
Onvoldoende watertemperatuur sterilisatoren
Contact van karkassen met bordessen / andere karkassen
Onvoldoende scheren van halzen van schapen die bedoeld zijn voor onbedwelmde slacht

258. Kunt u aangeven hoeveel personeel van de NVWA tijdens de offerfeesten in de jaren 2014 tot en met 2018 in de mobiele toezichtteams van de NVWA zijn ingezet om toezicht te houden op de slacht buiten de daarvoor aangewezen slachthuizen, hoeveel overtredingen zij hebben geconstateerd en welke sancties daar op zijn gevolgd?

Antwoord

In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de inzet van mobiele teams voor toezicht op slacht buiten de daarvoor aangewezen slachthuizen tijdens het Offerfeest. Deze controles vinden plaats naar aanleiding van meldingen. Niet elke melding leidt tot vaststelling van een overtreding. Daarnaast is in dit overzicht ook het aantal overtredingen opgenomen dat deze teams hebben vastgesteld, evenals de sancties die zijn opgelegd naar aanleiding van die overtredingen. Dit voor de jaren 2014 t/m 2018.

Hoeveelheid personeel in de mobiele toezichtteams tijdens het offerfeest 48 42 20 24 22
Aantal overtredingen 6 9 1 4
Schriftelijke waarschuwingen 2 3 3
Proces-verbaal 3 3 1 1
Rapport van bevindingen voor bestuurlijke boete 1 3

259. Welke landbouwproducten (zoals dieren, vlees, bloemen, bollen, diervoer als sojaschroot (doorvoer), verwerkt pluimveebloedmeel, sperma, etc.) exporteert Nederland naar welke landen? Hoeveel?

Antwoord

In 2017 bedroeg de export van agrarische goederen € 96,7 miljard. Onderverdeeld naar productengroepen, exporteert Nederland met name levende planten en producten van de bloementeelt (€ 9.13 miljard), melk- en zuivelproducten en vogeleieren (€ 8,77 miljard), groente, wortels en knollen, etc. (€ 6,76 miljard) en fruit (€ 6,64 miljard). De landen Duitsland (€ 24,7 miljard), België (€ 10,5 miljard) Frankrijk (€ 9,2 miljard) en het Verenigd Koninkrijk (€ 8,9 miljard) zijn de belangrijkste afnemers.

260. Welke landbouwproducten (zoals dieren, vlees, bloemen, bollen, diervoer als sojaschroot (doorvoer), sperma etc.) importeert Nederland vanuit welke landen? En hoeveel?

Antwoord

In 2017 bedroeg de import van agrarische goederen € 66,7 miljard. Onderverdeeld naar productengroepen, importeert Nederland met name fruit, schillen van citrusvruchten en van meloenen (€ 6,98 miljard), vetten- en oliën (dierlijke en plantaardige) etc. (€ 5,54 miljard), vlees en eetbare slachtafvallen (€ 4,36 miljard) en cacao en bereiding daarvan (€ 4,32 miljard). De meeste import is afkomstig uit de landen Duitsland (€ 11,9 miljard), België (€ 8,5 miljard) Frankrijk (€ 3,7 miljard) en Brazilië (€ 3,1 miljard).

261. Hoe wordt het sperma van fokberen verkregen, welke handelingen moeten daartoe worden verricht, wie doet dat en hoe wordt de zeug bevrucht?

Antwoord

De medewerkers van de KI-stations brengen de fokberen naar een zogenoemde dekstoel of vangmachine, waar het sperma van de fokberen wordt verkregen. Het sperma wordt door het KI-station gecontroleerd op ziekten en kwaliteit en verdund tot de gewenste dosis. Vervolgens wordt het sperma in tubes afgevuld en onder geconditioneerde omstandigheden op bestelling naar de zeugenhouders vervoerd. De zeugenhouders insemineren op het zeugenbedrijf de berige zeugen.

262. Bij welke voor productie gehouden diersoorten gaat de bevruchting net als bij varkens ook via kunstmatige inseminatie en hoe wordt daarbij het sperma verkregen?

Antwoord

Bij melkkoeien en kalkoenen wordt voornamelijk een met varkens vergelijkbare manier van kunstmatige inseminatie toegepast. Bij melkkoeien wordt hoofdzakelijk diepgevroren sperma gebruikt en bij varkens hoofdzakelijk vers sperma. Bij melkgeiten en schapen is voor het grootste deel sprake van natuurlijke dekkingen. Bij melkgeiten vindt voor een deel bevruchting via kunstmatige inseminatie plaats. In de paardensector worden kunstmatige inseminatie en natuurlijke dekkingen toegepast.

263. Bij welke voor productie gehouden diersoorten gebeurt de bevruchting door mannelijke soortgenoten bij de vrouwelijke dieren te laten?

Antwoord

Dit is het geval in de vermeerderingssector van de leg- en vleeskuikenpluimveehouderij, in de schapensector en de vleessector. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 262.

264. Hoeveel hectare van het totaal areaal aan landbouwgrond (55% van het oppervlak van Nederland) is biologisch, welk percentage is dat in verhouding tot gangbaar en hoe verhoudt dit percentage zich tot andere landen binnen de EU?

Antwoord

Volgens cijfers van het CBS was in 2017 56.400 hectare biologisch; dat is 3,3% van het totaal areaal aan landbouwgrond in Nederland. Volgens meest recent beschikbare cijfers van Eurostat bedroeg het EU-gemiddelde in 2016 6,7%.

265. Wat was het percentage biologisch landbouwareaal in Nederland over de afgelopen vijf jaar?

Antwoord

Het percentage biologisch landbouwareaal steeg in de afgelopen vijf jaar van 2,8% in 2013, 2014 en 2015 naar 3% in 2016 en 3,3% in 2017.

266. Welk percentage van het totale areaal aan landbouwgrond wordt gebruikt voor veehouderij, hoeveel voor sierteelt, hoeveel voor akkerbouw, hoeveel voor glastuinbouw?

Antwoord

Volgens gegevens van het CBS7 bedroeg in 2017 het areaal cultuurgrond8 1.789.992 hectare. Daarvan was 509.147 hectare (28,4%) bestemd voor akkerbouw, 93.524 voor tuinbouw open grond (5,2%), 9.079 hectare voor tuinbouw onder glas (0,5%) en 1.178.241 hectare voor grasland en groenvoedergewassen (65,8%).

267. Waaruit bestaat het grondgebruik voor de veehouderij, zoals voor grasland of de maisteelt? In welke percentages?

Antwoord

Van het areaal in gebruik als grasland en groenvoedergewassen was volgens gegevens van het CBS9 in 2017 962.955 hectare (53,8% van het totale areaal cultuurgrond) in gebruik als grasland; en 215.286 (12,0% van het totale areaal cultuurgrond) als groenvoedergewas (snijmais, luzerne, voederbieten en overige groenvoedergewassen). Van die groenvoedergewassen was snijmais in 2017 veruit het belangrijkste groenvoedergewas met 205.249 hectare (11,5% van het areaal cultuurgrond). Van de in de akkerbouw verbouwde granen (totaal 164.078 hectare in 2017, overeenkomend met 9,1% van het totale areaal cultuurgrond in dat jaar) wordt een groot deel gebruikt voor veevoer. De precieze hoeveelheid is afhankelijk van de kwaliteit van het geteelde graan, maar veelal wordt veruit het grootste deel van het in Nederland geteelde graan (tweederde of meer) gebruikt voor veevoer.

268. Waaruit bestaat het grondgebruik voor sierteelt, zoals voor rozen, lelies en bollen, in welke percentages en op hoeveel hectares worden lelies geteeld?

Antwoord

Sierteelt vindt zowel in de tuinbouw in de open grond als in de tuinbouw onder glas plaats.

In 2017 werd volgens het CBS10 op 26.676 hectare tuinbouw open grond bloembollen geteeld. Dit komt overeen met 1,5% van het totale areaal cultuurgrond. Van het areaal bloembollen in 2017 was 6.434 hectare bestemd voor lelies. Het areaal bloemkwekerijgewassen in de tuinbouw open grond bedroeg in dat jaar 3.108 hectare (0,2% van het totale areaal cultuurgrond). Het totale areaal boomkwekerijgewassen en vaste planten (open grond) bedroeg 16.960 hectare (afgerond bijna 1,0% van het totale areaal cultuurgrond), waarvan 360 hectare rozenstruiken.

Van het areaal tuinbouw onder glas werd in 2017 3.592 hectare (0,2% van het totale areaal cultuurgrond) gebruikt voor bloemkwekerijgewassen. Hiervan was 228 hectare bestemd voor (snij)rozen. Van het areaal tuinbouw onder glas was in dat jaar 401 hectare bestemd voor boomkwekerij en vaste planten (0,02% van het totale areaal cultuurgrond).

269. Waaruit bestaat het grondgebruik voor de akkerbouw, welke gewassen worden geteeld, op welke schaal (dus hoeveel mais op hoeveel hectare, hoeveel suikerbieten op hoeveel hectare, hoeveel graan op hoeveel hectare, etc.)?

Antwoord

Van het areaal cultuurgrond dat in 2017 volgens het CBS11 voor akkerbouw werd gebruikt (509.147 hectare), werd 164.078 hectare gebruikt voor granen (zoals tarwe, tarwe, gerst en korrelmais), 162.671 hectare voor aardappelen (waarvan ruim 76.000 hectare voor consumptieaardappelen en 44.041 voor zetmeelaardappelen) en 85.352 hectare voor suikerbieten. Daarnaast was 12.396 hectare bestemd voor handelsgewassen (zoals cichorei, vlas, hennep en koolzaad), 10.084 hectare voor graszaden, 6.046 hectare voor akkerbouwgroenten (zoals uien, winterpeen, sperziebonen, spinazie en witlofwortel), 3.063 hectare voor peulvruchten en 3.980 hectare voor overige akkerbouwgewassen. Het areaal van het groenvoedergewas snijmais bedroeg in 2017 205.249 hectare.

270. Welke gewassen worden geteeld als voer voor de veehouderij, zoals mais en wat is het aandeel van deze gewassen in het totale grondgebruik?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 267.

271. Welke gewassen worden geteeld voor menselijke consumptie, wat is het aandeel van deze gewassen in het totale grondgebruik, wat bedraagt de oppervlakte van deze teelten en hoe groot is bijvoorbeeld het deel dat wordt gebruikt voor de teelt van suikerbieten?

Antwoord

Een belangrijk deel van de gewassen geteeld in de akkerbouw is in hoofdzaak en direct of na industriële verwerking bestemd voor menselijke consumptie. Dit geldt voor een groot deel van de aardappelen, voor suikerbieten, voor akkerbouwgroenten en voor een deel van de handelsgewassen (zie ook mijn antwoord op vraag 269). Ook een beperkt deel van de in de akkerbouw geteelde granen is bestemd voor menselijke consumptie (zie het antwoord op vraag 267). Het geldt eveneens voor de teelt van groenten en fruit in de tuinbouw in de open grond en onder glas: in 2017 werd volgens het CBS 20.463 hectare gebruikt voor fruitteelt in de open grond, 26.317 hectare voor tuinbouwgroenten in de open grond, 4.992 hectare voor groententeelt onder glas en 95 hectare voor fruitteelt onder glas. Dit betekent dat rond 350.000 hectare landbouwgrond in 2017 in Nederland gebruikt werd voor gewassen die direct of na industriële verwerking bestemd zijn voor menselijke consumptie12.

272. Hoe verhoudt de productie van eiwitgewassen voor menselijke consumptie zich tot het buitenland?

Antwoord

De EC is momenteel bezig om een rapport samen te stellen over de eiwitproductie in de Europese Unie. In dit rapport worden vraag en aanbod van eiwitgewassen verkend. Het rapport zal eind dit jaar klaar zijn en dan zal ook duidelijk worden hoe de Nederlandse productie zich verhoudt tot het buitenland.

273. Wat zit er in het voer(mengsel) van kippen, koeien, varkens, etc.?

Antwoord

De voersamenstelling voor de Nederlandse landbouwhuisdieren bestaat uit voer van weiland en akker (gras, snijmais, voederbieten, tarwe), bijproducten uit de voedingsmiddelenindustrie (bierbostel, wei, gries en zemelen van granen, sojaschroot, bietmelasse, bietenpulp) en grondstoffen uit het buitenland (maisgluten, tapioca, tarwe, palmpitschilfers, rietmelasse, citruspulp). Het menu van herkauwers is hoofdzakelijk afkomstig van de Nederlandse landbouwgronden, de andere diersoorten worden hoofdzakelijke gevoerd met bijproducten uit de levensmiddelenindustrie en grondstoffen uit het buitenland.

274. Welke stromen uit productieprocessen van humaan voedsel, of anderszins uit de voedselketen, gaan naar landbouwdieren en welke stromen (zoals kaaswei, erwteneiwit) worden gevoerd aan welke dieren specifiek en welke hoeveelheden betreft dit?

Antwoord

Het gaat hierbij om co-producten die afkomstig zijn uit de levensmiddelenindustrie en die ontstaan bij de productie van bijvoorbeeld bier, sinaasappelsap, patat óf schroten die bijvoorbeeld voortkomen uit het crushen/persen van oliehoudende zaden zoals zonnebloem, raap, palm en soja. Het kan echter ook gaan om retourproducten zoals oud brood, koekjes, pizzabodems of snoepgoed die niet meer geschikt zijn voor menselijke consumptie omdat dat wettelijk niet mag of omdat het retourproduct niet verteerbaar/smakelijk is voor mensen. Deze producten zijn ook niet geschikt voor voedselbanken. Aanwending als diervoedergrondstof is de hoogst mogelijk verwaarding van grondstoffen ná menselijke consumptie en draagt in hoge mate bij aan de kringlooplandbouw die ik nastreef.

De genoemde producten worden hoofdzakelijk gebruikt in varkensvoer en in de rantsoenen van melkvee. Bij varkens kan dit aandeel oplopen tot 2/3 van alle gebruikte grondstoffen. Bij melkvee is dat afhankelijk van het rantsoen; als ook het ruwvoer van eigen grond (gras, maïs etc.) wordt meegenomen, kan het aandeel oplopen tot 3/4 van het voer. WUR heeft becijferd dat gemiddeld over alle diervoedermiddelen en diersoorten heen het aandeel van de co-producten in mengvoer 50,8% bedraagt. Voor gegevens over de herkomst en volumes van diervoedergrondstoffen verwijs ik u naar de (tweede editie van de) grondstoffenwijzer van de Nederlandse diervoederindustrie, uitgebracht door de brancheorganisatie Nevedi (www.nevedi.nl).

275. Wat gaat er veranderen aan de stromen uit de voedselketen die naar landbouwdieren gaan, vanuit uw doelstelling om te komen tot een systeem van kringlooplandbouw, komen er stromen bij? Zo ja, welke?

Antwoord

Mijn beleid was en is erop gericht dat resten uit bijvoorbeeld de voedingsmiddelenindustrie zo hoog mogelijk verwaard worden. Veel van deze stromen worden al gebruikt als voedsel voor landbouwhuisdieren. Ik sta positief tegenover initiatieven om elk (rest)product, of dat nu in de primaire productie is, de verwerkende industrie, de retail, catering of keuken, in de voedselproductieketen te houden, waarbij de borging van voedselveiligheid de eerste voorwaarde is. Ik zal mij hier voor blijven inzetten.

Een stroom waar ik mij bijvoorbeeld voor inzet is diermelen. Nederland wil in beginsel diermelen die gemaakt zijn met slachtafval van gezonde goedgekeurde varkens en kippen benutten als veevoedergrondstof voor pluimvee- respectievelijk varkensvoeders. Daarvoor is aanpassing nodig van de EU-regelgeving. Nederland vindt dat het mogelijk is dergelijke diermelen in diervoeders te benutten zonder afbreuk te doen aan het hoge beschermingsniveau voor mens en dier. De EU is bereid tot deze stap maar zoekt nog naar goede lab-analysemethodes voor kant en klare diervoeders. Die zijn nodig voor het toezicht op een verantwoorde diervoederproductie. Nederland ondersteunt de EC daarin.

276. Waar wordt de kunstmelk die aan kalfjes wordt gevoerd van gemaakt?

Antwoord

Kunstmelk voor kalveren bestaat uit zuivelgrondstoffen, plantaardige eiwitten, zetmeel, vitaminen, mineralen en organische zuren. Elke producent hanteert een eigen samenstelling van de voeders.

277. Krijgen kalfjes gemalen vis te eten?

Antwoord

Nee, er zit geen gemalen vis in kalvervoeders.

278. Hoeveel procent van de grondstoffen voor voer van kippen, koeien, varkens etc. komt van menselijk voedsel, van de levensmiddelenindustrie, van akkerbouw, van sojaschroot, of andere producten en welke reststromen of producten zijn dat?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 274.

279. Kunt u een overzicht geven van het aantal gesprekken dat het ministerie in 2017 en 2018 heeft gevoerd met de veehouderijsectoren en het aantal gesprekken met natuur- en dierenwelzijnsorganisaties?

Antwoord

Nee, dit is niet mogelijk. Het ministerie voert met alle betrokken partijen (bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en andere overheden) en op allerlei niveaus overleg over de vormgeving van het beleid.

280. Kunt u aangeven welke beleidsonderwerpen en regelingen (specifiek) de gesprekken met de veehouderijsector betroffen?

Antwoord

De overleggen met het veehouderijbedrijfsleven hadden betrekking op het brede beleidsveld van het Ministerie van LNV.

281. Welke verschillende mestaanwendingstechnieken zijn er? Hoe vaak worden deze gebruikt?

Antwoord

Vaste mest wordt altijd op de grond gestrooid. In het geval van bouwland moet dit in een direct erop volgende werkgang in de grond worden gewerkt.

Wat betreft drijfmest zijn de volgende aanwendingsmethodes te onderscheiden.13

In sleufjes door injectie (bouwlandinjecteur) 86
In sleufjes in grond (zodenbemester) 64 9 70
In strookjes op grond (sleepvoetbemester) 13 0 30
Gedeeltelijk in sleufjes en in strookjes (sleufkouterbemester) 22 0
Bovengronds breedwerpig 1 0
Onderwerken in één werkgang - 5

282. Wat doet het uitrijden van de mest met de bodem, per mestaanwendingstechniek?

Antwoord

Er is geen eenduidig onderscheid te maken in het effect van een aanwendingstechniek op de bodem, omdat dit verschilt per bodemsoort en de draagkracht daarvan. In het algemeen geldt dat naarmate machines groter en zwaarder worden, het risico op bodemverdichting toeneemt. Daarin speelt echter ook de druk per oppervlakte-eenheid een rol.

Vanwege de problematiek van geringere draagkracht op veen- en kleigrond en het gemakkelijk stuk trekken van de graszode op veengrond en het bij droogte moeilijk (tot niet) in de grond kunnen snijden op kleigrond is in de praktijk het aandeel van toediening van drijfmest door zodenbemesting zeer gering. Bij drijfmest in sleufjes in de bodem van grasland brengen wordt tot ongeveer 5 cm diepte in de bodem gedrongen door de graszode te doorsnijden. Er zijn, naast de vermelde problematiek op klei- en veengrond, geen gegevens bekend dat deze vorm van bemesten nadelig is voor de bodem. Alleen bij (aanhoudende) droogte kan het gras op de randen van de sleuven verdrogen. Van breedwerpig bovengronds uitrijden is bekend, dat onder droge omstandigheden er gemakkelijk verbranding van het gras op kan treden.

Naast het effect op de bodem is het ook van belang om rekening te houden met de ammoniakemissie bij de aanwending van mest. De laagste ammoniakemissie vindt plaats bij de bouwlandinjecteur (2%) en de hoogste ammoniakemissie vindt plaats bij het breedwerpig bovengronds uitrijden (71%).

283. Hoeveel veetransporten hebben er in 2017, door en vanuit Nederland plaatsgevonden uitgewerkt naar diersoort?

Zie onderstaande tabel voor de transporten binnen de Europese Unie in 2017. Hierbij moet worden opgemerkt dat meerdere zendingen samen één transport kunnen vormen. Er zijn geen gegevens bekend over het totaal aantal binnenlandse transporten.

Paarden 8.242 14.440 13.609 19.976 8.584 12.943
Runderen 12.022 869.308 7.624 341.969 877 56.817
Varkens 4.069 639.522 33.887 10.941.440 4.370 668.276
Schapen/Geiten 344 55.624 1.418 181.030 86 8.426
Pluimvee 51.114 359.545.291 13.936 272.873.524 1.741 21.633.542
Andere 5.652 4.692.016.778 312 3.665 5.607 796.907.549
Totaal 81.443 5.053.140.963 70.786 284.361.604 21.265 819.287.553

284. Kunt u een overzicht geven van het aantal kalveren dat de afgelopen vijf jaar is geïmporteerd in Nederland, uitgesplitst naar het land van oorsprong?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 175.

285. Hoeveel varkens zijn er de laatste drie jaar vanuit Nederland naar Spanje geëxporteerd?

Antwoord

In onderstaande tabel vindt u het aantal varkens dat de laatste drie jaar vanuit Nederland naar Spanje is geëxporteerd.

616.465 326.451 427.975

286. Hoeveel geld is in de begroting van uw ministerie gereserveerd voor de NVWA en hoe verhoudt dit bedrag zich tot de budgetten voor andere rijksinspectiediensten, zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport, de Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie Sociale Zaken Werkgelegenheid.

Antwoord

In onderstaande tabel zijn de budgetten voor 2019 van de rijksinspectiediensten NVWA, ILT, IVJ en ISZW opgenomen. Deze rijksinspectiediensten verschillen onderling sterk wat taken en werkgebied betreft. De NVWA en de ILT zijn batenlastenagentschappen die begroten en verantwoorden volgens het batenlastenstelsel. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (J&V) zijn diensten die werken volgens het kasstelsel.

omzet moederdepartement 171,7 120,5
overige departementen 90,8 0,9
omzet derden 103,4 24,2
totaal baten 365,9 145,6
kasbudget 9,5 123,9

287. Hoe wordt het budget voor de NVWA besteed?

Antwoord

Het budget van de NVWA wordt voor ongeveer 56% besteed aan personeelslasten (o.a. salarissen, reis- en verblijfkosten, externe inhuur), voor 38% aan materiële kosten (o.a. huisvesting, dienstauto’s, Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS), practitioners, uitbesteed onderzoek en ICT) en voor ca. 5% aan afschrijvingskosten (op voornamelijk software, auto’s, gebouwen en apparatuur).

288. Hoeveel fte is binnen de NVWA beschikbaar voor controles op levende dieren en diergezondheid en wat voor controles vallen hieronder?

Antwoord

In 2018 was voor controles op levende dieren en diergezondheid in totaal 44.289 uur begroot. Omgerekend betreft dit 32,1 fte. Dit betreft controles in de primaire fase, dat wil zeggen op de boerderij en bij het transport tot aan het slachthuis.

De inspecteurs voeren controles uit op de volgende gebieden: verplichte identificatie & registratie van landbouwhuisdieren en honden, naleving preventieregeling dierziekten, naleving verplichte monitorings- en vaccinatieprogramma’s. Ook verrichten zij taken in het kader van bestrijding van besmettelijke dierziekten in het geval van uitbraken.

289. Wat zijn de taken van de inspecteurs levende dieren en diergezondheid?

Antwoord

Inspecteurs die toezichtcontroles uitvoeren in het kader van levende dieren en diergezondheid in de boerderijfase en de vervoersfase tot aan het slachthuis, beoordelen in hoeverre houders van dieren de regelgeving naleven. Zij stellen daarbij vast of sprake is van overtreding(en) van deze regels. De inspecteurs maken in geval van overtreding(en) een rapport van bevindingen op ten behoeve van bestuursrechtelijke maatregelen of maken een herstel/waarschuwingsbrief op. In die gevallen waarin de overtreding een strafrechtelijke maatregel vergt, maakt de inspecteur een proces-verbaal op.

290. Hoeveel fte is binnen de NVWA beschikbaar voor controles vleesketen en voedselveiligheid en wat voor controles vallen hieronder?

291. Wat zijn de taken van de inspecteurs vleesketen en voedselveiligheid?

Antwoord vragen 290 en 291

De NVWA zet in 2018 ongeveer 300 fte in bij het toezicht op de slachthuizen. Deze werkzaamheden betreffen de ante mortem-keuring (keuring vóór de slacht), toezicht op en/of uitvoeren van de post mortem-keuring. Bij het toezicht wordt ook aandacht besteed aan onder meer dierenwelzijn, hygiënisch werken, dierlijke bijproducten, traceerbaarheid, vleestemperatuur en microbiologie.

292. Hoeveel is binnen de NVWA het aantal directe fte (betrokken bij het primaire proces) in de totale formatie gedaald sinds 2014 en wat is hiervoor de reden?

Antwoord

De daling in het aantal directe fte’s sinds 2014 wordt vooral verklaard door het voornemen om in 2019 het laboratorium Voeder- en Voedselveiligheid van de NVWA te laten fuseren met RIKILT. Het aantal directe fte van de NVWA daalt hierdoor.

293. Wat heeft dit voor gevolgen gehad voor het aantal uitgevoerde controles en de tijd die inspecteurs hiervoor hebben?

Antwoord

Het aantal uitgevoerde controles zoals weergegeven in het jaarverslag over het Multi Annual Control Plan is in de periode 2014–2017 nagenoeg stabiel (van 147.278 controles in 2014 tot 147.906 controles in 2017). In 2013 was het aantal controles nog 140.207.

In dit totaal zijn naast de controles van en door de NVWA ook de controles opgenomen op o.a. biologische productie door SKAL en de controles door COKZ en NCAE. Dat gaat om een relatief gering aandeel in het totaal (opgeteld 6668 in 2014 tot 8518 in 2017).

In het aantal controles van en door de NVWA worden per jaar en per domein keuzes gemaakt op basis van risico’s.

Het aantal controles van de I&R-registratie, Dierlijke bijproducten, Diergeneesmiddelen, Horeca en Claims bijzondere voeding is in de periode 2014–2017 gedaald. Het aantal controles in de domeinen Diergezondheid en Import levende dieren is in die periode nagenoeg gelijk gebleven. Het aantal controles in de domeinen Dierenwelzijn, Diervoeder, Vlees, Vleesproducten, Residuen&Contaminanten en Gewasbeschermingsmiddelen is tussen 2014 en 2017 gestegen.

Een effect van risicogericht inspecteren is onder meer te zien in het aantal boeterapporten dat de NVWA uitschrijft (van 5327 boeterapporten in 2014 tot 8376 boeterapporten in 2017).

294. Kunt u aangeven hoeveel uren er in 2015, 2016 en 2017 zijn begroot voor de NVWA ten aanzien van inspecties op dierenwelzijn en hoeveel daarvan daadwerkelijk zijn besteed aan dierenwelzijn?

Antwoord

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de geplande en gerealiseerde uren in het domein dierenwelzijn in de periode 2015–2017.

Dierenwelzijn planning 140.000 126.000 124.000
realisatie 130.000 131.000 121.000

295. Kunt u aangeven hoeveel uren er in 2015, 2016 en 2017 zijn begroot voor de NVWA ten aanzien van inspecties op levende dieren en diergezondheid en hoeveel daarvan daadwerkelijk zijn besteed aan deze aandachtsgebieden?

Antwoord

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de geplande en gerealiseerde uren in het domein levende dieren en diergezondheid in de periode 2015–2017.

Levende dieren en diergezondheid planning 183.000 178.000 185.000
realisatie 194.000 216.000 201.000

296. Kunt u aangeven hoeveel uren er in 2015, 2016 en 2017 zijn begroot voor de NVWA ten aanzien van inspecties op vleesketen en voedselveiligheid en hoeveel daarvan daadwerkelijk zijn besteed aan deze aandachtsgebieden?

Antwoord

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de geplande en gerealiseerde uren in het domein vleesketen en voedselveiligheid in de periode 2015–2017.

Vleesketen en voedselveiligheid planning 340.000 343.000 383.000
realisatie 378.000 393.000 394.000

297. Kunt u een overzicht geven van de controleactiviteiten van Nederland ingevolge de Europese Verordening tot bescherming van dieren tijdens transport (EG Nr. 1/2005) in de afgelopen vier jaar: a. hoeveel controles hebben er plaatsgevonden, b. hoeveel overtredingen zijn daarbij geconstateerd, c. hoeveel en wat voor sancties zijn daarbij opgelegd, d. wat zijn de tien meest voorkomende overtredingen per diersoort?

298. Kunt u de rapportages die u volgens deze verordening verplicht bent jaarlijks aan de Europese Commissie te verstrekken over de handhavingsactiviteiten in het kader van deze verordening aan de Kamer sturen?

Antwoord vragen 297 en 298

Van 2014 tot en met 2017 hebben respectievelijk ca. 109.000, 122.000, 127.000 en 133.000 geregistreerde controles op het gebied van transport (met betrekking tot Verordening EG Nr. 1/2005) plaatsgevonden.

Deze geregistreerde controleactiviteiten van de NVWA vinden met name plaats voorafgaand aan exporten, bij transporten onderweg en bij aankomst van buitenlandse zendingen op slachthuizen. Ook worden reisjournaals en GPS-gegevens van langeafstandtransporten geïnspecteerd en vinden er controles plaats na het ontvangen van buitenlandse klachten. Daarbuiten zijn er nog aanzienlijke aantallen controles waarvan geen aantallen worden geregistreerd, zoals bij binnenlandse aanvoer op een slachthuis.

De NVWA houdt de overtredingen op het gebied van dierenwelzijn bij het transport niet

apart bij. Bij exportcertificering worden eventuele problemen ter plekke opgelost of wordt het

certificaat niet afgegeven. In het jaarlijkse Meerjarig Nationaal Controleplan Nederland (MANCP) worden cijfers gegeven over onder meer controles onderweg op het gebied van dierenwelzijn. Zo laat de meest recente MANCP (2017) zien dat er 2067 controles door de vervoersteams zijn uitgevoerd. Bij 27% van die controles werden afwijkingen geconstateerd. Deze MANCP-rapportage wordt jaarlijks gepubliceerd, hierin worden ook de opgelegde sancties weergegeven.

De meest voorkomende overtreding in 2017 betreft het vervoeren van dieren die niet geschikt zijn voor transport, door bijvoorbeeld ziekte, verwondingen of slechte conditie, maar ook runderen die te ver zijn in de dracht om vervoerd te mogen worden. Er is door intensievere controles een toename aan overtredingen met betrekking tot vangletsel bij pluimvee. Verder komen ook tekortkomingen voor ten aanzien van de wijze waarop dieren vervoerd worden (zoals de beladingsgraad, in het bijzonder bij pluimvee) en het door de vervoerder niet beschikken over de juiste documenten (bijvoorbeeld vervoersbewijzen, vergunningen, bewijs van vakbekwaamheid). Verder wordt er gecontroleerd op overtredingen ten aanzien van de transport- en rusttijden. Er is door de verschillende wijze van controles en toezicht geen kwantitatieve rangschikking van

bovenstaande overtredingen te maken.

De controleactiviteiten die Nederland (en overige EU-landen) uitvoeren ingevolge deze Verordening worden gerapporteerd aan de EC. Deze rapportages zijn openbaar.14

299. Kunt u aangeven hoeveel veetransporten er -bij benadering-, in, door en vanuit Nederland hebben plaatsgevonden en om hoeveel dieren per diersoort dit gaat en welk percentage van deze transporten is gecontroleerd? Indien u de informatie niet heeft, kunt u dan de informatie geven die u wel heeft?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 283 en 288. Er zijn geen gegevens bekend over het totaal aantal binnenlandse transporten. Hieruit volgt dat geen percentage kan worden gegeven.

300. Kunt u aangeven in hoeverre boetes de eventuele financiële voordelen van overtredingen ontnemen?

Antwoord

Ik ga ervan uit dat u met uw vraag doelt op de bestuurlijke boetes op grond van de Wet dieren. De Wet dieren kent vijf boetecategorieën met vaste boetebedragen. Deze bedragen worden in de overgrote meerderheid van de overtredingen als effectief en afschrikwekkend beschouwd. Met ingang van 1 juli 2016 is de boetecategorie 5 verhoogd (€ 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet). Dat kan nodig zijn als de overtreder met de overtreding een economisch voordeel heeft dat aanzienlijk meer bedraagt dan het boetebedrag dat normaliter verschuldigd is voor die overtreding.

301. Kunt u aangeven of het aantal controles en de pakkans bij overtredingen voldoende afschrikwekkend werkt?

Antwoord

De NVWA publiceert jaarlijks de resultaten van o.a. haar controles over vervoer van dieren via de zogenaamde MANCP-rapportage.15 Daarin is ook te lezen hoe groot het aantal geconstateerde afwijkingen is ten opzichte van het aantal controles. Ook worden daarin de sancties gepubliceerd. Deze controles zijn in principe risico gebaseerd. Het totaal aantal vervoersbewegingen – met name nationaal – is echter niet bekend. Over het afschrikwekkende effect kan ik dus in cijfers geen resultaten geven. Wel ga ik ervan uit dat vervoerders ten algemene weten dat zij gecontroleerd kunnen worden, en dat zij dat mee nemen in hun overwegingen. Om het afschrikwekkende effect van controles te verhogen zal de NVWA haar interventiebeleid per 1 januari 2019 aanscherpen zoals ik in mijn Beleidsbrief dierenwelzijn geschreven heb (Kamerstuk 28 286, nr. 991).

302. Wat weerhoudt u ervan het aantal controles drastisch te verhogen en de pakkans te vergroten?

Antwoord

Ik vind het belangrijk dat er zo min mogelijk overtredingen worden gemaakt bij het vervoer van dieren, maar ook andere overtredingen gericht op dierenwelzijn. Hiertoe worden controles uitgevoerd en wordt ook ingezet op verhoging van de naleving door inzet van brancheorganisaties en de sector zelf. Daarbij wordt risicogericht te werk gegaan, op basis van kennis en meldingen, waardoor de pakkans wordt vergroot. De inzet wordt bepaald door de hiervoor beschikbare capaciteit binnen het jaarplanproces.

303. Kunt u aangeven hoeveel controles van veetransporten er voor 2019 zijn gepland, welk percentage dat is van het te verwachten aantal veetransporten en hoe groot de pakkans en het afschrikkingseffect is?

Antwoord

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen buitenlandse (export) transporten en binnenlandse transporten. Exporttransporten moeten gemeld worden, en er moet een keuring door de NVWA plaatsvinden voor vertrek. Voor binnenlandse transporten bestaat echter die verplichting niet. Ik kan daarom niet exact aangeven hoeveel veetransporten er in totaal – inclusief binnenlandse transporten – plaatsvinden.

In het aantal veetransporten voor export heb ik wel inzicht. Dit schommelt jaarlijks, afhankelijk van de markt, tussen de 60.000 en 70.000 aanvragen. Naast de keuring voor vertrek voert de NVWA controles onderweg uit. In 2017 waren dit er 2.067, waarbij bij 27% overtredingen werden geconstateerd. Deze overtredingen werden vooral aangetroffen op binnenlandse transporten. Met betrekking tot de uit te voeren controles zijn er voor 2019 geen grote verschuivingen te verwachten ten opzichte van de voorgaande jaren. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 297.

304. Hoe vaak heeft de NVWA sinds de bekendmaking in juni 2016 van het «Nationaal plan voor veetransport tijdens extreme temperaturen» dit plan vanwege extreme hitte toegepast?

Antwoord

In 2018 is op 22 dagen het Nationaal plan toegepast, in 2016 en 2017 waren dit respectievelijk 11 en 10 dagen.

305. Kunt u aangeven in hoeverre de NVWA bevoegd is om controle en handhaving op basis van het «Nationaal plan voor veetransport tijdens extreme temperaturen» uit te voeren, of dat dit enkel vrijblijvende afspraken gemaakt door de verschillende sectororganisaties zijn en in hoeverre zijn de afgesproken maatregelen juridisch afdwingbaar?

Antwoord

Het Nationaal plan geeft aan bij welke temperaturen er extra maatregelen genomen kunnen worden en welke verantwoordelijkheden de verschillende organisaties hebben. Dit plan is geen wet- en regelgeving en vormt daarom voor de NVWA geen zelfstandige basis voor toezicht en handhaving. Wel kan de NVWA het Nationaal plan gebruiken ten onderbouwing van haar handhavend optreden op basis van de Wet dieren.

306. Kunt u over de periode juni 2016 tot de laatste hitteperiode dit jaar aangeven: a. hoeveel controles er in het kader van dit plan hebben plaatsgevonden, b. hoeveel overtredingen daarbij zijn geconstateerd, c. hoeveel aanwijzingen er zijn gegeven om acute situaties te verbeteren d. hoeveel en wat voor sancties daarbij zijn opgelegd, e. wat de tien meest voorkomende overtredingen zijn per diersoort?

Antwoord

De vervoersteams hebben dit jaar 226 inspecties tijdens het vervoer uitgevoerd in het kader van de extreme temperaturen. De verdeling naar diersoort is als volgt:

Paarden 11
Pluimvee 37
Runderen 52
Schapen/ geiten 1
Varkens 125
Totaal 226

In totaal zijn 15 overtredingen geconstateerd die te relateren zijn aan de extreme temperaturen. Het gaat dan om onnodig lijden (te warm/ hittestress), onvoldoende coördinatie (rekening houden met weersomstandigheden) en onnodig oponthoud. In 2017 zijn in het kader van het hitteplan 63 inspecties uitgevoerd, waarbij 1 overtreding is geconstateerd. In 2016 ging het om 169 inspecties waarbij 35 overtredingen zijn geconstateerd.

307. Kunt u aangeven waarom de Vereniging van de Nederlandse Pluimveeverwerkende Industrie (NEPLUVI) niet mee doet aan het hitteprotocol voor transport tijdens extreme temperaturen, worden hier gesprekken over gevoerd met hen en hoe denkt u de situatie zo te veranderen dat deze organisatie hier wel aan gaat meedoen?

Antwoord

Nepluvi heeft tot nu toe haar eigen sectorprotocol niet in overeenstemming met het nationaal plan gemaakt, omdat er een verschil van opvatting is over het transport van dieren bij een temperatuur boven de 35 graden Celsius. Het nationaal plan geeft aan dat er vanaf die temperatuur geen transporten meer kunnen plaatsvinden. Momenteel vinden daarover nog gesprekken plaats tussen Nepluvi en de NVWA. Ik verwacht dat die op korte termijn leiden tot een uitkomst waaronder Nepluvi haar sectorprotocol conform het nationaal plan kan afronden.

308. Op welke wijze wordt dierenwelzijn meegenomen in de kaders voor de kringlooplandbouw?

Antwoord

In de LNV-visie heb ik aangegeven dat de overgang naar integraal duurzame en emissiearme stal- en houderijsystemen één van de kenmerken van kringlooplandbouw voor de veehouderij is. Deze verbeteren het leefklimaat voor mens en dier en verlagen of voorkomen de emissies van broeikasgassen, ammoniak, geur en fijnstof. In deze stal- en houderijsystemen uit de zorg voor dierenwelzijn zich in de huisvesting van dieren, die ruimte biedt aan hun natuurlijk gedrag en die wordt gecombineerd met een goede zorg vanuit hun specifieke behoeften. Ook wordt bij het ontwerp van stallen, bij de stalinrichting en bij de voederpraktijk expliciet aandacht gegeven aan het voorkomen van ziektes.

Daarnaast heb ik in de LNV-visie aangegeven de visie als meetlat te zullen hanteren om afwegingen te maken. Ik zal beleidsvoornemens, plannen en andere voorstellen toetsen aan de negen criteria van de meetlat. Dierenwelzijn is één van de negen toetsingscriteria. Bij het nemen van besluiten weegt de overheid zorgvuldig de belangen van het dier tegen die van mensen en andere belangen af. Gezondheid, welzijn, eigenheid en integriteit van het dier worden daarin meegewogen. Het is de wens van het kabinet dat de meetlat ook andere beslissers gaat helpen om afwegingen te maken.

309. Wanneer komt de volgende versie van «Feiten en cijfers Gezelschapsdieren 2015» in opdracht van het Ministerie van LNV uit?

Antwoord

Naar verwachting zal een volgende versie van «Feiten & Cijfers» in 2020 worden uitgebracht.

310. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de herziening van de Europese richtlijnen ten aanzien van fokkerij?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 55.

311. Hoe staat het met het onderzoek naar het terugdringen van keizersneden in de dikbilhouderij, hoeveel keizersneden zijn er in 2017 en 2018 uitgevoerd, bij welk percentage van de dikbilrunderen en bij welk percentage van het totale aantal bevallingen en hoeveel jaar is er nodig om het aantal keizersneden tot minder dan tien procent terug te brengen?

Antwoord

De stamboeken Verbeterd Roodbont en Belgisch Witblauw hebben een plan van aanpak om toe te werken naar meer natuurlijke geboorten. Voor raszuivere Belgisch Witblauw koeien wordt er gestreefd naar 60% natuurlijk afkalven in 2030. Voor Verbeterd Roodbont koeien wordt gestreefd naar 50% natuurlijk afkalven in 2035. WLR voert op dit moment een evaluatie uit naar de voortgang van het plan van aanpak «Naar meer natuurlijke geboorten» van oktober 2014. Daarna zal ik bezien wat eventuele vervolgstappen zijn. Ik zal u hierover in het eerste kwartaal van 2019 informeren.

312. Welke maatregelen, anders dan fokkerij, implementeert de dikbilhouderij om het aantal keizersneden terug te brengen?

Antwoord

Binnen het project Bewust Natuurlijke Luxe wordt steeds meer focus gelegd op de kennis en ervaring die nodig is om een koe natuurlijk te laten afkalven. Zo worden er bijvoorbeeld excursies georganiseerd naar ervaren fokkers en is er een praktijkdag over afkalven gehouden op de Faculteit Diergeneeskunde.

313. Hoe staat het met de andere ongeriefpunten (naast keizersneden) bij dikbilkoeien, bijvoorbeeld het feit dat 10% van de kalveren last heeft van afwijkingen als een dikke tong, kromme poten en hart- en ademhalingsproblemen, hoeveel kalveren hebben hier in totaal last van en wat wordt er gedaan om dit terug te dringen?

Antwoord

De overheid houdt geen gegevens bij over de gevraagde aandoeningen. De sector geeft aan dat er het laatste decennium genomische testen gebruikt zijn om erfelijke afwijkingen te voorkomen en dat deze daarmee sterk terug lopen. De door KI-organisaties aangeboden stieren zijn vrij van de erfelijke kenmerken die geanalyseerd kunnen worden via het DNA. Vleesveehouders met eigen stieren laten steeds vaker ook deze testen uitvoeren. Daarnaast selecteren vleesveehouders op andere verervende kenmerken (functioneel en zoötechnisch) via de beschikbare fokwaarden.

314. Kunt u voor de sectoren legpluimveesector, de vleeskuikensector en de kalversector aangeven: a. hoeveel geld zij innen via de producenten- of bedrijfsorganisaties, aan welke onderwerpen dit besteed wordt, welke dierenwelzijnsonderwerpen daaronder zitten, en kunt u per onderwerp aangeven hoeveel daar aan besteed wordt? b. Kunt u per onderwerp aangeven in hoeverre de overheid de budgetten aanvult? c. Kunt u per onderwerp aangeven in hoeverre naast vertegenwoordigers uit de betrokken sector zelf de overheid, maatschappelijke organisaties en andere stakeholders betrokken zijn?

Antwoord

OVONED, PLUIMNED en SBK zijn private organisaties die op grond van de Regeling producenten- en brancheorganisaties zijn erkend. Dat betekent dat zij een verzoek kunnen indienen om hun privaatrechtelijke overeenkomsten of privaatrechtelijke regelingen die de bij deze organisaties aangesloten ondernemers onderling hanteren algemeen verbindend te verklaren, zodat die overeenkomsten of regelingen (zoals de uitvoering van onderzoeksprogramma’s) ook moeten worden toegepast door ondernemers (uit de betreffende sector) die niet bij die organisaties zijn aangesloten. De uitvoering (waaronder ook de financiering valt) van die onderzoeksprogramma’s betreft dan ook een eigenstandige verantwoordelijkheid van de brancheorganisaties.

Op 4 april 2018 heb ik onderzoeksprogramma’s in de pluimveesector en kalversector en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen algemeen verbindend verklaard. De brancheorganisaties zijn daarmee in staat het onderzoeksprogramma volgens hun eigen opzet uit te voeren dat zij in samenspraak met de sector hebben opgesteld.

De besluiten en de onderzoeksprogramma’s van de erkende producenten- en brancheorganisaties met de onderzoeksthema’s (inclusief de dierenwelzijnsonderwerpen) en begroting zijn gepubliceerd op de RVO-site16.

De overheid vult geen budgetten aan bij een AVV. De overheid stelt bijvoorbeeld wel geld beschikbaar voor onderzoek in het kader van een PPS. De sectororganisatie kan dan de AVV gebruiken om de bijdragen van het sectordeel te innen voor dat PPS-onderzoek. Voor deze overheidsbijdragen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 121–126.

315. Hoe staat het per diersector met het opzetten van producenten- of bedrijfsorganisaties bij wijze van alternatief voor de weggevallen productschappen?

Antwoord

In de varkenshouderij is een producentenorganisatie opgericht en in de kalver- en pluimveesector zijn brancheorganisaties opgericht. De integrale Gemeenschappelijke Marktordeningsverordening (iGMO) biedt daartoe de mogelijkheid. De Regeling producenten- en brancheorganisatie geeft daaraan uitvoering. Daarmee is deze samenwerkingsvorm tot en met 31 december 2020 (de looptijd van de iGMO) in de Nederlandse regelgeving verankerd.

316. Hoe staat het in de varkenssector met de plannen van de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) om via algemeen verbindend verklaren (AVV) van regelingen heffingen op te leggen voor zaken als onderzoek en diergezondheid? Loopt er een aanvraag voor een AVV? Waarom is het toekennen van een AVV tot nu toe niet gelukt?

Antwoord

Het is bekend dat de POV voornemens is een verzoek te doen voor een AVV met het oog op de uitvoering van een onderzoeksprogramma. De POV heeft op dit moment nog niet daadwerkelijk een aanvraag bij RVO.nl ingediend.

317. Welke overige plannen voor AVV’s zijn er tot nu toe met uw ministerie besproken, welke dierenwelzijnsonderwerpen zaten/zitten er in die plannen, en wat zijn de belemmeringen bij de organisaties en bij de overheid waardoor er nog geen algemeen verbindend verklaarde regelingen zijn?

Antwoord

In april 2016 is algemeen verbindend verklaard het Gezamenlijk programma Onderzoek en Innovatie en de daarmee samenhangende verplichting tot afdracht van financiële bijdragen en een registratieverplichting in de akkerbouwsector. Dat betrof een verzoek van de brancheorganisatie Granen, de brancheorganisatie Suiker en de brancheorganisatie Aardappelen en overige akkerbouwgewassen. Zoals in het antwoord op vraag 314 is vermeld, zijn in april 2018 de onderzoeksprogramma’s in de pluimveesector en kalversector en de daarbij behorende uitvoeringsregelingen algemeen verbindend verklaard.

Daarnaast zijn er op dit moment geen concrete verzoeken voor een algemeenverbindendverklaring.

318. Hoeveel bedrijven in de varkens-, de pluimvee, de geiten-, de kalver- en de melkveesector zitten te dicht op woonbebouwing en/of natuurgebieden en zouden vanwege grote overlast gesloten of verplaatst moeten worden? Indien u hier geen beeld van heeft, bent u bereid hier een inventarisatie maken en wanneer mogen we die verwachten?

Antwoord

Er is geen norm op basis waarvan vastgesteld kan worden of een veehouderijbedrijf te dicht op woonbebouwing of en/of natuurgebieden zit en daardoor «grote overlast» veroorzaakt. Overlast is niet te vangen in een enkel kengetal en niet toe te wijzen aan uitsluitend de landbouw of aan een enkele bron (een enkel veehouderijbedrijf). De omstandigheden ter plaatse bepalen of, in welke mate en wanneer er sprake is van overlast, waarbij de mate waarin overlast wordt ervaren een zeer persoonlijke is en sterk kan verschillen tussen personen. Ook de mate van overlast op (belasting van) een natuurgebied kan zeer sterk fluctueren. De overlast die door omwonenden wordt ervaren en/of de belasting van een natuurgebied is vrijwel altijd de resultante van de bijdrage van meerdere bronnen, die niet uitsluitend aan de landbouw gerelateerd zijn (denk bijvoorbeeld aan verkeer en industriële activiteiten). Het inventariseren van de hoeveelheid bedrijven die te dicht op woonbebouwing en/of natuurgebieden zit, is om die reden niet mogelijk en niet zinvol; het benoemen van een aantal bedrijven dat gesloten of verplaatst moet worden daarmee ook niet.

319. Welke partijen zijn nodig bij sanering van deze bedrijven?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 318.

320. Kunt u bij benadering aangeven hoeveel geld bij de sanering van de overlast gevende veehouderijbedrijven gemoeid is, welke schadeposten worden vergoed en welke niet, en wat het aandeel hierin van bedrijfsleven, banken en respectievelijk overheid zou kunnen zijn, mede in het licht van het voorbeeld in de varkenshouderij en de pelsdierhouderij?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 318.

321. Wat is er sinds de in 2017 uitgevoerde evaluatie van het topsectorenbeleid, waaruit o.a. bleek dat de Topsector Agri&Food nauwelijks onderzoek heeft gedaan die gerelateerd zijn aan verbetering van dierenwelzijn en dat het onderzoek vooral gericht was op de korte termijn en verdere productieverhoging, gedaan om het beleid op het gebied van beleidsondersteunend, praktijkgericht en fundamenteel onderzoek op het gebied van dierenwelzijn in te richten en zodanig aan te sturen dat maatschappelijke aandachtspunten voldoende aan bod komen bij het onderzoek?

Antwoord

Beleidsondersteunend onderzoek is niet het terrein van de topsectoren. Praktijkgericht onderzoek wel. Dialogic noemt in de evaluatie topsectorenaanpak (Kamerstuk 32 637, nr. 289) te weinig aandacht voor dierenwelzijn als een van de kritiekpunten uit de maatschappij die het draagvlak voor en acceptatie van de Agri&Food-sector verlagen. De topsector organiseert daarom de dialoog tussen ondernemers en lokale bewoners om draagvlak en acceptatie te vergroten. Een van de initiatieven is de Dutch Agrifood Week. Dialogic heeft in de evaluatie geen opmerkingen over de omvang van onderzoek naar dierenwelzijn gedaan. Wel doet Dialogic de aanbeveling om de topsectorenaanpak (nog) duidelijker aan maatschappelijke opgaven te koppelen. Dit is een algemene aanbeveling die niet beperkt is tot de Topsector Agri&Food. Met de door het Ministerie van EZK aangekondigde missiegedreven aanpak wordt de topsectoraanpak sterker gericht op de maatschappelijke opgaven en de hiervoor benodigde grensverleggende innovaties. Voor het thema «landbouw, water en voedsel» sluit ik hierbij aan met de in de LNV-visie beschreven opgaven.

322. Welke programma’s van de Topsector Agri&Food gerelateerd aan de veehouderij lopen er en welke onderwerpen staan er op de onderzoeksagenda van deze programma’s?

Antwoord

De Topsector AF heeft een groot aantal PPS’en gerelateerd aan de veehouderij. Binnen het kernthema Klimaatneutraal wordt een groot deel van het veehouderijonderzoek uitgevoerd. De PPS’en in dit thema ontwikkelen kennis gericht op klimaatneutrale, efficiënte, weerbare en robuuste productiesystemen, met oog voor dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn en biodiversiteit. De beschrijving van de onderzoeksagenda en de PPS’en zijn te vinden op de website van de topsector; https://Topsectoragrifood.nl/kennis-en-innovatie/.

323. Welke dierenwelzijnsonderwerpen vallen daaronder en kunt u per onderwerp aangeven: hoeveel daaraan besteed wordt, in hoeverre de overheid de budgetten aanvult en in hoeverre, naast vertegenwoordigers uit de betrokken sector zelf, de overheid, maatschappelijke organisaties en andere stakeholders betrokken zijn?

Antwoord

Binnen de Topsector AF worden de volgende dierenwelzijnsonderwerpen opgepakt:

– Relatie voeding en verenpikken;

– Productiesystemen voor vleeskuikens waarin verhoging van dierenwelzijn en verlaging van de milieudruk samengaan;

– Huisvestings- en managementsystemen voor vleeskuikenouderdieren die ontworpen worden met het oog op verbetering van dierenwelzijn, milieu, diergezondheid (en antibioticumgebruik) en (re)productie;

– Voedings- en houderijmanagement, resulterend in een verbetering van de bot- en vleugelontwikkeling van vleeskuikens;

– Het opgroeien en socialiseren van opfokzeugen en het creëren van een nieuw innovatief huisvestingssysteem voor opfokzeugen;

– Houderijsysteem voor zeugen, biggen en vleesvarkens;

– Alternatieven voor CO2-bedwelming bij varkens;

– Vitaal en gezond kalf in de kalverhouderij;

– Kansen voor het kalf in de keten;

– Inzichten rondom de functie «koe-kalf» en «kalf-kalf» contact in relatie tot de gezondheid en welzijn van het jonge kalf;

– Ontwikkeling van biomarkers voor welzijn melkvee;

– Gezondheid en welzijn van parkgehuisveste konijnen;

– Integraal duurzame veehouderijsystemen in relatie tot verminderen van emissies van fijnstof;

– Implementatie van Integrated Pest Management voor vogelmijten.

De publieke bijdrage voor deze PPS’en is € 7,3 miljoen. Private partijen dragen cash en «in kind» € 6,9 miljoen bij. De sectororganisaties, en bij sommige onderwerpen ook ngo's, zijn breed betrokken bij dit onderzoek. Bij enkele PPS’en dragen provincies en gemeenten financieel bij.

324. Hoe staat het met de transparantie van de beoordeling van de aangevraagde projecten en de resultaten van het onderzoek in de Topsector Agri&Food?

Antwoord

De Topsector AF maakt gebruik van onafhankelijke commissies bij de beoordeling van voorstellen voor PPS’en waarvoor ze oproepen uitzet. Dit geldt ook voor de onderzoek- en innovatieprogramma’s die door RVO.nl en NWO worden uitgevoerd. Vanwege de vertrouwelijkheid worden de resultaten van beoordelingen niet gepubliceerd. De leden van de thema- en reviewcommissies, die betrokken zijn bij de beoordeling, staan vermeld op de website van de topsector. De criteria en weging van beoordelingsaspecten zijn onderdeel van de oproep en zijn hierdoor volledig transparant. De afgelopen jaren is de transparantie verder verbeterd door de publicatie van samenvatting en voortgang van alle gehonoreerde projecten door de topsector. Voorts zijn met de topsector en onderzoeksinstellingen aanvullende afspraken op de bepalingen uit de TO2-regeling gemaakt over de wijze waarop resultaten uit het onderzoek worden gepubliceerd.

325. Kunt u over de periode 2014 t/m 2017 het aantal meldingen bij het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren, een samenwerkingsverband van o.a. Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO), Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) en LNV, per diersoort aangeven wat het aantal meldingen was van verwaarlozing van landbouwhuisdieren?

Antwoord

In onderstaande tabel staan het aantal meldingen – uitgesplitst per diersoort – bij het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren. De verwachting is dat in 2018 de meldingen komen op het niveau van 2017.

Rund 396 28 35 101 85 34
Schaap/ geit 111 8 10 25 13 4
Varken 35 3 4 3 8 6
Pluimvee 13 1 0 0 0 1
Paarden X X X X X 4
Overig1 99 7 12 16 8 2
Totaal 654 47 61 145 114 51
Totaal (excl. overig) 555 40 49 129 106 49
Waarvan recidieven 59 4 9 28 26 11

1 Betreft meldingen van (mogelijke) verwaarlozing bij dieren anders dan landbouwhuisdieren.

Bron: GD

326. Kunt u aangeven waar de stijging van het aantal meldingen bij het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren van verwaarlozing van landbouwhuisdieren door wordt veroorzaakt?

Antwoord

De eerste jaren was een stijging te zien, maar sinds 2016 lijkt het aantal meldingen te stabiliseren. Over het algemeen zijn de belangrijkste oorzaken van dierverwaarlozing op landbouwbedrijven psychosociale problematiek en/of financiële problematiek.

327. Hoeveel meldingen van verwaarlozing van landbouwhuisdieren handelde het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwdieren zelf af en welke reguliere hulpverleners werden voor de afhandeling van de overige gevallen ingeschakeld?

Antwoord

Alle meldingen worden bekeken en indien nodig gaat er een vertrouwensteam van twee mensen naar het bedrijf waarover de melding is gedaan. Er zijn vertrouwensteams die zijn gericht op korte interventies (preventieteams) en vertrouwensteams gericht op begeleiding met aandacht voor psychosociale problematiek (begeleidingsteams). Daarbij wordt gebruik gemaakt van een pool van specialisten met een psychosociale of bedrijfseconomische achtergrond en dierenartsen. Ook worden er- indien wenselijk en mogelijk- mensen uit de directe omgeving van de veehouder ingeschakeld. Het komt ook voor dat de melding door het Vertrouwensloket kan worden afgehandeld, zonder tussenkomst van de vertrouwensteams, bijvoorbeeld als het gaat om relatief eenvoudige situaties of om het geven van informatie. Ook kan het kan zijn dat de situatie dermate ernstig is dat de NVWA wordt ingeschakeld. In 2017 zijn de vertrouwensteams 67 keer in actie gekomen en 37 keer in de eerste helft van 2018. In 2017 zijn er 29 meldingen bij de NVWA belegd en 34 meldingen in de eerste helft van 2018.

328. Hoeveel van de meldingen bij het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwdieren betroffen herhalingsgevallen (recidive) en in hoeverre wordt in deze gevallen, afhankelijk van de ernst van de zaak en de oplossingsmogelijkheden, ook gekeken naar het beëindigen van het houden van vee?

Antwoord

Voor recidivegevallen verwijs u naar mijn antwoord op vraag 325. De hulp die het Vertrouwensloket geeft is vrijwillig en gericht op zodanig herstel van de situatie op het bedrijf dat het dierenwelzijn geborgd is, of op vrijwillige beëindiging van het bedrijf.

329. Welke stimuleringsmaatregelen heeft u genomen en gaat u nog nemen om aan de ambitie van 80% weidende koeien in 2020 bij te dragen en welke bedragen zijn daarvoor uitgetrokken of gaan hiervoor nog uitgetrokken worden?

Antwoord

In het regeerakkoord is ten aanzien van de doelstelling van weidegang het volgende aangegeven:

«Het kabinet wil geen wettelijke verplichting tot weidegang. De sector dient er daarom voor te zorgen dat zij de eigen doelstellingen in 2020 haalt».

Om deze doelstelling te realiseren ondersteun ik weidegang o.a. met de volgende inzet:

– Uitrol van het project Nieuwe Weiders door Stichting Weidegang; voor de jaren 2019 en 2020 is hiervoor nog € 172.000,- beschikbaar.

– Deskundigheidsbevordering weidegang van toekomstige ondernemers en jonge melkveehouders (project vanuit NAJK); voor de jaren 2019 – 2020 is hiervoor nog € 130.000,- beschikbaar.

– Kenniswerkzaamheden over weidegang door (WLR). WLR voert dit project samen en in overleg met de Stichting Weidegang uit; hiervoor is in 2019 en 2020 in totaal nog € 100.000,- beschikbaar.

Daarnaast het stimuleren van weidegang via bestaande instrumenten, zoals:

– De fiscale regeling MIA/Vamil voor integraal duurzame stallen met weidegang.

– Het expliciet aandacht besteden aan weidegang binnen het agrarisch onderwijs. Weidegang is een onderdeel van het curriculum op het Middelbaar agrarisch onderwijs en binnen het Hoger agrarisch onderwijs functioneert o.a. een lector weidegang. Daarnaast zal bij de WUR in 2019 een buitengewoon hoogleraar graslandmanagement en weidegang worden aangesteld.

330. Kunt u aangeven welke stappen de melkveesector, de vleesveesector en de kalversector hebben genomen om de rundveehouderij vrij te krijgen van de dierziekten Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR) en Bovine Virus Diarree (BVD) en hoeveel van de bedrijven in deze sectoren zijn al IBR resp. BVD vrij?

Antwoord

Er bestaat voor veehouders al sinds lange tijd de mogelijkheid om via een vrijwillig programma IBR en BVD te bestrijden op bedrijfsniveau. Sinds 1 april van 2018 is de bestrijding van IBR en BVD privaat verplicht gesteld voor melkveehouders. De meeste zuivelondernemingen hebben dat geregeld in de leveringsvoorwaarden en/ of het kwaliteitsborgingssysteem. Op dit moment heeft 78% van de melkveebedrijven een gunstige status voor IBR, voor BVD is dit 77%. Vleesveebedrijven kunnen vrijwillig deelnemen aan het private programma. In de vleesvee sector heeft ongeveer 15% van de bedrijven een gunstige status voor IBR, voor BVD is dit 10%. (Bron: ZuivelNL en GD)

331. In hoeverre ondersteunt de overheid het streven IBR en BVD vrij te worden financieel, wettelijk en/of met andere maatregelen?

Antwoord

Zoals geschreven in mijn brief van juni 2017 (Kamerstuk 29 683, nr. 232) bereid ik regelgeving voor die de wettelijke bestrijding van IBR gaat regelen. In deze brief is ook aangegeven dat de aanpak van BVD voorlopig aan de sector zelf is, mede omdat op dit moment geen Europees kader bestaat voor BVD. In de nieuwe diergezondheidsverordening van de EU, die per april 2021 van kracht wordt, zal een vrijwillig bestrijdingskader worden opgenomen voor BVD. Ik maak mij er op dit moment, bij de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving bij die verordening, sterk voor dat die uitvoeringsregelgeving goed zal aansluiten bij de huidige Nederlandse private aanpak van BVD. Als de uitvoeringsregelgeving is vastgesteld zal worden bekeken of wettelijke ondersteuning van de bestrijding van BVD nodig en gewenst is.

332. Hoe staat het met de uitvoering van het verbod op het koudmerken van koeien?

Antwoord

In het Besluit houdende wijziging van het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn (hierna: het wijzigingsbesluit) is het vriesbranden als toegestane ingreep bij runderen uit het Besluit diergeneeskundigen geschrapt. Bij motie-Heerema (Kamerstuk 28 286, nr. 940) is bij het in procedure brengen van dit wijzigingsbesluit de regering verzocht bij de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit het vriesbranden uit te faseren. Het wijzigingsbesluit is inmiddels vastgesteld en gepubliceerd en op 1 juli 2018 in werking getreden, met uitzondering van de wijzigingsbepaling waarbij het koudmerken als toegestane ingreep bij runderen wordt geschrapt. De inwerkingtreding van deze laatste bepaling wordt bij koninklijk besluit bepaald en zal naar verwachting op korte termijn gepubliceerd worden en op 1 januari 2019 in werking treden. Voor een beperkte groep houders die nu nog vriesbranden komt een vrijstellingsregeling waarmee de uitfasering van het koudmerken wordt geregeld om daarmee uitvoering te geven aan de motie-Heerema.

333. Hoe denkt u te bepalen welke bedrijven voor de uitzonderingsregel in aanmerking komen voor het verbod van koudmerken van koeien en hoe denkt u dit te gaan handhaven?

Antwoord

Dit werk ik op dit moment uit en zal in de vrijstellingsregeling die binnenkort gepubliceerd zal worden nader worden beschreven.

334. Hoeveel personele inzet en geld is hiermee gemoeid en gaat u de kosten hiervan volledig doorberekenen aan degenen die nog koudmerken?

Antwoord

Dit werk ik op dit moment uit en zal in de vrijstellingsregeling die binnenkort gepubliceerd zal worden nader worden beschreven.

335. Hoe functioneert het per 1 december 2015 gewijzigde protocol gewetensbezwaarden identificatie en registratie (I&R) rund?

Antwoord

De NVWA heeft in 2017 van de 17 geregistreerde gewetensbezwaarden 16 gecontroleerd (één inspectie is niet doorgegaan in verband met ziekenhuisopname houder). Van de 16 inspecties voldeden 14 aan het protocol voor gewetensbezwaarden. De overtredingen die bij 2 houders zijn vastgesteld betroffen:

– Geen foto’s aanwezig van een aangevoerd rund;

– Twee runderen niet juist geregistreerd (verwisseld bij registratie);

– Eén rund geregistreerd, maar niet aanwezig.

336. In 2015 waren er nog 18 gewetensbezwaarden I&R rund, hoeveel zijn dat er nu?

Antwoord

Er zijn op dit moment 17 gewetensbezwaarden.

337. Kunt u aangeven hoeveel paarden en pony’s er vanaf verzamelcentra uit Nederland in 2017 en 2018 zijn geëxporteerd en hoeveel van deze verzamelcentra paardenmarkten waren?

Antwoord

In 2017 waren er geen erkende paardenverzamelcentra. Wel was er een wekelijkse paardenmarkt in Bennekom en hebben er op drie dagen paardenmarkten plaatsgevonden waar de NVWA exportcertificering verzorgd heeft. In totaal zijn hier in 2017 1659 paarden geëxporteerd.

In 2018 is de exportlocatie in Bennekom erkend als paardenverzamelcentrum. Tot 1 oktober 2018 heeft de NVWA verder op één ander erkend paardenverzamelcentrum op één dag gecertificeerd. In totaal zijn vanaf deze locaties in 2018 516 paarden geëxporteerd.

338. Kunt u aangeven hoeveel aangevoerde, jonge kalveren er in 2016, 2017 en tot nu toe in 2018 op verzamellocaties zijn aangevoerd die ter plekke zijn gedood of naar een slachterij zijn afgevoerd omdat ze te licht en/of ziek of gewond waren? Indien u de informatie niet heeft, kunt u dan de informatie geven die u wel heeft?

Antwoord

Verzamelcentra melden in het I&R-systeem de dieren die dood afgevoerd worden en de dieren die naar de slacht gaan. Er wordt bij een doodmelding echter niet geregistreerd of de dieren geëuthanaseerd zijn en wat de reden is geweest voor euthanasie. Ook voor de naar de slacht afgevoerde dieren is niet te achterhalen wat de reden hiervoor was.

De informatie die wel beschikbaar is, is het aantal aangevoerde jonge kalveren op verzamelcentra die naar de slacht zijn afgevoerd of die dood gemeld zijn vanaf de verzamelcentra.

In 2016 zijn er 2387 jonge kalveren afgevoerd naar de slacht en 3816 dood gemeld vanaf de verzamelcentra. In 2017 zijn er 2589 jonge kaveren afgevoerd naar de slacht en 3178 dood gemeld vanaf de verzamelcentra. In 2018 zijn er tot en met 30 september 2018 1012 jonge kalveren afgevoerd naar de slacht en 1506 dood gemeld vanaf de verzamelcentra.

339. Kunt u aangeven hoeveel paarden en pony’s er naar verzamelcentra in Nederland in 2017 en 2018 zijn geïmporteerd en hoeveel van deze verzamelcentra paardenmarkten waren?

Antwoord

Voor zover uit de datasystemen te achterhalen is, zijn er in 2017 18 dieren geïmporteerd naar de wekelijkse paardenmarkt in Bennekom. In 2018 zijn geen importen geregistreerd. Hierbij moet worden vermeld dat de meeste import indirect plaatsvindt via handelaren, waardoor niet te achterhalen is wat via deze importstromen op de verzamelcentra en markten binnenkomt.

340. Hoeveel van het budget van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is in 2016, 2017 en 2018 naar de paardensector gegaan?

Antwoord

In 2017 en 2016 is in Nederland € 3,5 respectievelijke € 3,2 miljoen uitgegeven vanuit GLB aan de paarden- en ponybedrijven. De cijfers over 2018 zijn nog niet bekend.

341. Kunt u, in vergelijking met de vier voorgaande jaren, aangeven wat het effect is van de door de kalversector ingevoerde regeling dat kalverhandelaren kalveren waarvan het geboortebewijs niet klopt, die te licht zijn of die niet gezond zijn niet van het melkveebedrijf meegenomen mogen worden maar daar achter moeten blijven, blijven de kalveren één of meer weken langer op het melkveebedrijf en gaan ze dan alsnog naar de melkveesector, worden ze op het melkveebedrijf doodgespoten of gaan ze vandaar naar een slachthuis of is er sprake van een stijging van afvoer van kalveren van melkveebedrijven naar de destructie?

Antwoord

Het plan «Vitaal kalf» van de melkveesector, handel en kalversector samen, wordt op dit moment geïmplementeerd. Ik heb van de sectoren begrepen dat het grootste effect dat nu merkbaar is, is dat kalveren waarvan het geboortebewijs niet klopt of die te licht zijn, niet meegenomen worden vanaf het melkveebedrijf. Hierdoor blijven deze dieren langer op het melkveebedrijf en gaan op een later moment, als het gewicht en de registratie klopt, mee naar de vleeskalverhouderij.

Er zijn nog niet genoeg gegevens voorhanden om dit met cijfers te onderbouwen.

Ik heb geen aanwijzingen dat er meer kalveren worden geëuthanaseerd op het melkveebedrijf.

342. Gaat u de effecten van de regeling voor de kalverhandelaren, dat de kalveren waarvan de het geboortebewijs niet klopt, die te licht zijn of die niet gezond zijn niet van het melkveebedrijf meegenomen mogen worden maar daar achter moeten blijven, met de kalversector evalueren en wilt u de Kamer van de resultaten van de evaluatie in kennis stellen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De melkveesector, de veehandelaren en de kalversector voeren gezamenlijk het plan «Vitaal kalf» uit. In het kader van de nadere uitwerking van mijn visie over de verduurzaming van de veehouderij ga ik met deze sectoren afspraken maken over de resultaten die de komende jaren bereikt moeten worden. Hierover zal ik uw Kamer informeren.

343. Hoeveel kalveren staan er nog op vloeren die hen beschadigen, hoeveel kalverhouders betreft dat en welk percentage van de kalverhouders is dat?

Antwoord

De gangbare betonnen en/of houten roostervloeren voor (rose)kalveren voldoen aan de Europese kalverrichtlijn. Om het comfort voor het kalf te vergroten is er afgelopen jaren grootschalig praktijkonderzoek gedaan naar alternatieve vloeren. Hieruit is gebleken dat kalveren op alternatieve vloeren (met rubber) meer comfort ervaren dan op de referentievloeren (beton en hout) maar de overige dierkenmerken die in het onderzoek zijn onderzocht zoals de klinische gezondheid en de technisch prestaties werden niet of nauwelijks beïnvloed door het vloertype.

In mijn brief aan uw Kamer van januari jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 942) heb ik aangegeven niet voornemens te zijn om een verplichting op te leggen voor rubbermatten en hiermee verder te gaan dan de Europese kalverrichtlijn. Er is inmiddels wel een subsidieregeling voor de aanschaf van alternatieve vloeren (zie ook mijn antwoord op vraag 348). Hoeveel kalverhouders hieraan gaan deelnemen is nog niet bekend en daarom kan ik ook nog niets zeggen over het aantal dieren dat op deze nieuwe vloeren gehouden gaat worden.

344. Hoeveel kalveren staan op vloeren die hen niet of minder beschadigen, als rubber vloeren, hoeveel kalverhouders betreft dat en welk percentage van de kalverhouders is dat?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 343.

345. Kunt u een overzicht geven van de aantallen, de leeftijd(sklasse) en de herkomstlanden van in Nederland voor de vleeskalverhouderij ingevoerde kalveren over de afgelopen vier jaar en het eerste half jaar van 2018?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 175.

346. Klopt het dat u voor de jaren 2015 tot en met 2020 € 10 miljoen heeft uitgetrokken uit de EU-plattelandsgelden voor de kalversector om hen te compenseren in de fors mindere inkomenssteun die veel kalverhouders gaan ontvangen vanwege het in de komende jaren vervangen van de Europese slachtpremie voor kalveren voor een hectarepremie, gaat het om € 10 miljoen per jaar of € 10 miljoen in totaal voor de periode 2015 tot en met 2020?

Antwoord

Ja dat klopt, het betreft hier € 10 miljoen per jaar, in totaal € 50 miljoen.

347. Hoeveel bedroeg de slachtpremie voor kalveren in 2014, hoeveel bedraagt de slachtpremie nu, en wanneer is deze volledig vervangen door een hectarepremie?

Antwoord

De laatste betalingen in het kader van de slachtpremie zijn gedaan in 2010. Vanaf dat jaar is de slachtpremie opgegaan in de ontkoppelde directe inkomenssteun. De slachtpremie bestond in 2014 derhalve niet meer en dat is nog steeds het geval.

348. Kunt u voor 2015 t/m de eerste helft van 2018 gedetailleerd aangeven waar de voor de kalversector bestemde gelden uit de plattelandsgelden ter compensatie aan uitgegeven zijn en hoe deze uitgaven volgens u aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen bijdragen?

Antwoord

In december 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van EZ besloten een kwaliteitsregeling voor de kalversector open te stellen. De subsidie is een stimulans voor de deelname aan een nieuw, vrijwillig kwaliteitssysteem. De voorschriften in dit kwaliteitssysteem zijn onder andere gericht op het terugdringen van het antibioticagebruik en op samenwerking en transparantie in de keten in Nederland. Deze maatregelen moeten bijdragen aan de gezondheid en het welzijn van het dier, aan de kwaliteit van het eindproduct (kalfsvlees) en aan de gezondheid van de mens. Met de vrijwillige kwaliteitsregeling en de eigen inspanningen moet de sector in staat zijn haar toekomstbestendigheid te verzekeren. Hiervoor is het van belang om de transparantie te vergroten op het gebied van diergezondheid en welzijn van het kalf vanaf het melkveebedrijf tot aan de slacht en vice versa. Dit betekent dat het kwaliteitssysteem ook voorschriften bevat gericht op een goed werkend keteninformatiesysteem. Hierdoor krijgt de keten van melkveehouder tot en met de kalverhouder meer inzicht in de achtergrond en prestaties van de kalveren. Met deze informatie kan de kalverhouder in samenwerking met de melkveehouderij zijn opvang en gezondheidszorg van de kalveren gerichter uitvoeren en zo het antibioticagebruik verlagen.

Het plafondbedrag voor deze kwaliteitsregeling bedraagt € 30 miljoen (100% EU-middelen) gedurende een periode van 5 jaar. Bijna 1.700 landbouwers doen mee aan de kwaliteitsregeling Kalveren. De vergoeding die zij ontvangen betreft de kosten verbonden aan de certificering. De vergoeding is achteraf. De regeling is opengesteld in 2017 en in 2018 en zal in 2019 nogmaals worden opengesteld. Per 1 juli 2018 is er voor deze regeling € 3,6 miljoen gedeclareerd bij de EU en is er voor € 22,5 miljoen verplichtingen aangegaan.

349. Kunt u voor 2019 gedetailleerd en voor 2020 globaal aangeven wat de plannen zijn voor besteding van de voor de kalversector bestemde gelden en hoe deze uitgaven volgens u bijdragen aan systeeminnovaties en verduurzaming van de kalfsvleesketen?

Antwoord

De kwaliteitsregeling loopt door in 2019 en 2020, zie ook mijn antwoord op vraag 348

Tevens is er in juni 2018 een investeringsregeling voor de kalversector vastgesteld. Hiervoor is € 15 miljoen (100% EU-middelen) beschikbaar. Deze regeling is op dit moment (oktober 2018) opengesteld en zal in 2019 nog een keer worden opengesteld. Op dit moment is het nog niet bekend hoeveel aanvragen er zijn er hoeveel hieraan besteed gaat worden.

De fysieke investeringen zijn primair bedoeld om innovatie en modernisering in de primaire sector te bevorderen, en niet voor uitvoering van reguliere bedrijfsactiviteiten. Het betreft hier vooral situaties waar steun voor fysieke investeringen de toepassing van innovatie en modernisering op grote schaal zal versnellen. De subsidie is een stimulans voor vleeskalverhouders om investeringen te doen in het realiseren van welzijnsvriendelijke stalvloeren en in ammoniareducerende systemen in vleeskalverstallen.

Van de € 50 miljoen is nog € 5 miljoen beschikbaar, hierover ben ik nog in gesprek met de kalversector.

350. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verhogen van de stahoogte voor runderen, waaronder kalveren van enkele weken oud, gelet op het voornemen van de Nederlandse overheid om per 1 januari 2018 uit te gaan van 15 cm boven de schouder van het rund en per 1 januari 2019 van 20 cm, wat is het exacte voornemen en in welk document staat dat en hoe staat het met de uitvoering?

Antwoord

De voorgenomen invulling van de Europese norm voor de stahoogtes voor diverse diersoorten is bij de EC genotificeerd. In reactie daarop heeft de EC in het voorjaar van 2018 te kennen gegeven dat de voorgenomen invulling in strijd kan komen met het vrije verkeer van goederen. Naar aanleiding van de door de EC uitgebrachte bezwaren, is besloten de voorgestelde invulling niet vast te stellen. De NVWA zal dit jaar, in samenwerking met het Ministerie van LNV en de veesector, verkennen welke nieuwe afspraken gemaakt kunnen worden over de stahoogte en beladingsdichtheid van vee om nadere invulling te geven aan deze open normen van de Transportverordening.

351. Wanneer wordt de voorgenomen stahoogte voor runderen tijdens transport ingevoerd, of is deze reeds ingevoerd? Zo ja, welke hoogte betreft dit en waar is of wordt dit vastgelegd?

Antwoord

De vraag naar de termijn van invoering van nieuwe afspraken over stahoogte en beladingsdichtheid, maakt onderdeel uit van het overleg dat de NVWA samen met het Ministerie van LNV voert met de veesector. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 350.

352. Wordt de bepaling van de stahoogte voor runderen aan de orde gesteld in de Kamer, of wordt deze uitonderhandeld met de sector en vervolgens buiten de Kamer om in een Uitvoeringsregeling opgenomen?

Antwoord

Het gaat hier om de uitvoering van (Europese) wetgeving en het toezicht daarop. Over hoe deze uitvoering er uit komt te zien ten aanzien van stahoogte voor runderen, zal ik uw Kamer volgend voorjaar informeren. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 350.

353. Klopt het dat u voor het plan om het aantal keizersneden bij de runderen Belgisch Blauwen en Verbeterd roodbont terug te dringen naar 40 a 50% in 2030 of 2035 een bedrag van € 300.000 uittrekt? Zo nee, welke bijdrage gaat hier dan naartoe?

Antwoord

Voor het project Bewust Natuurlijk Luxe is inderdaad een bedrag van € 300.000 uitgetrokken waarvan het project van 2015 tot eind 2018 mede wordt gefinancierd. Voor raszuivere Belgisch Witblauw koeien wordt er gestreefd naar 60% natuurlijk afkalven in 2030. Voor Verbeterd Roodbont koeien wordt gestreefd naar 50% natuurlijk afkalven in 2035. WLR voert op dit moment een evaluatie uit naar de voortgang van het project zoals ook benoemd in mijn antwoord op vraag 311.

354. Hoeveel Belgisch Blauwen en Verbeterd roodbont runderen zijn er in Nederland, hoeveel kalveren worden er jaarlijks binnen deze sector geboren en welk percentage daarvan wordt geboren via een keizersnede?

Antwoord

Het totaal aantal raszuivere Belgisch Blauwe dieren was 12079 per 31 december 2017. Het totaal aantal Verbeterd Roodbonte dieren was 1550 per 31 december 2017 (aantallen inclusief stierkalveren, deels in de kalvermesterij). Zie verder het antwoord op vraag 311.

355. Kunt u een overzicht geven van de aantallen varkens die zijn getransporteerd, ingedeeld in biggen, gespeende biggen, vleesvarkens en fokzeugen en de landen waarheen deze dieren worden geëxporteerd, over de afgelopen vier jaar en het eerste halfjaar van 2018?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de doelen waarvoor de varkens gecertificeerd zijn, waarbij de term «erkende instanties» met name doelt op spermawincentra. De systemen van de NVWA zijn niet ingericht om eenvoudig een nadere uitsplitsing te maken.

Erkende Instanties België 2 2 1
Erkende Instanties Duitsland 67 2
Erkende Instanties Frankrijk 2
Erkende Instanties Hongarije 6
Erkende Instanties Singapore 18
Erkende Instanties Spanje 3
Erkende Instanties Verenigd Koninkrijk 1 1
Erkende Instanties Zwitserland 2
Totaal Erkende Instanties 230 8 5 6
Fokken Albanië 490
Fokken België 754.469 93.717 22.918 18.819 2.477
Fokken Bulgarije 21.423 1 1
Fokken Cyprus 6
Fokken Duitsland 4.305.244 783.047 117.974 88.070 8.735
Fokken Frankrijk 19.438 379 9 541 13
Fokken Griekenland 783 339 355 8
Fokken Hongarije 272.419 49.100 20.303 454 41
Fokken Ierland 32 56 25
Fokken Israël 142 193 165 187 129
Fokken Italië 232.656 10.215 4.532 1.262 19
Fokken Kroatië 112.333 9.110 960 12 2
Fokken Litouwen 41 45 33
Fokken Luxemburg 6.280
Fokken Oostenrijk 3.130 630
Fokken Polen 466.397 32.849 3.660 494 27
Fokken Portugal 474 2 7
Fokken Roemenië 238.498 19.415 4.000 1.734 2.196
Fokken Servië 650 6 14
Fokken Singapore 80 69 21 41
Fokken Slovenië 3.053
Fokken Slowakije 13.281 900
Fokken Spanje 346.304 35.761 936 2.240 991
Fokken Tsjechië 50.091 11.692 4 18 12
Fokken Verenigd Koninkrijk 28 67 133 75 43
Fokken Zwitserland 6 50
Totaal Breeding 6.846.871 1.047.485 176.713 114.113 14.757
Anders Denemarken 1
Totaal Anders 1
Productie/Mesten Albanië 1.350 1.460 600 2.575
Productie/Mesten België 97.384 792.121 874.145 963.563 518.396
Productie/Mesten Bosnië-Herzegovina 640 650 1.299 1.410
Productie/Mesten Bulgarije 7.315 1.600 6.120 9.783 4.850
Productie/Mesten Duitsland 370.146 3.860.019 4.804.019 4.960.622 2.394.528
Productie/Mesten Frankrijk 13.501 16.220 16.960 940
Productie/Mesten Griekenland 1.450
Productie/Mesten Hongarije 9.575 232.239 329.653 217.430 4.164
Productie/Mesten Italië 2.066 177.959 151.927 170.386 77.908
Productie/Mesten Kroatië 20.759 90.383 43.136 43.261 12.015
Productie/Mesten Luxemburg 9.072 42.378 36.173 23.363
Productie/Mesten Malta
Productie/Mesten Moldavië 5.355 9.450 4.800
Productie/Mesten Oostenrijk 4.803 16.265 28.336 14.932
Productie/Mesten Polen 19.007 414.265 311.402 210.123 76.573
Productie/Mesten Portugal 3.456 6.305
Productie/Mesten Roemenië 19.021 246.508 197.328 188.765 58.574
Productie/Mesten Servië 1.324 4.800 28.330
Productie/Mesten Slovenië 6.478 23.358 41.807 17.425
Productie/Mesten Slowakije 50 10.347 6.168 2.560 2.285
Productie/Mesten Spanje 2.038 532.031 244.388 355.436 600.993
Productie/Mesten Tsjechië 30.726 42.820 34.704 29.140
Totaal Productie/Mesten 551.457 6.442.451 7.112.099 7.290.605 3.842.651
Slacht Albanië 600
Slacht België 86.433 80.090 49.590 84.395 21.335
Slacht Duitsland 3.651.741 3.626.097 3.613.096 3.134.981 1.216.594
Slacht Frankrijk 31.452 19.971 16.602 38.001 17.320
Slacht Griekenland 740
Slacht Hongarije 5.649 3.605 295 781
Slacht Italië 86.158 124.897 90.800 80.541 28.876
Slacht Kroatië 102.485 174.712 149.677 116.823 36.580
Slacht Luxemburg 201 2.244 1.796 2.179
Slacht Polen 16.209 2.702 1.550
Slacht Portugal 38.811 48.375 25.161 4.986 1.015
Slacht Roemenië 398 1.450
Slacht Slovenië 102 750
Slacht Slowakije 1.790 1.985
Slacht Spanje 125.802 84.434 82.063 72.539 57.856
Slacht Tsjechië 6.421 686
Totaal Slacht 4.154.150 4.171.350 4.029.080 3.536.716 1.381.126
Grensverkeer Duitsland 147
Totaal Grensverkeer 147
Eindtotaal 11.583.581 11.661.294 11.317.892 10.941.440 5.238.540

356. Welke bestemmingen van de varkenstransporten van de afgelopen vier jaar en het eerste halfjaar van 2018 liggen binnen 8 uur / 500 km rijden en zijn volgens de Veetransportverordening kort transport?

357. Welke bestemmingen liggen verder weg en vallen onder de definitie van lange afstandstransporten?

Antwoord vragen 356 en 357

De landen of gebieden die binnen 8 uur zijn te bereiken, zijn België, Luxemburg, een deel van Duitsland, Noord-Frankrijk en Zuid-Denemarken. De overige bestemmingen kunnen niet binnen 8 uur bereikt worden. De overige bestemmingen vallen onder de definitie van lange afstandstransporten.

358. Wat zijn de redenen van het vervoer van varkens over lange afstanden (meer dan 8 uur/500 km) en welke aangrijpingspunten ziet u daarin om lange afstandstransporten terug te dringen?

Antwoord

Binnen de Europese interne markt kunnen varkens, met inachtneming van de Europese regels, naar alle EU-landen worden vervoerd. Dat betekent voor Nederlandse slachtvarkens soms vervoer van meer dan 8 uur of verder dan 500 kilometer. Ook buiten de EU is er vraag naar Nederlandse varkens (zie ook antwoord op vraag 207).

Ik verwijs u voor mijn inzet op het beperken van diertransport naar mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 919)

359. Wat is de stand van zaken van de verkenning naar het verder beperken van het vervoer van dieren die het kabinet in het regeerakkoord heeft aangekondigd?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 919).

360. Hoe staat het met het project Boars 2018, gericht op het bevorderen van stoppen met castratie en acceptatie van ongecastreerde beerbiggen en vlees van ongecastreerde varkens in andere EU-landen: wat is er afgelopen jaar gedaan, wat gebeurt er dit en komend jaar, hoe zit de financiering van afgelopen jaar en van dit en komend jaar in elkaar (wat draagt het bedrijfsleven bij, wat de overheid)?

Antwoord

In het afgelopen jaar, dit jaar en komende jaren wordt door Boars 2018 met name ingezet op het in andere lidstaten in Europa delen van de in Nederland opgedane kennis op het gebied van stoppen van castreren en het houden van intacte beren. Lopende activiteiten zijn onder andere inbreng in het Harmonisatieproject van de EU, het IPEMA Cost action onderzoeksnetwerk en internationale afstemming met Duitsland, Denemarken en België op het gebied van borging van de detectie van berengeur en het verdoofd castreren. Het nationale project Boars 2018 is onderdeel van de onderzoeksagenda varkenshouderij van de POV. Jaarlijks gaat het om een bedrag van € 60.000, waarbij in 2017 en 2018 het bedrijfsleven 40% voor zijn rekening neemt en de overheid 60%. In 2019 neemt het bedrijfsleven de helft van de kosten voor zijn rekening en de overheid de andere helft.

361. Hoe gaat de Verklaring van Brussel waarin Europese koepelorganisaties en stakeholders uit diverse EU-lidstaten toezeggen aan beëindiging van castratie te willen werken, nu verder, nu het dit jaar afkoopt en het beoogde resultaat nog niet bereikt is en komt er een nieuwe verklaring met nieuwe doelen en streefdata?

Antwoord

Het is duidelijk dat het beoogde resultaat eind 2018 nog niet bereikt zal zijn. Er wordt doorgewerkt aan het behalen van het gestelde doel om castratie verder uit te faseren en ngo’s en het internationale bedrijfsleven zijn in overleg om tot een nieuwe streefdatum te komen. Het probleem is dat de afzet van vlees van niet gecastreerde varkens een van de beperkende factoren is door het risico dat er vlees met berengeur op de markt komt.

362. Van hoeveel biggetjes wordt ieder jaar de staart gecoupeerd?

Antwoord

In de Nederlandse varkenshouderij wordt bij de meeste biggen het couperen van de staarten toegepast. Bedrijven die in concepten zoals het Beter Leven keurmerk 2 en 3 sterren of biologisch werken en leveren, waarin de meerkosten voor lange staarten vergoed worden, houden varkens met lange staarten.

363. Van hoeveel biggetjes wordt de staart niet gecoupeerd en is dit gerelateerd aan het stalsysteem? Zo ja, wel stalsysteem is dat?

Antwoord

Dit is een klein percentage en niet gerelateerd aan een stalsysteem. In ieder geval onder het Beter Leven keurmerk van 2 en 3 sterren en biologisch worden de staarten niet gecoupeerd. Staartbijten is een multifactorieel thema dat niet uitsluitend verband houdt met het type stalsysteem.

364. Hoe staat het met de uitvoering van de Verklaring van Dalfsen: wat is er het afgelopen jaar gedaan om te komen tot het stoppen met het couperen van staartjes en wat wordt er dit en komend jaar gedaan en hoe zit de financiering voor dit en komend jaar in elkaar (hoeveel betaalt de sector en hoeveel de overheid)?

Antwoord

In de verzamelbrief dierenwelzijn van 5 februari 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 942) is de stand van zaken rond het couperen van varkensstaarten gemeld aan uw Kamer. Verder is aan te geven dat afgelopen voorjaar het praktijknetwerk staarten met 15 varkenshouders van start is gegaan en dat eind oktober 2018 de nieuwe brochure hokverrijking uitgebracht wordt voor de varkenshouders. De checklist risicobeoordeling wordt nu in de praktijk getoetst op de bedrijven die meedoen aan het praktijknetwerk. Voor de financiering zijn afspraken gemaakt in het kader van de onderzoeksagenda varkenshouderij, waarin onderzoek en innovatie op gezondheid- en welzijnsdossiers samengebracht zijn. De sector neemt 50% van de totale kosten voor zijn rekening. Voor de bekostiging verwijs ik u ook naar mijn antwoord op de vragen 121 t/m 126.

365. Hoe staat het met het opstellen van een checklist waarmee varkenshouders kunnen inventariseren welke risico’s er op hun bedrijf zijn op staartbijten?

Antwoord

De WUR heeft dit jaar een checklist opgesteld die nu binnen het praktijknetwerk staarten wordt toegepast om ervaring op te doen.

366. Gaat u het gebruik van een dergelijke checklist waarmee varkenshouders kunnen inventariseren welke risico’s er op hun bedrijf zijn op staart bijten, verplichten en gaat u het aanpakken van geconstateerde tekortkomingen verplicht stellen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet en hoe bent u in dat geval voornemens het gebruik hiervan te bevorderen?

Antwoord

De varkenssector onderzoekt de mogelijkheden om de checklist een verplicht onderdeel te laten zijn van het kwaliteitssysteem Holland Varken, waarmee invulling gegeven wordt aan de Europese aanbeveling 2016/336 over het uitvoeren van een risicobeoordeling. De checklist geeft een algemeen beeld over het bedrijf met verbeterpunten voor gezondheid en welzijn voor de dieren.

367. Hebt u al een datum in het voorjaar van 2019 gepland waarop u met de varkenssector gaat praten over een datum waarop er een einde komt aan het routinematig couperen van varkensstaarten?

Antwoord

Hiervoor is nog geen datum gepland. Maar zoals toegezegd zal ik 2019 met de varkenssector in gesprek gaan over een met de sector over een reële einddatum om te stoppen met couperen.

368. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de in 2015 aangenomen motie van de leden Thieme en van Dekken waarin wordt verzocht aandacht te geven aan alternatieven voor CO2-bedwelming bij varkens, en als alternatieven reëel blijken te zijn, hierbij een termijn te stellen waarbinnen de CO2-bedwelming wordt uit gefaseerd (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 151 )?

Antwoord

Naar aanleiding van de motie Thieme en Van Dekken wordt binnen het topsectoronderzoek een project uitgevoerd. In dit onderzoek wordt meegenomen:

– de mogelijkheden om de negatieve effecten van CO2-bedwelming te verminderen;

– de mogelijkheden en effecten van andere gassamenstellingen of toevoegingen;

– de resultaten uit onderzoek in andere landen naar andere bedwelmingsmethoden (gasmengsels, LAPS, N2 in schuim);

– de mogelijkheden van minder stressvolle methoden van opdrijven bij elektrische bedwelming.

De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting voor het einde van dit jaar opgeleverd worden.

Een huidige reeds beschikbare alternatieve methode voor CO2-bedwelming is elektrische bedwelming. Deze heeft echter als nadeel dat relatief grote stress optreedt doordat de dieren individueel aangevoerd moeten worden bij het bedwelmingsapparaat. Zowel de elektrische- als gasbedwelming zijn op grond van de EU-verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden, toegelaten methodes. Deze methoden kunnen door een lidstaat niet zonder meer verboden worden.

369. Kunt u aangeven wat er naar aanleiding van de in 2015 aangenomen motie van de leden Thieme en van Dekken in gang is gezet en hoe het hiermee staat (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 151)?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 368.

370. Wanneer worden de resultaten van het onderzoeksproject ten aanzien van de uitvoering van de motie van de leden Thieme en Van Dekken over CO2-bedwelming bij varkens naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 151)?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 368.

371. Kunt u aangeven welke onderzoeken naar alternatieven voor CO2 bedwelming van varkens er in binnen- en buitenland lopen en wat de stand van zaken hiervan is?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 368.

372. Is er zicht op alternatieven voor CO2 bedwelming van varkens en binnen welke termijn deze ingevoerd zouden kunnen worden en wat weerhoudt de invoering?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 368.

373. Wat is de stand van zaken van het stoppen met het doden van eendagshaantjes?

Antwoord

Er zijn verschillende technieken in ontwikkeling in onder andere in Nederland en Duitsland waarmee het geslacht van het kuiken in het ei kan worden bepaald. Er is op dit moment echter nog geen praktijkrijpe methode beschikbaar. Een aantal methoden lijkt op niet al te lange termijn praktijkrijp te kunnen zijn. Naast de geslachtsbepaling worden in het Kipster-concept de leghaantjes afgemest en het vlees verkocht.

374. Kunt u aangeven hoeveel controles de NVWA de afgelopen vier jaar en de eerste helft van dit jaar gedaan heeft op «vangbeschadigingen» en sterfte bij pluimvee tijdens het vangen, tijdens transport en in het slachthuis, wat daarbij de bevindingen waren per diersoort (vleeskuikens, leghennen, kalkoenen, eenden, vermeerderingsdieren) en welke trend hierin zichtbaar is?

Antwoord

Sterfte bij pluimvee tijdens het vangen is niet bekend, aangezien dit niet wordt geregistreerd. Dode dieren mogen niet naar het slachthuis worden afgevoerd. In 2015 zijn 32 inspecties uitgevoerd tijdens het vangen van pluimvee (1 bij kalkoenen, 4 bij leghennen en 27 bij vleeskuikens), waarbij in totaal 2 overtredingen zijn geconstateerd. In 2017 zijn 65 inspecties uitgevoerd tijdens het vangen van vleeskuikens, waarbij in totaal 6 overtredingen zijn geconstateerd. Er is in beide gevallen geconstateerd dat het beoordelen van letsel bij een levend, nog gevederd dier lastig is. Het valt ook niet uit te sluiten dat de wijze van omgang met de dieren werd beïnvloed door de aanwezigheid van NVWA-inspecteurs. De gangbare controles op vangletsel op het slachthuis vinden plaats aan het einde van de slachtlijn bij de geplukte kip. De controles op vangletsel en DOA’s (dead on arrival) op de slachthuizen vinden plaats binnen het reguliere werk op het slachthuis.

Tot 2018 werd er risico gebaseerd toezicht gehouden op vangletsel. Wanneer de toezichthouder tijdens het lossen het vermoeden had dat er veel dieren met vangletsel aanwezig waren, werd een telling uitgevoerd. Zodoende is het aantal uitgevoerde tellingen tot 2018 niet bekend. Enkel het aantal overschrijdingen van de grenswaarde werd vastgelegd. Sinds het laatste kwartaal van 2017 wordt toezicht op vangletsel naast risico gebaseerd ook structureel in kaart gebracht. Hierbij wordt het aantal DOA’s per koppel geregistreerd. Een rapport van bevindingen (RvB) wordt opgemaakt bij hoge aantallen DOA’s waarbij kan worden aangetoond wat de oorzaak hiervan is.

In onderstaande tabellen staan de aantallen afwijkingen per jaar waarvoor een rapport van bevindingen is opgemaakt. Een rapport van bevindingen kan leiden tot een schriftelijke waarschuwing of een bestuurlijke boete.

2014 3 2
2015 13 29
2016 232 32
2017 250 16
2018 (t/m juni) 109 8

In 2014 is gestart met een nieuwe wijze van registreren, waardoor de aantallen voor dat jaar niet het hele jaar omvat. De controles op vangletsel op de slachthuizen zijn sinds 2016 geïntensiveerd.

Ook is er in de zomer van 2017 een periode intensiever gecontroleerd op vangletsel. Bij aanvang van deze periode bleek dat bij 45% van de geïnspecteerde koppels vleeskuikens het vangletsel

onder de interventiegrens lag. Aan het einde van de periode van intensiever handhaven was de naleving verbeterd tot 92%. De tendens is dat op vangletsel gerichte handhavingsacties leiden tot

een verbetering, in ieder geval op korte termijn. De sector staat voor de uitdaging om deze verbetering te continueren.

375. Welke onderzoeken naar preventie en bestrijding van bloedluis lopen er in Nederland, wat kosten ze, wie betalen het, wat hebben ze opgeleverd of gaan zij naar verwachting opleveren?

Antwoord

In Nederland loopt sinds dit jaar een MIP (maatschappelijk innovatieprogramma) over vogelmijt (of bloedluis), met als titel «MIP Aanpak van vogelmijt bij pluimvee», in het kader van Topsector AF. Het MIP wordt door het Ministerie van LNV, de provincie Gelderland, de gemeenten in de Food Valley en diverse organisaties en bedrijven uit de pluimveesector gefinancierd en loopt t/m 2019. Dit onderzoeksproject heeft als doel een effectieve aanpak van het vogelmijtprobleem, waarbij enerzijds een gestructureerde aanpak voorgestaan wordt met nadruk op preventieve maatregelen en anderzijds een overzicht en richtlijn verstrekt worden voor het verantwoord gebruik van middelen tegen vogelmijt.

376. Kunt u een overzicht geven van wat er aan onderzoek naar bloedluis in het buitenland loopt?

Antwoord

Het onderzoek naar bloedluis in Europa (waaronder Nederland) richt zich op een aantal aspecten:

– onderzoek naar chemische en biologische (roofmijt, vaccins en pathogene schimmels) bestrijdingsmaatregelen van bloedluis. Er lopen onderzoeksprojecten hiernaar in Nederland, België, Frankrijk, Spanje, Italië, Polen en Tsjechië;

– onderzoek naar (automatische) monitoring en beslismodellen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in Nederland;

– onderzoek van overdracht van ziekten op mens en dier door de bloedluis. Onderzoek hiernaar wordt uitgevoerd in Nederland, Griekenland en Noorwegen;

– onderzoek van overdracht van bloedluis in de keten in Verenigd Koninkrijk.

377. In hoeverre worden de binnen- en buitenlandse onderzoeken naar preventie en bestrijding van bloedluis gecoördineerd en afgestemd?

Antwoord

Wat betreft de coördinatie en afstemming tussen binnen- en buitenlandse onderzoekprogramma’s is er een COST-action (Cooperation in Science and Technology) COREMI (Control of Red Mites) die onderzoekers en bedrijfsleven bij elkaar brengt om elkaar te informeren over het vogelmijtprobleem en het zoeken naar oplossingen voor preventie en control. Een COST-action is een EU-netwerk van onderzoekers met als doel de nationaal gefinancierde onderzoeksprogramma’s op elkaar af te stemmen. COREMI is een Europees Horizon 2020-programma. In COREMI stemmen onderzoekers hun werk op elkaar af. Dit heeft onder andere geleid tot een gezamenlijk onderzoek vanuit verschillende lidstaten naar een geïntegreerde aanpak van de bloedluis.

378. Wat is, gelet op wat er nu al gebeurt c.q. onderzocht wordt, het perspectief op een effectieve en efficiënte aanpak van bloedluis en wat kan de overheid doen om een dergelijke, liefst preventieve c.q. zo milieuvriendelijk mogelijke aanpak, te stimuleren?

Antwoord

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 375 levert de overheid een financiële bijdrage om te komen tot een effectieve aanpak van vogelmijt met de nadruk op preventieve maatregelen.

379. Welke bedwelmingsmethoden zijn er voor pluimvee momenteel in gebruik?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 220.

380. Kunt u over de afgelopen vier jaar aangeven hoeveel pluimveeslachterijen er waren, en hoeveel er waterbadbedwelming, meerfasen CO2-bedwelming, gasbedwelming of nog weer andere methoden gebruikten?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 220.

381. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling uit de Nota dierenwelzijn uit 2007 dat binnen 15 jaar de stallen zodanig zijn dat geen ingrepen meer nodig zijn (Kamerstuk 28 286, nr. 76)?

Antwoord

Er is sinds 2007 veel onderzoek verricht naar nieuwe stalsystemen waarbij het welzijn en de gezondheid van het dier, de veehouder met een goed verdienmodel en goede arbeidsomstandigheden en de omgeving (milieu) centraal staan (rapporten: Varkansen, Kracht van Koeien en Houden van Hennen). Dat heeft geleid tot nieuwe innovatieve houderijconcepten zoals de vrijloopstal, de Kipster en het rondeel en ontwikkelingen als de Pro Dromi kraamhok bij varkens. In deze nieuwe stalconcepten kunnen een aantal ingrepen achterwege gelaten worden. Daarnaast zijn een aantal ingrepen verboden. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 389.

382. Is er een afname van het aantal pluimveeslachterijen dat de waterbadbedwelming gebruikt?

Antwoord

Er is de laatste jaren geen afname van het aantal slachthuizen dat gebruik maakt van waterbadbedwelming.

383. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling uit de Nota dierenwelzijn uit 2007 dat binnen 15 jaar transport van slachtvee over lange afstand niet meer plaatsvindt (Kamerstuk 28 286, nr. 76)?

Antwoord

De doelstelling blijft overeind. Ik verwijs u naar mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 919). Hiervoor is een aanpassing nodig van de Europese Transportverordening.

De inzet op het verbeteren en aanscherpen van de Transportverordening doe ik via het signaleren van knelpunten in het EU-platform voor dierenwelzijn, via het netwerk van de National Contact Points Transport en door samen met mijn collega’s uit de verklaring van Vught druk uit te blijven oefenen op de EC. Dit zijn acties gericht op de nieuwe zittingstermijn van de EC, aangezien zij heeft aangegeven in de huidige zittingsperiode (tot medio 2019) de focus te leggen op verbetering van de naleving en handhaving.

384. Op welke wijze zou de overheid en/of het bedrijfsleven het uitfaseren van de waterbadbedwelmingsmethode bij het slachten van kippen kunnen stimuleren en versnellen?

Antwoord

De mogelijkheden hiertoe zijn beperkt aangezien waterbadbedwelming een volgens de Europese regelgeving toegestane methode is. De methode wordt voornamelijk nog toegepast in kleinere slachthuizen en ten behoeve van rituele slacht.

385. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling uit de Nota dierenwelzijn uit 2007 dat binnen 15 jaar landbouwdieren in principe zichtbaar zijn voor burgers, ofwel in het landschap, ofwel op het bedrijf waarbij maatschappelijke transparantie de norm is bij het houden van dieren opdat de burger als consument zijn verantwoordelijkheid kan nemen bij de aanschaf van dierlijke producten (Kamerstuk 28 286, nr. 76)?

Antwoord

Transparantie is van belang zodat een consument bewust een keuze kan maken. Dat vind ik ook van belang zoals ook aangegeven in mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991), want ook de consument heeft een verantwoordelijkheid als het gaat om het welzijn van dieren. Het maken van een bewuste keuze kan hij of zij doen op basis van productinformatie (zie ook mijn antwoord op vraag 386). Daarnaast hebben veehouders, soms in samenwerking met de retail, de afgelopen jaren de stap gemaakt naar transparantie door onder andere zichtstallen, open dagen en innovatieve stallen waar burgers en consumenten kunnen kijken, zoals de rondeelstal of de Kipsterstal.

386. Welke onderzoeken naar de mogelijkheden om ingrepen die routinematig bij pluimvee, zoals het verwijderen van de achterste tenen en sporen bij hanen uit de fokkerij, achterwege te laten, lopen momenteel en welke onderzoeken zijn de afgelopen tien jaar uitgevoerd?

Antwoord

Ik verwijs hiervoor naar het evaluatierapport van WLR dat de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee heeft aangeboden17. Daarnaast loopt er momenteel onderzoek naar het achterwege laten van ingrepen bij hanen en hennen in de vermeerderingssector bij zowel reguliere als trager groeiende rassen.

387. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling uit de Nota dierenwelzijn uit 2007 dat binnen 15 jaar consumenten beschikken over voldoende kennis, informatie en ondersteuning om in redelijkheid een afweging te kunnen maken bij hun aankoop van dierlijke producten wat dierenwelzijn betreft (Kamerstuk 28 286, nr. 76)?

Antwoord

Deze doelstelling is behaald. De consument kan aan de hand van het etiket en een keurmerk op de verpakking informatie verkrijgen over het dierenwelzijn van de dieren die het product leveren. Op de site van het Voedingscentrum is een overzicht te vinden van alle keurmerken op het gebied van dierenwelzijn18.

388. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ambitie zoals beschreven in de Nota dierenwelzijn uit 2007 dat de intensieve veehouderij «de komende jaren» inzet op het gebruik van meer robuuste dieren (dit zijn dieren die o.a. fysiek gezond zijn en niet eenzijdig zijn geselecteerd op groei en productie, waardoor zij last van hun poten krijgen) en wat is hiervan terechtgekomen (Kamerstuk 28 286, nr. 76)?

Antwoord

De sectoren hebben hier afgelopen jaren zeker aandacht voor gehad. In de vleeskuikenhouderij wordt steeds meer gebruik gemaakt van traag groeiende en meer robuuste rassen. Het gaat om ongeveer 30 procent van alle vleeskuikens. Bij kalkoenen wordt geëxperimenteerd met meer robuuste rassen onder het Beter Leven keurmerk. Bij de varkenshouderij zijn er maar een beperkt aantal fokkerijorganisaties die werken in een internationale context, waardoor de sturing vanuit Nederland op robuustere rassen en eigenschappen moeilijk is. In het plan van aanpak bigvitaliteit is ook aandacht voor de fokkerij, waarbij de selectiedoelen onder andere zijn gericht op toomgrootte, bigvitaliteit en bigoverleving.

389. Bent u van plan om mogelijkheden waardoor deze ingrepen achterwege kunnen worden gelaten te stimuleren? Zo ja, hoe?

Antwoord

Het streven is om het aantal ingrepen zoveel mogelijk te beperken. Dat was ook een speerpunt uit de beleidsbrief dierenwelzijn uit 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 651). Inmiddels zijn diverse ingrepen verboden, zoals het verwijderen van sporen bij hanen, het dubben van kammen bij bruine hanen, leewieken, neusringen bij mannelijke varkens en het verwijderen van bijklauwtjes bij honden. Op korte termijn komen daar nog het vriesbranden van melkvee en het snavelbehandelen van legpluimvee en reguliere vleeskuikenmoederdieren bij. Sommige ingrepen kunnen nog niet achterwege gelaten worden zonder dat dat welzijnsschade meebrengt, zoals het couperen van biggenstaarten (staartbijten) en het verwijderen van achtertenen bij hanen in de vleesvermeerderingssector. De sector werkt hier aan het uitfaseren en wordt daarbij financieel ondersteund door het Ministerie van LNV.

390. Wat is er terechtgekomen van de ambitie zoals geformuleerd in de Nota dierenwelzijn uit 2007 waarin staat dat de overheid zich inzet voor een aanscherping van de Transportverordening «bij de eerstvolgende evaluatie (transportcondities op de wagen en transportduur)», welke inzet heeft de overheid sindsdien gepleegd en wat is de stand van zaken (Kamerstuk 28 286, nr. 76)?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 383.

391. Welke onderzoeken naar de mogelijkheden om bij vleeskuikenouderdieren het onthouden van voer overbodig te maken, lopen momenteel en welke onderzoeken hiernaar zijn de afgelopen tien jaar uitgevoerd?

Antwoord

Binnen de PPS Breeders in Balance gaat een proef starten naar beperkte voergift en mogelijke oplossingen hiervoor.

Zowel in Nederland als internationaal zijn diverse experimenten uitgevoerd waarbij naar de samenstelling van het voer gekeken is en hoe dit effect heeft op onder andere het gedrag. Daarnaast worden er ook onderzoeken gedaan waarbij het voer wordt verdund, waardoor de symptomen van honger worden verminderd. In het buitenland wordt daarnaast onderzoek gedaan naar het zogenaamde skip-a-day voerregime, maar dit is voor Nederland niet relevant omdat de dieren hier wel dagelijks worden gevoerd.

392. Wat is er terechtgekomen van de ambitie zoals geformuleerd in de Nota dierenwelzijn uit 2007 waarin staat dat de overheid zich op EU-niveau inzet voor Europese welzijnsregeling voor (opfok) vleeskuikenouderdieren, kalkoenen, nertsen en konijnen, welke inzet heeft de overheid sindsdien gepleegd en wat is de stand van zaken (Kamerstuk 28 286, nr. 76)?

Antwoord

In de afgelopen jaren hebben voorgaande bewindslieden voor Landbouw bij de EC en de EU-lidstaten gepleit voor specifieke EU-regelgeving voor vleeskuikenouderdieren, kalkoenen, konijnen en nertsen. Dit is onder meer schriftelijk gebeurd via een brief, gevoegd bij brief van 3 oktober 2011 aan uw Kamer (Kamerstuk 21 501-32, nr. 526). Ook in de gemeenschappelijke Verklaring van Vught (december 2014) heeft Nederland, samen met Duitsland en Denemarken, aangegeven dat het nodig is om specifieke EU-dierenwelzijnsregelgeving te overwegen, voor kalkoenen, konijnen, vleeskuikenouderdieren en opfokleghennen. De EC heeft, ook in reactie op uit de Verklaring van Vught voortvloeiende position papers, aangegeven te focussen op betere uitvoering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving – inclusief de algemene dierenwelzijnsrichtlijn 98/58/EG voor landbouwhuisdieren – en afronding van de actiepunten uit het EU-strategiedocument dierenwelzijn 2012–2015, voordat zij eventuele wijzigingen qua regelgeving overweegt. De Commissie heeft afgelopen jaar een inventarisatie-onderzoek gedaan naar productie en welzijn van konijnen in de Europese commerciële konijnenhouderij. Zij ziet op basis van dit onderzoek echter geen aanleiding om specifieke EU-welzijnsregelgeving voor de commerciële konijnenhouderij voor te bereiden.

393. Bent u van plan om mogelijkheden waardoor het onthouden van voer bij vleeskuikenouderdieren achterwege kan worden gelaten, zoals het gebruik van trager groeiende dieren, te stimuleren? Zo ja, hoe?

Antwoord

Er moet telkens een afweging worden gemaakt tussen het beperken in voer en de nadelige welzijnseffecten die optreden als gevolg van overgewicht wanneer er onbeperkt wordt gevoerd. Ik overleg regelmatig met de sector om te proberen een oplossing voor dit vraagstuk te vinden waarbij zo goed mogelijk tegemoet wordt gekomen aan het welzijn van de vleeskuikenouderdieren. Er loopt op dit moment binnen de PPS Breeders in Balance onderzoek op dit gebied.

394. Wordt er geld overgeheveld van de Topsector Agri&Food, zodat er geld beschikbaar komt voor beleidsondersteunend onderzoek voor Innovatie&Duurzaamheid voor de veehouderij? Hoeveel geld is er in 2019 beschikbaar voor het uitvoeren van beleidsondersteunend onderzoek?

Antwoord

Het Ministerie van LNV ondersteunt de Topsector AF met onderzoekscapaciteit voor WR. Dit is onderdeel van de jaarlijkse subsidieverlening en in overeenstemming met de afspraken in het Nationale Innovatiecontract 2018–2019. Hiermee kan WR PPS’en realiseren waarmee wordt bijgedragen aan de Kennis- en Innovatieagenda van de topsector. Deze agenda is opgesteld in gezamenlijk overleg met bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid. Binnen de topsector wordt ook beleidsrelevant publiek-privaat georganiseerd onderzoek uitgevoerd onder andere ten behoeve van verduurzaming van de veehouderij.

Voor onderzoek ten behoeve van beleidsontwikkeling, beantwoording van Kamervragen en politieke besluitvorming is in 2019 ca. € 20 miljoen beschikbaar.

395. Zijn er met betrekking tot de onthouding van water bij vleeskuikenouderdieren in de afgelopen vier jaar en dit jaar overtredingen vastgesteld door de NVWA? In hoeveel gevallen leidde dit tot sancties en welke waren dit?

Antwoord

De NVWA heeft sinds 2015 de controle van de bedrijven die vleeskuikenouderdieren houden overgenomen van de productschappen. In de jaren 2015 tot en met 2017 zijn alle bedrijven in Nederland gecontroleerd. In totaal zijn er 245 controles uitgevoerd. Bij 183 controles werden er tekortkomingen geconstateerd. De meest voorkomende tekortkomingen waren de afwezigheid van zitstokken en het niet permanent verstrekken van drinkwater en/of voer.

Permanente aanwezigheid van drinkwater en voer is geen wettelijke eis. De pluimveesector acht aanwezigheid van zitstokken in geval van beschikbaarheid van andersoortige verhogingen in de stal niet noodzakelijk. In de afgelopen jaren is onderzoek uitgevoerd betreffende deze huisvestings- en verzorgingsaspecten bij vleeskuikenouderdieren.

396. Hoe wordt het beleid ten aanzien van de veehouderij verbonden en geïntegreerd met het voedselbeleid?

Antwoord

In het kader van de LNV-visie heb ik aangekondigd medio 2019 afspraken te willen maken over de resultaten die de komende jaren bereikt moeten worden en welke inzet dat van eenieder vraagt. In de ketens zijn afgelopen jaren nieuwe concepten en initiatieven ontstaan, maar producenten van duurzamere dierlijke producten en inkopers van dierlijke producten zoals de voedingsmiddelenindustrie, retail, horeca en cateraars kunnen elkaar niet altijd vinden. Sinds 2016 ondersteunt mijn ministerie daarom activiteiten van het netwerk MeatNL. Het doel van MeatNL is om de ontwikkeling van duurzame concepten te versnellen en de afzet hiervan te vergroten door o.a. bedrijven met elkaar in contact te brengen.

In de komende periode vraag ik nog meer inzet van de inkopers van dierlijke producten om te verkennen hoe zij kunnen zorgen voor een groter aanbod van duurzamer geproduceerde producten in hun (Nederlandse) assortiment. Daarbij is een voorwaarde dat boeren voor de investeringen in duurzaamheid een redelijke vergoeding ontvangen. Om de consument te bewegen te kiezen voor duurzamer geproduceerd vlees, heeft de consument (meer) informatie nodig. Hierin wordt onder andere voorzien door het Voedingscentrum. Maar ook duurzaamheidskeurmerken spelen hierin een rol. Om de effectiviteit van dit informatiehulpmiddel te vergroten, wordt in opdracht van mijn ministerie door Milieu Centraal een (tweede) benchmark duurzaamheidskeurmerken uitgevoerd. Het resultaat van die tweede benchmark zal begin volgend jaar gepubliceerd worden.

397. Wordt ervoor gewaakt dat beleid ten aanzien van maatregelen op het gebied van milieu en klimaat niet ten koste gaan van het verbeteren van dierenwelzijn en wordt er een geïntegreerd beleid op het gebied van duurzaamheid (inclusief dierenwelzijn) gevoerd en wordt dit ook doorvertaald naar provinciaal beleid?

Antwoord

Zoals ik in mijn LNV-visie heb aangegeven zal ik beleidsvoornemens, plannen en andere voorstellen toetsen aan de negen criteria van de meetlat. Daarin is het belang van dierenwelzijn en diergezondheid opgenomen. Hierbij kunnen zich dilemma’s voordoen waarbij de verschillende belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen en keuzes moeten worden gemaakt. Het dierwelzijnsbeleid is primair rijksbeleid. Het is aan de provincies om dit mee te wegen bij het provinciale beleid.

398. Hoeveel vleeskuikens hadden in 2017, bij het bepalen van voetzoollaesie in het kader van de Europese welzijnverordening vleeskuikens 2007/43/EG bij maximale hokbezettting, een score tussen de 80 en 120, hoeveel koppels hadden een score van meer dan 120, hebben alle bedrijven die een score van meer dan 80 hadden ook daadwerkelijk een verbeterplan ingestuurd, wat is de verdere procedure die deze bedrijven moeten doorlopen en hoeveel bedrijven zijn daadwerkelijk gedwongen om een lagere bezetting te handhaven en voor hoeveel opeenvolgende koppels gold deze sanctie?

Antwoord

71 Bedrijven hadden in 2017 een gemiddelde score hoger dan 80. Deze bedrijven hebben per brief een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom (LOD) ontvangen. Van de 71 bedrijven hebben 13 bedrijven daarop niet gereageerd. Deze bedrijven hebben een LOD opgelegd gekregen. Hierop hebben 10 bedrijven alsnog gereageerd. Drie bedrijven hebben helemaal niet gereageerd. Bij deze bedrijven wordt de opgelegde dwangsom verbeurd.

Zes van de 71 bedrijven hadden een gemiddelde score hoger dan 120 punten. Naast het insturen van een verbeterplan moesten zij ook hun bezettingscategorie verlagen. Dit is door vijf bedrijven op tijd gedaan. Het zesde bedrijf heeft een LOD ontvangen en heeft daarna alsnog de bezetting verlaagd.

Het voldoen aan de eisen uit het Besluit en de Regeling houders van dieren is een voorwaarde voor het mogen houden van vleeskuikens met een bepaalde bezettingsdichtheid. Wanneer niet aan de voorwaarden wordt voldaan, moeten de dieren in een lagere bezettingscategorie worden gehouden (en dient aan de voorwaarden voor die categorie te worden voldaan). De verlaagde bezetting moet in stand worden gehouden gedurende de rest van het kalenderjaar.

Voor het niet indienen van een verbeterplan en voor het niet verlagen van de bezetting kan een LOD worden opgelegd.

399. Op basis van welke regelingen ontvangt de Nederlandse varkenshouderij subsidies, directe betalingen, bijdragen aan promotiecampagnes of andere vormen van steun zoals fiscale regelingen of kortingen, wat is (per regeling of andere vorm van steun) het doel, hoe wordt (per regeling of andere vorm van steun) bepaald hoe hoog de bijdrage is, wat is in de afgelopen vijf jaar (per regeling of andere vorm van steun) de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn hierbij (per regeling of andere vorm van steun), de voorwaarden?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 114.

400. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de varkenshouderij vanuit de begroting van het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Over de genoemde jaren is via de departementale jaarverslagen verantwoording afgelegd over de uitvoering van het beleid. Uw kamer heeft naar aanleiding hiervan schriftelijk en mondeling vragen gesteld en deze zijn door mijn ambtsvoorgangers beantwoord (Kamerstukken 34 950 XIII 1, 3, 4, 7, 8, 10, 11, 12 19; 34 725 XIII 1, 3, 4, 6, 20; 34 475 XIII 1, 3, 4, 6; 34 200 XIII 1, 3, 4; 33 930 XIII 1, 2, 3, 7, 20, 21)

Tevens verwijs ik u naar mijn antwoord op de eerdere vragen 121 – 133.

Voorts wijs ik op de voorgenomen beleidsdoorlichting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van begrotingsartikel 6: Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de onderzoeksopzet van de beleidsdoorlichting (Kamerstuk 31 104, nr. 4). Ook zijn daarover Kamervragen beantwoord (Kamerstuk 31 104, nr. 4).

401. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de melkveehouderij vanuit de begroting van het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 400.

402. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de kalverhouderij vanuit de begroting van het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 400.

403. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de pluimveehouderij vanuit de begroting van het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 400.

404. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de eendenhouderij vanuit de begroting van het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 400.

405. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de kalkoenenhouderij vanuit de begroting van het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 400.

406. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het doel om te stoppen met het doden van haantjes?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 373.

407. Hoeveel van de leghennen zijn gehuisvest in het verrijkte kooi-stalsysteem?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 160.

408. Wat is de reden dat de leghennen buiten Nederland worden geslacht en hoelang is de transportduur naar deze landen?

Antwoord

Er zijn in Nederland twee slachthuizen die leghennen kunnen slachten. De overige Nederlandse pluimveeslachthuizen zijn ingericht voor de slacht van vleeskuikens. De capaciteit is daardoor beperkt. Voor de transportduur verwijs ik u naar de bijlage van mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 919).

409. Wat betreft de stallen met de in de EU hoogst toegestane dichtheid van 42 kg/m2, hoe vaak heeft u deze de afgelopen vijf jaar gecontroleerd, hoe vaak heeft er in de afgelopen vijf jaar controle plaatsgevonden op de luchtkwaliteit in deze stallen, op o.a. zuurstof, CO2, ammoniak, stof en temperatuur en hoe verhouden deze aantallen en concentraties zich tot de minimumvoorschriften in de EU-Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007?

Antwoord

De luchtcirculatie, het stofgehalte van de lucht, de temperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de gasconcentraties in de omgeving van het dier mogen niet schadelijk zijn voor het dier (art 2.5. lid 4 Besluit houders van dieren). Specifieke normen voor stofgehalte en zuurstofconcentratie zijn niet opgenomen in wet- en regelgeving. Tijdens controles bij vleeskuikens wordt, indien daar aanleiding toe bestaat, het koolstofdioxide en/of het ammoniakgehalte gemeten. Tevens vindt, indien daar aanleiding toe is, een controle met betrekking tot de binnentemperatuur plaats. Richtlijn 2007/43/EG, Bijlage II lid 3.b stelt dat de binnentemperatuur de buitentemperatuur met niet meer dan 3°C mag overschrijden, wanneer het buiten in de schaduw warmer is dan 30°C. In bijgevoegd overzicht is aangegeven hoe vaak in de periode 2014 t/m 2018 tijdens inspecties een controle is uitgevoerd ten aanzien van de kooldioxide en ammoniak. In 2018 zijn naar aanleiding van meldingen 2 controles bij vleeskuikens uitgevoerd omtrent de temperatuur in de stal. Deze controles zijn akkoord bevonden.

Aantal inspecties koolstofdioxide (CO2) 10 42 41 44 75
Niet akkoord 0 4 5 4 9
Aantal inspecties ammoniak 10 42 41 44 75
Niet akkoord 0 0 0 4 5

410. Is er over de afgelopen vijf jaar een trend zichtbaar dat de vleeskalveren over steeds grotere afstanden worden getransporteerd en kunt u de cijfers geven van aantallen kalveren en transportafstanden over de afgelopen vijf jaar?

Antwoord

Voor wat betreft de herkomstlanden van kalveren die in de vleeskalverhouderij worden gehouden verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 345.

411. Hoe worden de vissen in aquacultuurbedrijven gehouden, waaronder de dichtheid?

Antwoord

In Nederland wordt vissen gekweekt in recirculatiesystemen(RAS). In deze systemen wordt het water gefilterd en hergebruikt. De waterkwaliteit in RAS systemen wordt steeds gecontroleerd en bewaakt om zo de waterkwaliteitscriteria, die in eerdere onderzoeken zijn vastgesteld, optimaal te houden. Ik verwijs u tevens naar mijn antwoord op vraag 65. De dichtheid tijdens de kweek is afhankelijk van de vissoorten en varieert tijdens de opkweek tussen ca. 100 tot 350 kg/1.000 liter water.

412. Welke houderijsystemen voor eenden zijn er, welk percentage is gehuisvest in welk houderijsysteem?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 194.

413. Welke houderijsystemen voor herten zijn er en welk percentage is gehuisvest in welk houderijsysteem?

Antwoord

De vrouwelijke herten (hindes) staan met hun nakomelingen vanaf het voorjaar tot december in groepen (roedels) van ca. 50 dieren in weiden met een waterpoel. In de wintermaanden worden de vrouwelijke herten met hun nakomelingen in ruime stallen gehouden waarvan de zijmuren vaak zijn verlaagd waardoor de dieren naar buiten kunnen kijken en veel frisse lucht hebben.

De mannelijke herten worden het hele jaar in weiden met een waterpoel gehouden.

414. Welke houderijsystemen voor waterbuffels zijn er en welk percentage is gehuisvest in welk houderijsysteem?

Antwoord

Waterbuffels worden in Nederland gehouden in ligboxenstallen en potstallen. De meerderheid van de bedrijven houden buffels voor de melkproductie en een aantal waterbuffelhouderijen combineert melk- en vleesproductie.

415. Welke houderijsystemen voor struisvogels zijn er en welk percentage is gehuisvest in welk houderijsysteem?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 206.

416. Wat zijn de aantallen per diersoort die uit het buitenland komen om in Nederland te worden geslacht, zoals varkens uit Spanje, welke landen betreft dit (uitgesplitst per diersoort), wat is de transportduur en wat is de reden dat deze dieren in Nederland worden geslacht?

Antwoord

In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de import van voor slacht bestemde dieren. De overwegingen om deze dieren in Nederland te slachten zijn mij niet bekend.

België 31.379
Denemarken
Duitsland 11.029
Frankrijk 257
Luxemburg 13
Nederland 216
Tsjechië 27
Totaal per jaar 42.921
België 555.028
Duitsland 4.522
Frankrijk 5.878
Nederland 85
Totaal per jaar 565.513
België 1.337
Denemarken 80
Duitsland 5.425
Frankrijk 200
Verenigd Koninkrijk 1.224
Totaal per jaar 8.266
Belgie 40
Duitsland 414
Luxemburg 475
Totaal per jaar 929
België 28.282.139
Denemarken 3.617.628
Duitsland 249.075.054
Frankrijk 410.223
Nederland 266.260
Oostenrijk
Polen 77.760
Zweden 42.140
Zwitserland 10.800
Totaal per jaar 281.782.004

417. Wat zijn de sterftecijfers van varkens, leghennen, vleeskippen, runderen, konijnen, eenden, nertsen, geiten, vissen, schapen uitgesplitst naar het soort houderijsysteem?

Antwoord

De door u gevraagde cijfers per houderijsysteem heb ik niet tot mijn beschikking.

418. Wat zijn de sterftecijfers van varkens, leghennen, vleeskippen, runderen, konijnen, eenden, nertsen, geiten, vissen en schapen, uitgesplitst naar de levensfase van het dier (zoals sterfte in de eerste dagen na geboorte, sterfte na het spenen, etc.) en hoe is het verloop van deze cijfers over de afgelopen vijf jaar?

Antwoord

Ik heb geen overzicht van de sterftecijfers over de afgelopen vijf jaar uitgesplitst naar de door u gevraagde categorieën. De registratie van het aantal dieren, waaronder geboorte en sterfte, vindt zijn grondslag in de voorkoming van de verspreiding van dierziekten (I&R) en in het mestbeleid (Meststoffenwet). Hiervoor is het niet noodzakelijk om sterfte onder dieren uit te splitsen en te registreren naar levensfase. Sterftecijfers worden voor alle diersoorten op een verschillende manier bijgehouden. De cijfers die ik wel tot mijn beschikking heb (zie ook mijn antwoorden op vragen van lid Futselaar 2017–2018, nr. 208), zijn voor mij reden geweest om zorg voor jonge dieren een van de speerpunten van mijn beleid te maken. Ik verwijs u hiervoor naar mijn beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991).

419. Waarom wordt verwerkt pluimveebloedmeel geëxporteerd naar Zuid-Afrika en hoeveel betreft het?

Antwoord

Het product is grondstof voor de productie in Zuid Afrika van petfood, diervoeders en visvoer.

In de periode van mei 2017 tot nu is er 5.102 ton in 247 zendingen van dit product geëxporteerd naar Zuid Afrika. Van eerder zijn geen gegevens beschikbaar (Bron: NVWA, E-CertNL).

420. Welke eiwitgewassen voor menselijke consumptie worden in de door ons omringende landen geteeld, als België, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, en op welke oppervlakten? Hoeveel hiervan importeert Nederland? Indien u de informatie niet heeft, kunt u dan de informatie geven die u wel heeft?

Antwoord

Gegevens over welke gewassen in Europa geteeld worden, zijn te vinden op de website van Eurostat, het instituut voor statistische gegevens van de EU19.

Een van de datatabellen in Eurostat heeft betrekking op de teelt van «erwten, tuin- en veldbonen, niet-bittere lupinen, droge bonen, andere droge erwten, linzen, kikkerwikke, kikkererwten, wikke en andere eiwithoudende gewassen gezaaid in zuivere gewassen of als mengsels met droog geoogste granen voor graan» (uit tabel: «Dry pulses and protein crops for the production of grain (including seed and mixtures of cereals and pulses) by area, production and humidity»20). Een deel van de opbrengsten van deze teelten is bestemd voor menselijke consumptie, een ander deel voor dierlijke consumptie. Het is niet aan te geven hoe deze verdeling precies is. Deze tabel bevat onder andere de volgende gegevens (jaar 2017):

België 3.250 13.940
Denemarken 20.600 88.060
Duitsland 178.100 571.000
Frankrijk 356.090 1.048.100

Het CBS verzamelt gegevens over de in- en uitvoer van producten uit Nederland. De tabel «Goederensoorten naar land; natuur, voeding en tabak»21 bevat gegevens over welke landbouwproducten vanuit welk land ingevoerd worden. Aangezien de hiervoor genoemde landbouwproducten ook in verwerkte vorm worden ingevoerd, is het niet mogelijk om precieze cijfers te geven hoeveel van de hierboven weergegeven in Eurostat genoemde producten in Nederland geïmporteerd worden.

421. Hoeveel fte is er binnen de gehele NVWA beschikbaar?

Antwoord

De verwachte gemiddelde bezetting van de NVWA in 2019 is 2.350 fte. Hiervan is 2.159 fte eigen personeel en 191 fte extern (waaronder practitioners en (tijdelijke) uitzendkrachten).

422. Hoeveel fte is binnen de NVWA beschikbaar voor het controles op dierenwelzijn en wat voor controles vallen hieronder?

423. Wat zijn de taken van de inspecteurs dierenwelzijn, hoeveel van de inspecteurs zijn werkzaam op dierenwelzijn van landbouwdieren, zowel in de stallen als in de slachterijen?

Antwoord op vragen 422 en 433

In 2018 was voor controles op dierenwelzijn in totaal 94.806 uur begroot. Omgerekend betreft dit 68,8 fte. De beschikbare uren worden besteed aan welzijnsinspecties in de boerderijfase, tijdens vervoer, bij de slachterij (inclusief het doden van dieren) en in het kader van welzijn van wilde dieren, dierentuindieren en circusdieren. Ook de inspecties in het kader van hondenhandel en -fokkerij en met betrekking tot andere – eventueel exotische – gezelschapsdieren vallen hieronder. De uren van deze fte’s zijn geoormerkt, maar niet op inspecteursniveau. Oftewel, een inspecteur kan naast welzijnsinspecties ook andersoortige inspecties verrichten (I&R, diergeneesmiddelen en dergelijke).

De taken van de NVWA-inspecteurs die (mede) toezicht en inspecties uitvoeren op het terrein van dierenwelzijn zijn uitgebreid en divers. Bij toezichtcontroles in het kader van dierenwelzijn wordt beoordeeld in hoeverre houders van dieren de welzijnsregelgeving naleven. Vastgesteld wordt of sprake is van overtreding(en) van deze regels. De inspecteurs maken in geval van overtreding(en) een rapport van bevindingen op ten behoeve van bestuursrechtelijke maatregelen of maken een herstel/waarschuwingsbrief op. In die gevallen waarin de overtreding een strafrechtelijke maatregel vergt, maakt de inspecteur een proces-verbaal op. Tot de taken van de inspecteur hoort ook het afstemmen met andere toezichthouders indien noodzakelijk. Binnen de NVWA zijn er in totaal 540 inspecteurs die welzijnstaken vervullen of kunnen vervullen. De mate waarin verschilt per inspecteur en is afhankelijk van een aantal factoren, zoals het team waarin hij geplaatst is en de aard van het totale takenpakket binnen dat team.

424. Hoe financiert de POV nu haar activiteiten, kunt u aangeven op welke onderwerpen deze betrekking hebben, hoeveel geld er per onderwerp wordt uitgetrokken en in hoeverre de overheid deze budgetten aanvult?

Antwoord

De POV financiert haar activiteiten gedeeltelijk uit de contributie van haar leden. Ik verwijs u hiervoor verder naar de site van de POV www.pov.nl. Daarnaast draagt LNV bij aan de uitvoering van de onderzoeksagenda varkenshouderij. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 121 en 364.

425. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de nertsenhouderij uit de begroting van het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 400.

426. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de schapenhouderij vanuit het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Er is in de afgelopen vijf jaar geen specifieke regeling of steun voor de schapenhouderij geweest.

427. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de geitenhouderij vanuit het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Er is in de afgelopen vijf jaar geen specifieke regeling of steun voor de geitenhouderij geweest.

428. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de konijnenhouderij vanuit het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 400.

429. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de struisvogelhouderij vanuit het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 400.

430. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun, de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest aan de waterbuffelhouderij vanuit het Ministerie van LNV en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 400.

431. Wat is in de afgelopen vijf jaar per regeling of andere vorm van steun aan de hertenhouderij vanuit het Ministerie van LNV de hoogte van de jaarlijkse bijdrage geweest en wat zijn de voorwaarden om voor dit geld in aanmerking te komen?

Antwoord

Er is in de afgelopen vijf jaar geen specifieke regeling of steun voor de hertenhouderij geweest.

432. Wanneer kan de Kamer de concrete uitwerking van de visie «Waardevol en verbonden» verwachten?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.

433. Kunt u toelichten hoe de landbouwvisie bijdraagt aan een versteviging van onze grote rol op het gebied van innovatie, kennis en export van land- en tuinbouwproducten? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord

In de LNV-visie geef ik aan dat Nederland door zijn sterke uitgangspositie en door de omslag naar kringlooplandbouw koploper kan worden in de internationaal noodzakelijke omschakeling naar een duurzame kringloopproductie. De LNV-visie draagt daaraan bij doordat zij krachten en inspanningen bundelt op het gebied van kringlooplandbouw. Hierdoor ontstaat kritische massa die bijdraagt aan versnelde kennisdeling en toepassing en dit heeft een positieve invloed op onze kennis- en exportpositie.

De LNV-visie krijgt bovendien weerslag in de missiegedreven innovatieaanpak die richtinggevend is voor de kennis- en innovatieagenda’s van de topsectoren. Deze agenda’s zijn erop gericht de kennis en innovatie op de maatschappelijke uitdaging te verbinden met economische kansen. Door gezamenlijk missies te formuleren maken we de kennisvraag expliciet en bevorderen we samenwerking en krachtenbundeling om maatschappelijke uitdagingen aan te pakken en economische kansen beter te benutten.

434. Kunt u toelichten hoe de landbouwvisie bij gaat dragen aan het gedrag van consumenten?

Antwoord

De LNV-visie benadrukt dat consumenten een belangrijke rol hebben bij de verduurzaming van het voedselsysteem. Het helpt als consumenten weten waar hun voedsel vandaan komt en als zij – daardoor – respect hebben voor het voedsel zelf en voor de mensen die ervoor gezorgd hebben. Dat kan bijdragen aan het terugdringen van voedselverspilling en aan een eerlijke prijs voor producenten. De LNV-visie is geen blauwdruk, maar ook niet vrijblijvend. Zij geldt voor het Rijksbeleid en het is de wens van het kabinet dat de LNV-visie als meetlat ook andere beslissers gaat helpen om afwegingen te maken. Eén van de toetsingscriteria is de mate waarin beleidsvoornemens, plannen, voorstellen en dergelijke bijdragen aan erkenning van de waarden van voedsel en aan het versterken van de relatie tussen boeren en burgers. Het afgelopen voorjaar heeft het kabinet u geïnformeerd over de accenten die wij de komende jaren in het voedselbeleid willen zetten (Kamerstuk 31 532, nr. 193); voor een belangrijk deel zijn deze gericht op het gedrag van consumenten («de gezonde en duurzame voedselkeuze»). De LNV-visie plaatst dit beleid in het kader van de omslag van een circulaire voedseleconomie, waarin de positie van de consument vanzelfsprekend een wezenlijke is.

435. Kunt u aangeven welke rol plantveredeling en biotechnologie speelt in uw landbouwvisie?

Antwoord

Voor een landbouwsysteem dat meer op kringlopen is gebaseerd zullen gewassen en rassen moeten worden ontwikkeld met eigenschappen die daar goed bij passen. Plantenveredeling en gebruik van biotechnologie zijn daarvoor krachtige hulpmiddelen. Nieuwe, verbeterde plantenrassen kunnen bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage leveren aan voedselzekerheid, verduurzaming van de landbouw, aanpassing aan klimaatverandering. Belangrijke ontwikkeldoelen van nieuwe rassen zijn opbrengst, resistentie tegen ziekten en plagen en niet-biotische stress als hitte en zout als gevolg van klimaatverandering.

436. Is het extra budget voor toegepast onderzoek bij Wageningen Research geoormerkt voor onderzoek ten behoeve van de Nederlandse land- en tuinbouw?

Antwoord

Het extra budget is geoormerkt ten behoeve van Nederlandse land- en tuinbouw. Het is, conform mijn brief van 13 juli 2018 aan uw Kamer (Kamerstuk 33 009, nr. 63), bestemd voor blijvende versterking van de kennisbasis van WR. Dit geeft WR ruimte voor vernieuwing en langetermijnonderzoek om voorbereid te zijn op vragen van overheden en bedrijven en om mee te kunnen doen in de volle breedte van de Nationale Wetenschapsagenda. Daarnaast wordt in 2019 en verder het extra budget ingezet voor missiegedreven onderzoek dat via de kennis- en innovatieagenda’s van de topsectoren AF en TU wordt geprogrammeerd.

437. Waarom is ervoor gekozen het extra budget voor toegepast onderzoek alleen ter beschikking te stellen aan Wageningen Research en niet ook aan andere (private) onderzoeksinstituten die zich met praktijkonderzoek voor de land- en tuinbouw bezig houden?

Antwoord

De TO2-instellingen, waaronder WR, zijn onmisbaar voor het Nederlandse kennis- en innovatiesysteem. Zij doen onderzoek ten behoeve van de departementen, voeren wettelijke taken uit, zoeken oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en versterken de innovatiekracht van het bedrijfsleven. Ook beheren zij strategische onderzoeksfaciliteiten. Om die reden worden deze instituten door het Rijk structureel ondersteund. Om te zorgen dat genoemde instituten, waaronder WR, bovengenoemde taken succesvol kunnen blijven uitvoeren, heeft het kabinet besloten de bijdrage structureel te verhogen ter versterking van de kennisbasis en de uitvoering van missiegedreven onderzoeksprogramma’s.

Een deel van het extra budget is beschikbaar als PPS-toeslag en versterking van innovatiekracht mkb. Het is voor andere (private) onderzoeksinstituten mogelijk te participeren in publiek-privaat onderzoek op het gebied van land- en tuinbouw en op die manier PPS-toeslag en mkb-innovatiemiddelen (MIT) te ontvangen, voor zover dit onderzoek past binnen de kaders van de missiegedreven kennis- en innovatieagenda’s.

438. Hoe is het extra budget voor toegepast onderzoek bij Wageningen Research precies verwerkt in de betreffende begrotingsartikelen?

Antwoord

Structureel is € 13,2 miljoen toegevoegd voor versterking van de Kennisbasis (blz. 29 van de LNV-begroting, onderdeel bijdrage aan ZBO/RWT WR).

Structureel is € 12,2 miljoen ingaande 2020 (in 2019 € 4,6 miljoen) toegevoegd voor missiegedreven onderzoek dat via kennis- en innovatieagenda’s wordt geprogrammeerd (blz. 28 van de LNV-begroting, onderdeel subsidies kennisontwikkeling en agrarische innovatie).

439. Moet Wageningen Research verantwoording afleggen over de uitgaven?

Antwoord

Tot en met het boekjaar 2018 worden subsidies aan WR verstrekt via de «Regeling subsidie Dienst Landbouwkundig Onderzoek». Op grond daarvan dient WR jaarlijks een aanvraag tot subsidievaststelling in bij de Minister van LNV. De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van de door de raad van toezicht goedgekeurde jaarrekening over het subsidiejaar, waarbij de accountantsverklaring is gevoegd; en van het verslag van werkzaamheden over het subsidiejaar.

Met ingang van het boekjaar 2019 gelden de voorwaarden van de «Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek». Hierin zijn voorschriften opgenomen over verantwoording van de uitgaven en de accountantscontrole ervan.

440. Kunt u aangeven wat het verschil is tussen de post «Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie» onder «Subsidies» en die onder «Opdrachten»?

Antwoord

Het verschil tussen de post «Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie» onder «Subsidies» en die onder «Opdrachten» is van juridische aard. Als gevolg van het in werking treden van de »Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek» per april 2018 is besloten tot een herrubricering van de genoemde post.

Budget voor kennis en innovatie kan via een subsidie of via een opdracht worden besteed. Zo verstrekt het Ministerie van LNV voor de kennis die het nodig heeft van WR op basis van de «Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek» aan WR een subsidie voor de ontwikkeling van die kennis. Kennis- en innovatieopgaven die worden weggezet bij kennisinstituten die niet onder deze subsidieregeling vallen vindt plaats via opdrachtverlening, met bijbehorende aanbestedingsregels.

441. Blijft u bij de transitie naar een kringlooplandbouw uitgaan van de huidige vormen van financiering van onderzoek en innovatie, zoals publiek-private samenwerkingsconstructies door financiering via de topsectoren, of zoekt u naar andere vormen van financiering van onderzoek en innovatie?

Antwoord

De topsectoren vormen een belangrijke bron voor samenwerking en gezamenlijke financiering van de kennis- en innovatieopgaven in de land- en tuinbouw door overheden, kennisinstellingen en bedrijven. Dit blijft zo.

Door de missiegedreven aanpak die het kabinet heeft aangekondigd voor de grote maatschappelijke opgaven en het meerjarige programma voor sleuteltechnologieën, wordt thematisch samenwerken aan kringlooplandbouw en daardoor het combineren van meer gezamenlijke financieringsbronnen vanuit sectoren en departementen mogelijk.

Daarnaast wordt de kennisbasis van de WR sterker gericht op de transitie naar kringlooplandbouw. Ook de extra middelen uit de impuls voor toegepast onderzoek uit het regeerakkoord voor kennisbasis en missiegedreven onderzoek worden hier sterker op gericht.

Tenslotte werkt NWO samen met departementen aan de thematische inzet van middelen voor fundamenteel onderzoek. Ook hier ligt een bron voor ondersteuning van de transitie naar kringlooplandbouw.

442. Hoe verhouden de huidige vormen van financiering en de daarbij betrokken instituten, die vooral de focus leggen op productieverhoging in het huidige landbouwsysteem, zich tot de ontwikkeling naar kringlooplandbouw?

Antwoord

De huidige vormen van financiering, zoals de middelen voor kennisbasis en middelen voor PPS’en, vormen geen beletsel voor de inzet op kringlooplandbouw. Binnen de werkwijze met de instituten en de topsectoren is verduurzaming van de voedselproductie een prioriteit en zijn reeds een groot aantal initiatieven gestart die bij uitstek inzetten op kringlooplandbouw. Denk aan publiek-private projecten als «Meerwaarde mest en Mineralen», «Circulaire bioeconomie», «Kas als Energiebron» of het Sustainable Food Initiative.

De inzet van de instituten op efficiëntie leidt niet alleen tot productieverhoging maar ook tot verdere verduurzaming en het sluiten van kringlopen.

Voor de nabije toekomst geldt dat de programmering en de financiering van de instituten en de samenwerking van de instituten met de topsectoren nog sterker zal worden verbonden aan de economische kansen van urgente maatschappelijke thema’s en op een integrale aanpak daarvan.

Voor het Ministerie van LNV gaat het daarbij om kringlooplandbouw en verduurzaming en het ontwikkelen van alternatieve verdienmodellen.

443. Op welke manier wilt u de transitie naar kringlooplandbouw realiseren zonder significant middelen vrij te maken?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.

444. Welke middelen zet u in om de onlangs gepresenteerde visie vanaf 2019 om te zetten naar ontwikkelingen in de praktijk?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.

445. Is de € 35 miljoen vrije ruimte in het budget bestemd om tot nieuw beleid te komen en hoe gaat dit bedrag worden ingezet?

Antwoord

De niet-juridisch verplichte uitgaven voor 2019 zullen grotendeels besteed worden aan bestuurlijk gebonden opdrachten en subsidies. Dit betreft veelal jaarlijks terugkerende toezeggingen die nog geformaliseerd worden in het budgetjaar.

Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 22.

446. Kunt u toelichten of u vindt dat de investering van € 1 miljoen ten behoeve van het ontwikkelen van kennis om negatieve gevolgen van verdroging, vermesting en verzuring tegen te gaan, in verhouding staat tot de omvang van de problemen?

447. Kunt u toelichten of u vindt dat de investering van € 1 miljoen voor het ontwikkelen van kennis om negatieve gevolgen van verdroging, vermesting en verzuring tegen te gaan in verhouding staat tot de omvang van de budgetten die worden besteed aan herstel, beheer, en mitigatie?

Antwoord vragen 446 en 447

Sinds 2014 geldt een bestuurlijke afspraak dat het Ministerie van LNV en provincies jaarlijks gezamenlijk € 1,6 miljoen bijdragen aan het kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit OBN; beiden € 800.000. Afgelopen 2 jaar heeft LNV € 200.000 extra bijgedragen ten behoeve van het deskundigenteam cultuurlandschap. Zie ook mijn brief van 16 november 2017 (Kamerstuk 32 670, nr. 128). De provincies continueren dit bedrag vanaf 2019 met een structureel bedrag van € 150.000 per jaar.

Met de ondersteuning van het kennisnetwerk OBN wordt bijgedragen aan zowel het oplossen van kennisvraagstukken voor terreinbeheer en beleid in het kader van verdroging, vermesting en verzuring als aan bijvoorbeeld ontwikkeling van nieuwe natuur en functiecombinaties natuur en landbouw en natuur en veiligheid (building with nature).

Budgetten voor kennisontwikkeling dienen mijns inziens gerelateerd te zijn aan gevoelde kennishiaten bij het realiseren van beleid en de implementatie van beleidsdoelen door het beheer en zijn niet direct een afgeleide van de budgetten voor uitvoering van maatregelen.

Een zorgvuldige kennisprogrammering moet de basis zijn voor een optimale besteding van de beschikbare budgetten voor OBN. In de nieuwe samenwerkingsperiode OBN 2019–2024 zal een stuurgroep onder voorzitterschap van provincies zorgdragen voor een goede kennisagendering op basis van beleidsprioriteiten en wensen vanuit terreinbeheer. Daarnaast zal afstemming en samenwerking plaatsvinden met de kennis en innovatie programmering van mijn ministerie.

448. Is het mogelijk om een deel van het actieprogramma uitvoering Nitraatrichtlijn te richten op een versterking van het Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) zodat er behalve een coördinatie van kennis weer gestart kan worden met het in praktijk brengen van die kennis?

Antwoord

Met het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn geeft Nederland invulling aan de verplichtingen van de Nitraatrichtlijn om te voldoen aan het doel daarvan, namelijk de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Tevens worden met de maatregelen in het actieprogramma bijdragen geleverd aan het voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De consultatie van belanghebbenden (o.a. LTO, milieuorganisaties) vormt mede de basis voor het pakket aan maatregelen.

Er is in het actieprogramma Nitraatrichtlijn niet voorzien in een directe koppeling met OBN. Wel bestaat er een relatie tussen OBN en de PAS. Het kennisnetwerk OBN wordt frequent geraadpleegd bij het beantwoorden van kennishiaten die zich bij de PAS voordoen. Een belangrijk deel van de voor OBN beschikbare financiële middelen (van het Ministerie van LNV en provincies) wordt dan ook ingezet voor Natura 2000-gerelateerde vraagstukken.

449. Is het bedrag van € 1 miljoen dat beschikbaar wordt gesteld voor het kennisnetwerk OBN en wordt gebruikt voor de implementatie van beleidsinterventies zoals Natura2000, het realiseren van natuurterreinen en leefgebiedplannen, toereikend en kan dit nader worden toegelicht?

Antwoord

Sinds 2014 geldt een bestuurlijke afspraak dat het Ministerie van LNV en provincies jaarlijks gezamenlijk € 1,6 miljoen bijdragen aan het OBN; beiden € 800.000. Afgelopen 2 jaar heeft het Ministerie van LNV € 200.000 extra bijdrage gegeven ten behoeve van het deskundigenteam cultuurlandschap. Zie ook mijn brief van 16 november 2017 (Kamerstuk 32 670, nr. 128). De provincies continueren dit bedrag vanaf 2019 met een structureel bedrag van € 150.000 per jaar.

De LNV-bijdrage wordt door Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE), dat verantwoordelijk is voor de coördinatie van het OBN, besteed aan het in standhouden van de kennisinfrastructuur. De volgende posten zijn daarbij te onderscheiden:

– Kennisarticulatie

– Kennisverspreiding naar aanleiding van OBN-onderzoekresultaten

– Ondersteuning en coördinatie kennisnetwerk OBN door VBNE

– Langjarige monitoring OBN-experimenten

– Ondersteuning aanbestedingen OBN-onderzoek

Op basis van de evaluatie OBN (Bureau ZET, december 2017) en het advies van de Commissie Kalden (april 2018) wordt in 2019 een ecologische analyse uitgevoerd per landschapstype op basis van de huidige OBN-kennis. De uitkomsten van deze analyse worden benut om voor zover nodig de werkwijze en organisatie, het budget en de kennisagenda van OBN te herzien.

450. Hoe is te toetsen of het geld aan kennisnetwerk OBN ook goed wordt besteed?

Antwoord

De VBNE die de coördinatie van het OBN-kennisnetwerk verzorgt, verantwoordt jaarlijks naar de financiers (het Ministerie van LNV en de provincies (BIJ12)) alle uitgaven. Daarnaast is in de samenwerkingsovereenkomst voorzien in periodieke evaluaties.

In het kader van de eindevaluatie OBN-periode 2014–2018 heeft Bureau ZET in december 2017 het kennisnetwerk OBN geëvalueerd. De aanbevelingen zijn vervolgens door de Commissie Kalden meegenomen in haar advies over de toekomst van OBN. Dit advies (o.a. stel een stuurgroep in die aan de voorkant aanstuurt, voer een ecologisch assessment uit en zorg voor extra impulsen voor het netwerk) is de basis voor de nieuwe samenwerkingsovereenkomst 2019 – 2024.

Het werk van OBN kent al jaren een brede waardering onder terreinbeheerders, beleid en onderzoek en is mede het gevolg van een intensieve samenwerking en uitwisseling binnen het tripartite netwerk. Dit wordt onder andere bevestigd door een recente doelgroeppeiling naar de producten van OBN, uitgevoerd door een extern bureau in opdracht van VBNE.

451. Kan een deel van het bedrag van € 20 miljoen dat in 2019 beschikbaar wordt gemaakt voor een reeks aan kennisvragen, worden aangewend om het netwerk ecologische monitoring te verdichten en uit te breiden zodat ook de ontwikkeling van insecten in het agrarisch gebied in beeld kan worden gekregen? Zo ja, valt die uitbreiding dan ook inhoudelijk onder het toezicht van het CBS, zijn de uitbreidingen toekomstvast (bijvoorbeeld 30 jaar volhoudbaar), wordt er bij de inflatiecorrectie gebruik gemaakt van de indexatiecijfers van het CBS en is de rol van de vrijwilligers structureel geborgd?

Antwoord

Momenteel ben ik in gesprek met een aantal organisaties waaronder LTO, CBS, Stichting EIS (Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden) en Vlinderstichting over het verkennen van de mogelijkheden van monitoring van insecten in agrarische gebieden. Voor de uitwerking daarvan wordt gekeken of er een link gelegd kan worden met andere kennistrajecten, waaronder dat van de genoemde € 20 miljoen. Over de duur van het meetnet of de daarvoor benodigde bedragen is nu nog weinig te zeggen.

De inflatiecorrectie geldt voor het gehele Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en wordt jaarlijks vastgesteld op dezelfde wijze als dat ook voor Staatsbosbeheer gedaan wordt, waarbij beredeneerd van de CBS-indexatie afgeweken kan worden.

452. Is binnen de € 20 miljoen die in 2019 beschikbaar wordt gesteld om een reeks kennisvragen te beantwoorden, ruimte om scholen, universiteiten en onderzoeksinstellingen aan te sluiten op de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), zodat de in Nederland beschikbare natuurdata ook werkelijk gebruikt kan worden bij het beantwoorden van onderzoeksvragen?

Antwoord

Scholen, universiteiten en kennisinstellingen kunnen gebruik maken van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zonder dat kosten voor de data worden berekend. Er is wel sprake van beperkte leveringskosten, die worden gemaakt om de juiste data te selecteren en te verstrekken.

453. Hoe is de samenhang tussen de in artikel 11 genoemde kennisnetwerken en informatiebehoeften?

Antwoord

Het is mijn intentie om het kennisnetwerk OBN goed aan te laten sluiten bij landelijk belangrijke thema’s rond natuur uit de LNV-visie, zoals PAS, natuurinclusieve landbouw, weidevogels en insectensterfteproblematiek. Op deze wijze kan OBN bijdragen aan het versterken van de verbinding tussen natuur en landbouw. Dit zal worden meegenomen met het in 2019 uit te voeren ecologisch assessment.

Breder wordt gewerkt aan de behoefte van terreinbeheerders naar praktijkgerichte kennis om zo goed mogelijk met de gevolgen van vermesting, verzuring en verdroging om te gaan. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid met de provincies.

Verder verwijs ik u ook naar mijn antwoorden op andere vragen met betrekking tot het OBN (nummers 446 t/m 450).

454. Is binnen het begrote bedrag voor nieuwe openstellingen binnen het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) voor partnerschappen tussen vissers en wetenschappers, innovatie en Jonge vissers en via subsidies vanuit het Nationale innovatiefonds, ook ruimte voor partnerschappen tussen sportvissers en ecologen (bijvoorbeeld voor het monitoren van intrek van glasaal en advisering in het kader van het aalherstelplan of het verder ontwikkelen van meetnetten voor vis in het agrarisch gebied)?

Antwoord

Binnen het EFMZV, worden verschillende subsidiemodules opengesteld. Er is binnen het EFMZV nog voldoende budgettaire ruimte voor verscheidene projecten. Of een project dat betrekking heeft op partnerschappen tussen sportvissers en ecologen op steun kan rekenen, hangt af van of de inhoud van het project binnen de subsidievoorwaarden van een specifieke subsidiemodule valt. De voorwaarden voor de verschillende subsidiemodules zijn te vinden in de Regeling Europese EZ-subsidies (REES).

De afgelopen periode is hard gewerkt aan het opstellen van een plan om invulling te geven aan het nationale innovatiefonds. Dit plan bevind zich momenteel in de afrondende fase. Of er ruimte is voor partnerschappen tussen sportvissers en ecologen binnen dit fonds is afhankelijk van de uiteindelijke concrete invulling van het plan. In dit stadium kan ik daar nog niet op vooruit lopen.

455. Kunt u de definitie van grondgebonden landbouw geven die u hanteert?

Antwoord

De Meststoffenwet stuurt op grondgebondenheid en verantwoorde afzet van dierlijke mest via de stelsels van verantwoorde en grondgebonden groei melkveehouderij. De mestplaatsingsruimte wordt bepaald door de hoeveelheid grond die een bedrijf in gebruik heeft en de voor die gronden van toepassing zijnde fosfaatgebruiksnormen. In de Meststoffenwet is hiervoor het begrip fosfaatruimte gedefinieerd. Volledig grondgebonden groei is in de Meststoffenwet geen eis. Wel moet groei van intensievere melkveebedrijven voor een deel worden gecompenseerd met extra fosfaatruimte op het bedrijf. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik naar Kamerstuk 34 295, nr. 3.

456. Waaruit bestaat de samenwerking met betrekking tot Dutch Cuisine?

Antwoord

Het Ministerie van LNV heeft Dutch Cuisine een subsidie verleend voor de realisatie van haar vijf principes die gestoeld zijn op de Nederlandse culinaire identiteit, via ambassadeurs, restaurants, cateraars en zorginstellingen. De vijf principes van Dutch Cuisine zijn vastgelegd in een manifest22. Het gaat hierbij om eten uit het seizoen, regionaal of lokaal geproduceerd voor een eerlijke prijs en zonder kunstmatige toevoegingen, met een balans tussen groenten en vlees en met zo min mogelijk verspilling.

457. Kunt u aangeven welke stappen u op Europees en nationaal niveau neemt om duurzame en laagrisicomiddelen sneller toegelaten te krijgen?

Antwoord

Mijn inzet op het bevorderen van het toelaten van laagrisicomiddelen richt zich op het stroomlijnen van het beoordelingsproces en, waar mogelijk, het meer toespitsen van beoordelingscriteria voor gewasbeschermingsmiddelen van biologische oorsprong of gebaseerd op micro-organismen.

In mijn brief van 20 juni 2018 ben ik ingegaan op het stroomlijnen van het beoordelingsproces door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Het betreft het hanteren van de vastgestelde beoordelingstermijnen en het opzetten van een zogenaamde «green track» (Kamerstuk 27 858, nr. 429).

De beoordelingscriteria en -methodieken voor het goedkeuren van werkzame stoffen en toelaten van gewasbeschermingsmiddelen zijn van oudsher sterk gericht op individuele chemische stoffen. Potentiële laagrisicomiddelen zijn vaak van biologische oorsprong, zoals micro-organismen, plantenextracten of feromonen. Via onderzoeksprogramma’s draag ik bij aan de ontwikkeling van beoordelingscriteria en -methoden die beter zijn toegespitst op deze categorie van werkzame stoffen, uiteraard met behoud van de veiligheidseisen voor mens, dier en milieu. Tevens tracht ik in EU en mondiaal (OESO) overleg aandacht te vragen voor de noodzaak voor de ontwikkeling van deze criteria en methodieken, onder meer in het kader van de REFIT van de verordening voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.

458. Kunt u een overzicht geven van het aantal toegelaten gewasbeschermingsmiddelen per jaar in de afgelopen twintig jaar?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft het aantal toegelaten middelen per jaar in de afgelopen twintig jaar weer.

1997 1084
1998 971
1999 789
2000 759
2001 692
2002 656
2003 685
2004 698
2005 705
2006 722
2007 697
2008 699
2009 759
2010 766
2011 771
2012 777
2013 800
2014 860
2015 907
2016 916
2017 941
Bron: Ctgb

459. Kunt u inzichtelijk maken hoeveel gewasbeschermingsmiddelen in de afgelopen tien jaar eerst toegelaten waren en nu niet meer en zijn er alternatieven voor deze middelen?

Antwoord

Onderstaande tabel geeft het aantal vervallen toelatingen per jaar weer. Een toelating kan vervallen op verzoek van de toelatinghouder (bijvoorbeeld om bedrijfseconomische redenen, zoals het op de markt brengen van een ander middel voor eenzelfde toepassing), omdat de goedkeuring van de werkzame stof op EU-niveau is vervallen of omdat het Ctgb de toelating intrekt. Het Ctgb weegt de beschikbaarheid van alternatieven niet mee in de besluitvorming over het toelaten van gewasbeschermingsmiddelen of de intrekking van een toelating. Deze informatie is daarom niet beschikbaar.

In specifieke gevallen kunnen knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen voor vervallen toelatingen worden besproken in het Platform Effectief Middelen en Maatregelen Pakket, waaraan overheid en stakeholders, waaronder teeltorganisaties, deelnemen.

2007 111
2008 38
2009 17
2010 53
2011 23
2012 34
2013 34
2014 36
2015 76
2016 75
2017 80
Bron: Ctgb

460. Wat betekent het speerpunt «het voorkomen van de in- en uitsleep van plantenziekten in Nederland» voor de ontwikkeling van de capaciteit van de NVWA op dit onderdeel?

Antwoord

Voor de NVWA en de keuringsdiensten staat 2019 in het teken van het afronden van de implementatie van de nieuwe Plantgezondheidsverordening en Controleverordening, die met ingang van half december 2019 van toepassing worden in de gehele EU. Met deze nieuwe regelgeving worden het huidige importsysteem en het systeem voor het interne verkeer van planten en plantaardig materiaal gemoderniseerd en verstevigd. De personele consequenties worden nog nader gekwantificeerd.

Aan de exportzijde blijft de inzet gericht op het vrijwaren van derde landen voor insleep van plantenziekten bij import van planten en plantaardige producten uit Nederland. Vanwege de Brexit wordt ingespeeld op te verwachten extra fytosanitaire taken bij de export naar het Verenigd Koninkrijk door werving en opleiding van extra personeel bij de keuringsdiensten Kwaliteit-Controle-Bureau (KCB) en Naktuinbouw, en bij NVWA zelf.

461. Waarvoor gebruiken het KCB en NAK Tuinbouw de € 3,1 miljoen in het kader van de Brexit precies?

Antwoord

Zowel KCB als Naktuinbouw houden zich -onder toezicht van de NVWA- o.a. bezig met de afgifte van exportcertificaten naar derde landen en inspecties van import vanuit derde landen. Het VK is een belangrijke handelspartner voor plantaardige producten. De Brexit zorgt ervoor dat het VK een derde land wordt, waardoor extra fytosanitaire taken met betrekking tot export richting VK op het gebied van groenten & fruit en sierteelt en van teeltmateriaal ontstaan. Voor deze extra inzet moeten de keuringsdiensten tijdig extra personeel werven en opleiden zodat wanneer het nodig is er voldoende capaciteit is. Beide diensten zijn bezig met het aantrekken en opleiden van extra inspecteurs. De genoemde € 3,1 miljoen worden hiervoor ingezet.

462. Waar besteedt de Raad voor plantenrassen de € 0,9 miljoen aan?

Antwoord

Het werk dat de Raad doet, is voor ca. 90% tariefgefinancierd; aanvragers van kwekersrecht of van markttoelating betalen een aanvraagtarief en de kostprijs van de onderzoeken. Het resterende gedeelte van de begroting van de Raad voor Plantenrassen komt ten laste van de begroting van het Ministerie van LNV. Dit betreft niet-retribueerbare kosten en financiering van additionele taken, die voortkomen uit wettelijke of Europese verplichtingen ter hoogte van de genoemde € 0,9 miljoen.

Deze additionele taken betreffen: inrichten en uitgeven van een Rassenlijst Bomen, inrichten en uitgeven van de Rassenlijst Landbouwgewassen met bijbehorend cultuur- en gebruikswaarde-onderzoek en het opzetten van toetsproeven in de bosbouw. Deze activiteiten zijn Europese verplichtingen, toebedeeld aan de Raad. In de bosbouw wordt met deze middelen ook een bijdrage geleverd aan het oplossen van het probleem van de essentaksterfte.

Voorts wordt via deze middelen beleidsondersteuning terzake van rassenregistratie en kwekersrecht georganiseerd. In het bijzonder betreft dit deelname aan internationale overleggen/bijeenkomsten van The International Union for the Protection of New Varieties of Plants (UPOV), Community Plant Variety Office, een agentschap van de EC (CPVO). Dit is noodzakelijk om de hoogte te zijn en invloed te hebben op de beleidsmatige en technische ontwikkelingen op het terrein van rassenregistratie en kwekersrecht.

Vervolgens wordt er ook geld besteed aan methodiekenonderzoek

Het is van groot belang dat de rassen met de daarvoor gewenste eigenschappen, die bedrijfsleven aan het ontwikkelen is, getoetst kunnen worden voor kwekersrecht en/of toelating. Daartoe is het ontwikkelen van nieuwe en betere toetsmethodieken noodzaak.

De specifieke toedeling van het budgetten over de verschillende taken kan jaarlijks variëren. Jaarlijks dient de Raad voor Plantenrassen een plan in over de geplande besteding van de middelen en jaarlijks legt de Raad hierover verantwoording af.

463. Hoe vaak is er in de periode van 2013–2018 bij de NVWA op het gebied van naleving dierenwelzijn en voedselveiligheid gebruikt gemaakt van strafrecht op basis van de Wet Dieren?

464. Hoe vaak is er in de periode van 2013–2018 bij de NVWA op het gebied van naleving dierenwelzijn en voedselveiligheid een proces verbaal opgemaakt?

Antwoord vragen 463 en 464

In de periode 2013–2018 heeft de NVWA 897 processen-verbaal opgemaakt in het domein dierenwelzijn op basis van de Wet dieren en 70 in het domein voedselveiligheid, op basis van alle wetgeving over voedselveiligheid waaronder de Wet dieren. De NVWA-IOD heeft in deze periode in deze domeinen in totaal 32 processen-verbaal opgemaakt als onderdeel van arbeidsintensieve, grootschalige strafrechtelijke onderzoeken.

465. Hoeveel niet-slachtwaardige en niet-transportwaardige dieren zijn in de periode van 2013–2018 toch bij slachthuizen terecht gekomen en welke vervoerder en slachthuis was hierbij betrokken?

Antwoord

Bij pluimvee worden alleen data over dood aangevoerde dieren (dead on arrival, DOA) bijgehouden, die voorafgaand aan de slacht worden uitgeselecteerd. Zie onderstaande tabel voor de verhouding tussen de dood aangevoerde dieren en de totaal aangevoerde dieren bij pluimveeslachthuizen in Nederland.

Vleeskuikens 0,15% 0,14% 0,13% 0,11% 0,11%
Kippen 0,17% 0,15% 0,14% 0,12% 0,15%
Eenden 0,14% 0,14% 0,15% 0,14% 0,17%
pluimvee totaal 0,15% 0,14% 0,13% 0,11% 0,12%

Uit het datasysteem voor roodvlees blijkt dat in 2017 in totaal 6.745 dieren niet zijn toegelaten voor de slacht (niet-slachtwaardig), dat is 0,04% van de in totaal aangevoerde dieren. De systemen van de NVWA zijn niet ingericht om eenvoudig de gegevens voor de jaren ervoor te leveren.

Het aantal niet-transportwaardige dieren wordt niet op centraal niveau gerapporteerd. In 2017 zijn in verband met overtredingen van de transportverordening in totaal 192 schriftelijke waarschuwingen gegeven op roodvleesslachthuizen en 76 rapporten van bevindingen opgemaakt die leiden tot boeterapporten. Voor pluimveeslachthuizen zijn 27 schriftelijke waarschuwingen gegeven en 155 rapporten van bevindingen opgemaakt.

466. Kunt u toelichten of geld beschikbaar is om expertise in te kopen op het gebied van ecologie en/of hydrologie?

Antwoord

Ecologie en/of hydrologie maakt onderdeel uit van de expertise van WR die met de subsidie van het Ministerie van LNV jaarlijks op peil wordt gehouden en ingezet ten behoeve van beleidsondersteuning en topsectoren. Indien noodzakelijk kan deze expertise ook bij andere kennisinstellingen worden betrokken.

467. Kunt u toelichten of het geld dat aan Wageningen University & Research (WUR) wordt gegeven om hun kennisbasis te versterken, verstrekt wordt onder de voorwaarde dat de verzamelde (natuur)data dan ook gedeeld wordt volgens het findable, accessible, interoperable, reusable (FAIR) principe, zodat de informatie over voedselveiligheid, besmettelijke dierziekten, economische informatievoorziening, visserij, genetische bronnen en natuur en milieu publiekelijk beschikbaar komt en komt de met publieke middelen gefinancierde natuurdata dan ook terecht in de NDFF?

Antwoord

Conform de subsidieregeling op basis waarvan WR subsidie ontvangt, dient de WR alle resultaten die zijn behaald met onderzoeksactiviteiten openbaar te maken, voor zover hierop geen intellectuele eigendomsrechten zijn of zullen worden gevestigd. De resultaten van onderzoek worden door WR via haar website op KennisOnline openbaar gemaakt.

Met betrekking tot de natuurdata van WR die met publieke middelen zijn gefinancierd geldt dat deze aan de NDFF beschikbaar worden gesteld. Het onderzoeksinstituut WEnR werkt als één van de kennispartners samen met de NDFF.

468. Wat is uw juridische inschatting ten aanzien van de opschorting of vernietiging van het PAS in zijn huidige vorm en welke juridische adviezen heeft u hierover ingewonnen?

Antwoord:

Het Europese Hof van Justitie wordt verwacht op 7 november a.s. een uitspraak te doen. De nationale rechter zal na dat arrest nog een einduitspraak moeten doen. Ik zal uw Kamer informeren over de uitspraak van het Europese Hof. Om niet vooruit te lopen op de einduitspraak van de nationale rechter, zal ik uw Kamer mijn inhoudelijke reactie pas na deze einduitspraak kunnen geven.

469. Welke consequenties, onder meer voor de bescherming van de natuur en het functioneren van de economie, heeft een vernietiging van het PAS?

Antwoord:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 470. Verder merk ik op dat ook zonder PAS de bron- en herstelmaatregelen uit het programma essentieel blijven om de natuurdoelen te halen die volgen uit de Habitatrichtlijn.

470. Bent u bezig met een alternatief mocht het PAS onverhoopt vernietigd worden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De PAS-partners werken gezamenlijk verschillende scenario’s uit voor de uitkomsten van de juridische procedures, waarbij ook aanpassingen aan het PAS worden verkend. Op basis van de uitspraken wordt bezien óf er gevolgen zijn voor het PAS en welke dat zijn. Daar loop ik niet op vooruit.

471. Bent u bezig met de voorbereiding van een plan B voor het geval dat de definitieve uitspraken van het Europese Hof van Justitie en de Raad van State met betrekking tot het huidige PAS onverhoopt tegen zouden vallen, om te voorkomen dat vergunningverlening onnodig lang stil blijft liggen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 470.

472. Hoeveel geld is er vanuit begrotingen van andere ministeries, zoals het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) en het Ministerie EZK, gereserveerd voor het PAS, voor welke maatregelen is dit geld gereserveerd (zoals emissiereducerende staltechnieken en mestvergisters, etc.)?

Antwoord

In de ontwerpbegroting van het Ministerie van IenW is voor 2019 ca. € 1 miljoen gereserveerd voor het PAS. Dit betreft een bijdrage aan de programmasturing en organisatie van het PAS, de kosten voor het beheer en de (door)ontwikkeling van het rekeninstrument AERIUS, de reguliere actualisatie van het programma en de juridische procedures bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europees Hof van Justitie. Het Ministerie van IenW draagt niet bij aan de kosten voor generieke brongerichte PAS-maatregelen in de landbouw, zoals emissiereducerende staltechnieken.

Het Ministerie van EZK heeft op haar begroting geen geld gereserveerd voor het PAS.

473. Hoeveel geld is vanuit de provincies gezamenlijk gereserveerd voor het PAS?

Antwoord

De uitvoering van de herstelmaatregelen en PAS natuurmonitoring is gedecentraliseerd naar de

provincies. De provincies krijgen hiervoor de benodigde middelen binnen het kader van het

Natuurpact. Provincies investeren daarbij ook eigen middelen in het PAS. LNV heeft geen zicht op het totale budget dat vanuit de provincies is gereserveerd voor het PAS.

474. Hoeveel geld van het PAS gaat naar herstelmaatregelen van de natuur en welk percentage van het totaalbedrag is dit, kunt u specificeren welke maatregelen dit betreft, zoals plaggen, maaien, kappen van bomen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 473. Ik heb geen zicht op het percentage dat de provincies inzetten voor realisering van herstelmaatregelen en de nadere specificering.

475. Hoeveel geld van het PAS gaat naar emissiereductie van stallen en naar specifieke maatregelen, welke emissiereducerende technieken zijn dat en welke specifieke maatregelen zijn dat?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 135. Verder is geen PAS-budget gereserveerd voor emissiereductie van stallen en specifieke maatregelen.

476. Kunt u aangeven welke invasieve exoten onlangs zijn toegevoegd aan de unielijst, worden deze wijzigingen gecommuniceerd aan de provincies en is er overleg over een gezamenlijke aanpak van exoten met de provincies?

Antwoord

De volgende soorten zijn in 2017 toegevoegd aan de Unielijst van invasieve uitheemse soorten:

– alligatorkruid (Alternanthera philoxeroides)

– fraai lampenpoetsergras (Pennisetum setaceum)

– gewone gunnera (Gunnera tinctoria)

– Japans steltgras (Microstegium vimineum)

– muskusrat (Ondatra zibethicus)

– Nijlgans (Alopochen aegyptiacus)

– ongelijkbladig vederkruid (Myriophyllum heterophyllum)

– reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera)

– reuzenberenklauw (Heracleum mantegazzianum)

– smalle waterpest (Elodea nuttallii)

– wasbeerhond (Nyctereutes procyonoides)

– zijdeplant (Asclepias syriaca)

Deze wijziging van de Unielijst is officieel bekendgemaakt en staat vermeld op de website van de NVWA. De provincies zijn betrokken bij de overleggen hierover in Brussel en verder is in werkgroepverband van het Ministerie van LNV met de provincies de gezamenlijke aanpak van de implementatie van de verordening besproken.

477. Wat is het belang van het monitoren van de ledenaantallen van de natuurorganisaties en is daar de subsidie op afgestemd?

Antwoord

De ledenaantallen van natuurorganisaties geven een indicatie van de mate waarin burgers zich betrokken voelen bij natuur. Op de ledenaantallen van natuurorganisaties worden geen subsidies gebaseerd.

478. Welke activiteiten worden ondernomen in het kader van het stimuleren van de consumptie van melk door kinderen, gefinancierd uit Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid, hoeveel geld gaat hier naartoe en vanuit welke potjes, wat zijn de doelstellingen en op welke kinderen is dit project gericht?

Antwoord

De schoolmelkregeling, gebaseerd op Europese verordeningen, stimuleert onder andere de melkconsumptie bij kinderen. Erkende leveranciers en erkende basis- en middelbare scholen krijgen een vergoeding om leerlingen schoolmelk te verstrekken. Met deze regeling wil de EU gezonde voedingsgewoontes bij kinderen stimuleren en zo de afzet van melk en zuivelproducten op de lange termijn bevorderen. Aan de regeling kunnen scholen in het basis- en voortgezet onderwijs deelnemen.

Het budget voor het schooljaar 2018/19 bedraagt € 1,9 miljoen. De subsidie bedraagt € 0,14 per 200 milliliter halfvolle, gepasteuriseerde melk (inclusief de lactosevrije variant) per kind per dag.

479. Welk deel van de begroting heeft u vrij gemaakt om de uitvoering van de invasieve exoten-strategie op een humane manier, dus rekening houdend met het welzijn van de invasieve dieren zoals is opgedragen vanuit de EU, te realiseren?

Antwoord

De uitvoering van dit onderdeel ligt bij de provincies en er is hiervoor geen specifiek budget gereserveerd.

480. Kunt u aangeven welk deel van de begroting gereserveerd is om handhaving op de handel in inheemse uit het wild gevangen vogels, uit te voeren?

Antwoord

De handhaving van de Wet natuurbescherming, waaronder ook het verbod op de handel in inheemse uit het wild gevangen vogels, wordt bekostigd uit het budget van de NVWA in opdracht van het Ministerie van LNV.

481. Welk deel van de begroting (van het Ministerie van LNV en/of het Ministerie van I&W) is gereserveerd voor het implementeren van geïntegreerde plaagdierbestrijding bij het voorkomen van overlast aan eigendommen door onder andere muizen en ratten en de handhaving op het gecertificeerde buitengebruik van rodenticiden?

Antwoord

Bij het Ministerie van LNV is voor dit onderwerp geen specifiek budget gereserveerd

482. Ontvangt de Raad van Beheer en/of aangesloten rasverenigingen financiële hulp van het Ministerie van LNV?

Antwoord

De Raad van Beheer heeft de afgelopen jaren geen financiële steun gekregen van het Ministerie LNV.

483. Houdt het Ministerie van LNV en/of NVWA toezicht op het afgeven van stambomen?

Antwoord

Nee, de afgifte van stambomen voor rashonden is een aangelegenheid van de Raad van Beheer op Kynologisch gebied in Nederland.

484. Kunt u aangeven hoeveel exotische- of gezelschapsdieren er in 2017 in beslag zijn genomen en wat de reden van deze inbeslagnames zijn?

Antwoord

Op grond van de Wet dieren zijn in 2017 in totaal 1321 gezelschapsdieren in bewaring/beslag genomen. Op grond van de Wet Natuurbescherming – maar ook in bepaalde gevallen op grond van de Wet dieren of beide – zijn in 2017 in totaal 15.403 beschermde dieren in beslag of bewaring genomen.

485. Hoe worden de investeringen binnen het programma Naar een vitaal platteland van € 40 miljoen verdeeld over en ingezet voor de genoemde kansrijke gebieden rondom Natura2000, veenweidegebieden en gebieden met een hoge veedichtheid?

Antwoord

De verdeling en de inzet van deze € 40 miljoen is afhankelijk van de uitwerking van de gebiedsagenda’s voor de geselecteerde kansrijke gebieden bij het programma Naar een vitaal Platteland. Daarbij zal ik kijken naar de bijdrage aan mijn doelen voor landbouw en natuur, in aansluiting op de LNV-visie, maar ook naar de inzet van andere actoren in dat gebied en de mogelijkheden om verschillende opgaven aan elkaar te koppelen.

Op basis hiervan ben ik voornemens om in het voorjaar 2019 een besluit te nemen over de verdeling en inzet van deze € 40 miljoen in de kansrijke gebieden.

486. Hoeveel geld is er beschikbaar voor veenweidegebieden en waar wordt dat in geïnvesteerd, is dat vooral in onderwaterdrainage, alternatieve teelten of andere innovatieve methoden?

Antwoord

In 2019 is uit de Klimaatenveloppe € 6 miljoen beschikbaar voor het realiseren van klimaatdoelen in veenweidegebieden. Voor de toedeling van deze middelen in het noordelijk- en westelijk veenweidegebied zal overleg gevoerd worden met betrokken provincies en waterschappen.

487. Hoe is de onderwaterdrainage afgelopen jaar gefinancierd en waar zit dat komend jaar?

Antwoord

In 2018 wordt in het westelijk veenweidegebied, onder regie van de provincies Zuid-Holland en Utrecht, € 3,2 miljoen ingezet op een pilot klimaatslimme landbouw. Deze pilot heeft als doel het toetsen van flexibel peilbeheer (drukdrainage) en de doorwerking daarvan op klimaatdoelstellingen. De samenwerkende organisaties, de Gebiedscoöperatie Rijn, Vecht en Venen, de Vereniging Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer Rijn & Gouwe Wiericke en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben hiervoor ook andere middelen ingezet, zoals een niet-productieve investering vanuit het plattelandsontwikkelingsprogamma (POP) en eigen middelen van agrariërs.

Voor een antwoord op financiering in het komende jaar verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 486.

488. Waarom lopen de bijdragen aan medeoverheden Caribisch Nederland voor natuur terug van € 1,495 miljoen in 2017 naar € 0,6 miljoen in 2018 naar € 0,2 miljoen in 2019 en naar € 0 vanaf 2020, welke activiteiten worden niet langer gefinancierd en welke gevolgen heeft dat voor natuurbescherming en -beheer in Caribisch Nederland?

Antwoord

In de periode 2013–2019 is eenmalig een budget beschikbaar gesteld van € 7,5 miljoen voor natuurprojecten in Caribisch Nederland. De genoemde uitgaven betreft uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen in de periode 2014–2017. Voor al de aangegane projecten geldt een eindtermijn van oktober 2019. De projecten hebben betrekking op bescherming van koraal, synergie van landbouw en natuur (landbouw en toerisme), erosiebestrijding van land en duurzaam gebruik van natuur door toegankelijkheid te vergroten. Na deze investeringen zal natuurbescherming en beheer plaatsvinden volgens de structurele begrotingskaders en de inzet van middelen uit de Regio Envelop.

489. Waaraan wordt het opdrachtenbudget uit artikel 12 voor Caribisch Nederland exact besteed en welk deel van deze opdrachten is juridisch verplicht?

Antwoord

Het opdrachtenbudget wordt besteed aan het beheer van de Sababank (Saba Bank Management Unit), monitoring van koraal en visserij Sint Eustatius, monitoring schildpadden (Bonaire), bescherming zeezoogdieren en haaien, beheerplannen Ramsar-gebieden Bonaire (Convention on wetlands) en communicatie (DCNA). De opdrachten voor het beheer van de Sababank en monitoring van koraal en visserij Sint Eustatius en monitoring schildpadden zijn juridisch verplicht.

490. Waarom stijgt het budget voor opdrachten Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit in 2020 naar € 6,9 miljoen, in 2021 naar € 8,1 miljoen en daarna naar € 8,9 miljoen en in hoeverre zijn deze budgetten (van jaar tot jaar) juridisch verplicht?

Antwoord

Er is geen sprake van een stijging van het budget, maar de budgetreeks is in de eerste jaren lager als gevolg van enkele begrotingsmutaties naar onder andere het provinciefonds (betreffende een bijdrage voor de transitie naar een collectief stelsel voor kleine natuurbeheerders en voor het Agrarisch Natuurbeheer) en naar het beleidsartikel 11 (onder andere voor het realiseren van diverse meting ten behoeve van de programmatische aanpak Stikstof).

De budgetten zijn in 2019 voor ca 65% juridisch verplicht dan wel bestuurlijk gebonden, in 2020 is dat op dit moment ca. 40% en vanaf 2021 ca. 30%.

491. In hoeverre is de uitgave Beheer Kroondomein juridisch verplicht?

Antwoord

De subsidie voor Beheer Kroondomein is verplicht voor de periode 2016–2021, in lijn met de beantwoording van vragen van het lid Thieme (PvdD, Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 717).

492. Is binnen de Vermaatschappelijking Natuur en Biodiversiteit ruimte voor een actieplan groene vrijwilligers om de toekomst van groene vrijwilligers duurzaam te borgen?

Antwoord

In het eerste jaar na ondertekening van het Manifest «De kracht van de groene vrijwilliger» is in de opstartfase van het programma veel in beweging gezet. Met financiering van het Ministerie van LNV zijn vier onderzoeken uitgezet. Met de inzet van Duurzaam Door, gefinancierd door het Ministerie van LNV, zijn gesprekken in provincies en met provinciale organisaties op gang gebracht. In een aantal provincies ontstaan nieuwe samenwerkingsverbanden voor groene vrijwilligers, het programma heeft een eerste aanzet gegeven voor een platform.

Dit najaar stellen de manifestpartners een actieprogramma op met (concrete) projecten die moeten inspireren, uitnodigen tot samenwerking en uitwisseling van kennis en ruimte bieden voor maatwerk op provinciaal niveau. Ik ben voornemens de inzet van Duurzaam Door een jaar voort te zetten en in 2019 de dag van de vrijwilliger te ondersteunen.

493. Worden de Green Deals volledig gedragen door u of is sprake van cofinanciering vanuit de sectoren of departementen waarmee de combinatie gemaakt wordt en zijn er afspraken met andere bewindslieden over de praktische uitwerking van de gesloten deals?

Antwoord

Green Deals worden altijd gesloten op initiatief van een of meer maatschappelijke partijen. In een Green Deal wordt aangegeven wat de acties en bijdragen van de verschillende betrokken partijen zijn om het doel van de Deal te realiseren. Dit kunnen verschillende departementen zijn. Er kan sprake zijn van een financiële bijdrage van het Ministerie van LNV aan de Green Deal, maar is zeker niet altijd het geval. Veelal levert het Ministerie van LNV een bijdrage via het beschikbaar maken van kennis of capaciteit. Andere partijen doen dat meestal ook, dus wordt een Green Deal niet alleen door het Ministerie van LNV gedragen.

494. Kunt u toelichten welke middelen beschikbaar zijn om de NDFF te ondersteunen en ruimte te creëren om een samenhangende visie op natuurmonitoring te realiseren?

Antwoord

Een consortium, bestaande uit het Ministerie van LNV, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en enkele terreinbeherende organisaties, staat borg voor de exploitatie van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Voor onderhoud en beheer van de NDFF is jaarlijks ca. € 2 miljoen. begroot. Het Ministerie van LNV stelt jaarlijks € 350.000,- beschikbaar, het IPO € 500.000,- en de terreinbeheerders gezamenlijk € 90.000,-. De rest van de uitgaven wordt gedekt door inkomsten uit abonnementen van bedrijven, gemeenten, waterschappen, groene adviesbureaus en losse leveringen.

Voor een samenhangende visie op natuurmonitoring verwijs ik u naar mijn brief over de uitvoering van de motie-De Groot (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 34), die u 22 oktober jl. heeft ontvangen.

495. Valt de verantwoordelijkheid voor natuurwaarnemers, natuurdata en natuurmonitoring onder het Rijk en waar kan dit worden teruggevonden op de begroting?

Antwoord

Deze verantwoordelijkheid valt voor een deel onder het Rijk.

Het rijksbudget wordt met name ingezet voor (internationaal) verplichte monitoring van natuurinformatie, waaronder het verzamelen, statistisch bewerken en toegankelijk maken van de gegevens. Het verzamelen van gegevens over planten, dieren en habitats (monitoring) is nodig om de internationale natuurdoelen te kunnen volgen en voor het opstellen van de internationale verplichte rapportages op het gebied van natuur- en biodiversiteit (waaronder de EU-richtlijnen, CBD, Verdrag van Bern, Conventie van Bonn, Waddenverdrag). De gegevens worden vooral via het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) verzameld. Voor 2019 is hiervoor het budget overgeheveld naar artikel 11 van de LNV-begroting voor de uitvoering in de WOT Natuur en Milieu (€ 2,7 miljoen). Verder verstrekt het Ministerie van LNV een bijdrage aan BIJ12 (provincies) voor het beheer van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en aan het CBS voor de statistische bewerking van natuurgegevens en publicaties daarover in het Compendium voor de Leefomgeving. Ik verwijs u naar de toelichting op pagina 46, laatste alinea, van de LNV-begroting.

De basis voor de natuurmonitoring zijn de natuurwaarnemingen die door vrijwilligers gedaan worden. Sinds de decentralisatie van het natuurbeleid zijn de provincies verantwoordelijk voor de ondersteuning van het vrijwilligerswerk.

496. Welke efficiencyverbetering wordt er verwacht binnen de NVWA, op welke wijze is berekend welke daling van de bijdrage aan de NVWA na 2018 daarbij passend is en wat is de reden dat de kosten van de arbeidsvoorwaarden dalen?

Antwoord

De efficiencyverbetering van de NVWA is gebaseerd op twee hoofdpijlers. De NVWA werkt in het kader van het programma Procesvernieuwing, Informatie & ICT (P,I&I) aan verbetering van de ICT-systemen. De omvang hiervan is door KPMG in het Efficiencyonderzoek spoor 1: Efficiencypotentieel Procesharmonisatie en Informatievoorziening geraamd op zeker haalbare omvang van € 4,3 miljoen en mogelijk oplopend, maar niet op voorhand zekere omvang van € 14,4 miljoen. Tevens werkt de NVWA aan verbetering van de planning en inroostering van medewerkers, mede in het kader van de reistijd-werktijd problematiek. De efficiencywinst is al ingeboekt vooruitlopend op de realisatie van beide lijnen. Dit vertaalt zich reeds door naar de formatieve omvang van de NVWA, met als gevolg dalende arbeidskosten. Momenteel loopt er een onderzoek naar de kosteneffectiviteit en efficiëntie van de NVWA.

497. Aan welke activiteiten op het gebied van communicatie, educatie, samenwerking en promotie van Nationale Parken zal een subsidie worden verleend?

Antwoord

Naast de jaarlijkse subsidie voor de educatie- en communicatieactiviteiten, is de financiële ondersteuning van het Ministerie van LNV aan het stelsel van nationale parken gericht op kwaliteit van natuur, landschap en ruimte in de context van transities, aantrekkingskracht en sterk merk (de internationale marketingcampagne), sociaaleconomische ontwikkeling, educatie en kennisontwikkeling, governance, samenwerking en organisatie en communicatie met de samenleving.

498. Kunt u toelichten in hoeverre u bij de jaarlijks verleende subsidie voor ca. € 1 miljoen voor activiteiten op het gebied van communicatie, educatie, samenwerking en promotie van Nederlandse Parken een rol ziet voor groene vrijwilligers en waarvandaan wordt de centrale ondersteuning geregeld?

Antwoord

Jaarlijks verleent het Ministerie van LNV een subsidie aan het Instituut voor natuureducatie en duurzaamheid (IVN, een vrijwilligersorganisatie) voor de coördinatie van educatie- en communicatieactiviteiten in nationale parken. Het doel van de subsidie is het vergroten van de betrokkenheid bij en draagvlak voor natuurbeheer en natuurbehoud in nationale parken.

De activiteiten worden uitgevoerd door medewerkers van IVN en door vrijwilligers van het IVN.

Dit jaar heeft bureau Berenschot, op verzoek van het Ministerie van LNV, een evaluatie opgesteld van deze subsidie aan het IVN. De aanbevelingen worden in overleg met provincies en de overige partners vertaald naar nieuwe afspraken. Ik zal u hierover voor het einde van het jaar informeren.

499. Hoe wordt gecontroleerd of de bijdrage die aan Bij12 ten behoeve van het beheer van de NDFF wordt verstrekt op de juiste wijze wordt besteed?

Antwoord

Een consortium staat borg voor de exploitatie van de NDFF (zoals ook is toegelicht in vraag 494). Aan de basis van de samenwerking tussen de consortiumpartijen ligt de Samenwerkingsovereenkomst beheer en exploitatie NDFF. Deze overeenkomst heeft tot doel de samenwerking tussen de consortiumpartijen te regelen met het oog op het structureel en duurzaam beheren en exploiteren van de vier kernfunctionaliteiten van de NDFF: invoer en validatie van natuurgegevens en opslag, beheer en uitvoer van data, en om afspraken te maken met BIJ 12 over de voorwaarden van de uitvoering. De stuurgroep NDFF, waarin de consortiumpartijen vertegenwoordigd zijn, geeft sturing aan en houdt toezicht op de exploitatie van de NDFF conform de afspraken in de samenwerkingsovereenkomst.

500. Kunt u aangeven hoeveel in beslag genomen dieren er in 2017 zijn geëuthanaseerd en wat de reden is geweest om tot euthanasie over te gaan?

Antwoord

In 2017 zijn in totaal 98 in beslag genomen dieren geëuthanaseerd. Dit betrof:

– 76 honden

– 8 katten

– 3 in/uitheemse vogels

– 2 paarden

– 1 gans

– 1 kip

– 5 runderen

– 2 schapen

De redenen voor euthanasie zijn verschillend van aard. Bij honden gaat het doorgaans om gedragsproblemen. Runderen kunnen worden geëuthanaseerd als de dieren niet identificeerbaar zijn (zogenaamde NI-runderen) Bij de overige dieren is doorgaans het welzijn van het betreffende dier in het geding.

501. Op welke data en locaties heeft de NVWA inspecties uitgevoerd naar handel in en huisvesting van exotische dieren in 2017?

Antwoord

De NVWA inspecteert dagelijks op handel in beschermde dieren en planten. Dit betreft ongeveer 600 inspecties en opsporingsonderzoeken. Een inspectie kan meerdere locaties behelzen of meerdere gecontroleerden per locatie, zoals bij beurzen. Aanleiding voor een inspectie is bijvoorbeeld verzoeken vanuit RVO.nl, meldingen van burgers, bedrijven, medehandhavers, zoals de politie en de douane, en projecten. Inspecties vinden onder meer plaats bij particulieren, bedrijven, dierentuinen, tijdens vervoer, aan de grenzen, online, en op markten en beurzen.

502. Hoeveel en op welke data zijn er in 2017 exotische dieren inbeslaggenomen door handhavingsinstanties (uitgesplitst naar NVWA, douane, politie, Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)) en op grond waarvan?

Antwoord

In onderstaande tabel staat de informatie weergegeven waar u om vraagt.

Amfibie 16 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 02 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Amfibie 25 Politie 15 mei 2017 Wet Natuurbescherming
In/uith-vogel 3 Politie 02 februari 2017 Wet Natuurbescherming
In/uith-vogel 3 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 09 november 2017 Wet Natuurbescherming
In/uith-vogel 1 Politie 14 november 2017 Wet Natuurbescherming
Inheems zoogdier 1 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 14 februari 2017 Wet Natuurbescherming
Inheems zoogdier 3 Politie 23 november 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 5 Politie 20 januari 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 11 Politie 22 januari 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 5 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 31 januari 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Politie 02 februari 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 3 Douane 17 februari 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 7 Nederlandse Voedse-l en Warenautoriteit 18 februari 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 21 Politie 13 maart 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 9 Politie 05 april 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 25 Politie 05 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Politie 17 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 19 Politie 24 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 08 juni 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 5 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 14 juni 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 2.250 Politie 17 juni 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 101 Politie 06 juli 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 22 Politie 10 juli 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Politie 19 juli 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 12 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 26 juli 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 19 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 03 augustus 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 3 Politie 08 augustus 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Politie 09 augustus 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 24 augustus 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Politie 04 september 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 2 Politie 14 september 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 2 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 23 september 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 28 Nederlandse Voedse-l en Warenautoriteit 23 september 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 23 Politie 28 september 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Politie 24 oktober 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 3 Politie 25 oktober 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 1 Politie 25 oktober 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 10 Politie 01 november 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 17 Politie 08 november 2017 Wet Natuurbescherming
Inheemse vogel 2 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 29 november 2017 Wet Natuurbescherming
Insect 113 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 03 april 2017 Wet Dieren
Insect 33 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 02 mei 2017 Wet Dieren
Insect 84 Politie 21 mei 2017 Wet Dieren
Koraal 1 Douane 11 juni 2017 Wet Natuurbescherming
Koraal 3 Douane 21 juni 2017 Wet Natuurbescherming
Koraal 24 Douane 19 september 2017 Wet Natuurbescherming
Koraal 100 Douane 13 december 2017 Wet Natuurbescherming
Overig reptiel 11 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 02 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Overig reptiel 3 Politie 21 mei 2017 Wet Dieren
Overig reptiel 3 Politie 15 juni 2017 Wet Dieren
Overig reptiel 1 Politie 04 oktober 2017 Wet Dieren
Papegaai 1 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 20 januari 2017 Wet Natuurbescherming
Papegaai 2 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 14 februari 2017 Wet Dieren
Papegaai 1 Politie 16 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Papegaai 3 Politie 03 juli 2017 Wet Natuurbescherming
Papegaai 4 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 18 september 2017 Wet Natuurbescherming
Papegaai 1 Politie 04 oktober 2017 Wet Natuurbescherming
Papegaai 2 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 09 oktober 2017 Wet Natuurbescherming
Papegaai 1 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 16 oktober 2017 Wet Natuurbescherming
Papegaai 1 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 01 november 2017 Wet Dieren
Papegaai 22 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 15 november 2017 Wet Natuurbescherming
Papegaai 2 Politie 30 november 2017 Wet Dieren
Schaaldier 6 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 20 april 2017 Wet Dieren
Schelp 15 Politie 21 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Schildpad 1 Douane 15 juli 2016 Wet Natuurbescherming
Schildpad 2 Douane 01 maart 2017 Wet Natuurbescherming
Schildpad 1 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 30 mei 2017 Wet Dieren
Schildpad 142 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 08 juni 2017 Wet Dieren / Wet Natuurbescherming
Schildpad 386 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 29 juli 2017 Wet Dieren / Wet Natuurbescherming
Schildpad 4.970 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 12 augustus 2017 Wet Dieren / Wet Natuurbescherming
Schildpad 439 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 13 augustus 2017 Wet Dieren / Wet Natuurbescherming
Schildpad 4.998 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 14 augustus 2017 Wet Dieren / Wet Natuurbescherming
Schildpad 1 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 15 augustus 2017 Wet Dieren
Schildpad 1 Politie 04 oktober 2017 Wet Dieren
Schildpad 3 Douane 06 december 2017 Wet Natuurbescherming
Schorpioen 15 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 03 april 2017 Wet Dieren
Slang 26 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 02 mei 2017 Wet Dieren
Slang 1 Politie 04 oktober 2017 Wet Dieren
Spin 19 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 03 april 2017 Wet Dieren
Uitheems zoogdier 1 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 27 januari 2017 Veterinaire wet en regelgeving
Uitheems zoogdier 34 Politie 21 mei 2017 Wet Dieren
Uitheemse vis 3 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 17 april 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vis 3 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 17 april 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vis 6 Politie 21 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vis 4 Politie 15 juni 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vis 4 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 11 oktober 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 9 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 30 juli 2013 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 21 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 13 januari 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 3 Politie 20 januari 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 12 Politie 22 januari 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 1 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 14 februari 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 473 Douane 17 februari 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 576 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 17 februari 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 20 Politie 21 mei 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 4 Landelijke Inspec. Dierenbescherming 27 juni 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 58 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit 06 juli 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 1 Politie 19 juli 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 42 Politie 09 augustus 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 2 Nederlandse Voedsel -en Warenautoriteit 23 september 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 3 Politie 23 november 2017 Wet Natuurbescherming
Uitheemse vogel 16 Politie 23 november 2017 Wet Natuurbescherming

503. Welke importeur/exporteur was betrokken bij inbeslagname van exotische dieren in 2017?

Antwoord

Deze gegevens zijn in verband met de privacyregelgeving niet openbaar.

504. Kunt u een overzicht maken van alle registraties van inbeslaggenomen exotische dieren door NVWA, douane, politie en LID?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 502.

505. Welke luchtvaartmaatschappijen waren betrokken bij het transport van inbeslaggenomen exotische dieren in 2017?

Antwoord

Deze gegevens zijn in verband met de privacyregelgeving niet openbaar.

506. Welke type vergunning moet een houder aanvragen voor een exotisch dier dat een hoge mate van gevaar voor mens of dier oplevert zoals giftig of hoog risico van ziekteoverdracht?

Antwoord

Er zijn geen speciale vergunningen vereist voor het houden van een exotisch dier dat specifiek een hoge mate van gevaar voor mens of dier oplevert, zoals giftig of hoog risico van ziekteoverdracht. Wel is op grond van de Wet natuurbescherming het houden van een primaat of grote katachtige verboden. Daarnaast gelden er ten algemene geboden en verboden voor de handel en invoer van beschermde dieren.

507. Hoeveel en voor welke diersoorten zijn ontheffingen of vrijstellingen verleend in 2017 voor exotische dieren die een hoge mate van gevaar voor mens of dier met zich mee brengen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 506.

508. Hoeveel Convention on International Trade in Endangered Species of wild flora and fauna (CITES) in- en uitvoervergunningen zijn er door RVO afgegeven tussen 2010 en 2017?

Antwoord

In 2010 t/m 2017 zijn 23.390 CITES in- en uitvoervergunningen afgegeven (bron: Annual Report 2017 NL www.natuurgegevens.nl/verdrag/cites).

509. Voor welke diersoorten zijn er CITES vergunningen afgegeven in 2017?

Antwoord

In 2017 zijn voor 553 verschillende diersoorten CITES vergunningen afgegeven (bron: Annual Report 2017 NL www.natuurgegevens.nl/verdrag/cites).

510. Voor welke soorten is er in 2017 een vergunning voor gevaarlijke/giftige/met uitsterven bedreigde diersoorten verleend?

Antwoord

RVO.nl verleent de vergunningen voor de soorten die met uitsterven worden bedreigd en voor de soorten die in die situatie kunnen geraken wanneer de handel niet gereguleerd en gecontroleerd wordt. Daarbij wordt niet geregistreerd of diersoorten gevaarlijk of giftig zijn.

511. Kunt u aangeven hoeveel geregistreerde gevallen er in de laatste vijf jaar zijn geweest van zoönosen in relatie tot het houden van exotische huisdieren?

Antwoord

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) publiceert jaarlijks het rapport «Staat van Zoönosen» met informatie over het vóórkomen van geregistreerde zoönosen in Nederland (www.rivm.nl).

Zoönosen in relatie tot het houden van exotische huisdieren zijn bijvoorbeeld psittaccose (papegaaienziekte) en salmonellose. Van 2013 tot en met 2016 zijn er in totaal 53 patiënten met papegaaienziekte gemeld, gerelateerd aan het houden van een papegaaiachtige. Het aantal salmonella besmettingen gerelateerd aan het houden van reptielen daalde in 2016 naar 7% (112 patiënten) van het totaal aantal salmonella besmettingen.

512. Is er binnen het budget voor de opslag van in beslag genomen dieren, naast de IBG-contracten in Nederland, ook geld gereserveerd voor internationale samenwerking zoals voor CITES-partners?

Antwoord

Nee, het budget is uitsluitend voor de opvang van de in Nederland in bewaring of in beslag genomen dieren.

513. Waarom zijn er na 2018 geen apparaatskosten meer voor de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s)?

Antwoord

De begrotingen over 2019 van de ZBO’s en RWT’s zijn nog niet ontvangen en zijn daarom niet vermeld in de begroting. De specifieke toedeling van de budgetten van deze ZBO’s en RWT’s over de verschillende taken kan jaarlijks variëren. Jaarlijks dienen de ZBO’s en RWT’s in het najaar (oktober/november) een voorstel in over de geplande besteding van de middelen en jaarlijks leggen ze hierover verantwoording af in de sturings-gesprekken die ik met ze voer.

514. Wat is uw verantwoordelijkheid voor de middelen vanuit de Regio Envelop?

Antwoord

In het regeerakkoord zijn afspraken gemaakt over de aanpak van maatschappelijke opgaven in de regio door middel van Regio Deals. Hiervoor is er een enveloppe met € 950 miljoen beschikbaar gesteld: de Regio Envelop. Over de toedeling van deze middelen aan Regio Deals beslis ik, in overleg met de Minister van BZK en met de relevante vakministers. In de huidige kabinetsperiode is er voor gekozen om de enveloppes op de Aanvullende Post bij het Ministerie van Financiën te plaatsen. Na het afsluiten van Regio Deals (zoals bij Brainport Eindhoven, een van de reeds benoemde opgaven in het regeerakkoord), worden de beschikbare middelen via de meest geëigende weg voor de uitvoering van de plannen beschikbaar gesteld. In de meeste gevallen zal dit ook via de begroting van mijn ministerie lopen. De uitwerking van de Regio Deals wordt door mijn ministerie ter hand genomen in overleg met de Minister van BZK en met de inzet van kennis en kunde van de betrokken vakdepartementen.

515. Hoe verhoudt uw verantwoordelijkheid voor de Regio Envelop zich tot de verantwoordelijkheid van de ministers die de middelen uit de Regio Envelop op hun begroting toegevoegd krijgen?

Antwoord

Het uitgangspunt is dat de middelen voor een Regio Deal aan de regionale partners worden verstrekt via een uitkering van het Gemeente- of Provinciefonds. Nadat de deal gesloten is en specifieke bestedingsplannen zijn goedgekeurd, worden bijdragen uit de Regio Envelop aldus overgeboekt. Slechts in een beperkt aantal gevallen worden middelen naar een andere begroting over gemaakt.

Mijn verantwoordelijkheid is er op gericht om het zowel inhoudelijk als procesmatig er voor te zorgen dat er kwalitatief goede en voldragen Regio Deals met maatschappelijke impact worden gesloten met partijen in de regio. In dit proces komen regionale kenmerken en de inhoudelijke inbreng vanuit de verschillende vakdepartementen samen. Voorop staat dat er steeds sprake is van een integrale aanpak van een meervoudige regionale opgave. Inzet van de middelen vanuit de Regio Envelop kan op verschillende manieren gebeuren. De meest gangbare wijze is een specifieke uitkering via het Gemeente- en Provinciefonds richting andere overheden. Voor specifieke situaties zoals bij ESTEC en de nucleaire opgave, loopt die inzet uiteindelijk ook via de begroting van het Ministerie EZK, aangezien hier beleidsmatig de betreffende onderwerpen zijn ondergebracht.

516. Spelen naast u en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) ook andere kabinetsleden een rol bij de Regio Deals en de Regio Envelop?

Antwoord

De kern van de Regio Deals ligt in een integrale aanpak van een meervoudige regionale opgave. In deze opgave komen verschillende thema’s bij elkaar. Deze thema’s beslaan een zeer groot aantal beleidsterreinen. De relevante vakdepartementen spelen dan ook een belangrijke rol bij de duiding van de voorstellen, uitwerking en de uitvoering in partnerschap met de regio van de Regio Deals.

517. Welke criteria worden gehanteerd bij toekenning van middelen uit de Regio Envelop?

Antwoord

Bij de toekenning van middelen uit de Regio Envelop wordt het afwegingskader voor de Regio Deals gehanteerd, zoals reeds gepubliceerd in de Staatscourant.23 Ook wordt bij de selectie van deals gekeken naar een evenwichtige verdeling over de vier landsdelen, rekening houdend met de vorige tranche met de zes in het regeerakkoord genoemde opgaven.24 In het afwegingskader zijn de volgende vragen opgenomen:

1. Inhoudelijke aspecten
a In hoeverre is er sprake van een meervoudige opgave?
b In hoeverre is er sprake van een integrale aanpak van de regionale opgave?

– Er is een duidelijk verband tussen de voorgestelde aanpak en de regionale opgave (doeltreffendheid);

– De aanpak bestaat uit een aantal verschillende, samenhangende pijlers;

– Op elke pijler wordt actie ondernomen.

c Is er een te verwachten positief effect op brede welvaart?
d Sluit de aanpak aan bij inhoudelijke doelen uit het regeerakkoord (of Rijksbeleid)?
e Vraagt u om een niet-financiële inzet en bijdrage aan het Rijk?
f Is er voldoende output te verwachten in de periode 2019–2022?
2. Regionale aspecten
a Geeft u aan waarom deze opgave kenmerkend is voor deze regio?
b Is omschreven wie de doelgroep(en) is/zijn van de Regio Deal c.q. voor wie de regionale opgave geldt?
c Is er bovenregionale uitstraling (regio-overstijgend effect) of gaat deze opgave de draagkracht van de regio te boven?
3. Financiële aspecten
a Valt het voorstel binnen de bandbreedte van € 5 miljoen – € 40 miljoen?
b Zijn er toezeggingen omtrent (ten minste) evenredige cofinanciering?
c Is financiële houdbaarheid (het financieringsmodel) geborgd?
d Is er een doelmatige besteding van middelen te verwachten?
4. Organisatorische aspecten
a Geeft u aan hoe u de governance invult?
b Is er sprake van PPS/Triple Helix-samenwerkingsverbanden?
c Is er voldoende organisatorisch vermogen voor realisatie in 2019–2022?

518. Welke indicatoren hanteert u om doelmatigheid en doeltreffendheid van de middelen uit de Regio Envelop te bepalen?

Antwoord

Voor elk van de afgesloten en af te sluiten Regio Deals worden specifieke afspraken gemaakt over de doelmatige en doeltreffende besteding van de door het Rijk beschikbaar gestelde middelen. De regio, als ontvanger van de middelen, monitort en rapporteert over deze aspecten in de periodieke voortgangsrapportage. Er is geen sprake van een generieke set van vastgestelde indicatoren met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid.

519. Hoeveel regio’s vragen middelen aan uit de Regio Envelop en welke regio’s krijgen welke bedragen?

Antwoord

Er zijn veel voorstellen ingediend voor deze tranche Regio Deals. Het gaat in totaal om 88 voorstellen die een bedrag vragen van € 1,3 miljard. De voorstellen komen uit alle delen van het land. Momenteel is nog niet bekend welke voorstellen uitgewerkt zullen worden tot Regio Deals en waar de middelen uit de Regio Envelop daarmee neer zullen slaan. In het najaar neem ik hier, in overleg met de Minister van BZK, een besluit over en zal ik uw Kamer informeren over de geselecteerde voorstellen.

520. Kunt u bevestigen of het nog resterende bedrag dat ingezet gaat worden «voor de inrichting van LNV geraamde investeringen in ICT» de bedragen van € 33 miljoen in 2018, € 31 miljoen in 2019, € 14 miljoen in 2020 en € 9 miljoen in de jaren daarna betreft? Zo ja, hoe kunnen deze enorme bedragen worden uitgegeven aan investeringen in de ICT van het Ministerie van LNV, waarvoor zijn deze bedoeld?

Antwoord

De genoemde bedragen staan geparkeerd op artikel 51 (nog onverdeeld). Het budget op dit artikel betreft hoofdzakelijk het restant van de bij de Voorjaarsnota toegekende middelen voor de herinrichting van de Ministeries van LNV/EZK. Een deel hiervan is ICT-gerelateerd (ca. € 35 miljoen incidenteel en ca. € 5 miljoen structureel). Deze middelen worden ingezet voor het opvangen van de financiële gevolgen voor de ondersteunende ICT systemen. De ICT-kosten zijn uit te splitsen naar onder meer personeel (o.a. P-Direkt), de Cloud Werkplek, informatievoorziening (o.a. identiteitenbeheer/IBIS, documentenbeheer/DoMuS, e-mail), financiële functie (o.a. inkoop en boekhouding/Oracle eBS) en communicatie (o.a. (her)inrichting Rijksportaal). Er is een scenario gekozen waarbij, daar waar mogelijk, gezamenlijk gebruik wordt gemaakt van ICT-systemen om de kosten en complexiteit van de oprichting van het Ministerie van LNV zo beperkt mogelijk te houden.

521. Kunt u uitsluiten dat de nog te verdelen middelen bedoeld zijn voor het ICT project van de NVWA? Zo nee, in hoeverre zijn deze middelen bedoeld om het gat te dekken dat ontstaan is bij de NVWA voor de gigantische overschrijding van de kosten voor hun nieuwe ICT systeem?

Antwoord

Ja, de nog te verdelen middelen op artikel 51 worden niet voor het programma Procesvernieuwing, Informatie en ICT (P,I&I) ingezet.

522. Op welke wijze kan de Kamer bij het jaarverslag nagaan in hoeverre de middelen voor de NVWA inderdaad doelmatig en doeltreffend zijn ingezet?

Antwoord

Het jaarverslag van het batenlastenagentschap NVWA omvat conform de rijksbegrotingsvoorschriften naast een balans, een resultatenrekening en een kasstroomoverzicht ook een tabel met doelmatigheidsindicatoren. Daarnaast publiceert de NVWA jaarlijks een openbaar jaarverslag over de activiteiten en resultaten die zijn behaald. De NVWA is bezig met het operationaliseren van een systeem van kritische prestatie-indicatoren op het gebied van efficiency, effectiviteit en kwaliteit. Daarnaast loopt momenteel een onderzoek naar de kosteneffectiviteit en efficiëntie van de NVWA.

523. Waar wordt de bijdrage van derden bij de NVWA aan uitgegeven?

Antwoord

De bijdrage die de NVWA ontvangt van derden wordt uitgegeven aan het dekken van een deel van de kosten van de NVWA (waaronder de personeels-, huisvestings- en ICT-kosten) voor de werkzaamheden voor derden.

524. Kunt u aangeven wanneer er meer bekend zal zijn over de extra kosten van het programma NVWA 2020, met name ten aanzien van de enorme overschrijding van de begrote kosten en de mogelijke problemen bij de verdere uitrol van het ICT programma (Kamerstuk 33 835, nr. 80)?

Antwoord

Over de herijking van het programma NVWA2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd per brief van 7 juni 2018 (Kamerstuk 33 835, nr. 80). Het programmaplan voor het ICT-programma dat onderdeel is van het programma NVWA2020, is eveneens herzien. Er is een aangepast programmaplan gemaakt inclusief aanpak, financiën, risico’s en beheersmaatregelen hierop. De planning is erop gericht dat de afronding van het programma in 2021 zal plaatsvinden binnen de daarvoor gestelde financiële kaders van € 95 miljoen. Dit plan is ter toetsing aan het BIT voorgelegd. In de aanbiedingsbrief bij de derde voortgangsrapportage NVWA 2020 (Kamerstuk 33 835, nr. 107) heb ik uw Kamer laten weten te verwachten dat het BIT begin 2019 het onderzoek zal afronden.

525. Kunt u toelichten hoe de uitrol van het ICT programma op dit moment loopt, welke problemen hebben zich voorgedaan en worden nog verwacht bij de verdere uitrol in andere inspectiedomeinen?

Antwoord

De eerdere uitrol in de domeinen Horeca & Ambachtelijke productie en Tabak heeft aandachtspunten voor een succesvolle uitrol binnen het geplande tijdpad aan het licht gebracht. Deze zijn betrokken bij de herijking van het programma NVWA2020, waarover ik uw Kamer per brief van 7 juni 2018 heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 835, nr. 80). In de afgelopen maanden heeft de NVWA de aanpak versterkt om daarmee knelpunten, die bij de verdere uitrol zouden kunnen optreden, te voorkomen en/of te beteugelen. De eerdere aanbevelingen van het BIT (20 maart 2017) zijn daarbij eveneens meegenomen. Bij de uitrol in het domein Natuur is dat reeds effectief gebleken; het betrekken van inspecteurs aan de voorkant bij het ontwikkelen van de ICT en het intensief begeleiden van inspecteurs bij het gebruik ervan hebben het beoogde effect. De NVWA evalueert nu bovendien kortcyclisch de effectiviteit van de uitrol, zodat er snel kan worden bijgestuurd.

526. Hoeveel fte eigen personeel heeft de NVWA in dienst en hoeveel fte verwacht de NVWA extern in te huren?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 421.

527. Is er nog een bepaalde allocatie van de extra middelen die de NVWA vanaf 2019 structureel en eenmalig zal ontvangen voor het toezicht op dierenwelzijn afgesproken?

Antwoord

In het kader van het ter beschikking krijgen van een eerste deel uit de enveloppe NVWA heeft de NVWA een bestedingenplan opgesteld. In het bestedingenplan heeft de NVWA aangegeven welke investeringsmaatregelen zij wil nemen met de middelen ter versterking van het toezicht. Bij iedere investeringsmaatregel heeft de NVWA aangegeven of de versterking van het toezicht ziet op voedselveiligheid en/of dierenwelzijn.

In onderstaande tabel is de verdeling van de fte’s over de investeringen opgenomen. Daarbij is tevens per maatregel aangegeven of de maatregel ziet op versterking van het toezicht op voedselveiligheid en/of dierenwelzijn.

Administratieve controles/ digitaal toezicht 30 12 12 12 Overwegend voedselveiligheid en daarnaast dierenwelzijn
Versterking IOD 15 8 8 8 Voedselveiligheid
Pilot Cameratoezicht slachthuizen 5 5 5 5 Dierenwelzijn
kennisopbouw en risicoduiding 15 5 5 5 Voedselveiligheid en dierenwelzijn
Juridische versterking 10 10 10 10 Voedselveiligheid en dierenwelzijn
Openbaarmaking Handhavingsresultaten 5 5 5 5 Voedselveiligheid en dierenwelzijn
Totaal FTE 80 45 45 45

De aantallen fte’s zijn in de komende jaren afhankelijk van de te maken keuzes ten aanzien van de intensivering van de NVWA. Dit kan nog leiden tot een wijziging in het aantal fte’s per thema.

528. Zijn de fte die de NVWA heeft gealloceerd voor dierenwelzijn geoormerkt?

Antwoord

De beschikbare fte’s zijn geoormerkt binnen de totale begroting van de NVWA ten behoeve van inspecties. De uren van deze fte’s zijn geoormerkt, maar niet op inspecteursniveau.

Oftewel, een inspecteur verricht naast welzijnsinspecties ook inspecties op andere domeinen (I&R, diergeneesmiddelen en dergelijke).

529. Kunt u aangeven hoeveel uren er in 2017 en 2018 zijn begroot voor de NVWA ten aanzien van inspecties op dierenwelzijn van gezelschapsdieren en hoeveel er daadwerkelijk zijn besteed aan inspecties ten aanzien van dierenwelzijn gezelschapsdieren?

Antwoord

Zowel in 2017 als in 2018 zijn in totaal voor inspecties op dierenwelzijn van gezelschapsdieren respectievelijk 6.210 uren per jaar begroot. Er zijn in 2017 en 2018 daadwerkelijk 6.816 uur respectievelijk 3.979 (t/m 2 oktober) uur besteed aan inspecties ten aanzien van dierenwelzijn gezelschapsdieren.

530. Wat waren de retributieopbrengsten van de NVWA in 2016, 2017 en respectievelijk 2018?

Antwoord

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de retributieopbrengsten van de afgelopen drie jaar.

retributie-opbrengsten 92.204 98.816 97.991
waarvan via KDS: 14.994 18.753 17.881
Bron: de opbrengsten voor 2016 en 2017 zijn afkomstig uit de jaarverslagen EZ en voor 2018 uit de Ontwerpbegroting 2018 van het Ministerie van LNV.

531. Wat is de verwachte ontwikkeling van het aantal fte van de NVWA in de komende jaren?

Antwoord

In onderstaande tabel is de verwachte ontwikkeling van het aantal ambtelijke fte bij de NVWA opgenomen. In deze reeks is rekening gehouden met de extra middelen uit het regeerakkoord die in deze begroting zijn opgenomen, evenals met de overgang van medewerkers in het kader van de fusie van het lab voeder- en voedselveiligheid. Daarnaast worden jaarlijks bijna 200 fte externen ingehuurd, vooral practitioners en uitzendkrachten.

fte 2.159 2.059 2.059 2.059

De specifieke daling van het aantal fte’s en van de personeelskosten na 2018 in 2019 wordt hoofdzakelijk verklaard door de fusie van het laboratorium voeder- en voedselveiligheid. In de begroting is overigens nog geen rekening is gehouden met de nog te verdelen structureel beschikbare middelen uit het regeerakkoord.

532. Waar denkt u het gereserveerde bedrag voor donaties aan te gaan besteden en waar is dit bedrag in het verleden aan geschonken?

Antwoord

Jaarlijks wordt in de begroting een bedrag van € 0,5 miljoen aan dotaties gereserveerd om de kosten te dekken van bijvoorbeeld claims die bij de NVWA worden ingediend en van toegewezen schades in het kader van juridische geschillen. De werkelijke kosten kunnen vanzelfsprekend hoger of lager uitvallen, vanwege de inherent onvoorspelbaarheid ervan. In het verleden heeft de NVWA uit deze reservering betalingen gedaan naar aanleiding van ingediende claims.

533. Hoeveel geld is er beschikbaar voor de bestrijding van de Afrikaanse Varkenspest?

Antwoord

Bij een uitbraak van een besmettelijke dierziekte zoals AVP worden alle uitgaven voor de verdenkingen en bestrijding uit het diergezondheidsfonds vergoed. Deze uitgaven uit het DGF worden voor 100% gedragen door de varkenssector. Van preventieve maatregelen wordt de kosten 50–50 betaald door sector en overheid.

Er is niet vooraf een bedrag voor uitbraken begroot. De werkelijke uitgaven worden achteraf via heffingen bij de varkenssector neergelegd. Als het plafond van DGF voor AVP is bereikt, dan betaalt de rijksoverheid voor de uitgaven boven het plafond. Het plafond is € 30 miljoen voor de bestrijding van AVP en Swine vesicular disease (SVD), hiervan is in de huidige periode 2015–2019 nog niets gebruikt.

Een deel van de kosten van de bestrijding van AVP wordt 50% gefinancierd door de EC. In Verordening 2014/652 staat welke maatregelen voor subsidie in aanmerking komen, zoals kosten voor de compensatie van eigenaars voor de waarde van hun geslachte of geruimde dieren en kosten voor het vervoer en de verwijdering van kadavers. Wat België op dit moment aan kosten heeft ingebracht bij de EC en welk bedrag de EC financiert is nu niet bekend.

534. Waar gaat het structurele bedrag van € 5 miljoen voor de NVWA precies naar toe?

Antwoord

De structurele tranche van € 5 miljoen voor de NVWA gaat voor 2/3 naar taken die in opdracht van het Ministerie van LNV worden uitgevoerd en voor 1/3 naar taken in opdracht van het Ministerie van VWS. De precieze bedragen zijn dus € 3,3 miljoen via LNV en € 1,7 miljoen via het Ministerie van VWS.

In de onderstaande tabel is de verdeling van de fte’s over de investeringen opgenomen.

a Administratieve controles/digitaal toezicht 30 12 12 12 Overwegend voedselveiligheid en daarnaast dierenwelzijn
b Versterking IOD 15 8 8 8 Voedselveiligheid
c Pilot Cameratoezicht slachthuizen 5 5 5 5 Dierenwelzijn
d kennisopbouw en risicoduiding 15 5 5 5 Voedselveiligheid en dierenwelzijn
e Juridische versterking 10 10 10 10 Voedselveiligheid en dierenwelzijn
f Openbaarmaking Handhavingsresultaten 5 5 5 5 Voedselveiligheid en dierenwelzijn
Totaal FTE 80 45 45 45

535. Hoeveel van deze € 5 miljoen voor de NVWA gaat naar dierenwelzijn?

Antwoord

De tabel bij vraag 534 laat een verdeling zien van de investeringsmaatregelen. De pilot cameratoezicht in de slachthuizen is volledig op het gebied van dierenwelzijn. De overige maatregelen, met uitzondering van de maatregel «versterking IOD», dragen naast voedselveiligheid tevens bij aan de versterking van het toezicht op dierenwelzijn.

536. Hoe staat het structurele bedrag van € 5 miljoen per jaar (en eenmalig € 4 miljoen) voor de NVWA in verhouding met de € 22 miljoen die naar de NVWA gaat in verband met Brexit?

Antwoord

Van de € 22,2 miljoen die in 2019 bij het Ministerie van LNV beschikbaar is voor Brexit, komt € 18,2 miljoen ten goede aan de NVWA, € 3,5 miljoen aan de keuringsinstellingen COKZ (Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel), KCB en NAKtuinbouw en € 0,5 miljoen aan het kerndepartement.

De middelen uit het regeerakkoord voor meer capaciteit bij de NVWA voor het toezicht op voedselveiligheid en dierenwelzijn van structureel € 5 miljoen (en € 4 miljoen eenmalig) staan hier los van.

537. Kunt u een volledig overzicht aanleveren van toezeggingen en de stand van zaken over het parlementaire jaar 2017/2018?

Antwoord

In de bijlage25 vindt u het volledige overzicht.

538. Kunt u toezeggen dat het volledige overzicht van toezeggingen en de stand van zaken ook in komende begroting zal worden opgenomen?

Antwoord

Bij de volgende begroting zal er een volledig overzicht worden opgenomen.

539. Waarom duurt de herziening van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland 2013 – 2017 tot 2019?

Antwoord

De herziening van het Natuurbeleidsplan voor Caribisch Nederland 2013–2017 (NBP-CN) duurt tot 2019 omdat een aantal projecten uit het NBP-CN nog in uitvoering is en omdat het gewenst was en is relevante informatie af te wachten. Het gaat bij dit laatste om informatie over de Staat van de natuur van Caribisch Nederland, de lessen die getrokken kunnen worden uit de afgelopen periode (2013–2017) en de inmiddels helder geworden budgettaire kaders vanuit de Regio Envelop voor Caribisch Nederland (Kamerstuk, 29 697, nr. 54.). Daarnaast vindt de herziening plaats in nauw overleg met het bestuurscollege van de openbare lichamen. Dit overleg over de definitieve herziening is thans nog gaande. Over de Staat van instandhouding zal uw Kamer nog worden geïnformeerd.

540. Klopt het dat de regering verplicht is een natuurbeleidsplan vast te stellen op basis van de Wet grondslagen natuurbescherming en -beheer Caribisch Nederland? Zo ja, in hoeverre voldoet de regering aan deze verplichting nu het laatste natuurbeleidsplan reeds in 2017 verstreken is en welk natuurbeleidsplan is in de tussentijd van kracht?

Antwoord

Ingevolge de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming Caribisch Nederland is de Minister van LNV verplicht een Natuurbeleidsplan vast te stellen. Het laatste Natuurbeleidsplan behelst de periode 2013–2017. De doelstellingen van dit Natuurbeleidsplan zijn nog steeds van kracht en een aantal van de voorziene activiteiten worden nog uitgevoerd: voor een deel van de voor deze periode geplande projecten blijkt de uitvoering meer tijd te vergen dan destijds voorzien. In 2019 zal een nieuw Natuurbeleidsplan gereed komen.

541. Hebt u middelen gereserveerd voor een nieuw vast te stellen Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland? Zo ja, hoeveel en op welke post?

Antwoord

De middelen voor het nieuw vast te stellen Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland zijn opgenomen in het opdrachtbudget in artikel 12 voor Caribisch Nederland (€ 0,4 miljoen). Daarnaast vindt financiering plaats uit de Regio Envelop voor Caribisch Nederland (Kamerstuk 29 697, nr. 54).

542. Is er vanuit de EU of vanuit uw eigen begroting geld beschikbaar voor promotiecampagnes voor vlees, zuivel en eieren? Zo ja, hoeveel en wat is het doel van deze campagnes?

Antwoord

De EC ondersteunt initiatieven voor voorlichtings- en afzetbevorderingacties van landbouwproducten door deze te cofinancieren. Beroeps- en sectororganisaties kunnen met deze steun het concurrentievermogen van de landbouwsector van de EU versterken.

De voorlichtings- en afzetbevorderingsacties richten zich op landen in de EU (interne markt) en landen buiten de EU (derde landen). Bij de interne markt gaat het bijvoorbeeld om promotieacties op het gebied van public relations, afzetbevordering of beursdeelname. Bij derde landen is het doel voorlichting geven en het bevorderen van de afzet van EU-landbouwproducten.

Momenteel lopen de volgende programma’s, waaraan Nederland deelneemt en die door de EC zijn goedgekeurd:

– Everything starts with milk (zuivel)

– Het betreft een promotieprogramma voor melk op de interne markt.

– Het is een gezamenlijke campagne met Frankrijk, Nederland, België, Denemarken en Ierland. De campagne is gericht op het concept van de uniekheid van melk: de mens begint met melk.

– Het totale programma is begroot op € 12,4 miljoen, waarvan 80% gefinancierd wordt door Europese subsidie. Het deel van het programma in Nederland is begroot op € 2,7 miljoen, waarvan 20% wordt gefinancierd door de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO).

– Veal from Europe: A Trusted Tradition, Trusted Veal (vlees)

– Deze promotie campagne voor kalfsvlees wordt uitgevoerd door de Centrale organisatie voor de Vleessector (COV). Het is een drie jaren campagne voor de periode 2018–2020 en is gericht op de markten van Canada, de Verenigde Staten en Japan. Dit zijn interessante markten vanwege de grote aantallen consumenten en sterke voorkeur voor consumptie van rundvlees. De trend naar premium kwaliteitsproducten en gezondheidsclaims vergroten de kansen op deze markten voor Europees kalfsvlees. De campagne is gericht op de aspecten van voedselveiligheid, herleidbaarheid, gecontroleerde productie, duurzaamheid, traditie en dierenwelzijn.

– De totale omvang van het programma is € 1.914.572,- met een bijdrage aan Europese subsidie van € 1.531.657 (80%). COV draagt de overige 20% bij.

– Trusted pork from Europe (vlees)

Deze promotiecampagne gericht op de promotie van Europees varkensvlees wordt uitgevoerd door de COV. Het is een driejarencampagne voor de periode 2017–2019 en gericht op de markten in China, Japan, Filippijnen, Taiwan en Vietnam.

De campagne is gericht op de promotie van Europees varkensvlees met hoge kwaliteitsstandaard, voedselveiligheid, duurzaamheid en gecontroleerde productie.

De totale omvang van het budget van het programma is € 1.999.100 met een bijdrage aan Europese subsidie van € 1.599.280 (80%). COV draagt de overige 20% bij.

– Bio lekker voor je (biologische producten)

De campagne wordt uitgevoerd door Bionext en heeft een looptijd van 3 jaar van 2019 tot en met 2021. Het doel van de campagne is om bij de «fans» de waarde van biologische landbouwproducten en voeding onder de aandacht te brengen. Samen met de boeren, handel en biologische winkels wil Bionext de doelgroep stimuleren om meer biologische producten te kopen en het marktaandeel te verhogen. De bekendheid van het Europese logo voor biologische producten maakt onderdeel uit van de campagne.

Het aandeel van de consumptie van biologische producten in Nederland ligt op 3%, terwijl 26% zegt «fan» te zijn van biologische producten en naar informatie zoekt over duurzame en gezonde voeding. Het programmabudget heeft een totale omvang van € 1.199.979 met een bijdrage aan Europese subsidie van € 839.986 (70%). Bionext draagt de overige 30% bij.

– – BIOrganicLifestyle.EU (biologische producten)

De campagne wordt uitgevoerd door Bionext en heeft een looptijd van 3 jaar van 2019 tot en met 2021.

BIOrganic Lifestyle.EU is gericht op de het versterken van de Europese biologische producten in Duitsland, Italië en Frankrijk. Het doel is het marktaandeel te verhogen en de promotie van specifieke kenmerken van biologische productiemethoden in de EU.

Het budget voor het totale programma is € 8,1 miljoen, waarvan 80% gefinancierd wordt door Europese subsidie en 20% door Bionext en de betrokken sectororganisatie in Italië.

543. Is er vanuit de EU of vanuit uw eigen begroting geld beschikbaar voor promotiecampagnes van vleesvervangers en biologische producten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet? Wat is het doel van deze campagnes?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u mijn antwoord op vraag 542.

544. Kunt u een lijst geven van de projecten die zijn aangeleverd om aanspraak te maken op de middelen die beschikbaar zijn gesteld in de tweede tranche voor de Regio Deals uit de Regio Envelop?

Antwoord

Er zijn veel voorstellen ingediend voor deze tranche. Het gaat in totaal om 88 voorstellen die een bedrag vragen van € 1,3 miljard. Publicatie van een lijst met alle voorstellen is in dit stadium niet voorzien. Hiervoor zal in eerste instantie toestemming aan alle indieners moeten worden gevraagd. Een substantieel aantal indieners heeft zelf reeds de publiciteit gezocht met hun voorstel.

545. Welke aanvullende afspraken heeft u gemaakt met bijvoorbeeld het Gemeente- en Provinciefonds die de middelen van de Regio Envelop ontvangen om te garanderen dat de middelen worden gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn?

Antwoord

Het Rijk maakt, gecoördineerd vanuit het Ministerie van LNV, in de Regio Deals afspraken met de regio over monitoring van de voortgang van de projecten. Periodiek treden de partijen aan de hand van een voortgangsrapportage met elkaar in gesprek. Onvoldoende voortgang kan opschorting van een dergelijke uitkering tot gevolg hebben.


  1. Kamerstuk 28 286, nr. 906↩︎

  2. De gebruikte oppervlakten zijn ontleend aan statline.cbs.nl, tabel «Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio» datum 21 maart 2018↩︎

  3. Komt overeen met de bedrijven zoals gerapporteerd in de NVWA naleefmonitor↩︎

  4. https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/documenten/consument/eten-drinken-roken/vlees-en-vleesproducten/risicobeoordelingen/risicobeoordeling-roodvleesketen.↩︎

  5. https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/documenten/consument/eten-drinken-roken/vlees-en-vleesproducten/risicobeoordelingen/integrale-risicoanalyse-pluimveevleesketen.↩︎

  6. http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?PA=7123slac↩︎

  7. De gebruikte oppervlakten zijn ontleend aan statline.cbs.nl, tabel «Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio» datum 21 maart 2018↩︎

  8. Grond die, blijvend dan wel tijdelijk, deel uitmaakt van landbouwbedrijven, en in hoofdzaak bestemd is voor het voortbrengen van landbouwproducten (akkerbouw, tuinbouw, veehouderij), met inbegrip van braakland en (tijdelijk) grasland.↩︎

  9. De gebruikte oppervlakten zijn ontleend aan statline.cbs.nl, tabel «Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio» datum 21 maart 2018↩︎

  10. De gebruikte oppervlakten zijn ontleend aan statline.cbs.nl, tabel «Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio» datum 21 maart 2018↩︎

  11. De gebruikte oppervlakten zijn ontleend aan statline.cbs.nl, tabel «Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio» datum 21 maart 2018.↩︎

  12. Zie statline.cbs.nl, tabel «Landbouw; gewassen, dieren en grondgebruik naar regio» datum 21 maart 2018↩︎

  13. Bruggen, C. van, e.a., 2018: http://edepot.wur.nl/452369.↩︎

  14. https://ec.europa.eu/food/animals/welfare/practice/transport/inspection-reports_en↩︎

  15. https://www.nvwa.nl/over-de-nvwa/organisatie/jaarverslagen-en-jaarplannen-nvwa/multi-annual-national-control-plan-mancp.↩︎

  16. https://www.rvo.nl/onderwerpen/agrarischondernemen/marktordening/samenwerkingsverbanden-land-en-tuinbouw↩︎

  17. https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2018Z10484&did=2018D32210↩︎

  18. https://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/keurmerken.aspx↩︎

  19. Zie: https://ec.europa.eu/eurostat↩︎

  20. , zie: https://ec.europa.eu/eurostat/tgm/refreshTableAction.do?tab=table&plugin=1&pcode=tag00094&language=en↩︎

  21. Zie:http://statline.cbs.nl/Statweb/selection/?DM=SLNL&PA=81267NED&VW=T↩︎

  22. www.dutch-cuisine.nl/DC2017/wp-content/uploads/2017/10/DC-manifest.pdf↩︎

  23. stcrt-2018–32735↩︎

  24. Kamerstuk 29 697, nr. 48.↩︎

  25. Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer↩︎