[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 30 oktober 2018

Brief regering

Nummer: 2018D51714, datum: 2018-10-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2018Z19624:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Beertema, H.J. (Partij voor de Vrijheid)
Vragen van het lid Beertema, H.J. (Partij voor de Vrijheid)

Vraag:
Kampen we met een tekort aan Nederlandse studenten of hebben we teveel universiteiten?

Antwoord:
Zoals u kunt lezen in de Kamerbrief internationalisering in evenwicht is het kabinet van mening dat internationalisering in het hoger onderwijs toegevoegde waarde heeft voor de student, de onderwijsinstelling en voor de Nederlandse kenniseconomie. Wel is benadrukt dat deze meerwaarde alleen standhoudt als de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het onderwijs gewaarborgd blijft. De toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie slaat momenteel positief uit, omdat de bijdrage die internationale studenten leveren aan de Nederlandse economie na afronding van hun studie groot genoeg is. Bijna 25% van de internationale studenten woont vijf jaar na afronding van hun studie nog steeds in Nederland.

Verdringing is op dit moment niet aan de orde, wel is er sprake van een toenemende instroom van buitenlandse studenten. Naast de maatregelen die instellingen zelf kunnen nemen om de instroom te beheersen, zoals een weloverwogen keuze om een opleiding al dan niet in het Engels aan te bieden, is in de brief een aantal maatregelen aangekondigd om instellingen te faciliteren de toegankelijkheid van Nederlandse studenten te kunnen waarborgen. lk ben bezig met het uitwerken van een wetsvoorstel dat hierop toeziet, zoals aangekondigd in het AO internationalisering op 21 juni jl. Daarin verkennen we de mogelijkheid om een capaciteitsbeperking alleen op een Engelstalige track te zetten, zodat de toegankelijkheid van de Nederlandstalige track geborgd blijft, en de mogelijkheid om, waar dat noodzakelijk is, voor specifieke opleidingen met een grote toestroom in de selectie en toelating onderscheid te kunnen maken tussen EER- en niet-EER studenten. Ook loopt er momenteel een lnterdepartementaal Beleidsonderzoek (lBO) naar internationalisering in het mbo en ho. Mogelijk leidt dit onderzoek nog tot aanvullende maatregelen. Het rapport zal in het voorjaar van 2019 worden afgerond.
 

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Graag zou de VVD de pilot flexstuderen betalen per studiepunt ook uitbreiden voor eerstejaars en deeltijdstudenten om het op termijn een vast onderdeel te maken van de studiemogelijkheden. Kan de minister aangeven hoe zij ervoor gaat zorgen dat zoveel mogelijk geïnteresseerde instellingen en opleidingen hieraan mee kunnen doen?

Antwoord:
Een wijzigingsbesluit waarin wordt geregeld dat nieuwe instellingen zich het komende voorjaar kunnen aanmelden voor het experiment flexstuderen ligt op dit moment in de Tweede Kamer. In het VAO leven lang leren van 30 oktober, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, is daarnaast de motie van der Molen/Wiersma ingediend. Indien deze motie wordt aangenomen zal de regering de instellingen die deelnemen aan het experiment flexstuderen en instellingen die zich nog gaan aanmelden voor dit experiment, de mogelijkheid geven om ook eerstejaarsstudenten toe te laten tot het experiment. Uitbreiding naar deeltijd vinden wij geen logische keuze, omdat het doel van dit experiment juist is om te onderzoeken wat deze vorm van flexibiliteit betekent voor studenten die hun voltijdstudie moeten of willen combineren met andere werkzaamheden. Daarnaast lopen er al andere experimenten gericht op flexibele deelname aan en vormgeving van het deeltijdonderwijs, namelijk de pilots flexibilisering en het experiment vraagfinanciering, waarbij studenten met vouchers modules van opleidingen kunnen volgen en stapelen. Uitbreiding van het experiment flexstuderen zou die experimenten gaan doorkruisen. Daarnaast is het zo dat deeltijdopleidingen sowieso al meer flexibiliteit bieden. In de tussenevaluatie van het experiment flexstuderen zal ook worden ingegaan op de vraag of flexstuderen in het deeltijdonderwijs wenselijk zou zijn en wat de effecten hiervan zouden zijn.

Instellingen zullen via de koepels (VH en VSNU) worden geïnformeerd over de mogelijkheid om alsnog deel te nemen aan het experiment. Instellingen zijn vervolgens vrij te bepalen met welke opleidingen zij deelnemen. De studentenorganisaties (ISO en LSVb) doen ook het nodige om via hun achterban het experiment onder de aandacht te brengen van instellingen.Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Wél vindt de VVD de beloning voor de instellingen die hun afspraken ook goed uitvoeren, aan de magere kant. Of andersom, de straf niet stevig genoeg als instellingen dat niet doen: 3%. De VVD wil graag van de minister weten hoe zij is gekomen tot die 3%. Wat zijn haar overwegingen en is er ruimte om dat percentage te verhogen? Graag een reactie.

Antwoord:
In de reeks studievoorschotmiddelen zit een oploop. Tussen 2023 en 2024, het jaar van de beloning, bedraagt die oploop € 65 mln. Dat is het bedrag dat we voor de beloning aan instellingen hebben gereserveerd. In het akkoord over de kwaliteitsafspraken hebben we bewust gekozen voor een beloning in plaats van een korting. Zeker de studenten vreesden dat als we voor een korting zouden kiezen, instellingen mogelijk een deel van de studievoorschotmiddelen niet gaan uitgeven en reserveren voor de korting. 

Wij zien geen aanleiding om het bedrag van € 65 mln. te verhogen. Het is een substantieel bedrag. De beloning is, zoals mevrouw Tielen aangeeft, inderdaad een aandeel van 3% van de studievoorschotmiddelen als je de studievoorschotmiddelen in de jaren 2021 tot en met 2024 optelt. Maar in het jaar waar het om gaat, het jaar van de beloning in 2024, gaat het om een aandeel van ruim 12% van de studievoorschotmiddelen. In het debat op 20 juni 2018 hebben we ook uitvoerig met elkaar gesproken over de kwaliteitsafspraken.

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Carrière maken op de universiteit lijkt alleen te kunnen via de onderzoeksroute. Is de minister het met de VVD eens dat onderwijstalenten, ook op de universiteiten, onderdeel moeten kunnen maken van een carrièrepad? En wat ziet zij als mogelijkheden om ook die route te stimuleren. Graag een reactie

Antwoord:
Het is waar dat in de wetenschappelijke wereld hoofdzakelijke carrière gemaakt wordt via  de onderzoeksroute. Er wordt dan met name gekeken naar publicaties, citatiescores en extern geld dat is verworven. Dit is een smalle benadering van wetenschappelijke kwaliteit. Het enkel belonen op onderzoeksresultaten is een beperkte manier van het waarderen van wetenschappelijk personeel. In de wet staan immers drie taken, onderwijs, onderzoek en in het verlengde daarvan maatschappelijk impact. Het is van belang dat ook talentvolle docenten worden gewaardeerd en beloond.

In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs van 2015 en in de Talentbrief uit 2017 werd al aandacht gevraagd voor een grotere diversiteit in loopbaanpaden op basis van onderzoek, onderwijs, impact en bestuur. We stimuleren dit onder andere via het Comenius programma met beurzen voor talentvolle docenten en onderwijsleiders.

We merken dat het onderwerp waarderen en belonen van wetenschappers hoog op de agenda staat bij universiteiten. Veel universiteiten hebben projecten lopen om onderwijs en impact mee te nemen in de beoordelingen en loopbaanpaden. Ook in VSNU-verband probeert men van elkaar te leren. Het is in de eerste plaats aan universiteiten om andere carrièrepaden te stimuleren. In het kader van de Wetenschapsbrief zijn we aan het kijken hoe we de universiteiten kunnen helpen om dit te versnellen. 

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)
Vraag:
In het hbo is geen bbl, maar wel praktijkleren via de duale route. Maar in de praktijk werkt het lang niet zo goed als in het mbo: opleidingen sluiten niet goed aan bij het studie- en werkritme dat studenten en bedrijven relevant vinden. Kan de minister in gesprek gaan met werkgevers en hogescholen om deze aansluiting te verbeteren? Graag een toezegging.

Antwoord:
Praktijkleren is inderdaad niet alleen in het mbo, maar ook in het hbo van groot belang. In het experiment leeruitkomsten stimuleren we het gebruik van werkend leren bijvoorbeeld ook al, in alle bijna 500 deelnemende deeltijdse en duale hbo-opleidingen. Wij hebben dinsdag 30 oktober jl. nog een brief gestuurd naar de Kamer met voorbeelden van samenwerking tussen bekostigde hogescholen en werkgevers, onder meer rond werkend leren. En natuurlijk maken wij ons graag hard voor verdere versterking van praktijkleren in het hbo en zijn we graag bereid daar met hogescholen en werkgevers over in gesprek te gaan.
Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Daarom de vraag aan de minister hoever ze wil gaan om de OV-bedrijven te dwingen meer inzicht te geven in hoeveel kilometers gereisd worden door hoeveel studenten. Is ze bereid om (eventueel samen met de minister van I&W) de OV-bedrijven te vragen de reisbewegingen van studenten openbaar te maken? Graag een reactie.

Antwoord:
OCW heeft met vervoersbedrijven een privaatrechtelijk contract. De betaling aan het OV beweegt mee met studentenaantallen. En elke 3 jaar wordt middels een zogeheten herijkingsonderzoek gemeten wat de ontwikkeling is in het reisgedrag van studenten en hier worden de prijzen op aangepast. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar prijzen van drie vervoerspartijen: de treinvervoerders, de streekvervoerders die georganiseerd zijn in de Vereniging Studentenkaart Streekvervoer (VSS) en de stadsvervoerders die georganiseerd zijn in de Vereniging van Stedelijke Vervoerbedrijven (VSV). Op dat niveau is er dan ook inzicht in de aantallen en de kilometers. De herijkingsonderzoeken waarmee de ontwikkeling van het reisgedrag wordt gemeten, zijn wel inzichtelijk voor het ministerie, maar niet openbaar omdat deze mogelijk bedrijfsgevoelige informatie bevatten.

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Gaat er nu meer of minder geld naar elke student? En om welke bedragen gaat het dan?

Antwoord:
Er gaat meer geld naar elke student. In de begroting is opgenomen hoe de onderwijsuitgaven per student zich in de komende jaren ontwikkelt. In het hbo stijgt de prijs per student van

€ 7.300 in 2019 naar € 7.800 in 2022. In het wo stijgt de prijs per student van € 7.300 in 2109 naar € 7.700 in 2022.


Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
De opleidingen die nu al een label goed of excellent hebben, zijn trots daarop. Omdat ze moeite doen om zich te onderscheiden en daarmee studenten ook motiveren om het verschil te maken. We hadden verwacht dat de minister aan zou geven dat opleidingen vrijwillig een aanvraag kunnen doen voor de labels Goed en Excellent en dat dit specifiek in het openbare visitatierapport zichtbaar zou worden. Kan de minister daar een reactie op geven?

Antwoord:
Recent is de Wet accreditatie op maat aangenomen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in uw Kamer heeft Kamerlid Bisschop c.s. een amendement ingediend dat ertoe strekte dat de opleidingsbeoordeling niet langer het oordeel ‘goed’ of ‘excellent’ zal bevatten. De betrouwbaarheid van de oordelen goed en excellent is moeilijk consistent te onderbouwen binnen het systeem van peer review. De zwaarwegende argumenten die voor deze wijziging zijn aangedragen hebben wij uiteengezet in onze brief van 22 december 2017 (34 735, nr. 8). Het amendement kon op brede steun van de Kamer rekenen. Tijdens de behandeling hebben wij, naar aanleiding van een motie van mevrouw Tielen, geschetst hoe wij deze motie zouden willen invullen. In onze brief van 12 oktober 2018 (34 735, nr. 661) hebben wij een en ander nader uiteengezet. Elke opleiding heeft sterke en minder sterke punten; van visitatiepanels wordt gevraagd om over die punten van een opleiding te rapporteren. Ook moet het visitatierapport een bondige samenvatting bevatten, gericht op een breder lezerspubliek. Dat is zo aangepast in het nieuwe accreditatiekader dat u is toegezonden in het kader van de voorhangprocedure. Bovendien hebben wij aan Studiekeuze123 gevraagd om op elke opleidingspagina een directe verwijzing op te nemen naar het visitatierapport van de opleiding. Hiermee wordt de kwaliteit van een opleiding zowel betrouwbaar als transparant en toegankelijk weergegeven.

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Zijn alle hogescholen voldoende in gesprek met ondernemers en bedrijfsleven om invulling te geven aan de inhoud en ontwikkeling van de kwalificaties? En hoe zit dat op landelijk niveau?

Antwoord:
Instellingen werken veel – en steeds meer – samen met het bedrijfsleven om goede opleidingen te ontwikkelen en deze ook up to date te houden. Veel opleidingen werken hierbij met werkveldcommissies waarin de betrokken hogescholen en het afnemend beroepenveld zitting hebben. Hierin worden op landelijk niveau de opleidingsprofielen afgestemd. In macrodoelmatigheidsaanvragen, waarin instellingen de behoefte aan een nieuwe opleiding beargumenteren, is ook goed terug te zien dat instellingen en werkgevers elkaar weten te vinden. Hierin wordt vaak verwezen naar gesprekken met (lokale) werkgevers, en zijn vaak steunbetuigingen van veel werkgevers bijgevoegd. Ook in de accreditatieprocedures van de NVAO is aandacht voor de blijvende aansluiting van opleidingen op de arbeidsmarkt. Er is altijd één panellid in de visitatiecommissie dat het werkveld vertegenwoordigt. Hiermee vindt er op diverse plaatsen en niveaus directe afstemming en overleg plaats om de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt te bevorderen.

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Al zes jaar op rij dwingen de verkeerde ramingen tot bezuinigingen in de voorjaarsnota. Dat moet toch accurater kunnen dat ramen? Een van de redenen van de verschillen is de toestroom van onbekende aantallen studenten in het buitenland. De VVD stelt voor om die aantallen dan als aparte raming te doen en te evalueren.

Antwoord:
Onze ramingen zijn nauwkeurig en betrouwbaar, we hebben u hierover inmiddels een brief gestuurd. De afwijkingen zijn procentueel klein maar kunnen in absolute getallen groot zijn. We blijven altijd kritisch kijken naar onze ramingen en zetten ons in om deze te verbeteren waar mogelijk. Bij het maken van de Referentieraming zijn vele externe partijen betrokken: het CBS, het CPB, het SCP, het PBL, het ROA, het ministerie van Financiën; vertegenwoordigers van de PO-raad, de VO-raad, de MBO raad, de Vereniging Hogescholen en de VSNU.
 
Een raming blijft echter een (zo goed mogelijke) inschatting van de toekomst en is per definitie niet 100% nauwkeurig. Onvoorziene ontwikkelingen in de buitenwereld kunnen altijd tot budgettaire gevolgen leiden. Overigens verdwijnen de budgettaire gevolgen niet, ook als je de toekomst kunt voorspellen. De budgettaire gevolgen zijn er dan alleen eerder.

Het is van belang dat de ramingen een integraal beeld geven. We gaan kijken of we de Referentieraming kunnen verbeteren door de instroom van internationale studenten nauwkeuriger te ramen. De Referentieraming gaat al jaren uit van een stijging van het aantal internationale studenten, maar de afgelopen jaren is de stijging groter dan voorzien. Dit wordt met name veroorzaakt door een snellere stijging van het aantal internationale studenten in het wo. We zijn over de ramingen van de studenten in het hoger onderwijs in gesprek met de VSNU, Nuffic, de drie planbureaus, en het CBS.

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Als de minister toch in gesprek is met de hogescholen, wat kan de minister van de hogescholen verwachten ten aanzien van de door de commissie Veerman bepleite differentiatie nu dit rapport weer actueel is.

Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat iedere student hoger onderwijs kan volgen dat bij hem of haar past. Juist door hogescholen zijn hierop de afgelopen tijd belangrijke stappen gezet. Zo worden er in het hbo steeds meer Associate degrees gestart, zijn er ook in het hbo steeds meer brede bachelors en neemt het aanbod van bekostigde hbo masters toe. De Reviewcommissie constateerde in haar laatste stelselrapportage in 2017 dat er sprake is van een toenemend gedifferentieerd onderwijsaanbod. Dit gaat om in- en uitstroomniveau, om specifieke doelgroepen en om inzet op nieuwe onderwijsvormen. Ook de komende tijd zal dit onderwerp weer aandacht hebben in aanloop naar de volgende Strategische Agenda Hoger Onderwijs.

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Wat is de reactie van de minister nu op dit soort incidenten (lezing Peterson wordt bemoeilijkt omdat zijn academisch werk een aantal studenten niet zint) of zijn het inmiddels toch wel ontwikkelingen te noemen? De motie Tielen/Van der Molen is aangenomen. Kan de minister uit de doeken doen hoe zij die motie gaat uitvoeren?

Antwoord:

Wij moedigen het voeren van debat aan, in welke vorm dan ook. De VVD en PVV verwezen in hun bijdrage beide naar een incident op de Universiteit van Amsterdam. Wat zich daar heeft voorgedaan kan worden genuanceerd: het voorstel van de indieners van de brief was om een andere hoogleraar uit te nodigen die met de heer Peterson in debat zou gaan. De academische vrijheid en de vrijheid van meningsuiting zijn van groot belang, dat zijn wij geheel met u eens. Diversiteit aan geluiden is belangrijk en dit moet altijd mogelijk zijn. Voor wat betreft de uitvoering van motie van de leden Tielen en Van der Molen over voorkomen van zelfcensuur en beperking van diversiteit vragen we in gesprekken met VSNU, KNAW en NWO om blijvend aandacht te houden voor dit thema. Positief is dat in de nieuwe gedragscode voor wetenschappelijke integriteit onder het principe ‘Eerlijkheid’ expliciet is gesteld dat men alternatieve visies en tegenargumenten serieus neemt. Deze code is door alle universiteiten onderschreven en vanaf 1 oktober 2018 van kracht

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Kan de minister een duidelijk en compleet overzicht geven hoe de verschillen tussen de verschillende ratio’s van bekostiging van studenten zijn?

Antwoord:
Bekostiging voor een inschrijving of graad kent in het nationale verdeelmodel drie verschillende niveaus afhankelijk van de soort opleiding: laag, hoog en top. Deze verdeling van de opleidingen over de verschillende niveaus is globaal gebaseerd op de kosten van opleidingen. Bijvoorbeeld: economie is laag, techniek is hoog en geneeskunde is top. De verhouding tussen laag, hoog en top wordt weergegeven onderaan dit antwoord. Voor een hoog bekostigde inschrijving of graad ontvangt een universiteit dus anderhalf keer zoveel als voor een laag bekostigde inschrijving.

Het bekostigingsniveau wordt bepaald per CROHO-onderdeel. Ieder CROHO-onderdeel heeft een standaard bekostigingsniveau waarbij er ook uitzonderingen mogelijk zijn. Bijvoorbeeld: CROHO-onderdeel gezondheidszorg is standaard hoog bekostigd maar er zijn ook opleidingen in het CROHO-onderdeel gezondheidszorg die laag of top bekostigd zijn. De bekostigingsniveaus van opleidingen zijn terug te vinden in de regeling financiën hoger onderwijs (bijlage 11). Er bestaat geen officiële indeling van opleidingen in alfa, bèta en gamma.

Instellingen krijgen de rijksbijdrage rechtstreeks uitgekeerd in de vorm van een lumpsum. Instellingen bepalen zelf op welke wijze zij de rijksbijdrage verdelen over de verschillende faculteiten, opleidingen of afdelingen. Het kan zijn dat zij hierbij andere/meer/minder tarieven hanteren.
 
Hbo – onderwijsdeel (inschrijvingen en graden):
Laag 1,00
Hoog 1,28
Top 1,50
 
Wo – onderwijsdeel (inschrijvingen en graden):
Laag 1,00
Hoog 1,50
Top 3,00
 
Wo – onderzoekdeel (graden):
Laag 1,00
Hoog 1,50
Top 3,00

Vragen van het lid Tielen, J. (VVD)

Vraag:
Weet de minister waar de studenten terecht komen die de afgelopen jaren geen inschrijving hebben gemist door een numerus fixus? Welke beroepen zijn ze gaan doen, welke opleidingen? Heeft de minister dat inzicht en is de minister het met ons eens dat het zonde is dat die gemotiveerde studenten ergens anders terecht komen, als het al zo is?

Antwoord:
Er zijn geen gegevens over in welke studie of beroepen studenten terecht komen die uiteindelijk door een numerus fixus niet kunnen beginnen aan een technische studie. Privacywetgeving en het feit dat deze studenten niet makkelijk zijn te identificeren maken onderzoek hiernaar moeilijk. Ook als studenten uiteindelijk een andere studie doen, is dat waardevol voor henzelf, de arbeidsmarkt en de maatschappij.
 
Er is niet één bedrag te noemen voor de kosten van het toelaten van meer studenten aan technische studies met een numerus fixus. Dit komt doordat de kosten sterk verschillen per opleiding en de instelling zelf keuzes maakt hoe zij intern de rijksbijdrage verdeelt over de opleidingen. Conform de maatregel uit het regeerakkoord kan de minister in de toekomst het besluit tot het invoeren van een numerus fixus blokkeren als er noodzaak tot numerus fixus onvoldoende is aangetoond of als er onvoldoende inspanningen zijn verricht om de capaciteit te verhogen.
 

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag:
Heeft de minister al een beeld van hoe de scholen de werkdrukmiddelen nu aanwenden? Welke keuzes maken scholen om de werkdruk te verminderen? En monitort de overheid eigenlijk welke keuzes uiteindelijk het meeste effect hebben?

Antwoord:
Wij zien dat scholen de werkdrukmiddelen op diverse manieren inzetten. Uit een recente peiling van de PO-raad blijkt dat schoolteams het geld vooral besteden aan onderwijsassistenten, leerkrachten en vakleerkrachten (respectievelijk 77%, 60% en 43% - omdat er meerdere antwoorden mogelijk waren, telt dit op tot meer dan 100%). Maar er zijn ook teams die kiezen voor een geheel andere invulling. Het belangrijkste vinden wij dat schoolteams zelf een keuze kunnen maken over de inzet van de middelen. Zij weten welke oplossingen het beste passen bij hun schoolcontext.
 
De komende jaren volgen we in ieder geval of besturen deze keuze aan de schoolteams laten en de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad heeft ingestemd met de besteding van de werkdrukmiddelen. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan op scholen. Hierbij wordt gekeken in hoeverre de aanpak van werkdruk effect heeft gehad en hoe dit komt.

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag:
Hoever is de minister met de evaluatie van de DAMU en LOOT regeling en het bijbehorende voorstel?

Antwoord:
De evaluatie van de DaMu-regeling is afgerond en het evaluatierapport is begin dit jaar gepubliceerd op de website van de Rijksoverheid. De evaluatie was positief. De evaluatie van de LOOT-regeling loopt en we verwachten het rapport begin 2019. Op basis van de evaluatie bezien we of die regeling bijstelling behoeft. We informeren uw Kamer in het eerste kwartaal van 2019 over de uitkomst van beide evaluaties en onze voorstellen, zodat deze in samenhang beoordeeld kunnen worden.

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag:
Is de minister bereid om het extra geld beschikbaar uit het regeerakkoord zo in te zetten dat we de kennis die over hoogbegaafdheid beschikbaar is bundelen zodat we structurele oplossingen gaan krijgen. Wat werkt wel en wat werkt niet?

Antwoord:
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 14 maart 2018 wordt de € 15 mln. uit het regeerakkoord voor het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen via een subsidieregeling beschikbaar gesteld aan samenwerkingsverbanden po en vo. In deze brief is ook gemeld dat er een onderzoeks- en evaluatieprogramma wordt opgezet om zicht te krijgen op de effectiviteit en opbrengsten van de interventies. Het onderzoeks- en evaluatieprogramma wordt in twee delen opgesplitst:
1) een monitoring waarin alle deelnemende samenwerkingsverbanden in beeld worden gebracht;
2) een effectiviteitsonderzoek waarbij een aantal (groepen van) interventies diepgaander op effectiviteit worden onderzocht.
Samenwerkingsverbanden die gebruik maken van de subsidieregeling zijn verplicht deel te nemen aan dit programma.

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag:
Worden internationale organisaties, zoals Mensa met veel ervaring, geraadpleegd? Wat kunnen we leren van andere landen?

Antwoord:
Er is contact geweest met meer dan 45 experts hoogbegaafdheid om te komen tot een goede besteding van de € 15 mln. De internationale kennis is door hen ingebracht bij het opstellen van de subsidieregeling. Naast Mensa is er ook contact geweest met andere experts die internationaal veel kennis hebben zoals het National Talent Centre of the Netherlands (NTCN). Het NTCN is het Landelijk Expertisecentrum Begaafdheid & Talentontwikkeling in Nederland en vormt één van de Europese Talent Centres die deel uitmaken van het European Talent Support Network (ETSN), een initiatief van de European Council for High Ability (ECHA).

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag:
Is de minister bereid om de mogelijkheden te onderzoeken om bijvoorbeeld een verzameling vakcertificaten een rol te geven in een diploma met waarde voor het praktijkonderwijs?

Antwoord:
Dit kabinet onderstreept net als u het belang van een diploma voor de groep leerlingen van het praktijkonderwijs. In het Regeerakkoord is opgenomen dat steeds meer leerlingen het praktijkonderwijs met een tastbare bewijs verlaten. Bij de invulling van dit tastbaar bewijs is het van groot belang dat het onderwijsveld hierbij betrokken wordt. Wij voeren gesprekken met de Sectorraad Praktijkonderwijs en de scholen van deze mooie vorm van onderwijs. In november zullen we uw Kamer informeren over de stand van zaken rondom het praktijkonderwijs waaronder het tastbare bewijs, en daar zullen we de vakcertificaten bij betrekken.


Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Willen de ministers hun uiterste best doen om ook het onderwijs mee te laten delen in de € 2 miljard die het afschaffen van de dividendbelasting heeft opgeleverd?

Antwoord:
De afschaffing van de dividendbelasting was een regeerakkoordmaatregel en onderdeel van een breed pakket gericht op het verbeteren van het vestigingsklimaat en het stimuleren van het bedrijfsleven. Nu de dividendbelasting gehandhaafd blijft, heeft het kabinet besloten met de betreffende middelen andere maatregelen te nemen om het vestigingsklimaat te verbeteren. Dit is onderdeel van het belastingplan 2019.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Er ligt nu € 238 miljoen op de plank bij de samenwerkingsverbanden, blijkt uit onderzoek van de AOb. Hoe kan het dat deze bankrekening stijgt, maar het aantal thuiszitters bijvoorbeeld ook? Wat gaat de minister doen om te zorgen dat dit geld naar de klassen, de kinderen en de leraren gaat?

Antwoord:
In het afgelopen notaoverleg passend onderwijs hebben we hier uitgebreid van gedachten over gewisseld. We hebben toen vastgesteld dat het houden van een reserve past bij een gezonde bedrijfsvoering. De hoogte van een reserve kan, om inhoudelijke redenen, per samenwerkingsverband verschillen. Desalniettemin mag de hoogte van een reserve niet onnodig hoog zijn. Wij hebben toen ook toegezegd uw Kamer te informeren na de analyse van de onderwijsinspectie van november 2018. De Financiële Staat van het Onderwijs en het extra themaonderzoek naar de besteding van middelen voor passend onderwijs worden binnen enkele weken aan uw Kamer aangeboden. Wij verwijzen daarbij tevens naar de bijbehorende beleidsreactie.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Hoe wil minister de scholen met een leerlingenpopulatie met onderwijsachterstanden tegemoet komen? De nood is namelijk groot bij deze groep: in de afgelopen jaren is er € 100 miljoen bezuinigd op het onderwijsachterstandenbeleid en nu wordt door dit kabinet slechts € 15 miljoen geïnvesteerd. Dat is een bezuiniging. Het lerarentekort slaat ook extra hard neer bij deze groep.

Antwoord:
Er was geen sprake van een bezuiniging, maar van een autonome daling van het budget. Deze daling ontstond omdat de vigerende regeling was gebaseerd op het opleidingsniveau van ouders en dit niveau van jaar op jaar steeg. Dit kabinet maakt een einde aan deze daling met een nieuwe systematiek, die uitgaat van een over de jaren heen gelijkblijvend budget. Ook worden de middelen op basis van een meer verfijnde indicator over basisscholen verdeeld. In totaal ontvangen scholen circa € 260 mln.

Het kabinet investeert € 170 mln. extra per jaar voor voorschoolse educatie, waarmee het totale budget voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid op ca € 490 mln. uitkomt. Zoals bekend is investeren op jonge leeftijd zeer effectief. Daarom wil het kabinet het urenaanbod van de voorschoolse educatie verhogen en daarnaast investeren in de kwaliteit. In de Kamerbrief van 31 januari jongstleden (Kamerstukken II 2017/18, 27 020, nr. 78) is uw Kamer geïnformeerd over de plannen. De precieze uitwerking van de €170 mln. ontvangt uw Kamer dit najaar. Door de kwaliteitsverhoging in de voorschoolse educatie komen leerlingen met een kleinere onderwijsachterstand op school.
 
Ook investeert het kabinet €15 mln. voor onderwijsachterstandenbeleid die wordt besteed aan specifieke regelingen, met name op het gebied van de overgang van po naar vo, vmbo naar havo en vmbo naar mbo.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Kunnen de ministers inzicht geven in het beleid omtrent subsidies, is er een overzicht te geven welke organisaties een subsidie krijgen en waarop die bedragen zijn gebaseerd? Uit de begroting kan dit nu niet heel duidelijk opgemaakt worden en het is onwenselijk dat alleen de clubs die hen weten te vinden geld ontvangen.

Antwoord:
In het jaarverslag van OCW wordt ieder jaar een overzicht opgenomen van alle ontvangers van alle OCW-subsidies. In de OCW-begroting is in bijlage 4 een overzicht opgenomen van alle OCW-subsidies. Hierin staat ook wat de juridische grondslag is van de subsidies en wordt verwezen naar de evaluaties van de diverse subsidieregelingen.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Het lijkt nog niet echt op te schieten met uitvoeren van het Regenboog Stembusakkoord. Wat is de stand van zaken op de uitvoering per onderwerp uit dit akkoord? Wanneer stuurt de minister de nodige wetsvoorstellen naar de Kamer? Kan de Kamer een tijdspad kunnen ontvangen per maatregel?

Antwoord:
De punten uit het Regenboog Stembusakkoord, zoals opgenomen in het Regeerakkoord, worden actief opgepakt. Sommige punten laten zich op korte termijn uitvoeren, zoals het verankeren van seksuele- en genderdiversiteit in de lerarenopleidingen. De generieke kennisbasis pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen is in april herzien. Seksuele- en genderdiversiteit is hierin opgenomen. Implementatie ervan is het collegejaar 2018/2019 ingegaan.

Ook de aanpak van suïcide- en depressiepreventie onder LHBTI-jongeren is sinds deze zomer opgestart door VWS samen met OCW. Movisie, COC en 113Online voeren dit uit. Andere punten uit het Regenboog Stembusakkoord worden uitgevoerd voor het einde van deze kabinetsperiode. In de voortgangsrapportage, die u in het voorjaar van 2019 ontvangt,  wordt uitgebreid ingegaan op de stand van zaken rond de Regenboog Stembusakkoordpunten in het Regeerakkoord. Separaat ontvangt u begin 2019 een plan van aanpak over het tegengaan vsn onnodige geslachtsregistratie.

Uw Kamer is daarnaast zelf aan zet bij de voortgang van initiatiefwetsvoorstellen AWGB en artikel 1 Grondwet.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Zou de minister met zijn collega van jeugdzorg willen kijken naar onderwijs en kinderen die in een jeugdzorg instelling zitten? Kinderen krijgen vaak niet het juiste onderwijs omdat het niet beschikbaar is op de instelling. Zou de minister hierop in willen gaan?

Antwoord:
Voor elke jongere in een jeugdzorginstelling is onderwijs beschikbaar, hetzij op de school bij de instelling, hetzij op een school in de buurt. Voor een school op de instelling is het echter niet altijd mogelijk om onderwijs te bieden dat aansluit bij het niveau en belangstelling van de jongere. Vooral scholen die zijn verbonden aan een gesloten jeugdzorginstelling kunnen niet altijd het brede palet aan onderwijsopleidingen aanbieden vanwege de beperkte mogelijkheden in de gesloten setting en het kleinschalige karakter van de instelling. Dan wordt gezocht naar een opleiding die het meest aansluit bij de behoefte van de jongere. Sinds de decentralisatie van de jeugdzorg wordt in samenwerking met Jeugdzorg Nederland en de scholen die in een gesloten setting onderwijs aanbieden, gewerkt aan de verbetering van een samenhangend programma van zorg en onderwijs gedurende het hele schooljaar, zonder schoolvakanties.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Volgens de huidige wet is een gemeentelijke tegemoetkoming voor voorschoolse educatie voor werkende ouders niet mogelijk. Ook niet als die werkende ouders een laag inkomen hebben. Gemeenten die dat willen kunnen dus niet in alle gevallen passende maatregelen nemen. Wil de minister met zijn collega van SZW een wetswijziging mogelijk maken zodat gemeenten ook echt kunnen werken aan het tegengaan van de tweedeling in de samenleving?

Antwoord:
Hierover bent u recent geïnformeerd via de beantwoording van de Kamervragen de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag:
Hebben we meer zicht op hoe het staat met de verhouding tussen mensen voor de klas (veel vrouwen) en bestuurders (veel mannen)? Zou de minister een breder onderzoek willen doen naar diversiteit in het onderwijs, en diversiteit bij besturen en onder toezichthouders?

Antwoord:
Personeelsgegevens inclusief man/vrouw-verhoudingen, worden jaarlijks door het ministerie van OCW gepubliceerd op de website www.onderwijsincijfers.nl. Het aandeel vrouwelijke schoolleiders in het po is de afgelopen  jaren flink toegenomen. Van 42 % in 2011 naar 53 % in 2017. Het aandeel vrouwelijke leerkrachten ligt de laatste jaren tussen de 82 en 84 %. In het voortgezet onderwijs is het aandeel vrouwelijke schoolleiders gestegen van 25 % in 2011 naar 33 % in 2017. Het aandeel vrouwelijke leraren in het vo is gestegen van 45 % in 2011 naar 49 % in 2017. Verder blijkt uit de bedrijvenmonitor dat de colleges van bestuur medio 2017 voor 23,9 % uit vrouwen bestaan en de raden van toezicht voor 36,4 %.
Het is dus niet nodig nader onderzoek te doen naar de verhoudingen en cijfers van diversiteit in het onderwijs, besturen en toezichthouders.

Wel beschouwen wij deze scheve samenstelling als ongewenst. Zowel lerarenteams als schoolbesturen die een goede afspiegeling zijn van de samenleving hebben onze voorkeur. Wij doen hierbij een appél op schoolbesturen om daar in het aannamebeleid van nieuw personeel rekening mee te houden.


Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
Een nieuw bestuursakkoord in 2020 zou in overleg met werkgevers, overheid én werknemers tot stand moeten komen. Kan de minister dat bevestigen.

Antwoord:
Ja, bij een nieuw bestuursakkoord zullen - conform de motie Jasper van Dijk (Kamerstukken II 2014/15, 31 289, nr. 242) en de motie Rog (Kamerstukken II 2014/15, 31 289, nr. 241) - ook de vakbonden en de vertegenwoordigers van de schoolleiders en de leraren worden betrokken.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
Er zijn vele initiatieven ontwikkeld om leerlingen op het havo, vwo of in het mbo te verleiden tot het leraarschap, zoals het Teachnasium in Rotterdam. Kan de regering deze initiatieven in kaart brengen en de effectiviteit meten, zodat we goede voorbeelden volgend schooljaar al verder kunnen uitbreiden?

Antwoord:
We zijn blij met initiatieven als het Teachnasium om talentvolle scholieren te enthousiasmeren voor het lerarenberoep. Omdat het initiatief recent is gestart, is nog niet duidelijk wat de effecten zijn. De regionale aanpak van het lerarentekort is erop gericht dat succesvolle aanpakken als deze worden geïnventariseerd en verspreid, zodat ook andere regio’s en scholen daar hun voordeel mee kunnen doen.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
Vmbo-bb of kb-leerlingen die een onvoldoende teveel hebben gehaald voor een avo-vak, kunnen niet instromen in het vmbo. Zou het voor deze leerlingen niet veel uitdagender zijn zich verder te bekwamen in hun beroepsvaardigheden op het mbo, onder de voorwaarde dat ze het ontbrekende vak herkansen? Zien de bewindspersonen een mogelijkheid hierover met het vmbo en mbo in gesprek te treden?

Antwoord:
Het feit dat we een drempelloze doorstroom gaan regelen van vmbo naar havo moet niet opgevat worden alsof we de doorstroom van vmbo naar mbo niet belangrijk vinden. Zo’n 85% van de vmbo-leerlingen stroomt namelijk door naar het mbo. In de vergelijking met de overgang van vmbo naar havo moeten we wel helder hebben dat we daar een drempelloze overgang gaan regelen voor leerlingen met een diploma. En voor de overgang van vmbo naar mbo geldt natuurlijk óók al dat een gediplomeerde leerling drempelloos kan doorstromen naar het mbo.

Zonder diploma kan een leerling overigens wel drempelloos instromen in de entreeopleiding (mbo-niveau 1). Daarnaast kan een mbo-instelling een leerling die geen vmbo-diploma heeft toelaten op een hoger niveau na een toelaatbaarheidsonderszoek – dat is een beslissing van de mbo-instelling. Los daarvan zetten we in het programma Sterk Beroepsonderwijs in op doorlopende leerlijnen en samenwerking tussen vmbo en mbo. Voor doorlopende leerlijnen werken we aan een wetsvoorstel (indiening eind 2019) om dat te verankeren. Binnen een doorlopende leerlijn is meer ruimte voor gespreide examinering. Maar dit alles neemt niet weg dat de avo-vakken wel belangrijk zijn, en leerlingen moeten die wel voldoende afronden om goed voorbereid te zijn op het functioneren in de maatschappij.
 

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
Beroepsgerichte docenten in het mbo mogen na het behalen van hun pedagogisch-didactisch getuigschrift hetzelfde vak echter niet geven in het voortgezet onderwijs. Waarom bestaat dat verschil, en is de minister bereid te overwegen de wet op dit punt aan te passen?

Antwoord:
Leraren moeten voldoen aan de bekwaamheidseisen voor het onderwijs dat zij geven. Deze bekwaamheidseisen zijn voor het vo anders dan voor het mbo, en daarom kunnen mbo-docenten niet zomaar in het voortgezet onderwijs lesgeven. Daarnaast is een pedagogisch-didactisch getuigschrift gericht op breed onderwijs in het mbo, en niet op een vak, zoals in het vo.
 
We weten dat dit een knelpunt kan zijn in de praktijk, en daarom verkennen we hoe de regelgeving over bevoegdheden voor het voortgezet onderwijs in de toekomst ingericht moet zijn. Dit doen we in nauwe samenwerking met de sector zelf en daarbij kijken we ook naar de samenhang met bevoegdhedensystematiek in andere sectoren, waaronder het mbo. Hierbij staat voorop dat we geen concessies doen aan kwaliteit: bekwaamheidseisen staan inhoudelijk niet ter discussie. Uit deze verkenning voor de toekomst van het bevoegdhedenstelsel moet blijken of en hoe de regelgeving op dit punt moet worden aangepast. We kennen momenteel meer dan 300 vakken en voor elk van deze vakken is een bevoegdheid nodig.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
Handschriftontwikkeling, spelling en begrijpend lezen hollen achteruit. Zou het kunnen dat de doorgeslagen digitalisering op veel scholen hier mede debet aan is? Is hier onderzoek naar gedaan?

Antwoord:
Door het NRO is onderzoek gedaan naar verschillen tussen kinderen die leren schrijven met de hand en kinderen die leren schrijven door te typen. Hieruit bleek dat leerlingen beter nieuwe letters leren herkennen en hun motorische vaardigheden ontwikkelen door te schrijven met de hand. Dit kan een positieve uitwerking hebben op het handsschrift en spelling van kinderen. Uit het onderzoek blijkt dat veel scholen er voor kiezen om het werken met digitale hulpmiddelen af te wisselen met het schrijven met de hand. Kinderen hebben daardoor veel mogelijkheden om hun handschrift te oefenen en spelling te verbeteren. Uit het onderzoek bleek ten slotte dat er geen significante verschillen in leesbaarheid en mate van verzorging van het handschrift van leerlingen bestaan ten opzichte van de meting in 1999.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
Zien de ministers mogelijkheden om te stimuleren dat de maatschappelijke diensttijd ook vanuit het voortgezet- middelbaar en hoger onderwijs gerealiseerd kan worden?

Antwoord:
De maatschappelijke diensttijd valt onder de verantwoordelijkheid van staatssecretaris Blokhuis en is twee weken geleden tijdens de begrotingsbehandeling van VWS behandeld.

Het ontwerp van de maatschappelijke diensttijd komt tot stand in nauwe samenspraak met jongeren, maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en mede-overheden. Daarbij moeten juist praktijkexperimenten uitwijzen hoe de maatschappelijke diensttijd laagdrempelig en succesvol kan worden georganiseerd. Ook wordt gekeken per doelgroep in welke levensfase een diensttijd passend is. Schoolgaande jongeren zijn een doelgroep, maar de totale doelgroep jongeren is breder.

Om te leren in de praktijk vinden er meerdere proeftuinronden plaats. De eerste ronde is half september van start gegaan. Hierin is inderdaad een vo-school hoofdaanvrager van één van de proeftuinen. Maar ook in andere proeftuinen zijn onderwijsinstellingen zoals ROC’s en leerlingen (bijvoorbeeld vanuit pro/vso) betrokken. Er is dus betrokkenheid en aansluiting bij het onderwijs en dit wordt vanuit het programma Maatschappelijke diensttijd actief gezocht.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
In welke mate kunnen de structurele middelen die op de begroting staan voor de onderwijscoöperatie ingezet worden vooor het LerarenOntwikkelFonds, zodat onderzoek, ontwikkeling en innovatie in het po, vo en mbo structureel kan voortbestaan?

Antwoord:
Een deel van het budget van de OC wordt komend jaar overgeheveld naar het CAOP, dat de publiekrechtelijke taken van de OC overneemt. Hier hoort ook het Lerarenontwikkelfonds (LOF) bij. Het CAOP neemt de uitvoering van deze regeling van de OC over en ontvangt bijbehorend budget. Daarmee is de continuïteit in de uitvoering van het LOF voor komend jaar geborgd.
 
Het LOF is in 2015 opgezet als een tijdelijke regeling, waarvoor het budget na 2019 eindigt. Komend jaar zullen we het LOF evalueren, om te bezien wat het effect is geweest van deze regeling. Deze evaluatie zullen we u dan ook toezenden. Op basis van de bevindingen zullen we een besluit nemen over de toekomst van het LOF.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
De vakhavo is een goed voorbeeld van een manier waarop scholieren meer praktijkervaring opdoen. Hoe kan de minister dit meer stimuleren?

Antwoord:
De vakhavo is een interessant voorbeeld om leerlingen in het havoprogramma meer praktijkervaring te laten opdoen. Binnen het project regelluwe scholen is momenteel een aantal scholen aan de slag gegaan met het concept vakhavo. Nu we het curriculum van het funderend onderwijs aan het herzien zijn, kunnen we ook kijken hoe het voor alle scholen, die dat willen, beter mogelijk kunnen maken om programma’s à la de vakhavo in te richten.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag:
We kennen het leerwerktraject in de basisberoepsgerichte leerweg. Is de minister bereid te overwegen dit ook een plek te geven in de kader-beroepsgerichte leerweg?

Antwoord:
Het leerwerktraject is een vangnet binnen de basisberoepsgerichte leerweg. Het biedt de mogelijkheid voor leerlingen die het niveau van de avo-vakken deels niet aankunnen (Nederlands is wel verplicht), voor de beroepsgerichte vakken wel alsnog een basisberoepsgericht diploma te halen. Voor de kaderberoepsgerichte leerweg willen we dit niet doen. Voor leerlingen die de avo-vakken niet op kaderberoepsgericht niveau aankunnen, is er in feite al een terugvaloptie. Dat is de basisberoepsgerichte leerweg, waarbij leerlingen die dat aankunnen hun beroepsgerichte vakken op kaderberoepsgericht niveau kunnen afsluiten.


Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vraag:
Is de minister het met het CDA eens dat alle studenten, dus ook vluchtelingenstudenten waarvoor een uitzondering wordt gemaakt op de harde leeftijdsgrens van 21 jaar, aanspraak zouden moeten kunnen maken op de toets (colloquium doctum) om alsnog in te kunnen stromen? Is ze bereid de wet daarvoor aan te passen?

Antwoord:
Wij zijn het ermee eens dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gediend is met mogelijkheden voor aankomende studenten om deficiënties weg te werken en dan alsnog in het hoger onderwijs in te stromen.

Ons stelsel kent de deficiëntietoets. Kandidaat-studenten die niet het juiste profiel of de juiste vakken hebben gekozen, kunnen zich door een deficiëntietoets alsnog kwalificeren voor toelating tot de opleiding van hun keuze. Voor dit onderzoek geldt geen leeftijdseis.
De ho-instelling bepaalt of deze deficiëntietoets wordt aangeboden en zo ja, hoe de vorm en inhoud van deze toets er uit zien.

Wij gaan in gesprek met de instellingen over de mogelijkheden om deze toets in de volle breedte aan te bieden.

De deficiëntietoets is een andere toets dan het colloquium doctum, de toelatingstoets die ook wel de 21+ toets wordt genoemd. Met een toelatingsonderzoek kan iemand zich kwalificeren voor toelating tot het hoger onderwijs, zonder in het bezit te zijn van de vereiste vooropleiding.

Om aan een toelatingsonderzoek te kunnen deelnemen, moet een kandidaat bij aanvang van de opleiding 21 jaar of ouder te zijn.
Zowel het colloquium doctum als de deficiëntietoets doen een stevig beroep op zelfstudie.Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vraag:
Het CDA wil van de minister weten wat de stand van zaken is van de uitwerking van het voornemen voor alle regio’s in ons land op voldoende onderwijs aanbod in te zetten.

Antwoord:
In het VAO naar aanleiding van het AO over leerlingendaling van 27 juni 2018 heeft de Kamer een motie aangenomen over deze ‘omgekeerde doelmatigheidstoets’. In de brief aan de Kamer met de beantwoording van de in het AO onbeantwoorde vragen (Kamerstukken II 2018/19, 31 293, nr. 414, p. 10) hebben we gemeld dat we dit graag bezien in samenhang met de adviezen van de commissie-Dijkgraaf inzake de aanpak leerlingendaling. De commissie is daarom gevraagd deze motie te betrekken in haar advies, dat begin volgend jaar gereed moet zijn.

Voor het mbo geldt dat er de mogelijkheid bestaat (als ultimum remedium) dat de minister een opleiding als kleinschalig en uniek aanmerkt en daarbij aangeeft wie hem uitvoert. Dat doet zij op basis van advisering van de Commissie Macrodoelmatigheid MBO. Op deze manier zorgen we ervoor dat hele kleine en unieke opleidingen (minder dan 50 studenten landelijk) kunnen blijven bestaan en voldoende arbeidspotentieel kunnen opleiden als daaraan arbeidsmarktbehoefte blijft.

Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vraag:
Als CDA steunen we in principe het pleidooi om het geld (inzet middelen die vrijkomen door de invoering van het leenstelsel) naar voren te halen. Het is geld dat opgebracht wordt door de student. Graag hoort het CDA van de minister welke mogelijkheden ze ziet.

Antwoord:
Zoals gemeld in de kamerbrief ‘reactie op rapport VSNU, ruimte voor investeringen en talent’ wordt bezien of een kasschuif om studievoorschotmiddelen naar voren te halen mogelijk is.
Er moet dan wel een gedragen voorstel liggen van de partijen waarmee we het akkoord gesloten hebben over de kwaliteitsafspraken. Of het daadwerkelijk lukt om een kasschuif te realiseren, is óók afhankelijk van het totale budgettaire beeld rijksbreed, daarom is dat nu nog niet in te schatten. Pas dan is het geëigende moment om ook over de vouchers te spreken.
 

Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen het fors vergroten van het aantal internationale studenten in het hbo? Zijn we eigen tekorten op deze manier aan het organiseren in de race om de student?

Antwoord:
Wij doen ons uiterste best om te zorgen dat het wetsvoorstel met de set aan maatregelen op internationalisering in maart 2020 in werking kan treden.

Ook loopt er momenteel een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar internationalisering in het mbo en ho. Mogelijk leidt dit onderzoek nog tot aanvullende maatregelen. Het rapport zal in het voorjaar van 2019 worden afgerond.

Ook voor het hbo geldt dat internationalisering toegevoegde waarde moet hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en dat de toegankelijkheid en doelmatigheid moeten zijn geborgd.

Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vraag:
Oproep aan de minister om te stoppen met het gebruiken van het woord ‘Studievoorschot’. Graag hoort het CDA of de minister aan die oproep gehoor geeft.

Antwoord:
Goede voorlichting over de voorwaarden en gevolgen van de studielening is zeker een verantwoordelijkheid van DUO. DUO verbetert de voorlichting voortdurend. Gisteren is de vernieuwde website gepubliceerd. Studenten zijn vaak gericht op zoek naar informatie. De nieuwe website sluit beter op die behoefte aan. En natuurlijk moet dat in zo helder mogelijk taalgebruik. Daarom spreekt de website van DUO dan ook consequent over een lening, niet over het aanvragen van een studievoorschot. Het vervangen door de basisbeurs is geregeld in de wet studievoorschot. Zo is het pakket aan maatregelen destijds genoemd. Met die term wordt bedoeld dat een studielening een investering is die zichzelf terugverdient, niet dat het geen lening is die hoeft te worden terugbetaald. Maar DUO gebruikt die term dus niet om de leenmogelijkheid te omschrijven.

Vragen van het lid Molen, H. van der (CDA)

Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)
Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)

Vraag:
Herkent de minister de signalen dat hbo’s ook steeds meer Engelstalige opleidingen gaan starten en hiermee buitenlandse studenten gaan aantrekken? Wat is de minister van plan hier aan te doen?

Antwoord:
Volgens de meest recente cijfers is 6% van de aangeboden bacheloropleidingen in het hbo volledig Engelstalig. De CDHO adviseert sinds enkele maanden aan de NVAO over de taalkeuze voor nieuwe opleidingen in relatie tot de arbeidsmarkt.
 
Voor het hbo geldt, net als voor het wo, dat internationalisering toegevoegde waarde moet hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en dat de toegankelijkheid en doelmatigheid moeten zijn gewaarborgd.

Vraag:
De SP wil duidelijkheid over de extra bezuiniging die boven de voorjaarsnota hangt, meer dan € 100 miljoen. Kunnen de ministers nu al een toezegging doen dat dit niet ten laste komt van het onderwijs?

Antwoord:
De openstaande taakstelling op de OCW-begroting is onderdeel van de integrale afweging bij voorjaarsnota 2019. We zullen de Tweede Kamer dan informeren over de invulling van de taakstelling.

Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)

Vraag:
Gaat de extra instroom in het hoger onderwijs (nieuwe aanmeldingscijfers, 5% meer aanmeldingen) leiden tot meer gevolgen voor de lumpsum?

Antwoord:
Gegevens over inschrijvingen bij universiteiten worden de komende maanden naar DUO gestuurd en daar verwerkt. Begin 2019 zijn deze verwerkt en gecheckt, pas vanaf dat moment kunnen we meer zekerheid geven over de totale aantallen studenten. In de voorjaarsbesluitvorming van 2019 worden de budgettaire consequenties van eventuele stijgingen of dalingen in de nieuwe raming (referentieraming 2019) bezien. Dan pas kan worden aangegeven of er gevolgen zijn voor de lumpsum.

Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)

Vraag:
De SP wil ho-instellingen een wettelijke plicht geven voor het verzorgen van huisvesting van internationale studenten, bijvoorbeeld door het eisen dat een minimumpercentage huisvesting wordt gegarandeerd. Graag een reactie op die suggestie.

Antwoord:
Op 4 oktober is het actieplan studentenhuisvesting van het Landelijk Platform Studentenhuisvesting (de G4, Netwerk Kennissteden Nederland, VSNU, Vereniging Hogescholen, Kences, Vastgoed Belang, de Landelijke studentenvakbond, Nuffic, OCW en BZK) ondertekend. Met dit actieplan willen wij gezamenlijk de komende drie jaar een lokale samenwerking opbouwen. Dit plan geldt voor alle studenten, inclusief internationale studenten.

Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)

Vraag:
De minister stelt de Commissie Van Rijn in en stelt hiermee de bekostigingsdiscussie uit. Kan de minister zelf verantwoordelijkheid nemen en op korte termijn met een voorstel te komen voor de bekostigingssystematiek? We hebben geen tijd om te wachten tot er in april een keer een advies komt.

Antwoord:
Als eerste resultaat van de Regeerakkoordmaatregelen ten aanzien van de herziening van de bekostiging in het hoger onderwijs, is in de afgelopen periode een uitgebreid onderzoek verricht door het Center for Higher Education Policy Studies (CHEPS). Kijkende naar dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er met de beleidsvarianten uit het rapport een gedegen basis ligt voor een vervolg. Echter, het rapport toont ook aan dat een herziening niet eenvoudig is. Uit het rapport blijkt bijvoorbeeld dat knelpunten die instellingen ervaren veel van elkaar verschillen. Die uiteenlopende knelpunten vragen allemaal om een andere oplossing binnen het bekostigingsmodel. In het rapport wordt voor ieder knelpunt een aparte oplossing gepresenteerd maar een integrale oplossing, waarbij alle knelpunten in onderlinge samenhang worden afgewogen, ontbreekt vooralsnog. Vanwege de complexe aard van een herziening van de bekostiging binnen de huidige financiële kaders, het ambigue beeld dat naar voren komt uit de raadpleging van het veld (zeer uiteenlopende knelpunten) en de onderlinge samenhang van de diverse maatregelen, hechten wij aan een zorgvuldig proces en vinden wij een vervolgstap noodzakelijk alvorens de bekostigingssystematiek definitief wordt herzien. We moeten niet over een nacht ijs gaan. De stap die nu gemaakt dient te worden, is het vormgeven van een integrale benadering voor de herziening van de bekostigingssystematiek waarin verschillende thema’s en knelpunten in onderlinge samenhang worden afgewogen. In die afweging kan worden meegenomen welke knelpunten in het hoger onderwijs het meest effectief via de bekostiging kunnen worden aangepakt en hoe, en welke via beleidsmaatregelen een plek kunnen krijgen. Daarom is aan de Commissie Van Rijn gevraagd om te adviseren over een aanpassing van de huidige bekostigingssystematiek. Daarbij is aan de commissie gevraagd om een integrale voorkeursoptie voor de herziening van de bekostigingssystematiek (het verdeelmodel hoger onderwijs en onderzoek) te presenteren. De commissie zal in april 2019 haar advies uitbrengen. De adviescommissie is expliciet gevraagd zich te richten op een herziening van de bekostigingssystematiek, die nog deze kabinetsperiode (2020 of 2021) in werking kan treden.

Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)

Vraag:
We hebben begin dit jaar een motie van Van Meenen aangenomen over duidelijke kaders aan decentrale selectie. In de brief die de minister pas stuurde over toegankelijkheid en selectie, geeft ze aan dat ze pas in 2019 gaat kijken of deze kaders ook echt nodig zijn. Dat is niet voldoende. Wil de minister nu komen met kaders voor decentrale selectie?

Antwoord:
Instellingen laten duidelijk zien dat zij bezig zijn om selectieprocedures te verbeteren. Zo worden er bijvoorbeeld studiedagen georganiseerd. Instellingen hebben daarbij oog voor mogelijke risico’s van decentrale selectie. Denk daarbij aan ongewenste zelfselectie en kansengelijkheid. Omdat instellingen dit voortvarend oppakken, vinden wij het nu te vroeg om al op landelijk niveau kaders vast te stellen. Zoals wij in onze brief toegankelijkheid en kansengelijkheid hebben aangegeven besluiten wij op basis van de effecten van de inspanningen die gepleegd zijn hoe ongewenste zelfselectie en kansengelijkheid wordt voorkomen. Op basis hiervan besluiten wij of en hoe verdere inkadering wenselijk en noodzakelijk is.


Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraag:
Zouden we niet bij deze scholen (met meeste leerlingen met achterstand, in arme wijken) kunnen beginnen om de klassen kleiner te maken? Probeer een maximum rond 20/21 per klas te stellen en geef scholen daar extra geld voor dan maak je het lesgeven daar een stuk aantrekkelijker. Zullen we die eerste stap vandaag zetten? Daarmee pak je de kansengelijkheid in het onderwijs echt aan.

Antwoord:
Scholen ontvangen middelen voor het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. Op scholen met een grotere achterstandsproblematiek zijn meer achterstandsmiddelen beschikbaar. Zij kunnen ervoor kiezen om deze in te zetten voor kleinere klassen, maar er zijn ook andere mogelijkheden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de inzet van onderwijsassistenten, extra lesvoorbereiding van leerlingen of meer opleidingsuren van docenten. De besturen/scholen kunnen op deze manier keuzes maken die passen bij lokale omstandigheden.
 
De komende jaren wordt samen met scholen en het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) een programma opgezet, waarin wordt onderzocht welke interventies effectief zijn en hoe scholen deze op een goede manier kunnen inzetten. Daarnaast wordt brede kennisdeling en bewustwording van effectieve interventies van onderwijsachterstanden gestimuleerd.
 

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraag:
De voorschool loopt op sommige plekken leeg. Niet omdat een kind geen achterstand meer heeft, maar omdat de wet verbiedt dat gemeenten geen eigen bijdrage vragen. Kunnen we niet vandaag afspreken dat gemeenten die zich inzetten voor achterstandskinderen een compliment krijgen in plaats van gedonder met Den Haag?

Antwoord:
Hierover bent u recent geïnformeerd via de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van den Hul, Westerveld en Kwint.

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraag:
Kinderen op school bewegen steeds minder en minder goed. Om dit op te lossen, kan geld weggehaald worden bij grote bedrijven en gebruikt worden om meer vakleerkrachten bewegingsonderwijs voor het po aan te nemen. Ik hoop dat de minister dit voorstel kan omarmen.

Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat kinderen voldoende (leren) bewegen en dat lessen bewegingsonderwijs bevoegd worden gegeven. Zoals u weet heeft het lid Van Nispen (SP) hier een initiatiefwetsvoorstel over ingediend dat uw Kamer naar verwachting binnenkort zal behandelen. In het debat zal het kabinet ook ingaan op het voorstel. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de uitvoerbaarheid, inrichtingsvrijheid en het dekkingsvraagstuk.
 

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraag:
De curriculumherziening duurt al jaren en moet en zal doorgaan, terwijl draagvlak ontbreekt. Waar gaan we uiteindelijk de herziening op beoordelen, hoe lang mag het project nog doorlopen en is de minister bereid om als curriculum.nu klaar is, voorstellen pas naar de Kamer te sturen nadat er een uitgebreid onderzoek is gedaan naar draagvlak onder leraren?

Antwoord:
Voor het eerst in Nederland vervullen leraren en schoolleiders zelf een sleutelrol in de herziening van het curriculum. Onder verantwoordelijkheid van de coördinatiegroep – bestaande uit vertegenwoordigende partijen uit het onderwijsveld – werken zij gezamenlijk aan bouwstenen voor een vernieuwd curriculum. Op de tussenproducten van deze teams wordt breed feedback opgehaald. Er zijn ontwikkelscholen, waarbij de lerarenteams actief meedenken en de ontwikkelteams bezoeken vele bijeenkomsten in het land om de opbrengsten te bespreken met vakverenigingen, het vervolgonderwijs, wetenschappelijke experts en anderen. Op basis van de feedback stellen de teams de producten bij. Het hele proces is er daarmee op ingericht om tot kwalitatief goede en gedragen bouwstenen te komen. In onze beleidsreactie in het voorjaar van 2019 zullen we een voorstel voor vervolg doen en daarin – conform adviezen van de commissie Dijsselbloem – ook ingaan op het noodzaak van de herziening. In deze reactie wordt ook ingegaan op het draagvlak. Dit in de wetenschap dat gezien de uiteenlopende opvattingen over de inhoud van het onderwijs er van volledige instemming nooit sprake zal zijn.

Deze herziening zal uiteindelijk moeten leiden tot een (waar nodig) geactualiseerd curriculum, dat meer duidelijkheid biedt voor leraren en scholen, minder overladen is en een betere aansluiting kent tussen het po en vo en op het vervolgonderwijs. Uiteindelijk zullen we de herziening erop beoordelen in hoeverre deze doelen gerealiseerd zijn.
 

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraag:
Denkt u niet dat zomerscholen gewoon verdwijnen als dat geld aan de lumpsum wordt toegevoegd?

Antwoord:
Op verzoek van de VO-raad is de regeling daarna eenmalig met één jaar verlengd, zodat ook in 2017 nog sprake was van een subsidieregeling. Met de bij de begrotingsbehandeling OCW voor het jaar 2018 ingediende en Kamerbreed aangenomen motie-Rog (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 775 VIII, nr. 79) is er voor gekozen de subsidieregeling nog eenmaal met twee jaar (2018 en 2019) te verlengen.

Wij begrijpen de zorg die achter deze verzoeken tot verlenging van de subsidieregeling schuilt. Ook wij willen graag meer zekerheid over de vraag of scholen na 2019 lente- en zomerscholen zullen blijven aanbieden, wanneer de middelen beschikbaar zouden zijn via de lumpsum en niet meer via een specifieke subsidieregeling. Daarom zullen wij dit komend jaar bij scholen onderzoeken.
 

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vraag:
Is de minister bereid de ruimtebrief openbaar maken?

Antwoord:
Nee. De onderwijswerkgevers bepalen zelf wat zij met de werknemers en hun vertegenwoordigers delen. Dat hoort bij onderhandelen.

In Nederland is het gebruikelijk dat werknemers en hun vertegenwoordigers geen inzicht hebben in de financiële mogelijkheden van de werkgevers. Ook in de markt deelt de werkgever niet aan de vakbonden mee welke ruimte hij wil inzetten voor de cao-afspraken.

De arbeidsvoorwaarden in het onderwijs zijn gedecentraliseerd, dus het ministerie gaat daar niet (meer) over.

In de decentralisatieconvenanten is overigens door het kabinet afgesproken dat de ruimte (alleen) aan werkgevers wordt meegedeeld.Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vraag:
Hoe staat dat er nu voor en is er in de begroting van 2019 geld voor een vervolg op het produceren, reproduceren en distribueren van aangepast lesmateriaal voor leerlingen met dyslexie?

Antwoord:
OCW heeft na acht jaar de overeenkomst voor het produceren en leveren van bestanden voor dyslexiesoftware per augustus 2017 niet meer gecontinueerd. Onder meer vanwege de technologische ontwikkelingen. Leerlingen met dyslexie kunnen geen verzoek meer doen voor het omzetten van leermiddelen. Wel kunnen leerlingen met een dyslexieverklaring school- en studieboeken uit de bestaande collectie van Dedicon opvragen. Voor de aangepaste school- en studieboeken betaalt de leerling, net als leerlingen met een visuele beperking, een eigen bijdrage van €4,50 per toegankelijk leermiddel. Dit bedrag is een tegemoetkoming in de materiaalkosten en verzendkosten. Deze kosten worden door de school vergoed. Scholen hebben budget voor de aanschaf van leermiddelen, remediërende programma’s en ondersteunende materialen, zoals dyslexiesoftware. Tevens is in 2012 is met de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) afgesproken dat zij lesmateriaal ten behoeve van leerlingen met dyslexie in het primair en voortgezet onderwijs (digitaal) beschikbaar stellen. Ook heeft de GEU toegezegd om bij het ontwikkelen van nieuw materiaal rekening te houden met deze doelgroep.

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)



Vraag:
Ziet de minister mogelijkheid om de taak van Dedicon met deze mogelijkheden uit te breiden en hun subsidie verhogen met €200.000 per jaar?

Antwoord:
In 2012 is met de Groep Educatieve Uitgeverijen (GEU) afgesproken dat zij lesmateriaal ten behoeve van leerlingen met dyslexie in het primair en voortgezet onderwijs (digitaal) beschikbaar stellen. Ook heeft de GEU toegezegd om bij het ontwikkelen van nieuw materiaal rekening te houden met deze doelgroep. Daarnaast zijn schoolbesturen verplicht om te voorzien in voor dyslecten toegankelijke leermiddelen en om dat bij de aanbesteding en aanschaf van lesmethoden mee te nemen in de procedure met de uitgevers. Scholen hebben ook budget voor de aanschaf van leermiddelen, remediërende programma’s en ondersteunende materialen, zoals dyslexiesoftware.

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vraag:
Kan de minister volgend jaar een loon- en prijsbijstelling over de subsidie aan Dedicon toepassen?

Antwoord:
Dedicon ontvangt jaarlijks een subsidie. Uitkeren van loon- en prijsbijstelling op subsidies is geen automatisme. Wij kunnen wel apart besluiten over het toekennen van loon- en prijsbijstelling, maar wij zien geen aanleiding om voor Dedicon een uitzondering te maken.

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

 

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vraag:
Wordt op dit moment op alle scholen invulling gegeven aan de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit? Is de minister tevreden over hoe dat gaat? Hebben leerlingen een omgeving die veilig genoeg is om zich ook te uiten?

Antwoord:
De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2016 geconstateerd dat de overgrote meerderheid van de scholen voldoet aan de kerndoelen. Scholen hebben daarbij de vrijheid om zelf hun accenten te zetten bij de invulling van hun wettelijke opdracht om in het onderwijs aandacht te besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Dit is een goed uitgangspunt dat aansluit bij de diversiteit van de scholen in Nederland. Wel zouden scholen gebaat zijn bij meer ‘houvast’, bijvoorbeeld door seksuele integriteit een onderdeel te maken van het sociaal veiligheidsbeleid, zodat seksuele vorming niet de verantwoordelijkheid is van een enkele docent.

Daarnaast zal aanscherping van het kerndoel scholen en leraren waarschijnlijk meer houvast geven. Wij verwachten het voorstel hiervoor in het voorjaar van 2019.
We meten elke twee jaar de veiligheid van LHBTI-leerlingen en medewerkers op scholen. Deze monitor (sociale veiligheid) wordt naar verwachting in december naar uw Kamer gestuurd, samen met onze reactie.

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vraag:
Hoe staat het op dit moment met de uitvoering van de andere punten van het Regenboog Stembusakkoord? Kan de minister nu al iets meer zeggen over de voortgangsrapportage die in het voorjaar komt? Wat is het tijdspad dat zij voor ogen heeft?

Antwoord:
De punten uit het Regenboog Stembusakkoord zoals opgenomen in het Regeerakkoord worden actief opgepakt. Sommige punten laten zich op korte termijn uitvoeren, zoals het verankeren van seksuele- en genderdiversiteit in de lerarenopleidingen. De generieke kennisbasis pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen is in april herzien. Seksuele- en genderdiversiteit is hierin opgenomen. Implementatie ervan gaat dit collegejaar in (2018/2019).

Ook de aanpak van suïcide- en depressiepreventie onder LHBTI-jongeren is sinds deze zomer opgestart door VWS samen met OCW. Movisie, COC en 113Online voeren dit uit. Andere punten uit het Regenboogstembusakkoord worden uitgevoerd voor het einde van deze kabinetsperiode. In de voortgangsrapportage wordt uitgebreid ingaan worden op de stand van zaken rond de Regenboog Stembusakkoordpunten in het Regeerakkoord. Separaat ontvangt u begin 2019 een plan van aanpak tegengaan onnodige geslachtsregistratie.

Uw Kamer is daarnaast zelf aan zet bij de voortgang van initiatiefwetsvoorstellen AWGB en artikel 1 Grondwet.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Wat gaat dit kabinet doen om haar toezegging waar te maken dat de extra taakstelling van € 163,5 miljoen niet ten koste gaat van het zogenaamde primaire proces; van de werkdruk voor leraren, kansengelijkheid en onderwijskwaliteit?

Antwoord:
OCW had bij Voorjaarsnota 2018 een tegenvaller op de leerling- en studentenraming en de raming van de studiefinanciering. Voor 2018 en 2019 is deze tegenvaller volledig gedekt. Van de dekking voor 2019 is € 163,5 miljoen afkomstig uit niet-wettelijk verplichte loon- en prijsbijstelling, een lumpsumkorting op het hoger onderwijs, een korting op de Regeling praktijkleren en onderuitputting. Met de motie Asscher heeft de Tweede Kamer opgeroepen de korting op de Regeling praktijkleren terug te draaien. Het amendement Van den Hul voorziet in de uitvoering van de motie Asscher.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

 

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Zou de minister bereid zijn om in kaart te brengen hoe een gratis aanbod van voorschool voor elk kind van bijvoorbeeld 16 uur per week eruit zou kunnen zien? Met als uitgangspunt dat we uitgaan van een aanbiedingsvorm, in lijn met hoe we onderwijs in het basisonderwijs hebben geregeld.

Antwoord:
Nee. Zoals aangegeven in de Kamerbrief ‘Nieuwe verdeling middelen onderwijskansenbeleid scholen en gemeenten’ van 26 april jongstleden (Kamerstukken II 2017/18, 27 020,nr. 88) kiest het kabinet voor een gerichte en doelmatige aanpak van de risico’s op onderwijsachterstanden. Daarmee wil het kabinet gelijke kansen voor kinderen bieden, juist door kinderen die dat echt nodig hebben een extra duwtje in de rug te geven. Daarnaast zet het kabinet de inzet van de kinderopvangtoeslag als arbeidsmarktinstrument voort en investeert hier ook extra in. Het kabinet heeft niet gekozen voor een gratis aanbod voor elk kind. Het realiseren van een dergelijk aanbod kost € 740 miljoen.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Wat doet deze minister om te zorgen dat er genderspecifiek beleid wordt ontwikkeld bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen, ook op de andere betrokken ministeries? En is de minister het met ons eens dat juist de rol van mannen en jongens bij het bestrijden van geweld erg belangrijk is?

Antwoord:
Wij zijn continu met onze collega’s in gesprek over hoe wij in het gender-generieke stelsel van integrale voorzieningen voldoende zicht houden op de impact van beleid op vrouwen. Gender-generiek beleid kan namelijk net zo gunstig zijn voor vrouwen als voor mannen en daarmee hun positie verbeteren. Het kan echter ook onbedoelde negatieve impact hebben of onvoldoende bijdragen aan de ambitie om de positie van vrouwen te verbeteren. Het is van belang om hier voldoende zicht op te houden zodat, indien nodig, tijdig bijgestuurd kan worden en zo ongewenste genderverschillen te verkleinen.  

Zo werken de ministeries van JenV, OCW en VWS samen aan de preventie van genderspecifiek geweld, onder andere waar het gaat om het loverboys, (online) seksueel grensoverschrijdend gedrag, huiselijk geweld en intimidatie op werkvloer.

Onder leiding van VWS is er onlangs een interdepartementale rapportage opgesteld over het beleid ter bestrijding van geweld tegen vrouwen, in het kader van de visitatie van het GREVIO-comité (eerste kwartaal 2019), dat toeziet op de naleving van het Verdrag van Istanbul (Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en meisjes). Tijdens de visitatie zal er ongetwijfeld aandacht zijn voor gender.

Wij onderschrijven dat emancipatie, waaronder ook het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag, een zaak is van zowel mannen als vrouwen.
De White Ribbon campagne, in Nederland gevoerd door Emancipator (organisatie van mannen voor emancipatie), is een campagne gevoerd door mannen die zich uitspreken tegen geweld tegen vrouwen en die zich actief inzetten om onderdeel te worden van de oplossing. Er is, na 2016 en 2017, in 2018 opnieuw subsidie gegeven aan Emancipator.
Verder is de alliantie Act4respect van Rutgers en Atria gericht op het tegengaan van gendergerelateerd geweld. De alliantie richt zich op jongeren en jongvolwassenen, mannen en vrouwen, potentiële slachtoffers én daders.

Ook wordt cofinanciering beschikbaar gesteld voor gemeenten om een lokale aanpak te ontwikkelen om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte te verbeteren, bijvoorbeeld op straat of in het uitgaansleven. 11 gemeenten, waaronder de G4, hebben hier gebruikt van gemaakt en zullen komend jaar initiatieven ontplooien.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Wat gaat de minister doen om het tij te keren en te zorgen dat elke vrouw niet alleen veilig is maar ook gezien en gehoord wordt? Zien de ministers voor zichzelf een rol om te zorgen dat schoolbesturen diverser worden? En wat gaat de minister doen om te zorgen voor een betere representatie van vrouwen in politiek en bestuur? Is zij het met ons eens dat hierbij ook haar collega’s op andere departementen een belangrijke rol te spelen hebben, en spreekt zij hen hier ook daadwerkelijk op aan?

Antwoord:
Vrijwel alle inspanningen in het emancipatiebeleid zijn hierop gericht. De alliantie Act4respect van Rutgers en Atria gericht op het tegengaan van gender gerelateerd geweld wordt door OCW ondersteund. De alliantie richt zich op jongeren en jongvolwassenen, mannen en vrouwen, potentiële slachtoffers én daders.

Verder wordt cofinanciering beschikbaar gesteld voor gemeenten om een lokale aanpak te ontwikkelen om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte te verbeteren, bijvoorbeeld op straat of in het uitgaansleven. 11 gemeenten, waaronder de G4, hebben hiervan gebruikt gemaakt en zullen komend jaar initiatieven ontplooien. 

Ook is er inzet om de arbeidsparticipatie van vrouwen te vergroten en het aandeel vrouwen in topposities te vergroten. Daarvoor wordt de coalitie Beeldvorming in de Media ondersteund. Verder wordt een studie voorbereid om de representatie van vrouwen in de media te monitoren. Tevens zijn er initiatieven ontplooid om genderstereotypering tegen te gaan. Wij verwijzen graag naar de Emancipatienota van eerder dit jaar.

Het aandeel vrouwen dat werkt in het onderwijs is hoog. Het aandeel vrouwen in schoolbesturen ligt hoger dan in de top van het bedrijfsleven.

Het aandeel vrouwen in de politiek is in belangrijke mate afhankelijk van de politieke partijen. Veel partijen hebben een actief beleid om tot een meer diverse kandidaten lijst te komen. Waar het gaat om raden van bestuur en raden van commissarissen in het bedrijfsleven wordt er actief samengewerkt met VNO-NCW om hier verandering te bewerkstelligen. Dat gaat nog in een te traag tempo.

Samen met de minister van SZW is de SER advies gevraagd over mogelijke maatregelen om een diverse top van het bedrijfsleven te bereiken. Het kabinet zal in 2019 de balans opmaken. Als er dan nog te  weinig voortgang is dan is het kabinet bereid om stevige maatregelen te treffen.

Wij zijn continu met onze collega’s in gesprek over hoe wij in het gender-generieke stelsel van integrale voorzieningen voldoende zicht houden op de impact van beleid op vrouwen. Gender-generiek beleid kan namelijk net zo gunstig zijn voor vrouwen als voor mannen en daarmee hun positie verbeteren. Het kan echter ook onbedoelde negatieve impact hebben of onvoldoende bijdragen aan de ambitie om de positie van vrouwen te verbeteren. Het is van belang om hier voldoende zicht op te houden zodat, indien nodig, tijdig bijgestuurd kan worden en zo ongewenste genderverschillen te verkleinen. Overigens heeft iedereen in onze samenleving een rol, wij als ministers in dit kabinet, u als Kamerlid, vrouwen en mannen zelf, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen en bedrijven. Alleen gezamenlijk kunnen we het tij keren.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Is de minister het met ons eens dat het belangrijk is dat de stem van de leraar wordt gehoord? Wat gaat de minister doen om te borgen dat dat ook daadwerkelijk gebeurt, en dat schaalvergroting niet leidt tot losgezongen leiderschap dat zelfs met een verrekijker niet goed kan zien wat de werkvloer wil?

Antwoord:
Leraren, schoolleiders en schoolbesturen hebben elk hun eigen rol en verantwoordelijkheid in de organisatie van de school. Het is belangrijk dat zij allen in de positie zijn om die goed te kunnen vervullen. Met het werkdrukakkoord hebben wij leraren bijvoorbeeld een stevige postitie gegeven. Via de MR hebben zij inspraak bij de besteding van deze middelen in de school.

De Wet beroep leraar is bedoeld als het instrument dat vormgeeft aan professionalisering en positionering van de leraar. Deze beschrijft de positie van de leraar en legt de erkenning van zijn professionele ruimte vast. De wet biedt zo een belangrijke emancipatoire functie voor de leraar ten opzichte van zijn bestuur, zonder dat die laatste inlevert op zijn eindverantwoordelijkheid. Wij zullen ons dan ook hard maken voor adequate implementatie ervan.
 
Voorts spelen schoolleiders hierin een belangrijke rol, als schakel tussen leraren en schoolbestuur. Zij zorgen ervoor dat de stem van hun leraren gehoord worden bij het bestuur. In onze reactie op het advies van de Onderwijsraad dat we binnenkort aan uw Kamer aanbieden, gaan we hier uitgebreid op in.
 
Ook een stevige beroepsgroep draagt bij aan het positioneren van leraren; en die ontbreekt op dit moment. Wij hebben daarom aan de heer Rinnooy Kan gevraagd te verkennen wat de mogelijkheden zijn om beroepsgroepvorming onder leraren te stimuleren. Dit advies verwachten wij binnenkort. We zullen u eind november nader informeren over de wijze waarop we verder gaan met de implementatie van de Wet beroep leraar en uitvoering aan het advies van de heer Rinnooy Kan willen geven.
 

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Zijn deze ministers bereid terug te gaan naar hun collega’s in het kabinet en een financiële lans te breken voor leraren, kinderen maar evenzeer ook bedrijven die afhankelijk zijn van goed opgeleid personeel. Dit is een kwestie van kiezen.

Antwoord:
Het kabinet investeert met het regeerakkoord zeer fors in onderwijs en in leraren. Daarnaast worden diverse maatregelen genomen om het lerarentekort aan te pakken. Wij zijn gehouden aan de kaders van het regeerakkoord.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
We weten inmiddels dat het opschalen van deze cao voor vso-leraren ongeveer 20 miljoen euro kost. Zien de ministers kans om die € 20 miljoen beschikbaar te maken zodat de sociale partners kunnen toewerken naar een eerlijker cao?

Antwoord:
Op dit moment zien we geen mogelijkheden op onze begroting om deze middelen beschikbaar te maken. We sturen uw Kamer een brief waarin we nader ingaan op dit voorstel.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Is de minister bereid om nog eens te onderzoeken hoe de financiering van brede scholengemeenschappen zo kan worden ingericht dat vwo-afdelingen kunnen worden behouden en scholengemeenschappen ook echt breed blijven?

Antwoord:
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we u graag naar onze brief aan uw Kamer van 31 oktober 2018. Zoals we in die brief schrijven, kunt u het integrale voorstel voor een vereenvoudigd bekostigingsmodel voor het voortgezet onderwijs naar verwachting vóór de zomer tegemoet zien.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Te veel kinderen voelen zich niet veilig genoeg om in de klas uit te kast te komen. En te veel LHBTI-ers kunnen niet zichzelf zijn op hun werk. Met het vorig jaar gepresenteerde Regenboog Stembusakkoord, kunnen we het tij keren. Wanneer pakt de minister door met de uitvoering van dit akkoord?

Antwoord:
De punten uit het Regenboog Stembusakkoord zoals opgenomen in het Regeerakkoord worden actief opgepakt. Sommige punten laten zich op korte termijn uitvoeren, zoals het verankeren van seksuele en genderdiversiteit in de lerarenopleidingen. De generieke kennisbasis pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen is in april herzien. Seksuele- en genderdiversiteit is hierin opgenomen. Implementatie ervan gaat per dit collegejaar in (2018/2019).

Ook de aanpak van suïcide- en depressiepreventie onder LHBTI-jongeren is sinds deze zomer opgestart door VWS samen met OCW. Movisie, COC en 113Online voeren dit uit. Andere punten uit het Regenboog Stembusakkoord worden uitgevoerd voor het einde van deze kabinetsperiode. In de voortgangsrapportage wordt uitgebreid ingegaan op de stand van zaken rond de Regenboog Stembusakkoordpunten in het Regeerakkoord. Separaat ontvangt u begin 2019 een plan van aanpak tegengaan onnodige geslachtsregistratie.

Uw Kamer is daarnaast zelf aan zet bij de voortgang van initiatiefwetsvoorstellen AWGB en artikel 1 Grondwet.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de aangenomen motie Van den Hul-Sjoerdsma, die vroeg om een actieplan voor de aanpak van geweld tegen LHBTI?

Antwoord:
Deze motie ligt op het terrein van het ministerie van JenV. Als minister van Emancipatie ben ik met JenV in gesprek over de wijze waarop we aan deze motie uitvoering kunnen geven. In de voortgangsrapportage emancipatie wordt hierover gerapporteerd.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag:
De Interparlementaire Unie kwam onlangs met een groot onderzoek. Is de minister bereid om te onderzoeken hoe de schrikbarende uitkomsten van dit Europese onderzoek zich verhouden tot de Nederlandse context? En is de minister het met ons eens dat het bestrijden van geweld tegen vrouwelijke volksvertegenwoordigers een belangrijke rol speelt bij het verbeteren van de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek?

Antwoord:
Vrouwen moeten zich veilig voelen op straat, op de werkvloer, online, waar dan ook. Seksuele intimidatie moeten we tegengaan.

Om de veiligheid van vrouwen in de openbare ruimte te bevorderen wordt cofinanciering beschikbaar gesteld voor gemeenten om gerichte activiteiten op te zetten.

Wij zijn bekend met het rapport van IPU over de schokkende ervaring van vrouwelijke volksvertegenwoordigers in de lidstaten van de Raad van Europa. Met u zijn we geschrokken van dit rapport.
Helaas zegt het onderzoek weinig over Nederland, aangezien de 82 parlementsleden die zijn geïnterviewd uit maar liefst 47 landen komen, van Azerbeidzjan tot Spanje. Over de situatie in het parlement in Nederland kunnen we daarom weinig zeggen.

Eerder dit jaar is er in deze Kamer een discussie geweest over een eventueel onderzoek naar seksuele intimidatie in de Tweede Kamer. Hier was onvoldoende steun voor bij uw collega’s.


Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vraag:
Het budget voor GVO/HVO begint met 12 miljoen voor volgend jaar voor 2019. En de sector moet met een plan komen waarbij de stijging van het budget wordt beperkt tot 2% per jaar. En volgens het ministerie stijgt het budget dan tot € 15 miljoen in 2025. Maar als je 2% stijging per jaar neemt, dan zit je niet op € 15 miljoen in 2025 maar op € 13,8 miljoen. Hoe heeft de minister deze rekensom precies bedoeld?

Antwoord:
De inschatting dat in 2025 maximaal € 15 mln. nodig zal zijn voor het Dienstencentrum GVO/HVO is gebaseerd op twee uitgangspunten. Enerzijds volumegroei van maximaal 2% en anderzijds de jaarlijkse indexatie via de door het ministerie van Financiën uitgekeerde loon- en prijsbijstelling. Die loon- en prijsbijstelling staat niet op onze begroting omdat deze in lopende prijzen wordt opgesteld. Stel dat de loon- en prijsbijstelling jaarlijks 2% zou zijn tot en met 2025 en er ook sprake is van jaarlijkse volumegroei van 2% tot en met 2025, dan zou het bedrag op ca. € 15 mln. uitkomen.Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vraag:
In het regeerakkoord staan warme woorden over ouderbetrokkenheid, en ik ben zeer benieuwd naar de uitwerking van dit punt. Kan de minister hier al meer over zeggen? Ik zou met name meer willen weten over dat concept ‘gezinsklas’. Ziet de minister mogelijkheden om dat breder bekend te maken en te bevorderen dat dit concept op meer plekken van de grond komt?

Antwoord:
We zien in het land veel goede initiatieven die zijn opgezet waarbij de lokale en regionale onderwijs- en zorgpartijen samenwerken. De gezinsklas, of de familieklas, is een voorbeeld hiervan. We vinden het belangrijk dat dit soort voorbeelden worden gedeeld. Dit gebeurt ook volop onder andere door het Nederlands Jeugdinstituut (NJI), die dit ook als praktijkvoorbeeld verspreidt in het land.

Stichting ‘Ouders en Onderwijs’ stimuleert deze initiatieven mede door de campagne ‘Samen zijn wij school’. Er zijn ook andere initiatieven, afhankelijk van de behoefte van de regio.  
 
In de brief over ouderbetrokkenheid die dit jaar nog naar de Kamer gaat, melden we aan op welke manieren we ouderbetrokkenheid willen bevorderen

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag:
Wat vond u van de klimaatstakingen?

Antwoord:
Maatschappelijke betrokkenheid van leerlingen is zeer te prijzen. Dit kan vorm krijgen in de school of bijvoorbeeld door een bezoek te brengen aan de Tweede Kamer.

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag:
Vlak voor het reces nam ik een kijkje bij Shells lerareninspiratiefestival. Daar was ik niet welkom. Deelt de minister mijn verbazing daarover? Zou de inspectie ook toegang ontzegd worden tot een dergelijke sessie? Graag reactie daarop. Wat kan er besloten zijn aan een bijeenkomst voor leraren (op het generation discovery festival)? Graag reactie.

Antwoord:
De afwegingen die Shell heeft gemaakt rond het uitnodigingsbeleid voor dit festival kennen wij niet. Wij hebben daarover verder geen oordeel. De inspectie heeft in een situatie als deze geen wettelijke bevoegdheid om een dergelijk festival te bezoeken. Dat zou alleen het geval zijn als er activiteiten gerelateerd aan het onderwijs zouden plaatsvinden.

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag:
Wat gaat de minister doen om de positieve energie die er nu is in de ontwikkelsessies van currciulum.nu te behouden?

Antwoord:
De betrokkenheid, het enthousiasme en de positieve energie die het lid Van Raan bij de leden van de ontwikkelteams heeft gezien herkennen wij zeer. Met veel toewijding wordt gewerkt aan bouwstenen voor een vernieuwd curriculum. De leden worden geïnspireerd door gesprekken met elkaar, met wetenschappers, andere leraren, vakverenigingen, leerlingen, ontwikkelscholen, en anderen. Dit proces wordt de komende maanden voortgezet en tussentijds geëvalueerd.
 
Deze bouwstenen vormen in de volgende fase de basis voor een actualisatie van de kerndoelen en eindtermen. In de uitwerking van deze vervolgaanpak staat de vraag centraal hoe ook in deze fase het eigenaarschap en de energie bij het onderwijsveld daarbij behouden blijft en waar mogelijk wordt vergroot. Hierover zullen wij uw Kamer in het voorjaar van 2019 informeren.

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag:
Welke mogelijkheden ziet de minister om een verdere versnelling in te zetten om een vegetarisch of plantaardig dieet als toekomstnorm te stellen (op koksopleidingen)? Is ze bereid na te gaan hoe meer stageplekken voor dergelijke koksopleidingen te realiseren zijn?

Antwoord:
Mbo-opleidingen, waaronder ook de opleidingen tot kok, volgen de ontwikkelingen in de beroepspraktijk en reageren op maatschappelijke ontwikkelingen. Binnen de SBB wordt nauw afgestemd tussen onderwijs en bedrijfsleven of de mbo-opleidingen nog up-to-date zijn. Tevens hebben de minister van OCW en de staatssecretaris van I&W de SBB verzocht om alle mbo-opleidingen door te lichten op duurzaamheid.
 
Als maatschappelijke en beroepsmatige ontwikkelingen erom vragen dat vegetarische of plantaardige diëten een prominentere plek moeten krijgen in deze opleidingen, dan worden mbo-opleidingen daarop aangepast. 
 

Vragen van het lid Wassenberg, F.P. (Partij voor de Dieren)

Vraag:
Is de minister voornemens om de regie op de afbouw van de experimenten op apen (BPRC) terug te nemen als het plan van het BPRC onvoldoende is?

Antwoord:
In het AO Dierproeven voor de zomer hebben we onder andere met elkaar gesproken over de ambitie om het aantal proeven op apen in het BPRC met 40% te reduceren. Het BPRC werkt nu aan een plan voor deze vermindering dat wij voor 1 januari 2019 ontvangen. U ontvangt onze appreciatie in het eerste kwartaal van 2019.

Vragen van het lid Wassenberg, F.P. (Partij voor de Dieren)

Vraag:
Kan de minister toezeggen dat de vermindering van de subsidie een van die mogelijke consequenties is? Kan zij toezeggen dat er geen middelen meer gaan naar fundamenteel onderzoek op apen? Kunnen de middelen die daarbij vrijkomen worden besteed aan proefdiervrij onderzoek?

Antwoord:
Zoals eerder met uw Kamer besproken in het AO afgelopen juni en conform de recente schriftelijke antwoorden op uw Kamervragen komen wij in het eerste kwartaal van 2019 met een beleidsreactie ook terug op de financiële gevolgen van het plan van het BPRC. Het moet in dit stadium gaan om het reduceren van het aantal dierproeven met apen en het borgen van het welzijn van de apen. Daarbij heeft uw Kamer via de motie Tielen ook gevraagd om er zorg voor te dragen dat de afbouw van het aantal proeven met apen zorgvuldig gebeurt en niet mag leiden tot het in gevaar komen van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectie-ziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Het realiseren van deze doelen staat voorop in het beleid. We doen daarom geen toezeggingen over een verlaging van het BPRC-budget in komende jaren en ook niet de toezegging dat het BPRC moet stoppen met fundamenteel onderzoek, zolang fundamenteel onderzoek kan bijdragen aan de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten.
 

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraag:
Wat gaat de minister doen om scholen te helpen bij investeringen in duurzaamheid, bijvoorbeeld als het gaat om de rompslomp bij het terugleveren van energie? Wil hij dit met zijn collega’s opnemen en doorspreken en tot een adequate aanpak komen?

Antwoord:
Het duurzaam maken van scholen is onderwerp van gesprek aan de klimaattafels. Nadere uitwerking van de aanpak moet nog vorm krijgen. In ieder geval ligt hier een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en schoolbesturen. Het voortouw ligt bij de gemeenten. Zij nemen de aanpak van de scholen op in hun integrale huisvestingsplannen. Door pilots te subsidiëren wordt ervaring opgedaan met oplossingen voor het duurzaam maken van scholen. De ervaringen opgedaan met de pilots kunnen worden verspreid via een goed ingericht kenniscentrum dat scholen helpt bij de verduurzaming.Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)

Vraag:
Kan de minister nogmaals garanderen dat een studieschuld nooit kan leiden tot een BKR-registratie?

Antwoord:
Dit kabinet is niet voornemens om tot BKR-registratie over te gaan. 
Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)

Vraag:
Wil de minister inzetten om naast meer vrouwelijke hoogleraren ook in te zetten op meer hoogleraren met een niet-westerse migratieachtergrond?

Antwoord:
Diversiteit in de brede zin van het woord is nodig om te zorgen dat er geen talent onbenut blijft. Onderzoekers met een migratieachtergrond en vrouwen zijn nog sterk ondervertegenwoordigd in de wetenschappelijke top. Om verder meer diversiteit onder hoogleraren te bereiken moeten we ook kijken naar de basis, de instroom van onderzoekers. In het AO wetenschapsbeleid op 6 juni jl. hebben wij gemeld dat wij met NWO kijken of de extra € 5 miljoen voor het talentbeleid ingezet kan worden om de diversiteit onder onderzoekers te vergroten. We kijken hierbij zowel naar onderzoekers met een migratieachtergrond als naar vrouwelijke onderzoekers. Wij zullen u hierover informeren in de wetenschapsbrief.
 Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)

Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)

Vraag:
Hoe kan het dat een leerling met citoscore 546 niet, en een leerling met citoscore 543 wél naar het vwo kan? Vinden de ministers dat rechtvaardig?

Antwoord:
Het basisschooladvies is leidend, de score op de Centrale Eindtoets is een tweede onafhankelijk gegeven, in feite een second opinion. Zowel met de citoscore 543 als met de citoscore 546 kunnen basisscholen vwo adviseren. Juist hierdoor is het professionele oordeel van de leerkrachten in het primair onderwijs, die de leerling meerdere jaren hebben meegemaakt, leidend. Maar als de score op de Centrale Eindtoets hoger uitpakt dan het basisschooladvies, dan moet de basisschool haar advies heroverwegen. Dat leidt tot een hoger advies, of een gemotiveerde keuze om het advies niet bij te stellen.

Vragen van het lid Azarkan, F. (DENK)

De heer Azarkan merkte op dat het CBS becijferd heeft dat 9% minder mensen uit lagere gezinnen gaan studeren.

 

Antwoord:

De heer Azarkan doelt op het artikel van het CBS waarin zij de gevolgen van de invoering van het sociaal leenstelsel heeft onderzocht voor havisten met ouders in loondienst en havisten met ouders in de bijstand. Daarbij heeft het CBS enkel gekeken naar twee variabelen, namelijk het jaar van slagen aan havo/vwo en de bijstandsafhankelijkheid van ouders. Belangrijke variabelen, zoals gemiddeld eindcijfer en migratieachtergrond, zijn daarbij niet meegenomen in het onderzoek. Dat maakt dat ik me afvraag of deze daling zich in deze mate voordoet en of het een eenmalig of een langdurig effect is. Uit de monitor beleidsmaatregelen blijkt dat de doorstroom van havisten zo goed als op het niveau is van voor de invoering van het studievoorschot. In 2017 is deze 75%.

Dit laat onverlet dat het natuurlijk niet zo kan zijn dat studenten met een lage sociaal economische status niet doorstromen naar het hoger onderwijs. In mijn brief toegankelijkheid en kansengelijkheid besteed ik expliciet aandacht aan de doorstroom van deze groep studenten. Ook voor deze studenten geldt dat zij moeten kunnen doorstromen en succesvol het hoger onderwijs kunnen afronden. In mijn brief geef ik aan hoe ik de doorstroom van het vo/mbo naar het hoger onderwijs wil versterken.