Pakket Belastingplan 2019 (ongecorrigeerd stenogram)
Stenogram
Nummer: 2018D54090, datum: 2018-11-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2018-11-09 09:30: Pakket Belastingplan 2019 (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Financiën heeft op 9 november 2018 overleg gevoerd met de heer Snel, staatssecretaris van Financiën, over:
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2019) (35026);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2019) (35027);
het wetsvoorstel Wijziging van enige wetten in verband met enkele maatregelen voor het bedrijfsleven (Wet bedrijfsleven 2019) (35028);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019) (35029);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelbelasting voor landgebonden weddenschappen op de sport (Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen) (35031);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel) (35032);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleineondernemersregeling) (35033);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking) (35030);
de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 8 november 2018 inzake schriftelijke antwoorden op een deel van de vragen die zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 5 november 2018 over het wetsvoorstel Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (implementatiewetsvoorstel ATAD1) (35030, nr. 14);
de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 8 november 2018 inzake schriftelijke antwoorden op een deel van de vragen die zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 5 november 2018 over het pakket Belastingplan 2019 (35026, nr. 29);
de brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 9 november 2018 inzake schriftelijke antwoorden op een deel van de vragen die zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 5 november 2018 over het pakket Belastingplan 2019 (2018Z20709).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Anne Mulder
De griffier van de vaste commissie voor Financiën,
Weeber
Voorzitter: Van der Linde
Griffier: Freriks
Aanwezig zijn elf leden der Kamer, te weten: Bruins, Leijten, Van der Linde, Lodders, Edgar Mulder, Nijboer, Omtzigt, Van Rooijen, Snels, Stoffer en Van Weyenberg,
en de heer Snel, staatssecretaris van Financiën.
Aanvang 9.34 uur.
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van een wetgevingsoverleg over het pakket
Belastingplan 2019 en over de Wet implementatie EU-richtlijn
antibelastingontwijking ATAD 1. Ik verzoek de collega's tot stilte —
dank u wel. Ik heet welkom de staatssecretaris van Financiën en
uiteraard zijn staf, het publiek in de zaal en het publiek dat via
internet deze vergadering volgt.
Wij doen vandaag de eerste termijn van de staatssecretaris. Volgende
week volgt nog een eerste en een tweede termijn plenair, in de Kamer. U
hoeft dus vandaag geen moties in te dienen. Ik wil de collega's
voorstellen dat ik vooralsnog het aantal interrupties niet beperk. Maar
wilt u ze alstublieft enigszins kort en zakelijk houden: een inleidend
zinnetje en dan een vraag met een vraagteken erachter? Dan houden we de
gang er een beetje in. Als het erg uit de hand loopt, dan houd ik u wat
kort. Zullen we het zo doen?
Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter, dank u wel. Het is wederom een groot genoegen om in uw Kamer
de maatregelen uit het Belastingplan 2019 en inderdaad de ATAD-richtlijn
te bespreken. Voor ik dat wil doen, wil ik even twee dingen zeggen.
Allereerst wil ik alle leden bedanken voor de goede vragen die zij
hebben gesteld in de vrij korte periode die we voor dit hele
wetsvoorstel hebben. En het is eigenlijk niet één wetsvoorstel, maar het
zijn er in totaal acht die we bespreken. Dat leidt tot ongelofelijk veel
druk bij de Kamerleden. Ik besef het. Het leidt ook tot heel veel druk
bij onze diensten. Daarom wil ik meteen zeggen: we hadden gisteren, toen
we begonnen, het vaste voornemen om de set om 17.30 uur bij u te hebben.
Maar door mijn diepe wens om de vragen goed te beantwoorden en ook
helder te maken, werd het toch weer later. Ik weet dus dat u de set pas
om 22.00 uur gisteravond compleet heeft gekregen. Daarvoor mijn excuses.
Het ligt aan de hoeveelheid. Wij zetten in deze serie Belastingplannen
of -voorstellen een stevige basis onder de voornemens die in het
coalitieakkoord-Rutte III zijn gemaakt. Dus het is ook niet niks wat we
doen. Maar ik wilde dat toch even zeggen, omdat ik natuurlijk snap dat
een aantal van u gisteravond even knorrig heeft gekeken, omdat u een
aantal vragen pas om 22.00 uur had.
Dat we niet zo veel tijd hadden, betekent ook dat er soms fouten in
sluipen. U heeft er vast een aantal gevonden die ik nog niet heb gezien.
Ik heb er één al wel gevonden en die wilde ik even melden. Het ging
volgens mij om een vraag van de heer Van Raan. O, het was een vraag van
de heer Mulder, zie ik nu. O ja, dat klopt! Ik weet het alweer! Die twee
haal ik altijd door elkaar, voorzitter. Nee, hoor. Het was een vraag
over het klimaatbeleid en de zeespiegel en de millimeter. Ik heb, geloof
ik, in het antwoord gezegd dat elke millimeter telt. Maar de zin ervoor
ging over de stijging van de zeespiegel en het mag duidelijk zijn dat
wij niet op zoek zijn naar een stijging van de zeespiegel, maar naar een
daling. Dit zeg ik om misverstanden te voorkomen over de beleidswensen
in het klimaatakkoord van de Kamer.
Dat gezegd hebbend, denk ik dat het goed is om over te gaan naar de
wetsvoorstellen zelf. Die zijn conform de fiscale beleidsagenda die wij
eerder met elkaar besproken hebben. Ik heb ze geordend in de
samenhangende wetsvoorstellen. De lijn voor de agenda richt zich op het
tegengaan van belastingontwijking en -ontduiking, op lastenverlichting
voor burgers en op lagere lasten op arbeid. Dat laatste was ook een
speerpunt van de coalitie. Verder richt de agenda zich op plannen die
goed zijn voor het vestigingsklimaat en alle reële economische
activiteiten die daarbij horen, op verdere vergroening van het
belastingstelsel en de uitvoerbaarheid van de maatregelen door de
Belastingdienst. Daarbij hebben we in de uitvoeringstoets dit keer ook
wat specifieker gekeken naar het stapelingsrisico. Een maatregel kan op
zichzelf heel goed uitvoerbaar zijn, maar als je er dan tien tegelijk
doet, kan er alsnog een risico ontstaan. We doen hier dus echt een hoop
tegelijkertijd.
Ik wil echter ook zeggen dat, na dit pakket aan wetsvoorstellen, het
denken niet stil zal staan. We hebben het klimaatakkoord nog op onze
agenda staan, waar ook fiscale aspecten aan zitten, en natuurlijk de
belasting met betrekking tot het vliegen en de luchtvaart. En we hebben
het ook eerder gehad over allerlei wensen voor bouwstenen voor een nieuw
en eenvoudiger stelsel, dat begrijpelijker is en beter uitvoerbaar. Na
de behandeling van dit wetsvoorstel is daarbij ook nog heel veel werk op
te leveren.
Het mag ook duidelijk zijn dat het mijn vaste voornemen is om bij het
maken van wetgeving de eenvoud in acht te nemen. De Belastingdienst is
niet alleen geholpen met uitvoerbaarheidstoetsen, maar ook met eenvoud
van wetgeving. Dat blijft mijn voorkeur hebben. Het blijft mijn vaste
voornemen om bij het wetgeven steeds te blijven kijken naar de meest
uitvoerbare en de minst complicerende variant.
Dat wat betreft de opzet. De blokjes zijn zojuist al door de voorzitter
benoemd. Ik heb er zelf zes. Voor de volledigheid zal ik ze even noemen.
Eén is het Belastingplan 2019. Daarna — dat is twee — komt het
Wetsvoorstel bedrijfsleven 2019. Drie: Fiscale vergroeningsmaatregelen
2019. Blokje vier is de Wet aanpassing kansspelbelasting voor
sportweddenschappen. Blokje vijf is het Wetsvoorstel overige fiscale
maatregelen. Daar komt een streepje onder, en dan komt blokje zes: het
ATAD-wetsvoorstel, dus de antibelastingontwijkingsrichtlijnen, om het
mooi in het Nederlands te vertalen.
Voorzitter, als u daarmee akkoord bent, ga ik maar gewoon beginnen met
het eerste blokje. Als ik niks hoor, ga ik ervan uit dat het akkoord is.
Het eerste blokje is dus het wetsvoorstel Belastingplan 2019.
Eén van de belangrijkste series vragen, niet alleen tijdens de Politieke
Beschouwingen en de Financiële Beschouwingen, maar ook bij de eerste
termijn van uw Kamer, was de lastenontwikkeling. Daar is altijd heel
veel over gezegd. Er is een samenhang met de koopkracht, er is een
basispad en er is iets wat wij doen. Die getallen geven vaak aanleiding
tot veel discussie. Ik zal proberen in mijn beantwoording nog één keer
uit te leggen op welke manier wij naar de lastenverlichting kijken. Ik
kan mij voorstellen dat er dan nog steeds vragen over zijn, maar dit is
het concept op basis waarvan wij de beantwoording hebben gedaan.
Wij gaan dus uit van een lastenverlichting van 6,5 miljard in deze
kabinetsperiode. Dat wordt op de gebruikelijke methode geboekt in ons
inkomstenkader. Daartegenover staat dus het basispad; daarin zit het
oude beleid van alle eerdere kabinetten en overigens ook de ontwikkeling
van de zorgpremies. Dat leidt per saldo tot een lastenverzwaring. Deze
lastenverzwaring is dus niet, zoals sommigen zeggen, het gevolg van het
beleid van dit kabinet, maar telt op bij de beleidsbesluiten van eerdere
kabinetten. Het is dus de som waar je naar moet kijken.
Dan kom ik bij het onderscheid tussen burgers en bedrijven. Ook daar
zijn een aantal vragen over gesteld. Op sommige vragen zal ik nog
specifiek ingaan. Ik wil hier echter nog een keer benadrukken dat,
strikt genomen, in het inkomstenkader geen onderscheid gemaakt wordt
tussen de belastingontwikkeling van burgers en die van bedrijven. Dat is
vooral een praktische overweging, want voor sommige maatregelen is niet
goed vast te stellen waar die neerslaan. We kunnen maatregelen nemen als
bijvoorbeeld de verhoging van het lage btw-tarief. Afhankelijk van de
vraag of de ondernemer dit wel of niet doorrekent in de prijzen, is het
uiteindelijk de ondernemer die deze verzwaring voor zijn rekening neemt
in een kleinere winstmarge, óf de burger aan wie hij het doorberekent.
En in dat laatste geval zal je het moeten boeken bij de burger. Een
scherp onderscheid is dus bij een aantal maatregelen niet maken.
Om toch een beetje gevoel erbij te krijgen, maken we wel een wat grovere
onderverdeling tussen burgers en bedrijven. De heer Van Weyenberg vroeg
daar ook naar. Als je dat doet, blijk het overgrote deel van de
lastenverlichting in deze kabinetsperiode neer te slaan bij de burgers.
En dat zijn de maatregelen die wij nu bespreken. De maatregelen van het
kabinet leiden tot een lastenverlichting van, grof geschat, circa 5,7
miljard voor de burgers en 0,7 miljard voor de bedrijven. U denkt dan:
dat telt net niet op tot die 6,5 miljard. Maar dat is het bekende
verhaal van dat een som pas echt klopt als hij op een tiende niet
optelt. Dat is een financiënwijsheid. Per saldo is dat de bekende 6,5
miljard.
Als we dan alleen kijken naar 2019, is er door de lastenverlichting van
het kabinetsbeleid en de lastenverzwaring die in het basispad zet, per
saldo sprake van een kleine lastenverzwaring voor burgers van circa 100
miljoen. Dat is het bedrag dat in de bespreking werd genoemd. Wij hebben
eerder gezegd dat dit ongeveer hetzelfde is. Nogmaals: je kan het niet
precies doen. Maar als je het zo precies mogelijk probeert te doen,
komen we uit bij die 100 miljoen.
In de schriftelijke antwoorden heb ik toegelicht dat het CPB een wat
andere lastenboekhouding heeft dan die het kabinet of het ministerie van
Financiën hanteert. Dat kwam ook vaak terug. Dat is al jaren zo; dat is
niet iets nieuws. Het is niet zo dat wij of het planbureau nu opeens een
andere systematiek hanteren. Wel was het verschil dit jaar wat groter
dan in andere jaren gebruikelijk. Er is altijd een soort aansluiting
nodig en dat heeft met de definities te maken, maar dit keer was die wat
groter. Volgens de planbureauboekhouding nemen de lasten voor de burgers
in 2019 toe met 800 miljoen. Dat is dus een ander cijfer dan die 100
miljoen die ik net noemde. Naar aanleiding hiervan stelde de heer Snels
de vraag waar deze verschillen vandaan kwamen. Het CPB heeft de
definitieverschillen heel duidelijk aangegeven in een bijlage bij de
MEV, omdat het ook wel snapt dat dit tot discussie kan leiden. Ik hoop
dat de heer Snels snapt dat ik dat niet nu mondeling nog een keer over
ga doen. Zoals gezegd, ben ik hier wat uitgebreider in mijn
schriftelijke antwoorden op ingegaan. Ik zei al dat het verschil dit
jaar groter dan gebruikelijk is. Dat is zo vanwege de
rekening-courantmaatregelen, de rc-maatregelen, die wij nemen in box 2.
Dat komt omdat daar grote gedragseffecten zijn, anticipatie-effecten die
daarmee gepaard gaan. Die anticipatie-effecten zijn niet beleidsmatig
ingeboekt, dus je kunt niet zeggen dat het een beleidseffect is dat wij
gebruiken, maar het heeft per saldo wel effect op het EMU-saldo als
dga's door deze maatregel sneller zullen kiezen voor het naar voren
halen van hun winstuitkering. Dit soort verschillen is dit keer groter
dan anders vanwege die rc-maatregelen. Daardoor is er een
aansluitingsverschil. De heer Van Rooijen vroeg daar ook naar. "Kan het
niet een keer makkelijker worden gemaakt?" Ik ben het met hem en anderen
van uw zijde eens dat het op zichzelf een zinvol streven is om de
verschillen zo klein mogelijk te maken, omdat het beeld anders telkens
vertroebeld wordt door die verschillen. Daarom hebben wij ook het
voornemen om de definities samen met het planbureau zo dicht mogelijk
bij elkaar te houden. Tegelijkertijd blijven we zeggen: er zullen altijd
verschillen in inzicht kunnen bestaan in de manier waarop het planbureau
het doet en wij het doen. Laat ons nou proberen die verschillen zo klein
mogelijk te houden, zeg ik in de richting van de heer Van Rooijen. Daar
gaan wij ons best voor doen.
Dan de lastenverlichting voor de burgers. Daar was een aantal vragen
over. Ook hierover houd ik nog even het algemene verhaal voordat ik op
die vragen inga.
Met name door de invoering van het tweeschijvenstelsel geeft het kabinet
ruim 5 miljard lastenverlichting aan de burger. Een aantal leden vraagt
in hoeverre er in structurele termen lastenverlichting wordt gegeven. In
het basispad zat bijvoorbeeld al een lastenverlichting op lange termijn
vanwege het terugsluizen van de maatregelen die voortkwamen uit de Wet
maatregelen woningmarkt 2014 II van het vorige kabinet. Eigenlijk zouden
we niets meer doen dan het naar voren halen van die lastenverlichting,
zeiden sommige leden. En de heer Van Weyenberg zei dat dat niet betekent
dat het naar voren halen van lastenverlichting niet betekenisvol kan
zijn, want dat is het natuurlijk wel. Stel, ik beloof u 100 euro in
2042. Dat beloof ik u nog steeds, maar ik zeg in mijn nieuwe aanbod: ik
geef u vanaf volgend jaar ook alvast 100 euro. Dan kunt u zeggen:
structureel ga ik er niets op vooruit, maar ik denk toch dat de meeste
mensen best blij zijn dat ze vanaf nu tot 2042 die 100 euro krijgen. Het
kabinet vindt dus ook dat het twintig jaar naar voren halen van die
lastenverlichting echt serieus geld is, zeker als je beseft dat het
gemiddeld om ruim 3,5 miljard per jaar gaat. Dan mag iedereen de
optelsom voor zichzelf maken: zoveel jaar keer zoveel miljard. Dan kom
je tot een betekenisvolle lastenverlichting voor burgers tussen 2020 en
2042.
Dan naar de meer specifieke vragen over dit punt. De heer Nijboer vroeg
of het wel zo verstandig was om in een hoogconjunctuur lastenverlichting
te geven, ervan uitgaande dat wij inderdaad, zoals ik eerder heb gezegd,
een soort sweetspot in de conjunctuur te pakken hebben. Maar ik zie een
vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, ik ga het woord geven aan de heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Voordat de staatssecretaris overgaat tot de meer specifieke vragen, wil
ik nog even ingaan op de lastenontwikkeling zelf. Ik zal niet op die
definitieverschillen terugkomen. Die zitten er al heel lang in. Het is
goed dat het kabinet en het CPB proberen dichter bij elkaar te komen. Ik
heb twee wat meer politieke vragen. Eén: ik begrijp dat het kabinet
voortdurend zegt alleen maar met een schuin oog te kijken naar de
lastenverdeling burgers-bedrijven, omdat er allerlei complexiteiten in
zitten zoals doorwerkingseffecten, doorrekening enzovoort.
Tegelijkertijd maakt het CPB wel inzichtelijk hoe de lastenverlichting
verdeeld wordt over burgers en bedrijven. Dat is, denk ik, voor ons ook
iedere keer een richtpunt om te kijken hoe die verdeling is. Dat is één.
Waarom zou het kabinet, als er beleid ontwikkeld wordt, niet wél meer
kijken naar de verdeling? Als we straks de klimaatplannen bespreken en
lastenverzwaring gaan geven, is dat wel belangrijk, denk ik.
De tweede vraag in mijn eerste termijn was echt wat politieker. Het
afschaffen van de dividendbelasting was een lastenverlichting voor het
buitenland. Die wordt nu niet afschaft. Die lastenverlichting aan het
buitenland gaat nu naar lastenverlichting voor het bedrijfsleven. In
politieke zin moet je dan toch concluderen dat de verdeling van de
lastenverlichting over bedrijven en burgers fors verschuift en dat de
bedrijven een forse extra lastenverlichting krijgen. Mijn vraag was om
die verdeling opnieuw aan te geven in de opstelling van het CPB, want
die dateert van voor de heroverweging. Ook vroeg ik om een oordeel van
het kabinet daarover.
De voorzitter:
Ik denk dat de vraag helder is. De staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Dat waren twee vragen. De eerste was: doet het planbureau dat zuiver om
bijvoorbeeld ook die gedragseffecten mee te nemen? Dat vind ik echt een
kwestie van smaak. Ik ben het daar niet mee eens. Als we het
bijvoorbeeld over die rc-maatregel hebben — sorry voor de afkorting,
voorzitter — zeggen we eigenlijk: doordat we de tarieven in de toekomst
veranderen, verwachten we dat mensen die box 2 genieten, dus dga's,
uiteindelijk de hoge winst die ze eventueel hebben, eerder naar zichzelf
toe gaan brengen. Je zou kunnen zeggen dat de maatregel een
lastenverzwaring voor hen is en dat die dus goed voor ons zou zijn; dat
het planbureau dat ook berekent. Tegelijkertijd wordt deze dga door die
maatregel per saldo niet armer of rijker. Hij maakt evenveel winst en
betaalt overal dezelfde tarieven voor. Hij kiest er alleen voor om
eerder tot lastenbetaling van de bv aan zichzelf over te gaan. Ik ga
ervan uit hij dat doet omdat hij denkt dat dat gunstig is voor hemzelf.
Maar dat gaat altijd ten koste van toekomstige betalingen. Per saldo
denken wij echt dat dit geen beleidsmatig effect is in de zin dat wij
deze dga verzoeken, dwingen of "nudgen" om dit te doen. Nee, het is iets
wat hij zelf besluit op basis van zijn eigen inzicht. Dat vind ik echt
anders dan een beleidsmatig effect dat wij beogen. Vandaar dat ik nog
steeds vind dat alleen het beleidsmatige karakter van maatregelen boeken
zuiverder is. Zo zit ik erin, al snap ik best waarom het planbureau dat
boekt.
De tweede vraag over de dividendbelasting is wel een interessante. Die
kwam eerder ook langs. Het afschaffen van de dividendbelasting had tot
lastenverlichting voor veel buitenlandse beleggers en overheden geleid,
maar technisch was het ook wel degelijk bedoeld voor het bedrijfsleven,
namelijk voor het vestigingsklimaat. Wij hebben nu een alternatief
pakket gemaakt dat ook bedoeld is voor het vestigingsklimaat.
Tegelijkertijd is het verschil tussen het oude plan en het nieuwe plan
dat de lastenverlichting in het nieuwe plan direct neerslaat bij het
Nederlandse bedrijfsleven, groot en klein. In het vorige verhaal was zij
vooral bedoeld om gedragseffecten uit te lokken, namelijk het halen van
hoofdkantoren en economische activiteit naar Nederland. Die
lastenverlichting kwam niet direct bij dezelfde groep terecht. Dat is
waar, maar we hebben nog steeds 1,9 in ons hoofd voor het verbeteren van
het vestigingsklimaat. Dat was eerst 1,4.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik zal de vragen over het bedrijfsleven opsparen voor het blok daarover.
Wel wil ik het nog even hebben over die beleidsmatige
lastenontwikkeling. Ik snap dat de staatssecretaris steeds verwijst naar
de dga's. Daarin kan ik hem volgen. Het is merkwaardig zoals het CPB het
doet, dus ik snap dat de staatssecretaris daar op een andere manier naar
kijkt. Wat het CPB doet met de btw-maatregel vind ik wel inzichtelijk.
Het laat zien dat de verhoging van de btw voor 700 miljoen bij het
bedrijfsleven neerslaat. Het in beeld brengen van waar lastenmaatregelen
uiteindelijk neerslaan helpt ons als Tweede Kamer om besluiten te nemen.
In die zin is het wel belangrijk om zicht te hebben op de effecten van
lastenmaatregelen en waar ze neerslaan, met de mitsen en maren.
Staatssecretaris Snel:
Het btw-voorbeeld noemde ik net ook. Het heffen van btw is typisch een
maatregel waarvan het heel moeilijk is om te zien waar die precies
neerslaat. Het ligt aan de marktordening, het ligt aan de markt. De ene
ondernemer zal in prijsstunten de btw-verhoging niet willen doorrekenen,
de andere zal dat wel willen doen, zijn winstmarge indachtig. Het is dus
best moeilijk om te bepalen waar die neerslaat. Het blijft altijd ook
een beetje modelwerk. Ik zou het geen nattevingerwerk willen noemen,
want het is iets meer dan dat, maar het is gewoon lastig om dat te doen.
En wij weten overigens allemaal dat de btw uiteindelijk in de inflatie
gaat zitten. Dat geldt ook voor de energiebelasting. Dit is de manier
waarop wij ermee rekenen. Hebben wij 100% gelijk en zij helemaal niet?
Nee. Hebben zij 100% gelijk en wij niet? Nee. Het belangrijkste is denk
ik: wij kiezen waar we voor kiezen, maar het is dan wel goed om aan te
geven waarom die verschillen ontstaan. Dan mag iedereen, ook Kamerleden,
vervolgens zeggen: ik vind dit model eigenlijk ietsje beter dan het
andere. Mijn punt blijft dat ik het goed vind om daar waar mogelijk de
verschillen zo klein mogelijk te maken.
De voorzitter:
Ik heb ook nog een vraag van de heer Mulder.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Ja, met dezelfde argumentatie en voordat u overgaat naar de specifieke
vragen. Dank overigens voor de beantwoording, die ik heel prettig vond.
Ik kan het hele verhaal volgen. Het naar voren halen van geld kan
prettig zijn voor deze periode, maar kunt u erop ingaan wat dit op de
lange termijn doet? We hebben de voorspelling van de Raad van State dat
er op enig moment in de toekomst 3 miljard moet worden bezuinigd. Er
zijn ook gevolgen voor het houdbaarheidstekort. Zitten er dan misschien
toch negatieve gevolgen aan het naar voren halen?
Staatssecretaris Snel:
Een goeie vraag, maar dat was eigenlijk waar de vraagstelling begon. Er
werd gezegd: per saldo doet u niks, want u had die lastenverlichting al
beloofd. Nou ja, zeg ik dan, voor die komende twintig jaar is het best
wel fijn dat we dit krijgen. Voor het houdbaarheidstekort daarentegen
maakt het niets uit, want dat kijkt naar wat het in the end betekent
voor de houdbaarheid van het totaal. Voor deze maatregel maakt het dus
niet uit, aan de andere kant is het niet zo dat dit kabinet het
houdbaarheidstekort niet belangrijk vindt. Daar sturen wij ook op. We
worden er ook nog weleens op aangevallen dat we nogal streng zijn
doordat we zeggen: er zijn maatregelen die nu nog kunnen, maar die wel
degelijk van invloed zijn op het houdbaarheidstekort. Vandaar dat het
goed is dat we daarop blijven sturen. We doen een beetje en-en en dat is
bijna een bruggetje naar de vraag van de heer Nijboer of we
lastenverlichting moeten geven in tijd van hoogconjunctuur. Laat ik die
vraag ook maar meteen beantwoorden. Het is altijd een beetje de vraag
wat dat dan is. Dit kabinet wil in ieder geval en-en. En zorgen dat wij
genoeg buffers en reserves bouwen voor momenten dat het slechter gaat.
Daar heeft het lid Nijboer natuurlijk volledig gelijk in. Tegelijkertijd
hebben wij ook de doelstelling om te zorgen dat werken loont en dat
mensen nu moeten voelen dat het beter gaat.
De heer Edgar Mulder (PVV):
En de 3 miljard die na 2021 extra bezuinigd moet worden? Of waarvoor u
dan extra inkomsten moet regelen?
Staatssecretaris Snel:
Welke 3 miljard bedoelt u?
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dat staat in het verslag van de Raad van State als reactie op het totaal
aantal voorstellen, omdat u ook het totaal neemt: zowel het basispad als
de voorstellen nu. De Raad van State heeft dat ook gedaan en
geconcludeerd dat er dan toch nog 3 miljard bij moet.
Staatssecretaris Snel:
Ik zit even heel hard te denken of ik dit getal herken. Dat is de
verslechtering van het houdbaarheidstekort.
De voorzitter:
Nee, meneer Mulder, zo gaan we het niet doen, want dan kan de stenograaf
het niet meer bijhouden. Als de staatssecretaris geen antwoord heeft,
zal hij daarop terugkomen.
Staatssecretaris Snel:
We zullen het even uitzoeken. Er is een verslechtering van het
houdbaarheidssaldo. Ik heb de miljardenwaarde daarvan niet in mijn hoofd
zitten, maar daar doelt u misschien op. Dat zou het kunnen zijn. Maar
hier gaat het over het naar voren halen van de maatregelen van 2042 naar
nu. Is dat een betekenisvolle lastenverlichting? Ik heb gezegd dat dit
structureel niet zo is, maar dat mensen die wel als betekenisvol zullen
ervaren. U heeft het over het saldo van de
houdbaarheidstekortverslechtering door de maatregelen. Dat kan, want het
kabinet geeft voor Groningen en een aantal andere maatregelen best veel
structureel geld uit. Dat hebben we van ons CEP genomen en dat leidt ook
— de Raad van State, het planbureau en anderen zullen dat gegarandeerd
gezegd hebben — an sich tot een verslechtering van het
houdbaarheidssaldo.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Toch, voorzitter, heel specifiek …
De voorzitter:
Nee, we gaan niet alles in drie of vier termijnen doen. Gaat uw
gang.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Ik licht alleen de vraag toe, omdat de staatssecretaris zegt dat hij het
niet helemaal herkent. In het verslag van de Raad van State staat die 3
miljard heel expliciet genoemd.
Staatssecretaris Snel:
Dan zoeken we even op waar hij precies op doelt. Ik denk dat het om het
houdbaarheidstekort gaat, maar we komen daar zo op terug.
De voorzitter:
Graag. Mevrouw Leijten heeft nog een vraag.
Mevrouw Leijten (SP):
Dank, voorzitter. Mijn excuses dat ik wat later binnenviel. Ik heb wel
alles gehoord, ook de excuses voor de late aanlevering van de stukken,
die ik onder andere nog in allerijl aan het printen was. Ik heb ze
natuurlijk wel gescand gisterenavond.
Zijn de vragen die beantwoord zijn in de stukken die wij gisterenavond
kregen, afgedaan of komt de staatssecretaris er toch nog op terug? Als
dit laatste het geval is, kan ik even wachten en anders wil ik nu graag
een vraag stellen over iets wat schriftelijk is afgedaan.
Staatssecretaris Snel:
Dat is best een ingewikkelde vraag, want op sommige elementen kom ik
mondeling nog terug, omdat daar zo veel discussie over is geweest dat ik
dacht dat het goed zou zijn dat ik daar iets over zeg. Van een aantal
vragen hebben we besloten om die alleen in de schriftelijke set te
beantwoorden en niet in de mondelinge set, omdat dat misschien teveel
techniek is. Ik durf niet alvast te zeggen of mijn mondelinge
beantwoording daaraan voldoet.
De voorzitter:
Mag ik mevrouw Leijten voorstellen om de beantwoording af te wachten
zodat zij erop terug kan komen als er aan het einde iets blijkt te
ontbreken? Is dat een gek idee?
Mevrouw Leijten (SP):
Nee, dat is helemaal geen gek idee, maar het past hier wel heel
mooi.
De voorzitter:
Een korte vraag voor de staatssecretaris.
Mevrouw Leijten (SP):
De staatssecretaris doet hetzelfde als de minister-president en de
minister van Financiën en dat is telkens opsommen hoeveel ergens
geïnvesteerd zal worden en hoeveel er dan netto overblijft voor de
burgers. Natuurlijk snap ik dat je dat soort polonaisepolitiek bedrijft,
ook over de koopkrachtcijfers. Maar over de vraag hoe de btw-verhoging
neervalt bij de verschillende inkomensgroepen, voornamelijk als het gaat
om noodzakelijke zaken zoals boodschappen en reiskosten die je niet kunt
vermijden, zegt de staatssecretaris dat die hem geen nieuwe informatie
zal opleveren. Ik heb hem die vraag al vaker gesteld. Ik wil graag weten
over welke informatie hij dan precies beschikt om vast te stellen dat
het eerlijk neerslaat.
Staatssecretaris Snel:
Ik zit even te kijken of ik nog in de mondelinge set op deze vraag
terugkom, maar ik denk het niet. Over de btw hebben we in de
schriftelijke set de vraag proberen te beantwoorden of mensen met een
lager inkomen meer geld uitgeven aan het lage btw-tarief. Je kunt die
dan op twee manieren bekijken: relatief of in totaal. Relatief zie je
dat sommige groepen met lage inkomens evenveel uitgeven aan het lage
tarief, maar wel andere kosten hebben. Ik geloof dat u dat punt maakte,
mevrouw Leijten. Sommige kosten zullen minder vermijdbaar zijn dan
andere. In een eerder debat hebben we het erover gehad dat dit zeker
niet in individuele gevallen uitgesloten kan worden. Dat is gewoon zo.
Aan de andere kant kun je bij koopkrachtplaatjes niet in het algemeen
zeggen dat een verhoging van een verlaagd tarief per saldo slechter zal
uitpakken voor de lage inkomens. Dat heeft te maken met het feit dat
voor beide groepen aan de inkomstenkant, de kant van de dikte van de
portemonnee, ruimte wordt gegeven. Sterker nog, wij geven meer ruimte in
de portemonnee dan zij aan laag btw-tarief extra te betalen krijgen. De
vraag of je iets moet vermijden of niet komt niet zo strak aan de orde,
omdat zij in hun koopkracht daarvoor gecompenseerd zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
In hoeverre mensen met weinig koopkracht, weinig extra geld om te
besteden, daadwerkelijk gecompenseerd worden, is heel erg te bezien. We
weten juist dat binnen de groep van de laagste inkomens met de
gemiddelde 1,5% stijging een grote marge zit die er juist onder duikt.
We hebben dat allemaal gezien in die cijferberekening. Ik durf dat niet
zo hard te beweren als de staatssecretaris. Wat mij opvalt, is dat er
telkens wordt gezegd: op basis van CBS-cijfers trekt het CPB en het
ministerie de conclusie dat het op dezelfde manier neerslaat. Ik heb al
betoogd dat je hier ook op een andere manier naar kunt kijken. Ik heb
zelfs de brief uit de Eerste Kamer erbij gepakt, waarin staat dat het
voor 16,5% neerslaat bij lage inkomens en voor 6,5% bij hoge inkomens.
Hierop is niet ingegaan, wat ik jammer vind. Ik heb ook een proefschrift
aangehaald op basis waarvan …
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, een korte vraag. Niet opnieuw hetzelfde betoog als de
vorige keer.
Mevrouw Leijten (SP):
Als ik het betoog nog tien keer houd, houd ik dat nog tien keer.
Dezelfde cijfers zijn gebruikt in een proefschrift waarvan de
staatssecretaris zegt dat het geen nieuwe inzichten zijn. Het
proefschrift zegt wel degelijk dat verhoging van de btw leidt tot
inkomensverschillen. Hoe kan het dat de staatssecretaris aan de ene kant
dezelfde cijfers gebruikt om te zeggen dat er geen verschil is en dat
aan de andere kant een proefschrift zegt dat er inderdaad verschil is?
Die cijfers zijn hetzelfde en de staatssecretaris zegt daarover dat ze
geen nieuw inzicht verschaffen.
De voorzitter:
De vraag is helder. De staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Wij hebben dat proefschrift wel degelijk bekeken. Het is niet dat wij
dachten dat er iets anders uit zou komen of dat er andere stellingen
zouden worden neergezet dan wij doen en dat we er daarom niet naar
kijken. Ik constateer alleen dat dit precies is gebeurd op basis van
dezelfde CBS-cijfers die wij hebben gebruikt. Wij analyseren die cijfers
ook en komen blijkbaar volgens mevrouw Leijten tot een andere conclusie.
Dat is wel de conclusie die wij aan de cijfers verbinden. Iemand anders
kan en mag die cijfers gebruiken om een andere conclusie te trekken. Het
is niet wat wij concluderen.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de staatssecretaris zijn betoog vervolgt.
De heer Nijboer (PvdA):
Voorzitter ...
De voorzitter:
Volgens mij was de staatssecretaris net bezig met de beantwoording van
uw vraag, meneer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Hij was al klaar.
De voorzitter:
Dan geef ik u het woord.
De heer Nijboer (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb een vraag over het sommetje van de heer
Van Weyenberg. Tussen 2020 en 2042 wordt gemiddeld 3,5 miljard per jaar
naar voren gehaald en daarna blijft er niets over. Ik vraag de
staatssecretaris om dezelfde som te maken voor de annuïtaire aflossing,
want ook dat is iets wat de mensen echt wel gaan voelen in hun
portemonnee. Dat wordt nu naar voren gehaald, maar in de periode
2030-2035 zullen wij merken dat de hypotheekrenteaftrek beperkt is —
daar ben ik ook voorstander van — maar dat de compensatie daarvoor al
weggegeven is. Ik vraag de staatssecretaris om ook die som aan de Kamer
te sturen. Ik snap dat hij dit niet nu tijdens de mondelinge
beantwoording kan doen, maar ik zou die som graag ontvangen, want
daarmee wordt ook inzichtelijk wat het zuur is dat er nog aankomt, na
het zoet dat nu al is uitgedeeld.
Staatssecretaris Snel:
Dit is, voor zover ik deze som goed begreep, een persaldobenadering.
Hier zitten ook de maatregelen in die lastenverzwarend zijn, die ook
naar voren worden gehaald, zoals het kunnen aftrekken tegen een
basistarief in plaats van tegen het hogere tarief. Dit is dus een
persaldobenadering. Hier zit dat dus al in, voor zover ik dat kan
bekijken. Ik kijk nog even naar rechts en ik zie dat men daar knikt. Zo
hebben wij het al gedaan. Dus als ik de genoemde maatregel niet had
genomen, was het bedrag van 3,5 miljard nog veel groter geweest.
De heer Nijboer (PvdA):
Het is gemiddeld 3,5 miljard over die periode, zegt de staatssecretaris.
Die is aflopend. Het probleem voor de mensen is dat zij nu die
lastenverlichting krijgen — dat is een structurele plak — en dat zij
jaar op jaar steeds minder hypotheekrenteaftrek krijgen door de
annuïtaire aflossing. Dat zullen zij jaar op jaar steeds weer in hun
portemonnee voelen, terwijl zij daar niet de compensatie bij krijgen die
eerst was beloofd. Dat is mijn kritiek op dit Belastingplan. Er wordt
heel veel geld naar voren geschoven, maar netto blijft er niets over
…
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Nijboer (PvdA):
... en dat zullen de mensen uiteindelijk behoorlijk merken. Alleen duurt
dat nog vijftien tot twintig jaar.
Staatssecretaris Snel:
In alle eerlijkheid zeg ik dat ik deze redenering niet helemaal kan
volgen. Per saldo neem je elk jaar maatregelen. Die zullen in het komend
jaar effect hebben voor de burger en ook in de jaren tot en met 2042.
Het gaat erom: als je structureel niets doet, maakt dat dan iets uit?
Mijn betoog is dat dit wel degelijk iets uitmaakt, want in al die
tussenliggende jaren zul je zien dat sommige maatregelen een positief
effect hebben en sommige maatregelen een negatief effect. De heer
Nijboer geeft een voorbeeld van een maatregel die niet positief is. Ik
heb gezegd dat ik dit snap, maar dat ik niet alleen maar aangeef wat de
positieve maatregelen zijn. Ik ga uit van een persaldobenadering. Ik heb
dat niet per jaar berekend, want ik wil de optelsom in totaal maken. Per
saldo zien wij hoeveel miljard dat over zoveel jaar is. Ik snap dat je
het eigenlijk niet zo moet doen, maar als je al die jaren per saldo 3,5
miljard in de plus zit, is het naar voren halen van de lastenverlichting
naar mijn mening betekenisvol.
De heer Nijboer (PvdA):
Maar er blijft uiteindelijk 36 miljoen over in 2042; dat is €2 per
persoon.
Staatssecretaris Snel:
Ik kan het de gemiddelde Nederlander als volgt uitleggen. Ik geef de
burgers €100 in 2042 — de heer Nijboer noemt een ander bedrag, maar daar
komt het op neer — en dan gaan we twee burgers, burger A en burger B,
naar hun mening vragen. Burger A kan mijn voorstel aannemen. Hij krijgt
dan bovendien van nu tot en met 2042 in totaal 3,5 miljard erbij. Burger
B kan zeggen dat hij gaat voor wat de heer Nijboer zegt en dat het hem
eigenlijk niet uitmaakt dat hij in al die jaren 3,5 miljard erbij
krijgt. Nogmaals, ik denk dat de mensen wel degelijk zullen voelen dat
het model dat ik probeer uit te leggen betekenisvol is. Zij zullen het
met mij eens zijn, en niet met de stelling van de heer Nijboer.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Van Rooijen nog een vraag wil stellen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, voorzitter, u moet soms ook even naar rechts kijken. Dat moet voor u
toch niet zo lastig zijn.
Ik kom even terug op het houdbaarheidstekort. Om dat twintig jaar naar
voren te halen, is inderdaad van belang, maar per saldo is het een
mutatie van 36 miljoen, zoals aangegeven is. Over het
houdbaarheidstekort wil ik toch de opmerking maken dat vorig jaar de
aflosboete leidde tot een verbetering van het houdbaarheidstekort van
aanvankelijk 1,5 miljard, maar uiteindelijk 2 miljard. Dat was toen en
nu gelijk aan de belastingderving, ook op de lange termijn, als gevolg
van de afschaffing van de dividendbelasting. Ik heb daar vorig jaar op
gewezen. Het laatste gaat nu niet door, maar de lastenverzwaring voor de
mensen die hun schulden hebben afgelost, blijft gewoon in het
houdbaarheidstekort tot een verbetering van 2 miljard leiden. Ik hoor
graag van de staatssecretaris of dat eigenlijk wel evenwichtig was en
is.
Staatssecretaris Snel:
Ik waan me bijna weer een jaar terug. Toen hadden wij veel discussie
over het uitfaseren van de Wet Hillen, urenlang, tot diep in de nacht.
In die discussie was mijn standpunt helder: ik vond het per saldo een
heel goed verdedigbare maatregel, die per saldo voor huishoudens in de
eerste jaren niet zo vernietigend werkte als de heer Van Rooijen op dat
moment deed voorkomen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik zal dat debat nu niet verder voeren. Dat doe ik dan dinsdagnacht
wel.
De voorzitter:
Dank u wel, alvast.
Staatssecretaris Snel:
Dan gaan we allemaal maar weer een beetje voorslapen.
Ik was gebleven bij het antwoord van de heer Nijboer op de
lastenverlichtende maatregelen in een hoogconjunctuur. Ik zei dat het
kabinet per saldo beide zaken belangrijk vindt en dat het dus het
gekozen evenwicht prettig vindt.
De heren Mulder, Van Rooijen en Van Weyenberg hebben gesproken over de
lastenontwikkeling voor de burgers specifiek in 2019. Waar wij zo-even
spraken over het geheel, gaan wij nu even kijken naar het komend jaar.
Het kabinet boekt bij het inkomstenkader een beleidsmatige
lastenontwikkeling in. Zoals gezegd wordt hierbij geen scherp
onderscheid gemaakt tussen de ontwikkeling voor de burgers en die voor
de bedrijven, omdat die uitsplitsing soms lastig is. Maatregelen van
vorige kabinetten, maar ook de stijgende zorgpremies — die had ik nog
niet genoemd — in 2019 in het inkomstenkader kunnen dus tot een
lastenverzwaring in het basispad van 2 miljard leiden, maar
daartegenover staat dat het kabinet in dit Belastingplan maatregelen
neemt — voor een deel gaat het ook om maatregelen uit het vorige
Belastingplan — die per saldo een positief effect hebben van ongeveer 2
miljard. Daarmee komen wij naar schatting uit op die 100 miljoen. Gezien
de onzekerheid bij de uitsplitsing van de lastenontwikkeling voor
burgers en voor bedrijven, zeg ik nogmaals, is die 100 miljoen niet een
soort puntschatting, maar een grove benadering van hoe wij denken dat
dit kan. Dit gaat heel specifiek over 2019.
Mevrouw Leijten heeft een vraag gesteld over de lastenverlichting voor
het bedrijfsleven. Zij vroeg mij of ik het niet vreemd vind dat er
slechts 1 miljard naar het mkb gaat en 3 miljard naar de grote
bedrijven. De conclusie van mevrouw Leijten klopt niet, even los van het
feit dat het niet gaat om 4 miljard lastenverlichting, want zij vergeet
te kijken naar de grondslag voor de maatregelen die erbij zitten. Maar
zelfs al kijk je alleen naar de ene kant van de balans, naar hetgeen men
minder hoeft te betalen, dan zie je dat per saldo de verlaging van de
Vpb-tarieven voor de helft neerslaat bij het mkb. Het is niet zo dat het
hoge Vpb-tarief helemaal niet door mkb'ers wordt betaald. Het gaat om
twee ton. Daar zitten ook mkb'ers bij. Tezamen met de verlaging van het
tarief eerste schijf Vpb, dat nu nog op 21% staat en dat straks naar 15%
gaat, gaat het dus om een verlaging van 6 procentpunt van het Vpb voor
de mkb'ers. Zij profiteren dus voor ongeveer de helft mee van de
lastenverlichting van 4 miljard die daarvoor was uitgetrokken.
De heer Snels vroeg of ik het ermee eens ben dat je, als je naar de
tariefschijven kijkt, niet het hele verhaal hebt — ik meen dat hij het
woord "gegoochel" gebruikte — maar dat je ook moet kijken naar de
belastingkortingen en alle andere maatregelen, die eveneens een effect
kunnen hebben op de belasting die uiteindelijk betaald wordt door de
burger. Op zich ben ik het daarmee eens. De heer Stoffer stelde in dit
verband een vraag over de complexiteit. Ik heb al gezegd dat het
inkomensbeleid verschillende doelen dient, waaronder een evenwichtige
inkomensverdeling en het stimuleren van de arbeidsparticipatie. Dat kun
je niet alleen doen door het gebruik van een schijf; daar heb je soms
meerdere maatregelen voor nodig. Die maatregelen hebben overigens vaak
verschillende doelen. Bijvoorbeeld de algemene heffingskorting, waaraan
de heer Snels refereerde, is geen instrument dat de arbeidsparticipatie
doet stimuleren. Daar is die maatregel nooit voor bedoeld; die maatregel
was echt bedoeld om de koopkracht van de lagere inkomens te verbeteren.
Zo hebben we een stelsel waarin je niet alleen schijven, maar ook
heffingskortingen en voetvrijstellingen en zo hebt. Die dienen niet
allemaal hetzelfde doel, maar zijn wel allemaal van invloed op de
uiteindelijke koopkracht van de mensen die dat ervaren. Dus dat is waar.
Dat is soms ook wel complex. Dat geef ik meteen toe. Dat komt denk ik
ook doordat wij in Nederland gewend zijn om inkomenspolitiek en
arbeidsparticipatie via de fiscaliteit te willen sturen, en dus deelname
van de minstverdienende partner. Zo hebben we een hele hoop regels die
we echt willen. Daar horen maatregelen bij. Dat geef ik toe. Dat is
complexiteitsverhogend, maar dat wil niet zeggen dat de maatregelen als
zodanig niet ook het beleid dat wij ons voorstaan kunnen dienen.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Het viel me ook in de schriftelijke beantwoording op dat de
staatssecretaris rondom het draagkrachtbeginsel nadruk legt op die twee
doelen: enerzijds de arbeidsparticipatie en anderzijds de solidariteit
met lagere inkomens, dus inkomenspolitiek. Wat ik hem nog steeds niet
hoor zeggen, ook niet in eerdere discussies hierover, is dat het
principe van draagkracht ervan uitgaat dat het niet uitmaakt op welke
manier het inkomen wordt verworven, omdat dat iets is wat in de
beslotenheid van het huishouden plaatsvindt. Kan de staatssecretaris
ingaan op dat rechtvaardigheidsprincipe en op die basis van het
draagkrachtbeginsel?
Staatssecretaris Snel:
Dat kan een heel interessante, lange discussie worden. Dat geldt
overigens niet over het principe van draagkracht waar u het over heeft.
Ik denk echt nog steeds dat de manier waarop het inkomen wordt verdiend
en ook bijvoorbeeld dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen
een belangrijk principe is bij het opstellen van fiscale wetgeving.
Punt. En nog een punt. En nog een punt. Dat is gewoon een belangrijk
principe.
U maakt in uw bijzin daarentegen een opmerking waar we wat langer over
zouden kunnen praten. U zegt namelijk: als het binnen de geslotenheid
van een gezin is, vind ik dat eigenlijk één. Maar daar zijn we het denk
ik niet met zijn allen over eens. Daar kun je keuzes in maken. Zo vinden
wij het best belangrijk, en dat heb ik ook eerder uitgelegd, dat zelfs
in de beslotenheid van een gezin de minstverdienende partner werkt. We
hopen allemaal dat het niet gebeurt, maar ook een gezin kan op een
gegeven moment uiteenvallen. Dat betekent dat alle gezinsleden dan
verder moeten met hun eigen toekomst. Op het moment dat blijkt dat er
niet gewerkt is door de minstverdienende partner — en laten we wel
wezen: dat is in veel gevallen gewoon de vrouw — en dat die geen eigen
inkomsten heeft, is het opzetten van het leven na het beëindigen van het
gezinsverband een stuk lastiger. Dat werk vinden we belangrijk en dat
willen we ook stimuleren. Daarvoor kunnen wij dus ook maatregelen
treffen. U zegt: binnen de beslotenheid van dat gezin snap ik niet dat u
dat doet. Wij zeggen: wij vinden het draagkrachtbeginsel belangrijk en
we willen zelfs in de beslotenheid van dat gezin nog wat fiscale sturing
aanbrengen.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik dank de staatssecretaris voor deze verheldering, want die maakt wel
duidelijk dat er rondom het draagkrachtbeginsel meer is dan de principes
die we delen. Er zijn ook principes die we niet delen. Dat is inderdaad
wat ik heb geprobeerd duidelijk te maken in de discussie. Dank
daarvoor.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Snels nog.
De heer Snels (GroenLinks):
Even twee vragen ineens dan maar, omdat de staatssecretaris wat algemene
opmerkingen over het belastingstelsel en de lastenverlichting maakt. Als
ik het me goed herinner, gebruikte ik het woord "gegoochel" afgelopen
maandag toen we keken naar het totale pakket aan lastenverlichting van
5,7 miljard voor burgers of 6,5 miljard in totaal. Van de doelstelling
van de lastenverlichting, namelijk het bevorderen van de
arbeidsparticipatie, blijft eigenlijk weinig over. Geef mij 5,7 miljard
en ik denk echt dat ik voorstellen kan doen waarmee de
arbeidsparticipatie en de werkgelegenheid beter bevorderd worden. Daar
zat hem dus het "gegoochel" in. Dat komt denk ik ook doordat het stelsel
zo complex is geworden dat je iedere keer de koopkrachteffecten zou
moeten repareren. De tweede vraag: waar ik mij zorgen over maak, is dat
het stelsel niet meer goed kan worden gericht op inkomenspolitiek. Een
van de belangrijkste argumenten daarvoor is dat de
verzilveringsproblemen steeds groter worden. Dat is zelfs ook nog een
gevolg van kabinetsbeleid. Hoe kijkt de staatssecretaris daarnaar?
Staatssecretaris Snel:
Dat zijn goede vragen en eigenlijk ook precies de vragen waar iedereen
die bezig is met fiscale wetgeving en fiscaal beleid continu tegenaan
loopt. Dat geldt ook voor mij in mijn rol als medewetgever.
Waarom vond ik "gegoochel" een onprettig woord? Omdat het daarmee lijkt
of het een truc is. Dat is het denk ik niet. Het is ook niet zo dat die
6,5 miljard aan lastenverlichting alleen bedoeld was om
arbeidsparticipatie mee te bevorderen. Dat was een van de doelen, maar
een belangrijk doel was ook dat iedereen erop vooruit moet kunnen gaan.
Iedereen moet voelen dat het beter gaat. En inderdaad: de werkende moet
dat ietsje meer voelen. Dat is ook precies de uitkomst onder de streep
als je kijkt naar wat er komend jaar gaat gebeuren. Gezinnen met een
middeninkomen gaan er relatief het meest op vooruit, in percentage als
groep, maar ook in percentage in de manier waarop je erop vooruitgaat.
Dat geldt vooral voor de mensen die gaan werken. Natuurlijk: als je die
6,5 miljard alleen maar uitgeeft aan arbeidsparticipatieverbetering zou
je meer kunnen doen, maar we hadden meer doelen dan dat. Dat is
inderdaad het construeren van een stelsel. U noemt dat misschien
gegoochel, maar ik probeer dat iets positiever te benaderen. Dat is
natuurlijk wel lastig en dat geef ik ook toe.
Ik herken rond inkomenspolitiek overigens ook dat er
verzilveringsproblemen blijven. We hebben die verzilveringsproblemen
vrij goed in beeld. We proberen zelfs al netto rekening te houden met
het effect van maatregelen die verzilveringsproblemen veroorzaken. Wij
gaan dan in de groep dus extra ons best doen om te kijken of er iets
anders kan. Ik geef toe dat dat het soms ingewikkeld maakt. Vandaar ook
al die kortingen, toeslagen en dat soort dingen. Nogmaals: dat doen we
uiteindelijk met het doel om het beleidseffect dat we willen bereiken
ook echt te bereiken. Dat geldt dus ook voor 2019. We hebben allerlei
doelen. In het inkomensbeleid is dat een continue afweging, maar per
saldo denk ik dat wij hiermee het beste balanspunt hebben gevonden. Maar
goed, daar kunt u uiteraard altijd iets anders over denken. Daar ga ik
zelfs ook van uit. Maar dit is hoe ik erin zit.
De voorzitter:
Ik zag de heer Van Rooijen en dan meneer Mulder.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ja, voorzitter, dat klopt. Zonder de termen te gebruiken die net
gevallen zijn: laat ik het even houden bij "complex". Ik heb gewezen op
de cumulatie van tarieven en de afbouw van heffingskortingen en
toeslagen. Daar hoort de inkomensafhankelijke zorgpremie ook nog bij. Ik
heb gevraagd om het in de toekomst beter bij het beleid ex ante te
betrekken. Daar komen we volgende week nog wel op terug en misschien
vandaag ook nog. Ik wil erop wijzen dat hoe dan ook de effecten van de
samenloop van de elementen die ik noem — ik heb de getallen hier voor me
— betekenen dat voor werkenden de effectieve AOW-premie 5% tot 10% is
voor een alleenstaande eenverdiener, en dat voor zelfstandigen de
effectieve AOW-premie tot €25.000 zelfs nul is en daarboven 2% tot 4%.
De zzp'ers betalen dus praktisch helemaal geen AOW-premie en werkenden
5% tot 10% in plaats van 18%.
Dat complexe systeem, waar een geheime sleutel achter zit, betekent
natuurlijk dat de indirecte fiscalisering steeds hoger wordt en dat de
ouderen steeds meer voor hun eigen AOW moeten betalen. Zonder al die
woorden te gebruiken, wil ik er dus op wijzen dat de geheime agenda
hierachter eigenlijk is om de hele fiscalisering van de AOW via de
achterdeur te realiseren door groteske arbeidskortingen en dergelijke,
die nu al meer dan 20 miljard kosten. Ik wijs er ook op dat ouderen bij
de algemene heffingskortingen ook maar een halve korting krijgen. Dat is
pure discriminatie. Met andere woorden: voor mij is het niet zo complex.
De uitkomsten zijn voor de ouderen gewoon discriminerend.
De heer Omtzigt (CDA):
Wat is de vraag, voorzitter?
De voorzitter:
Wil de staatssecretaris daarop ingaan? Ik loop hier wel een beetje
tegenaan. We hebben afgesproken dat we de interrupties kort houden en
een vraagvorm hanteren. Wilt u zich daar alstublieft aan houden?
Staatssecretaris Snel:
Het enige wat ik hierop wil zeggen, is dat er geen geheime agenda is en
dat ik het ook echt niet eens ben met de stelling dat, wat wij ook doen,
dit vooral bedoeld is om de ouderen te pesten. Dan wijs ik de heer Van
Rooijen nog maar een keer op de koopkrachtcijfers voor 2019 voor de
ouderen, waaruit blijkt dat de ouderen erop vooruitgaan. Ze gaan er
massaal op vooruit. Ik herken dit beeld dus echt niet, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Van Rooijen, kort graag.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Het gaat mij niet om de effecten voor één jaar. Het gaat mij erom dat de
arbeidskorting sinds 2000 heel hoog is. Die wordt overigens wel
geleidelijk afgebouwd voor de middengroepen. Dat is een drama op
zichzelf. Leuk voor de VVD, maar het gaat mij erom dat de arbeidskorting
van meer dan 20 miljard een verkapte belastingverlaging exclusief voor
de werkenden is. Dat betekent dat de ouderen indirect gaan meebetalen
aan de arbeidskorting voor de werkenden. Dat wil ik zeggen. Ik wil dat
de staatssecretaris dat bevestigt. Anders kom ik daar volgende week
uitvoerig op terug.
Staatssecretaris Snel:
Dat bevestig ik niet.
De voorzitter:
Goed, dan komt de heer Van Rooijen daar volgende week op terug. Meneer
Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Ik wil voortborduren op de vraag die de heer Bruins zojuist stelde. Ik
schat in dat — nee, ik weet dat wel zeker — wij er hetzelfde instaan dat
wij ook graag zouden zien dat zorg en werk binnen de beslotenheid van
het gezin kan worden verdeeld. Maar vanuit een ander perspectief kan ik
me voorstellen dat je zegt: we kijken niet vanuit de hoop dat het gezin
het met elkaar blijft doen, maar vanuit de angst dat dat ooit anders zal
zijn. Dat kan zo zijn. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het feit
dat je ook heel vaak situaties hebt waarbij er helemaal geen keuze is,
namelijk dat er een partner is die vanwege ziekte of zorg niet in staat
is om dat te doen? Dan kom je in een situatie dat mensen toch wel enorm
benadeeld worden. Is de staatssecretaris het met mij eens dat daar op
z'n minst iets gedaan moet worden om ook dat te laten doorklinken in de
samenleving in plaats van alles op individuele basis te laten
plaatsvinden?
Staatssecretaris Snel:
Ik snap de opmerking van de heer Stoffer heel goed. We hebben ook met
zijn voorganger in de Kamer een aantal uren gediscussieerd over het
rapport dat we toen gekregen hadden, wat heel inzichtelijk was
opgesteld, waarin we het soms hebben over — ik snap dat heel goed —
activerende arbeidsmarktpolitiek et cetera. Ik begrijp dat er mensen
zijn die zeggen: dat snap ik allemaal wel, maar in mijn geval lukt dat
niet, want mijn man is heel erg ziek of mijn vrouw is heel erg ziek, we
hebben zoveel kinderen en dit is voor ons niet mogelijk om te doen.
Natuurlijk snap ik dat. Natuurlijk is het niet zo dat het doelbewust
beleid is om voor deze mensen het leven zo rottig mogelijk te maken.
Tegelijk is het zo dat de fiscaliteit — ik kan dat niet vaak genoeg
zeggen — een stelsel aan wetten is dat altijd en voor iedereen moet
gelden. Je kan alleen maar een soort algemene geldigheid van die wetten
hebben. Natuurlijk zijn er mensen — dit is een voorbeeld dat hierover
gaat, maar er zijn ook op alle andere terreinen veel voorbeelden te
noemen — die zeggen: voor mij betekent dit iets anders dan de
beleidsdoelstelling. Dat is waar. Dat is zo. Tegelijkertijd is het aan
het Rijk of aan de overheid om ervoor te zorgen dat er een vangnet is
voor mensen die daardoor in de problemen komen, omdat hun situatie net
iets anders is omdat levens nu eenmaal ingewikkeld kunnen zijn. Dat doen
we ook. De fiscaliteit als zodanig is daarvoor niet altijd het beste
middel. Ik hoop dat de heer Stoffer dat begrijpt. Aan de ene kant heeft
hij het erover dat het stelsel minder complex moet worden. Ik hoor dat
ook heel vaak en ik ben het daar van harte mee eens. Tegelijkertijd hoor
ik vaak na de komma een oproep om het stelsel veel ingewikkelder te
maken om een hele specifieke groep te helpen, voor wiens problemen ik
geen houten hart heb. Natuurlijk zie ik die problemen wel. Je kunt deze
mensen alleen niet altijd met fiscale middelen helpen. Dat voel ik
altijd als ongemak, maar ik heb niet het instrumentarium in handen om
daar altijd wat aan te doen.
De voorzitter:
Dan heb ik nog een vraag van meneer Mulder.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Net had de staatssecretaris het over koopkrachtplaatjes en dat over het
algemeen iedereen erop vooruit zal gaan. Dat is eigenlijk ieder jaar het
verhaal. Bij een regeringsverklaring of bij een Miljoenennota komen de
cijfers en die worden dan een of twee keer weer herroepen. Nu is gezegd
dat ruim 90% erop vooruit zou gaan, maar ergens in oktober is er een
correctie gekomen van minister Koolmees en bleek dat van de twintig
voorbeeldgroepen er zes toch op achteruitgaan. Nu staat in de
beantwoording weer vrolijk dat 96% erop vooruitgaat. Hoe verhouden die
twee getallen — zijn het feiten? — zich tot elkaar?
Staatssecretaris Snel:
Ik stel voorop dat het koopkrachtplaatje niet meer is dan de beste
verwachting die je hebt. Voor elke individuele belastingbetaler zal het
koopkrachtplaatje er anders uit komen te zien. Ik wil de Kamer er
nogmaals op wijzen dat wij daarvoor de "Prinsjesdagtool" hebben, die
specifieker vraagt naar de effecten van het komend kabinetsbeleid voor
een individu. Ik kan de mensen aanraden om deze te gebruiken, zeg ik via
de heer Mulder in dit debat. Tegelijkertijd denken we nog steeds dat als
die mensen die zouden invullen, je per saldo mag verwachten dat we
uitkomen op het percentage dat we hebben gegeven. De correctie van de
heer Koolmees waarover u sprak, ging over het effect van 2018. Die gaat
niet over komend jaar, maar over het jaar ervoor.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dat is correct, maar voor het derde jaar op rij worden gepresenteerde
cijfers achteraf herroepen. Ook omdat we nu de discussie hebben over hoe
die heffingen zich verhouden, concludeer ik, maar ik sta natuurlijk aan
de andere kant van de coalitie, dat dat het volgende jaar weer zou
kunnen gebeuren. Vandaar ook alle vragen en controlevragen.
De voorzitter:
Ik hoorde nu geen vraag. Wil de staatssecretaris daarop nog
reageren?
Staatssecretaris Snel:
Heel kort. Natuurlijk, als de heer Mulder zegt dat het best kan zijn dat
achteraf gezien de werkelijkheid er anders uitzag — dit kan overigens
zowel in positieve als negatieve zin het geval zijn — ben ik het daarmee
eens. Het zou mooi zijn als we meer dan 100% van de mensen erop vooruit
kunnen laten gaan. Ik laat deze opmerking even inwerken, want we zitten
er al zo dichtbij. Tegelijkertijd is het niet zo dat de fouten die in
2018 zijn gemaakt, zich ook in 2019 voordoen.
De voorzitter:
Dank u wel. Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Snel:
Ik was gebleven bij een vraag van de heer Snels over het
koopkrachtbeeld, dat volgens de MEV niet evenwichtig meer was omdat de
energielasten niet goed zouden zijn meegenomen. De vraag is of we dit
moeten herstellen. Het is inderdaad zo dat berekeningen van het Centraal
Planbureau laten zien dat we de energielasten niet bij alle
inkomenscategorieën op dezelfde manier laten neerslaan. In de
koopkrachtramingen wordt er vanuit gegaan dat het effect voor ieder
huishouden hetzelfde is en dat is niet zo. Dat is de techniek dat je het
laat meelopen in de inflatie. Dit geldt overigens voor bijna alle
overige factoren die we ook in beeld brengen. Denk bijvoorbeeld aan de
ontwikkeling van de huurprijs, want die kan in werkelijkheid ook per
groep hoger of lager uitvallen dan normaal. Het is eigenlijk niet
mogelijk om elk huishouden het idee te geven dat alle veranderingen die
zij in hun portemonnee ervaren in deze zelfde plaatjes mee te wegen
zijn. Toch snap ik dat de heer Snels aandacht vraagt voor het effect van
die energielasten, omdat die zo specifiek is voor de lage inkomens. Het
kabinet heeft behoorlijk oog voor de koopkracht van deze groep. De
minister van Financiën heeft tijdens de Financiële Beschouwingen al
toegezegd om hierover nog een keer met het Centraal Planbureau over in
gesprek te gaan en uw Kamer op korte termijn te informeren over de
uitkomst van dit gesprek. In z'n algemeenheid moeten we een beetje
oppassen of we dat met allerlei dingen kunnen doen. In een iets
specifieker geval, omdat het aan de onderkant zat, gaat het hier over
energiebelasting. De minister heeft het aangekaart, gaat hierover met
het planbureau overleggen en komt er in de Kamer op terug.
De voorzitter:
Het moet echt, hè?
De heer Snels (GroenLinks):
Ja. Het is een belangrijk punt, omdat mijn fractie hier al vanaf een
jaar geleden aandacht voor vraagt. Accijns, btw, huur, die gaan allemaal
via de inflatie, maar hier is het effect echt hoge inkomens, lage
inkomens. Op mijn hele korte vraag heb ik nooit antwoord gekregen van
het CPB. Als je deze correctie bij de lage inkomens zou toepassen, zal
het percentage van het aantal mensen dat er naar verwachting op
vooruitgaat, toch een stuk lager zijn. De staatssecretaris moet dit toch
met mij eens zijn.
Staatssecretaris Snel:
Dat is wel weer gevaarlijk. Dit is een soort pars pro toto. Ik zeg — u
zegt dat eigenlijk met mij — dat er allerlei effecten zijn die wij hier
niet mee laten wegen, omdat het heel moeilijk is om die toe te wijzen.
Daarom doen wij dat via de inflatie. Voor één heel specifieke snap ik de
vraag en vind ik die ook relevant. Ik kan daar ook antwoord op geven. Je
moet niet van dit deeltje van het geheel een optelsom maken aan de
onderkant van de arbeidsmarkt, want dan zou je ook al die andere
inkomenseffecten moeten meenemen. Dat is heel lastig en daarmee moet je
oppassen. Als de heer Snels bedoelt dat het partiële effect van die
energiebelastingverhoging een verlaging is van het percentage dat erop
vooruitgaat, van 91% naar 89%, zou dat kunnen. Ik zeg er wel bij dat de
heer Snels dan voorbijgaat aan al die andere effecten die wellicht ook
een ander samenstellingseffect kunnen hebben.
Ik deel zijn conclusie niet. Alleen wel als het gaat om dat partiële
effect. Wij hebben dat niet in beeld gebracht. Overigens ga ik ervan uit
dat ook in dat geval het percentage lage inkomens dat erop vooruitgaat,
nog steeds heel hoog is en hoger dan wij in jaren hebben gezien. Ik denk
dat dit uiteindelijk belangrijk nieuws is voor de mensen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter, dan ga ik verder. De heer Nijboer, de heer Van Raan en
mevrouw Leijten vroegen waarom het kabinet ervoor heeft gekozen om het
belastingstelsel minder nivellerend en progressief te maken. Ze vroegen
zich ook af wat er nu zo sociaal was aan het tweeschijvenstelsel. Dat is
een beetje een parafrasering van de vragen die ze erover hebben. Het
kabinet neemt diverse maatregelen die van invloed zijn op de
inkomensverdeling. Van sommige maatregelen profiteren lage inkomens
meer. Denk bijvoorbeeld aan de algemene heffingskorting. Van andere
maatregelen hebben juist de middeninkomens en hogere inkomens meer
profijt, zoals bijvoorbeeld de invoering van het tweeschijvenstelsel.
Dat geldt ook voor de maatregelen die een ander effect hebben, dus die
negatief werken. Sommige maatregelen zijn negatiever voor hogere
inkomens en minder negatief voor lagere inkomens.
Het effect van de maatregel, de progressiviteit van het stelsel, moet
daarom ook in samenhang worden bezien. We moeten er niet één onderdeel
uithalen, maar kijken naar het totaal van de stelselaanpassingen die we
doen. Met het totaal aan maatregelen zorgt het kabinet juist voor een
lagere inkomensongelijkheid. Ook het Planbureau komt tot diezelfde
conclusie. Zij berekenen dat door de maatregelen van het kabinet de
bekende ginicoëfficiënt — we hebben het daar vaak over gehad — 2,7%
lager ligt ten opzichte van het basistarief. Nogmaals, dat is een beetje
een technische term, maar het komt erop neer dat je hiermee de mate van
inkomensongelijkheid probeert te berekenen. Dat leidt per saldo dus niet
tot een asociaal maar juist tot een socialer beleid. Een hogere
ginicoëfficiënt betekent dus een meer gelijke inkomensverdeling.
De heer Bruins zei over het 37%-tarief: fijn dat het nu daar zit, maar
gaan we niet proberen om het tarief de komende jaren nog onder die 37%
te brengen? Dat zie ik als de beleidswens die de heer Bruins neerlegde.
De heer Bruins zal weten dat wij op dit moment geen budgettaire ruimte
hebben om het basistarief onder de 37% te brengen. Het is ook niet zo
dat wij zonder meer bij elke technische aanpassing deze 37% willen
verhogen. Het hangt echt samen met bijvoorbeeld de ontwikkeling van
zorgpremies, die daarvoor heel belangrijk is, en die bijvoorbeeld juist
lager uitvallen. Dan zie je dat het per saldo wel degelijk effect heeft
zonder dat het percentage altijd maar één kant op wordt bijgesteld. De
vrees van de heer Bruins was denk ik dat dat altijd omhoog zou zijn. Dat
is niet zo. Wij zullen de systematiek die hiervoor geldt ook de komende
tijd blijven gebruiken. Mocht het zo zijn dat het moment aanbreekt dat
we daar ook ruimte voor hebben, dan neem ik de suggestie van de heer
Bruins om ook eens te denken aan het verlagen van het eerste tarief
zeker in ogenschouw en in afweging, mits de effecten daarvan
aanvaardbaar en evenwichtig zijn.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Dank voor deze woorden. Ik doelde er in mijn bijdrage ook op dat het nog
wel eens lijkt alsof de rekenmeesters er een automatisme aan koppelen:
zorgpremie en dan de verhoging of verlaging van de inkomstenbelasting.
Ik zou heel graag horen dat de staatssecretaris zich ervan bewust is dat
dat automatisme er niet is en dat hij met breedte en creativiteit kijkt
naar de mogelijkheden wanneer die zorgpremie een keer langs zou
komen.
Staatssecretaris Snel:
Dat was mij duidelijk. Er is geen automatisme, niet modelmatig. Het is
natuurlijk wel zo dat je voor de koopkrachtontwikkeling van een bepaalde
groep geen twintig knoppen hebt, om zo te zeggen. Er wordt vanzelf vrij
logisch naar een paar maatregelen gekeken, maar het is zeker geen
automatisme. Ik sta er echt voor open om, als we zoiets weer bij de hand
zouden hebben, open te kijken naar wat de beste maatregel is.
Dan vroeg mevrouw Leijten nog uitleg waarom het beginpunt van de hoogste
tariefschijf opschuift van €68.000 naar €75.000. Dat zou een
lastenverlaging opleveren van 1,5 miljard. Wij hebben, zo zeg ik tegen
mevrouw Leijten, hard gezocht of wij die redenering konden volgen. Ik
denk dat hier sprake is van een misverstand, want het beginpunt van de
hoogste schijf, nu €68.507, wordt juist bevroren. Het is dus helemaal
niet het idee dat wij naar €75.000 zouden gaan. Wij vermoeden, maar
misschien hebben we de vraag niet helemaal goed begrepen, dat er sprake
is van een misverstand, maar we horen graag als het anders is. Het is
juist een bevriezing van dat schijfpunt.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Voor alle duidelijkheid: het bevriezen van dat niveau, die €68.000 — dat
stond ook al in de beantwoording en de stukken eerder — betekent dat er
een lastenverzwaring van 1,5 miljard is voor de groep inkomens boven
€68.000. U regeert ook nog over deze periode heen, nog tien jaar verder
geloof ik. Dat betekent dat die veel minder gaat stijgen dan anders. Het
levert een verzwaring op van 1,5 miljard.
Staatssecretaris Snel:
Om precies te zijn een lastenverzwaring van 1,4 miljard vanaf 2021 en
ook structureel voor de inkomens daarboven. Voor de inkomens boven de
€68.000 betekent deze bevriezingsmaatregel inderdaad 1,4 miljard aan
lastenverzwaring. Dat klopt.
Dan vroeg mevrouw Leijten ook naar de schuif van de directe en indirecte
belastingen. Daar hadden we het misschien daarnet ook al over. Het
minstverdienende kwart van de bevolking voelt 16,5% druk van de
indirecte belastingen en de hoogste inkomens maar 6%. Is er dan geen
ongelijke verdeling tussen direct en indirect? Ook hiervoor zeg ik nog
één keer: per saldo zijn de maatregelen die wij nu treffen nivellerend
en niet denivellerend. Er wordt ook gezegd dat deze berekeningen niet
goed rekening houden met de uitwerking van de btw-verhoging op de
verschillende inkomensgroepen doordat deze maatregel wordt verwerkt in
de inflatie. Daar heb ik net al over gezegd dat dat volgens mij een
verkeerde veronderstelling is. Als je alles meeweegt, blijkt de
btw-verhoging niet zo heel erg verschillend uit te pakken. De verwerking
via de inflatie is dus naar ons inzicht de meest realistische manier om
dit te doen.
Mevrouw Leijten wees ook nog op een brief van mijn voorganger uit 2015.
Zij zei dat het daar ook aangegeven werd. Ik zou dan bijvoorbeeld weer
kunnen verwijzen naar de beantwoording van de vragen bij de MEV door het
planbureau van dit jaar, waarin wordt aangegeven dat de druk van het
verlaagde btw-tarief op het besteedbaar inkomen afloopt van 1,5% naar
1,3% tussen de tweede en negende inkomensdeciel. Dat is een beperkt
verschil naar achter. In de brief van mijn voorganger wordt echter ook
opgemerkt dat de vergelijking van de btw met het besteedbaar inkomen
misschien ook spaak loopt omdat er geen rekening wordt gehouden met het
spaargedrag. Wanneer de druk van het verlaagde btw-tarief wordt afgezet
tegen de bestedingen — dus niet tegen het inkomen maar tegen de
bestedingen — blijkt er juist een oploop van 1,2% naar 1,5% tussen het
tweede en negende deciel te zijn. Zo zijn er inderdaad verschillende
nuanceringen te maken bij het verhaal, zoals overigens ook in de nota
naar aanleiding van het verslag uitgebreid door ons is beschreven. Dit
is allemaal heel technisch en precies, van 1,3% naar 1,5% omhoog of net
weer naar beneden, maar per saldo zijn, hoe je het ook vergelijkt, ofwel
naar bestedingen of naar inkomen, de effecten van deze btw-verhoging
relatief laag.
De voorzitter:
En daar heeft mevrouw Leijten een vraag over.
Mevrouw Leijten (SP):
Al deze modellen heb ik natuurlijk gezien en bestudeerd. Het gekke is nu
juist dat op basis van die CBS-cijfers het CPB alles wegmoffelt. Iemand
die daar een proefschrift over schrijft, zegt: ja, dat vergroot wel
degelijk de inkomensverschillen. Sterker nog: er is een hoog risico op
het vergroten van de gezondheidsverschillen. Waarom wil de
staatssecretaris niet ingaan op mijn verzoek om te onderzoeken hoe het
neerslaat bij noodzakelijke boodschappen, dat wat niet vermijdbaar
is?
Staatssecretaris Snel:
Ook deze discussie hebben we eerder gevoerd. Ik vind het heel
ingewikkeld om voor iemand te bepalen wat noodzakelijk of vermijdbaar
is. Je moet er echt mee oppassen om dat te doen. Er is, niet alleen in
het verleden maar ook bij de afgelopen MEV, al zeer uitgebreid onderzoek
gedaan naar alle inkomensdecielen. Er zijn tien inkomensdecielen
neergezet. Men heeft gekeken naar de bestedingspatronen en hoeveel
procent van het inkomen men uitgeeft aan btw. Je hebt daar overigens het
hoge btw-tarief en hier gaat het alleen om het lage btw-tarief. Het komt
er eigenlijk op neer dat, of je nu naar inkomen kijkt of naar
bestedingen en welke keuzes echt nodig zijn om te maken, die verschillen
tussen de inkomensdecielen vrij klein zijn. Van de tweede tot de
negende, dan heb je iedereen behalve de onderste en de bovenste 10%, zie
je dat het om minder dan 0,2 procentpunt gaat. Dan kan de vraag zijn of
ik dat toch kan onderzoeken, maar ik denk in alle eerlijkheid dat ik te
weinig heb om daar een batterij ambtenaren en onderzoekers op te zetten.
Ik denk dat dat niet zo veel uitmaakt.
Mevrouw Leijten (SP):
Als mij in de mond wordt gelegd dat onderzoek naar noodzakelijke en
onvermijdbare kosten gevaarlijk zou zijn, terwijl hier gegoocheld wordt
met cijfers, vraag ik de staatssecretaris even uit het ministerie af te
dalen en hier een wijk in Den Haag in te lopen, waar ze aan het einde
van de maand een gat in hun portemonnee hebben. Die mensen kunnen echt
heel goed uitleggen welke kosten noodzakelijk zijn en welke je niet kunt
vermijden en hoe moeilijk het is voor heel veel mensen om rond te komen.
Dat wordt allemaal maar weggeschimpt in die cijfers van het CPB. Op de
vraag waarom op basis van die CBS-cijfers er aan de ene kant wordt
gezegd dat het eerste kwart 16,5% last heeft van indirecte belastingen
en het hoogste kwart maar 6%, gaat de staatssecretaris niet in. Op de
vraag waarom op basis van die CBS-cijfers de CPB-modellen het helemaal
wegdraaien, terwijl iemand die een proefschrift schrijft over
gezondheidsverschillen en de werking van belastingen zegt dat daar een
vergrotend effect in zit, gaat hij helemaal niet in. Zo zie je maar
weer: je kunt cijfers altijd voor je eigen politieke verhaal
gebruiken.
De voorzitter:
En uw vraag aan de staatssecretaris is?
Mevrouw Leijten (SP):
Hoe je, als je een werkende arme bent — een groeiende groep — hier last
van hebt, onderzoekt de regering niet eens. Ik vind het echt waardeloos
en ik kom hier natuurlijk op terug met een motie. Die had ik overigens
al ingediend, maar die zal ik scherper formuleren.
De voorzitter:
Wat is uw vraag aan de staatssecretaris?
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vind het waardeloos dat de staatssecretaris weigert onderzoek te doen
naar onvermijdbare noodzakelijke uitgaven en het effect van de
btw-verhoging.
Staatssecretaris Snel:
Ik probeer hier vooral zo zakelijk mogelijk naar te kijken. Mevrouw
Leijten moet bij het woord "zakelijk" niet meteen denken dat we alleen
kijken naar het grote zakenleven. Net zoals ik het woord "gevaarlijk"
gebruikte en zij niet moet zeggen dat het blijkbaar gevaarlijk is om
zoiets te onderzoeken. Daar gaat het helemaal niet om. Ik probeer het
volgende aan te geven. We hebben een gedegen onderzoek. U kunt het
planbureau afschimpen met "niks". Dat gebeurt vaker en ik vind het
onprettig dat u doet alsof ze bij het planbureau totaal niet weten
waarover ze het hebben en aan een, door een bepaald aantal politici
aangelegde, leiband opdrachten uitvoert. Zo zie ik het niet. Ik vind het
een belangrijk instituut dat echt probeert om zaken in beeld te brengen.
Het planbureau heeft serieus in beeld gebracht wat de
inkomensverschillen zijn van alle inkomens gebaseerd op het btw-bedrag.
Dan kunt u wel zeggen dat u ook een keer een proefschrift heeft gelezen
en vragen waarom we daar niet naar kijken. Ik wil niets aan dat
proefschrift afdoen, maar ik zeg alleen het volgende. Als wij moeten
beoordelen op basis van welke informatie wij ons beleid maken, dan
kunnen wij de informatie die het planbureau mij aanlevert in een studie
over dit vraagstuk bij de MEV, niet afdoen als elk ander willekeurig
proefschrift. Zo zit ik er echt niet in. U mag mij de maat meten en
zeggen dat ik niet weet hoe men in de Schilderswijk iets zou voelen. U
kunt gerust zijn: dat weet ik prima. U hebt er geen alleenrecht op om te
weten dat mensen het moeilijk kunnen hebben. Dat snap ik ook, maar hier
ging het om de zakelijkheid van de berekening. Daar heb ik iets over
willen zeggen en dat is de reden dat ik dat antwoord gaf.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter, ik ...
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, alleen als u een nieuw punt heeft.
Mevrouw Leijten (SP):
De ambtenaren van het Centraal Planbureau, onderdeel van de
Rijksoverheid, gebruiken modellen die discutabel zijn. Zeker. En als je
een wetenschapper, die vier jaar lang onderzoek heeft gedaan ...
De voorzitter:
Nee, nieuwe punten mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
... als ministerie wegzet, dan moet je het een Kamerlid niet verwijten
dat ze de modellen van het CPB discutabel noemt. De staatssecretaris
doet precies hetzelfde.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Snel:
Ja, ik ga verder met een vraag van de heer Bruins over fiscaal gedreven
ondernemerschap. De heer Bruins vroeg hoe ik aankeek tegen het risico op
fiscaal gedreven ondernemerschap. Hij vroeg ook of ik in het kader van
de zzp-aanpak overleg had gehad met de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. Het antwoord is ja. Ik heb met hem overleg gehad en
overigens ook met de staatssecretaris van EZK. Het klopt dat er
verschillen zijn in de behandeling van werknemers en zelfstandigen,
zowel in het arbeidsrecht en de sociale zekerheid als in de fiscaliteit.
Zonder duidelijkheid over de kwalificatie kan dit inderdaad leiden tot
fiscaal gedreven ondernemerschap, of soms tot schijnzelfstandigheid.
Over de aanpak van deze problematiek heeft de Kamer op 22 juni 2018 een
brief ontvangen. Die heette: de uitwerking van de maatregel werken als
zelfstandige. Onderdeel van de aanpak is de instelling van een
onafhankelijke commissie. Deze commissie wordt gevraagd om uiterlijk op
1 november 2019 advies uit te brengen over de ontwikkelingen op de
arbeidsmarkt en ook over de gevolgen die dit zou moeten hebben voor de
wijze waarop de risico's worden verdeeld en hoe de bescherming kan
worden georganiseerd — gaat dat via het arbeidsrecht, de financiële
zekerheid of moet dat via de fiscaliteit gaan? Het antwoordt is dus iets
langer dan ja. Niet alleen met de minister dus, maar ook met anderen en
er is een commissie.
De heer Van Weyenberg vroeg of je kunt zien dat er 100.000 banen of meer
worden gecreëerd dan het geval was geweest in het basispad. Het is
inderdaad zo dat het regeerakkoord een groot aantal fiscale maatregelen
bevat, waarvan een groot deel een positief effect heeft. Andere hebben
ook een minder positief effect. Dat komt bijvoorbeeld door maatregelen
die zijn gericht op niet-werken. Ten opzichte van het basispad zorgt het
regeerakkoord voor 0,2% extra werkgelegenheid. Dat heb ik niet in aantal
banen uitgerekend, maar dat is wat er gebeurt ten opzichte van het
basispad. Daarnaast ligt in de verwachting dat door de heroverweging in
de dividendbelasting nog een positief effect optreedt. Het nieuwe pakket
aan maatregelen zal ook een positief effect hebben op het aantal banen
in Nederland. Dat komt niet door het afschaffen van de
dividendbelasting, maar heeft vooral te maken met het verlagen van de
Vpb-tarieven.
Mevrouw Lodders vroeg mij om te reflecteren op de vereenvoudiging van
het belastingstelsel, mede in het licht van de opmerking die de Afdeling
advisering van de Raad van State daarover maakte. Een reflectie kan best
lang zijn. Ik denk echter te weten wat er achter die vraag zit en dat is
iets wat ik echt wil omarmen. Het is namelijk echt zo dat het
belastingstelsel als gevolg van alle veranderingen, politieke wensen,
internationale verplichtingen en budgettair ingrijpen complex is
geworden. Voor velen is het eigenlijk te complex en ondoorzichtig
geworden. Het kabinet deelt dan ook de mening met de Raad van State dat
het belastingstelsel niet af is en dat er gewerkt moet worden aan
verbeteringen en vereenvoudigingen. Dit kabinet neemt dan ook een flink
aantal fiscale maatregelen. Een fors aantal daarvan heeft te maken met
lastenverlichting, zoals de twee schijven, wat per saldo een
vereenvoudiging is. Verder wordt er gewerkt aan de aanpak van
belastingontduiking et cetera, et cetera. Als mevrouw Lodders het heeft
over reflectie en de vraag of het eenvoudiger kan, is het dus niet zo
dat wij geen nieuw beleid moeten maken. Ik denk dat dit wel degelijk
kan. Maar elke keer dat wij daarmee bezig zijn, vind ik wel dat wij bij
onszelf actief de afweging moeten maken of het eenvoudiger kan; is het
echt zo dat we voor elk probleem dat we zien meteen een fiscale
oplossing moeten vinden? Dat is eigenlijk de discussie die ik net met de
heer Stoffer ook had. Ik vind het echt ongelooflijk belangrijk dat wij
dat allemaal, niet alleen ik maar ook de Kamer, de notie van mevrouw
Lodders ter harte nemen. Het is een van de speerpunten uit mijn
beleid.
Ik vind het belangrijk dat wij bouwstenen hiervoor kunnen gaan opleveren
voor het volgende kabinet. Tegelijkertijd zeg ik dat we het niet alleen
voor een volgend kabinet moeten doen, maar we ook moeten kijken of we in
dit kabinet al stappen kunnen maken. Op zich denk ik dat het goed is om
het thema "vereenvoudiging" apart te nemen en niet alleen te kijken naar
de uitvoering, maar ook naar de wetgeving die heel complex is. Begin
volgend jaar wil ik daar even op terugkomen. Hoe ik dat doe, moet ik nog
even bedenken. Het kan zijn dat ik het verwerk in een algemeen
stelselidee, of dat we gewoon een lijst met maatregelen komen, maar ik
wil er heel graag iets mee doen. Toen we er gisteravond op het
ministerie over spraken, hadden we het al even over de vorm. Laat ik
zeggen dat ik begin volgend jaar zal terugkomen op het proces dat ik ga
opzetten om er handen en voeten aan te geven.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank voor de reactie van de staatssecretaris. Ik hecht eraan om even in
te gaan op de schriftelijke beantwoording. Dat doe ik één keer, bij mijn
eerste interruptie. Zeer veel dank, want het was een goed, leesbaar
stuk. Misschien is niet iedereen het met de antwoorden eens, maar het is
heel plezierig om op die manier meegenomen te worden. Mijn punt over de
vereenvoudiging is het volgende. Mijn oproep was zeker niet bedoeld om
te zeggen dat er een rem moet komen op nieuwe ontwikkelingen. Ik denk
dat ik juist gepleit heb om evenwicht daarin te zoeken. Ik ben dus blij
met de toezegging dat de staatssecretaris er begin volgend jaar op
terugkomt. Wat mij betreft heeft dat wel twee onderdelen. Een is de
langere termijn. Twee is te kijken naar wat we nu gedaan hebben bij
onder meer de monumentenaftrek. Dat is zo'n klein elementje dat
misschien beter elders uitgezet kan worden. Misschien moeten we daar
eens een quickscan naar laten doen. Dat hoeft wat mij betreft niet voor
het eind van het jaar, maar als er eens naar gekeken wordt, heel
graag.
Staatssecretaris Snel:
Ja, zeker. De monumentenaftrek was een belangrijk voorbeeld. De logica
was in het verleden vaak: laat de diensten dat maar doen. We weten ook
dat de complexiteit bij de Belastingdienst zo groot is geworden dat de
verandercapaciteit van de dienst is afgenomen. Het is dus heel goed om
hiernaar te kijken, zoals we in het regeerakkoord bijvoorbeeld hebben
gedaan met de invoering van de CO2-minimumprijs. Dat is ook
fiscale wetgeving, waarvan je je kunt afvragen waarom de Belastingdienst
dat doet. Daarvan hebben we gezegd dat er een andere uitvoerder, die dat
misschien wel beter kan, voor gevraagd moet worden. Zo zijn er absoluut
meer voorbeelden te bedenken, waarvan ik denk dat het wel eens aardig
zou kunnen zijn om het niet door de dienst maar door iemand anders te
laten doen. Die punten neem ik expliciet mee, want het is gewoon een
goede gedachte om dit nader in kaart te brengen. "Quickscan" is
misschien wel een mooi woord ervoor.
Mevrouw Lodders (VVD):
Nou, inderdaad, daar wilde ik nog de link naar leggen. Ik ga ervanuit
dat we het in het eerste kwartaal van volgend jaar tegemoet kunnen
zien.
Staatssecretaris Snel:
Ja.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank u wel.
Staatssecretaris Snel:
Dan waren er nog vragen ... Met bijna een soort excuus zeg ik dat het
soms een aantal losse onderwerpen zijn, omdat er heel veel vragen zijn
gesteld. Ik behandel ze maar per onderwerp en dan zien we daarna wel of
er nog een breder kader omheen moet.
De heer Omtzigt vroeg of ik bereid was om een onderzoek te laten doen
naar een andere wijze van belasting heffen, bijvoorbeeld voor de
huurinkomsten uit onroerend goed. Hij noemde bronheffing op Airbnb naar
Italiaans voorbeeld. De heer Van Weyenberg vroeg in dit kader ook hoe de
verhuur van tuinhuisjes werd belast. Dat was ook een Airbnb-casus waar
een deel van het onroerend goed werd verhuurd. Dat zijn goede vragen. Ik
ben het geheel met beide heren eens dat er redenen kunnen zijn om goed
te kijken naar de manier waarop de huurinkomsten en dergelijke worden
belast. Hierbij zeg ik ook toe dat ik het zal meenemen in de bouwstenen
voor de verbetering van het stelsel, die ik beloofd heb klaar te leggen
voor het volgende kabinet. Wat betreft de verhuur van delen van
onroerende zaken, zoals de tuinhuisjes, kijk ik in eerste instantie
welke mogelijkheden er bestaan binnen de bestaande wet- en regelgeving,
om in ieder geval toezicht en handhaving op dergelijke structuren te
verbeteren. Ook zal ik dit onderwerp meenemen in de bouwstenen voor de
verbetering van het stelsel, zoals ik net zei.
De heer Omtzigt (CDA):
Dank dat het meegenomen wordt als bouwsteen voor het nieuwe stelsel.
Maar dit hoeft niet bij een nieuw belastingstelsel. Er is een acuut
probleem met dingen als Airbnb. Er ligt een bak rechterlijke uitspraken.
Het is echt onduidelijk wanneer je het in box 1 moet belasten, als
gewoon inkomen uit werk, of wanneer het in box 3 valt. Zoals u weet is
het in box 1, ook na de belastingherziening, toch een behoorlijke
belastingaanslag. Dan betaal je 37% of 49% belasting. In box 3 betaal je
feitelijk 1% of 2% belasting. Daarom heeft Italië die bronheffing
ingevoerd van ongeveer 21%. De vraag die wij stelden is: kunt u er nou
niet voor zorgen dat er een simpele rekenregel komt? Als je één of twee
keer per jaar je huis verhuurt, omdat je bijvoorbeeld op vakantie gaat
en je huis wisselt, moet je vooral niet in aanraking komen met allerlei
moeilijke belastingaangiftes. Dat moet er allemaal buiten blijven. Daar
wil ik niet met belastingheffing aankloppen. Maar als je professioneel
je huis onder Airbnb verhuurt en je doet dat 300 dagen per jaar, kan je
niet met 1% belasting wegkomen. De vraag is of u binnen een maand of zes
een voorstel kunt doen om dat te bekijken. Als we Italië als voorbeeld
moeten nemen voor belastingheffing, dan zal het misschien in Nederland
ook wel kunnen.
De voorzitter:
Ik hoor allerlei nieuwe aspecten van onze belastingwetgeving.
Staatssecretaris Snel:
Ja, de heer Omtzigt brengt mij op allerlei ideeën over Italiaanse
stelsels. Laat ik daar maar niet verder op ingaan. Maar ik was nog niet
helemaal klaar met mijn antwoord. Ik had al het aanloopje gemaakt dat ik
in eerste instantie zou gaan kijken welke mogelijkheden er binnen
bestaande wet- en regelgeving waren om het toezicht en de handhaving te
verbeteren. Daar sloot dan het volgende voorbeeld bij aan over de
alternatieven voor de administratieve lasten. De manier waarop wij het
nu inrichten, betekent soms dat de belastingheffing over huurinkomsten
ook heel wat gevolgen heeft voor de administratieve lasten. Ik wil nu al
kijken of we daar niet wat mee kunnen doen. We hebben bijvoorbeeld de
evaluatie van de eigenwoningregeling aangekondigd. Die ga ik het komende
jaar uitvoeren. Hierin kunnen best veel aanknopingspunten zitten die de
heer Omtzigt nu ook naar voren haalt. Ik denk niet dat we nu al moeten
zeggen welke variant we precies gaan doen en of dat de Italiaanse zal
zijn of niet. Dat wil ik nog niet voorleggen. Maar ik zie de suggestie
van de heer Omtzigt over deze variant als zeer welkom, ook al komt hij
uit Italië. Ik zal daar ook naar kijken. Nogmaals, we hebben
evaluatiemomenten ingebouwd voor komend jaar. De evaluatie van de
eigenwoningregeling wordt komend jaar uitgevoerd. Daarbij zouden we hier
aandacht aan kunnen geven. Dat is dus een toezegging. Ik zie de heer
Omtzigt nog kijken. We gaan dit dus meenemen, ook deze variant, in
bijvoorbeeld een koppeling met de eigenwoningregeling. Maar desnoods
kunnen we het ook op een andere manier doen.
De voorzitter:
De heer Omtzigt wil een waarneming ter plaatse?
De heer Omtzigt (CDA):
Nee, hoor. Dank voor de toezegging dat het het komende jaar gebeurt. Het
mag wat mij betreft inderdaad ook apart, ook omdat het in een aantal
steden een behoorlijk probleem is. Belasting is ook een stuk van de
regulering die je hierbij oplegt. Neemt u dus vooral contact op met de
steden waar Airbnb een fors probleem is en waarbij ze die
belastinggegevens ook uitwisselen. En dan hoop ik dat voor de zomer te
zien, als dat kan.
De voorzitter:
Dus toch een waarneming ter plaatse.
Staatssecretaris Snel:
Ik knik naar de heer Omtzigt. Dat is een goede timing.
Voorzitter. Ik ga verder. Ik zie dat ik sommige vragen net al beantwoord
heb. De heer Van Weyenberg vroeg nog naar de losse bouwstenen voor de
stelselverbeteringen. Ik vind dat de heer Van Weyenberg gelijk heeft als
hij zegt dat losse bouwstenen zonder context onvoldoende zijn om tot een
verbetering van een stelsel te komen. We zouden dat dus samen moeten
nemen. Daarom wil ik ook gaan starten met een analyse van de
ontwikkelingen tot nu toe en van het punt waar we nu staan, inclusief
een doorkijkje met verwachtingen voor de komende jaren, vanuit zowel
nationaal als internationaal perspectief. Ik wil op hoofdlijnen de
endogene en de beleidsmatige ontwikkelingen van het stelsel beschrijven,
inclusief de ontwikkelingen in de uitvoeringslast voor de
Belastingdienst en de belastingplichtigen. Daarnaast zal ik in willen
gaan op al het verrichte onderzoek, dat nog steeds bruikbare uitkomsten
biedt voor de toekomstige verbetering van het belastingstelsel. Op deze
manier wil ik bouwstenen binnen een breed kader plaatsen. Dat is, denk
ik, waar de vraag van de heer Van Weyenberg vandaag kwam. Ik zeg toe dat
ik begin 2019 uw Kamer nader zal informeren over hoe ik dat precies ga
doen.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dank. Het is een belangrijk onderwerp. Welke politieke opvatting je ook
aanhangt, iedereen is op zoek naar een volgende stap. Ik had twee
specifieke onderwerpen genoemd die ik hierbij graag aan bod wil laten
komen. Het eerste onderwerp was box 2. Wat gebeurt er binnen die bv's?
Het andere was de verzilveringsproblematiek. Wellicht dat ik hiermee de
staatssecretaris een natuurlijk bruggetje geef naar het volgende
papiertje voor zijn neus, waar hij nu naar zit te kijken. Maar dat
antwoord zou ik nog waarderen.
Staatssecretaris Snel:
Het was in ieder geval een bruggetje naar box 2. De
verzilveringsproblematiek in het algemeen is een belangrijk thema. We
hadden dat net ook al even aan de hand. Het probleem dat een groep
mensen lastiger te bereiken wordt, treedt vaak op. Nogmaals, we zijn
daar nu ook niet blind voor en we proberen daar rekening mee te houden.
Maar dit thema nemen we mee bij een nieuw stelsel. Ik omarm dit
onderwerp even gretig als de heer Van Weyenberg.
Voor box 2 heb ik iets meer tekst bij me. We willen allemaal dat het
stelsel beter is. Ten aanzien van box 2 hebben we recentelijk de
rekeningcourantmaatregel aangekondigd, die belastinguitstel en -afstel
van bovenmatig lenen tegen probeert te gaan. De commissies-Van
Dijkhuizen en -Van Weeghel hebben daar ook het een en ander over gezegd.
Ik denk dat een aantal van hun aanbevelingen die nog niet zijn
geïmplementeerd, wel interessante elementen hebben, die gewoon
meegenomen worden in de inventarisatielijst. Dat zeg ik ook toe. Sommige
dingen moeten we misschien nog verzinnen, maar er zijn ook een paar heel
ware, eerdere adviezen. Die zitten weliswaar nog niet in het
regeerakkoord, maar een aantal andere gelukkig wel. Er is nog steeds
genoeg te wensen over. Beide commissies hebben vooral over box 2 een
interessante hoeveelheid materiaal opgeleverd. Samen met de heer Van
Weyenberg vind ik dat ik die mee moet nemen.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik zou het heel goed vinden als de relatie tussen de verzilvering en de
koopkrachtplaatjes nader wordt onderzocht. De heer Bruins had het net
over de eerste schijf. Dat kan leuk zijn, totdat de koopkrachtplaatjes
weer om de hoek komen kijken. Dan wordt de heffingskorting toch weer
verhoogd, omdat het daar wél in terugkomt en in de eerste schijf veel
minder. Ik wil de staatssecretaris dus vragen heel specifiek naar dat
onderdeel te kijken.
Staatssecretaris Snel:
De verzilveringsproblematiek is al onderdeel van de koopkrachtplaatjes.
Ik zie de heer Nijboer knikken en daar zijn we het dus over eens. Als we
het gaan hebben over de verzilveringproblematiek, neem je dus
automatisch ook de koopkrachtplaatjeseffecten daarvan mee. Ik denk dus
dat het antwoord ja is. We zijn het erover eens dat dit een issue is.
Voor dit probleem zullen we graag aandacht hebben als we bezig zijn met
het klaarleggen van lijnen voor een nieuw stelsel. Ik denk dus dat ik
het hiermee eens ben.
De heer Nijboer (PvdA):
Het zit hem er vooral in dat, plat gezegd, de algemene heffingskorting
gemiddeld genomen fantastisch scoort in de koopkrachtplaatjes, en andere
maatregelen niet. Dat houdt ook verband met hoe je dat in de
koopkrachtberekeningen meeneemt. Daar zit het in. Ik denk ook dat we het
daarover eens zijn. Het heeft best een grote impact als dit jaar op jaar
zo terugkomt en die verzilveringsproblematiek steeds groter wordt.
Staatssecretaris Snel:
Ik ben het hierover met de heer Nijboer eens.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Komt de staatssecretaris later nog terug op de vraag of er wat te doen
is aan de verzilveringsproblematiek? Die vraag heb ik namelijk ook
gesteld. Want anders wil ik hem nu ook stellen. Dit staat los van een
nieuw stelsel, want dat kan nog lang duren. De heer Nijboer wees erop
dat de verzilveringsproblematiek bij de arbeidskorting hoog is. Maar bij
de ouderenkorting is hij nog twee keer zo hoog: 30% ten opzichte van
15%. Dat heb ik maandag ook aangegeven. Is de staatssecretaris bereid om
nog eens te kijken of er op veel kortere termijn misschien oplossingen
zijn voor die verzilveringsproblematiek voor de werkenden en de ouderen,
ten aanzien van de arbeidskorting en de ouderenkorting? Die zijn
namelijk best heel fors en die worden alsmaar groter. Kan hij misschien
met het begin van een oplossing komen? Anders blijft het probleem de
komende jaren alleen maar veel groter worden. Heel veel mensen voelen
het als niet rechtvaardig dat je recht hebt op een korting, maar dat je
die niet kan verzilveren. Dan kun je zeggen: ja, maar u betaalt ook geen
belasting. Maar daar zit een grote spanning.
Staatssecretaris Snel:
Die op een na laatste constatering van de heer Van Rooijen is waar. Als
je helemaal geen belasting meer te betalen hebt, kun je daar inderdaad
ook niets meer tegen wegstrepen. Ik ben het ook eens met de heer Nijboer
die zegt dat het soms, zeker als het gaat om de onderkant, je
koopkrachtbeleid minder of botter kan maken dan je eigenlijk wil en dat
je daar iets aan moet doen. Ik heb net gezegd dat ik dit soort elementen
meeneem in het opzetten van de discussie over hoe we daarmee het beste
voorwaarts kunnen gaan, ook bij het inrichten van een nieuw stelsel. Ik
denk dat daarmee ook de vragen van de heer Van Rooijen aan de orde
komen. Hij zei dat dit niet alleen aan de onderkant speelde, maar ook
rondom AOW-issues. Tegelijkertijd heb ik daarnet in mijn korte debatje
met de heer Van Rooijen al aangegeven dat het geen geheime agenda van
het kabinet is om iets te doen met fiscalisering van de AOW. Ik vermoed
dat dit toch weer achter zijn vraag zat. Nogmaals, dat is niet wat we
doen. Die verzilveringsproblematiek is in zijn algemeenheid belangrijk.
Die wil ik ook in zijn algemeenheid opnemen. Begin volgend jaar zal ik
met een voorstel hierover naar de Kamer komen.
De voorzitter:
Korte vervolgvraag, meneer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dit is bijna uitlokking, dus ik zal er niet op reageren. Hopelijk
bedoelt de staatssecretaris het ook niet zo. Ik had het sec over de
verzilvering van de arbeidskorting door de lagere inkomens en de
ouderenkorting. Daar maak ik mij met de heer Nijboer grote zorgen over.
Mijn concrete vraag was of de staatssecretaris los van een nieuw
stelsel, want dat gaat nog jaren duren, bereid is om te kijken of er
misschien juist voor de werkenden met de laagste inkomens en voor de
ouderen een oplossing zou zijn. Ik zeg u er eerlijk bij dat ik niet voor
een negatieve inkomstenbelasting ben, terwijl dat het eerste is wat dan
om de hoek komt. Dat wil ik wel heel duidelijk zeggen, al rijd ik mezelf
behoorlijk klem. Daar ben ik heel eerlijk over. Laten we alle aspecten
benoemen. Als je geen belasting betaalt, krijg je de korting niet, maar
wij willen eigenlijk ook geen negatieve belastingen. Ik ben daar als
persoon al heel lang tegen. De problematiek voor de laagste inkomens
blijft wel bestaan. Dat niet kunnen verzilveren loopt enorm in de
papieren, zoals uit de antwoorden blijkt. Kan de staatssecretaris
toezeggen dat hij daar toch nog eens naar kijkt bij het Belastingplan
van volgend jaar?
Staatssecretaris Snel:
Ik zal proberen het antwoord hierop kort te houden en niet te herhalen
wat de heer Van Rooijen zelf al zei.
Als we constateren dat er geen belasting meer is om tegen te verrekenen,
kom je al snel uit op datgene waar de heer Van Rooijen zelf ook niet
voor is. Hier gaat het om wat ik uiteindelijk ook tegen de heer Nijboer
zei: die verzilveringsproblematiek nemen wij mee in de
koopkrachtplaatjes. Elke keer dat wij een stelsel en een Belastingplan
maken en opschrijven, is de vraag wat een maatregel voor de onderkant
van de arbeidsmarkt betekent al onderdeel van onze discussie. We weten
namelijk dat daar al een verzilveringsproblematiek is of dat die zelfs
toeneemt. In dat opzicht doen wij dat. Dat doen wij bij het opstellen
van elk plan. Dat doen wij in augustus, als wij proberen om de
gezamenlijke effecten van al die maatregelen bij elkaar op te tellen.
Dat zullen we dus ook komend jaar weer doen. Mijn uitspraak richting de
Kamer was meer: je kunt met elk individu jaar op jaar rekening houden,
maar eigenlijk zou je je moeten afvragen of het stelsel nog wel werkt
als je steeds vaker ziet dat ons rechtstreekse beleid niet meer helpt
doordat mensen het niet meer kunnen verzilveren. Dat vind ik een
interessante vraag, waar ik graag een voorzet voor wil doen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Nog een korte vraag. U zei dat u volgend jaar met de arbeidskorting ook
weer wil kijken naar de koopkrachteffecten. Zegt u toe dat u dat ook
voor de ouderenkorting doet, voor het niet-verzilverbare deel?
Staatssecretaris Snel:
Ik kijk ook naar de koopkrachtontwikkeling van ouderen. Zoals ik net al
zei, geldt voor komend jaar dat in totaal meer dan 90% van de ouderen
erop vooruitgaat. Ook dit jaar was dit dus weer een actief onderdeel van
onze beleidsintenties.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Dat was mijn vraag niet. U zei dat u bij de koopkrachtplaatjes voor het
nieuwe jaar 2020 zou kijken naar de niet-verzilvering van de
arbeidskorting. Mijn vraag was alleen of u dat ook voor de
ouderenkorting wil doen, dus voor het jaar hierna uiteraard.
Staatssecretaris Snel:
Ik kijk elk jaar integraal naar alle effecten die te maken hebben met de
verzilveringsproblematiek en de koopkracht. Dat zal ik ook het komende
jaar doen. Ik zal de ouderen daar dus niet van uitsluiten.
De voorzitter:
Ik spiek met u mee en zie de schrikbarende hoop papier die u nog gaat
voorlezen. Toch heeft de heer Bruins nog een korte vraag.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Als we dan toch naar die koopkracht kijken, dan kan ik me voorstellen
dat we onder andere willen nagaan hoe we enigszins los kunnen komen van
het instrumentalisme. Kunnen we breder kijken dan alleen naar
fiscaliteit? Kunnen we ook naar sociale zekerheid en toeslagen kijken?
Kunnen we dat instrumentalisme verminderen en zodoende effectiever zijn
met onze maatregelen? Is de staatssecretaris dat met mij eens?
Staatssecretaris Snel:
Daar ben ik het volledig mee eens. Ik omarm die suggestie aan alle
kanten. Met beide handen neem ik dat idee aan.
Ik was een beetje gebleven bij die box 2-maatregel. Er waren overigens
ook nog andere vragen over, namelijk van mevrouw Lodders, de heer Snels,
de heer Van Weyenberg en de heer Nijboer. Zij vroegen eigenlijk hoe het
verdergaat met die rekening-courantmaatregel. Ik heb net al even
uitgelegd dat het gaat om het bij de heffing gaan betrekken van
toekomstige schulden van boven de €500.000 in box 2. De belangrijkste
uitzondering geldt voor de bestaande en toekomstige eigenwoningschulden.
Die worden daarvan uitgezonderd. De maatregel is belangrijk voor het
tegengaan en voorkomen van langdurig belastinguitstel en soms ook
belastingafstel.
Mevrouw Lodders vroeg wat specifieker hoe het proces nu verder is. We
zijn de wetgeving daar op dit moment voor aan het maken. Het is een
maatregel die pas volgend jaar in hoeft te gaan, dus wij zijn nu nog
bezig met de vormgeving van de wetgeving. De verwachting is dat de
maatregel aan het einde van dit jaar of, als dat niet lukt, meteen begin
volgend jaar ter consultatie wordt aangeboden. Dat doen we tegenwoordig
met fiscale wetsvoorstellen, ook om feedback te krijgen uit de
maatschappij. Na de verwerking van deze consultatie en de beoordeling
van de daarbij behorende uitvoeringstoets van de Belastingdienst zal het
wetsvoorstel gewoon worden aangeboden aan de Raad van State, zoals te
doen gebruikelijk. Het streven is dan om het wetsvoorstel voor het
zomerreces van 2019 aan de Tweede Kamer aan te bieden. We komen hier dan
ook verder over te spreken op het moment dat dat zo is. Dan kunnen we
het er inhoudelijk over hebben. Dit is de doelstelling van de regeling
die we politiek hebben afgesproken. De echte wetteksten en hoe we het
doen moeten we komend jaar vormgeven.
Dan waren er vragen van de leden Omtzigt en Nijboer. Ik denk dat zij
duidelijk maken dat zij zorgen hebben over het voorstel om de
Ziektewetuitkering van zieken zonder werk niet langer te laten meetellen
voor de hoogte van de arbeidskorting in de IACK. Ik ben hier overigens
al wat uitgebreider op ingegaan in de schriftelijke beantwoording, maar
ik vind het belangrijk om het hier nu nog even aan te roeren. Ik wil
namelijk met hen vooropstellen dat het duidelijk is dat het hier gaat om
een zeer kwetsbare groep. De groep zit zonder werk, waardoor het
inkomen, in dit geval een uitkering, al is gedaald. Vervolgens worden
zij dan ook nog eens ziek. Het kan echt vaak ook gaan om een ingrijpende
ziekte of bijvoorbeeld een langdurige operatie. De groep heeft vanwege
het werkloos zijn dan al veel aan het hoofd. Daar komt dit nog bij,
inclusief dat potentiële inkomenseffect. Het is ook belangrijk dat deze
groep niet wordt overvallen door een maatregel die in sommige gevallen
een fors effect kan hebben. Gemiddeld gaat het om €900 op jaarbasis. Ik
hoop dat het in ieder geval in zekere zin een geruststelling is dat de
voorgestelde maatregel pas in 2020 ingaat en alleen voor nieuwe gevallen
geldt. Voor alle bestaande gevallen, dus voor de mensen die daar nu al
in zitten, geldt dat hun rechten volledig blijven zoals ze waren. Mensen
die nu of volgend jaar zonder dienstbetrekking zitten en vanwege ziekte
in de Ziektewet komen, worden dus niet geconfronteerd met deze
maatregel. Het voorstel heeft, kort gezegd, alleen effect voor mensen
die in 2020 in de Ziektewet belanden. Het uitgangspunt van deze
voorgestelde maatregel is dat het niet logisch is dat de
Ziektewetuitkering die een WW'er die ziek wordt, ontvangt in plaats van
zijn WW-uitkering, mee gaat tellen voor de arbeidskorting in de IACK,
waardoor de persoon in kwestie gedurende zijn ziekte een hoger
netto-inkomen geniet. Er zijn natuurlijk ook andere groepen met een
ZW-uitkering, zoals mensen die ziek uit dienst zijn gegaan en geen werk
hebben. Zij zijn daarmee vergelijkbaar met WW'ers en vallen ook onder de
maatregel. Voor mensen in een dienstbetrekking die bij ziekte een
Ziektewetuitkering genieten, verandert er dan niets. Het is nu even
belangrijk om te kijken hoe dat in de genoemde voorbeelden uitpakt. De
heer Omtzigt gaf een voorbeeld dat mij natuurlijk meteen als muziek in
de oren klonk. Hij zei: stel nu dat je een uitzendkracht bent en je bij
de Belastingtelefoon hebt gewerkt voor een loon van €20.000 per jaar,
wat natuurlijk een onderschatting van sommige dingen is, maar dat je zes
maanden ziek bent tijdens dat kalenderjaar. Daar ging het om. Zijn vraag
was of deze uitzendkracht met het inkomen van €20.000 dat hij had
verwacht, arbeidskorting moest gaan terugbetalen. Mijn antwoord daarop
is kort. Bij de berekening van de loonbelasting houdt het uitzendbureau
er rekening mee dat de uitzendkracht inderdaad gedurende het hele jaar
zal werken. Daar heeft het zijn tabellen voor. Omdat in de opbouw een
arbeidskorting zit, is de arbeidskorting waarmee het uitzendbureau heeft
gerekend te hoog. De uitzendkracht hoeft in deze situatie de te veel
gekregen wettelijke arbeidskorting echter niet terug te betalen. Dat
hebben we geregeld in de ib-wetgeving. Daarom was de vraag heel goed. Ik
was me daar ook niet van bewust. Gelukkig geldt daar de ondergrens in de
ib zoals we ook hebben aangegeven. In dat geval is het niet zo dat u dat
verliest. Datzelfde voorbeeld geldt precies hetzelfde voor iemand die
werkloos wordt in dat geval; daarvoor geldt het ook.
De voorzitter:
Ik zag een vinger van mevrouw Lodders. Gaat dit over het vorige
punt?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ja.
De voorzitter:
Dan doen we eerst meneer Omtzigt.
De heer Omtzigt (CDA):
Dank voor het heldere antwoord en voor de uitvoeringstoets van het UWV,
die in twee keer is geschied, juist om het probleem op te lossen, want
daar waren uitvoeringstoetsen voor. Ik vraag me af of er nog een
gezamenlijke uitvoeringstoets voor de Belastingdienst en het UWV
geschiedt. Dit hoeft niet voor aankomende dinsdag. Ik vraag dit om de
volgende reden. De mensen die de toets moeten doen, moeten het verschil
weten tussen inkomen uit tegenwoordige arbeid en inkomen uit
niet-tegenwoordige arbeid. Het zal niet voor iedereen even makkelijk
zijn om op te geven. Het moet dus correct aangeleverd worden in de
spullen die door het UWV via het PANA-bericht opgegeven worden aan de
Belastingdienst. Als dat niet gebeurt, krijg je een vrij groot drama bij
de vaststelling van de inkomstenbelasting op basis van de loonbelasting.
Aangezien dat precies hetgeen was waar het misging bij SUB/Walvis, was
het de achterliggende vraag om die stroom nog een keer goed te testen.
Voor de rest dank voor de heldere antwoorden.
Staatssecretaris Snel:
Ook dit is weer een goede en begrijpelijke vraag. Als je te maken krijgt
met twee uitvoeringsdiensten waarvan het gedrag van de ene invloed heeft
op dat van de andere, moet iedereen toch concluderen dat het in ieder
geval verstandig is dat zij daar in gezamenlijkheid naar kijken? Het
formeel maken van één gezamenlijke uitvoeringstoets is misschien nog een
issue omdat ze wettelijk verantwoordelijk zijn voor hun deel. Dat is
misschien lastiger dan je op het eerste gezicht zou zeggen.
Tegelijkertijd wil ik de gedachte die erachter zit ook weer omarmen,
omdat ik vind dat beide uitvoeringsorganisaties gedeelde
verantwoordelijkheid moeten voelen over de gezamenlijkheid van het
beleid, ook als er geen formele gezamenlijke uitvoeringstoets is. Ik kom
hier graag schriftelijk op terug. Ik heb niet een-twee-drie klaar hoe
dat moet. De gedachte hierachter is dat de burger niet het slachtoffer
mag worden van verschillend uitvoeringsbeleid bij beide diensten. Die
snap ik en daar wil ik graag wat mee doen.
De heer Omtzigt (CDA):
Dank dat de staatssecretaris de komende maanden een keer terugkomt op
hoe het werkt. De achtergrond van deze gedachte is echter een hele grote
stapel rapporten bij SUB/Walvis waarin juist binnen de kolom van de
Belastingdienst en het UWV men allemaal precies het juiste deed. De
gegevens moesten vijf keer heen en weer gestuurd worden, omdat het UWV
de aangifte doet en de Belastingdienst die moet vaststellen en
uiteindelijk ook de inkomstenbelasting moet vaststellen. Als er een
foutje zit in de loonbelasting van het UWV of omdat er ergens een vinkje
ontbreekt, heeft de Belastingdienst daar last van, zeker omdat het een
massaal proces is: het gaat om tienduizenden mensen. Dat is even de
achtergrond. Er ligt ook een stapel aanbevelingen en ik denk dat beide
diensten zich ervan bewust zijn dat die in dit geval gebruikt moet
worden en dat er een testje moet plaatsvinden om te voorkomen dat men in
2021 een terugvordering of verkeerde belastingaanslag krijgt.
Staatssecretaris Snel:
Dat zeg ik dus toe.
De heer Nijboer (PvdA):
De eerste woorden waren: het is een zeer kwetsbare groep die te maken
krijgt met inkomensdaling en dan ook nog ziek wordt. Dat klonk
begripvol. Vervolgens komt er een maatregel uit die harteloos is. Ik
vind het niet alleen een waardeloze maar ook een waardenloze verdediging
van deze maatregel door de staatssecretaris. Ik begrijp niet waar het
voor nodig is om op zieken en gehandicapten zo fors te bezuinigen in
deze tijden. Wil de staatssecretaris dat nog eens uiteenzetten?
Staatssecretaris Snel:
Ik zei hierover al iets in mijn algemene overweging. Ik vind het
belangrijk om ook hier aan te geven dat er geen harteloosheid is bij de
mensen die dit bedenken. Het gaat erom dat de wereld vaak minder mooi in
elkaar zit dan we denken. Voor alle mensen die u beschrijft waarin dit
geval optreedt — dat is in minder gevallen dan u zou denken, omdat er
voor deze groep al bescherming is ingebouwd, zoals uit het voorgaande
voorbeeld bleek — kan ook gelden dat op het moment dat je vergelijkt wie
er in de WW zit en wie in de ZW, het per saldo een incentive kan zijn om
je ziek te melden zodra je in de WW komt. Op dat moment zou je namelijk
een inkomenssprong kunnen maken door het feit dat je dan opeens wel een
arbeidskorting krijgt. Ik vind het nog steeds verdedigbaar. Een
arbeidskorting geef je aan mensen die aan de slag zijn, dus niet aan
mensen die in de WW zitten. Dat is logisch. Om vervolgens een
uitzondering te maken door mensen die zich ziek melden terwijl ze in de
WW zitten, wél een arbeidskorting te geven, vind ik stelselmatig in alle
eerlijkheid slecht uit te leggen. Ik heb begrip voor het feit dat er
effect kan zijn op koopkracht, besteding en dergelijke, en daar moeten
we serieus naar kijken. Dat heb ik ook gezegd. Hiervoor zijn in de wet
al een aantal redenen opgenomen. We hebben het ook gezegd: ook al is die
arbeidskorting te hoog, als je beneden de €33.000 blijft, krijg je die
toch uitbetaald. Dit om maar even aan te geven dat het stelsel niet
harteloos is of hartelozer wordt. Ik hoor graag van de heer Nijboer
uitleg waarom het logischer is om in geval B, ziekte tijdens de
WW-uitkering, meer van de overheid te krijgen dan in geval A, de
WW-uitkering. Ik vind dat minder moeilijk uit te leggen dan de heer
Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
We hebben een heel ingewikkeld fiscaal en sociaal zekerheidsstelsel. Het
is altijd net waar zit je in. Als Kamerlid probeer ik te kijken wat de
echte effecten voor mensen zijn als ze ziek worden. Dit zijn gewoon
mensen die ziek worden. Deze 180.000 mensen, schrijft de
staatssecretaris in zijn beantwoording, moeten gemiddeld €900 per jaar
inleveren, maar in individuele gevallen €4.000 netto als je €25.000
bruto inkomen hebt. Ik vind het onbegrijpelijk dat zo'n maatregel wordt
genomen. Die mensen verdienen een arm om de rug en geen trap in de rug,
want dat is wat de staatssecretaris ze geeft.
Staatssecretaris Snel:
Nogmaals, ik vind dat echt een verkeerde voorstelling van zaken. Ik
probeer een voorbeeld te geven en vraag of de heer Nijboer het met mij
eens is. Hij geeft daar helaas nog geen antwoord op. Een voorbeeld: je
bent werkloos, je hebt je baan verloren en krijgt een WW-uitkering. Je
hebt dan een inkomensachteruitgang en dat is niet leuk. Je leven is
ingewikkeld. Dan word je ook nog eens ziek. Op een gegeven moment word
je weer beter. Op het moment dat je je beter meldt en weer in de WW
komt, zou je inkomensachteruitgang hebben. Ik vind dat best moeilijk uit
te leggen. Mensen kunnen even ziek zijn, daar is niets mis mee, maar op
het moment dat zij een straf krijgen als ze zich beter melden, is het
systeem niet goed. Dat is wat we hier proberen aan te tonen. Dit wil
niet zeggen, want die stap moet de heer Nijboer niet maken, dat wij
vervolgens harteloos en gevoelloos zijn naar potentiële
inkomenseffecten. Daarom was mijn empathie niet flauw bedoeld. We moeten
daar rekening mee houden. We doen dat al deels in de wet, dat heb ik net
gezegd. Maar ik vind het eerste effect van het stelsel, dat je meer van
het Rijk krijgt als je ziek bent dan wanneer je werkloos bent en ziek
wordt, moeilijk uit te leggen.
De voorzitter:
Meneer Nijboer, alleen als u wilt reageren.
De heer Nijboer (PvdA):
De staatssecretaris stelde mij een vraag, voorzitter, en met uw welnemen
geef ik daar alleen nog antwoord op. Als het ongelijk is, kun je er ook
naar kijken om het voor de mensen in de WW beter te maken in plaats van
het voor de mensen die ziek zijn slechter te maken. Dat zou mijn
richting zijn.
Staatssecretaris Snel:
Ik zal maar niet ingaan op wat daarvan de arbeidsmarkteffecten zullen
zijn. Iedereen heeft recht op zijn eigen mening hierover.
Dan ben ik bij het stukje sportvrijstelling in de btw. Er zijn
verschillende vragen gesteld over de vormgeving van de verruiming van de
Nederlandse sportvrijstelling. Ik ben hierop in mijn schriftelijke set
al uitgebreid ingegaan, maar omdat er veel aandacht voor was, wil ik er
hier ook nog even kort mondeling bij stilstaan. Het begint met een
arrest van het Hof van Justitie, die het volgens de wetgever nodig maakt
om de verruiming van de sportvrijstelling ook in wetgeving te doen
neerslaan. De verruiming houdt ook in dat de diensten aan niet-leden
worden vrijgesteld. Ook de ter beschikking stelling van de
sportaccommodaties valt onder de sportvrijstelling. De vrijstelling is
voorbehouden aan instellingen zonder winstoogmerk, dat is belangrijk. In
de schriftelijke set heb ik uitgelegd welke situaties zich kunnen
voordoen als iemand zegt een commerciële partij te zijn met winstoogmerk
en daarom de btw van de inkoop wil kunnen aftrekken. Bij de verkoop van
de producten zegt die partij opeens niet meer winstbeogend te zijn en
een beroep te willen doen op het lage tarief om gebruik te kunnen maken
van het verschil tussen hoog en laag tarief. Hier wordt actief op
geadviseerd. Ik heb de advertenties niet bijgevoegd, maar dit is een
belastingontwijksysteem dat wij vaker zien. Wij willen dat voorkomen en
doen dat ook. Een van de redenen om dat te voorkomen, is door ons te
houden aan de wet en de regels die het Hof van Justitie ons heeft
gegeven. Er zijn best heldere regels die uitmaken wanneer je wel of niet
winstbeogend bent. Dat is precies wat we hier doen. Instellingen en
gemeenten die een financieel nadeel ondervinden van de verruiming van de
sportvrijstelling kunnen onder voorwaarden ook een beroep doen op de
subsidieregelingen die hiervoor bestaan of op de specifieke uitkering.
Ik wil dus nogmaals benadrukken dat het kabinet het evenzeer als de
Kamer belangrijk vindt dat sport betaalbaar blijft. Daar was deze
maatregel zeker niet voor bedoeld. Om die reden wordt ook de verwachte
belastingopbrengst voor de verruiming van de sportvrijstelling volledig
ingezet voor de subsidieregeling en de specifieke uitkering. Het is dus
niet zo dat de verwachte opbrengst die wij krijgen door het anders
opzetten van de sportvrijstelling bij ons blijft. Die geven wij per
saldo terug, zodat er netto niets overblijft.
Mevrouw Leijten (SP):
Als je het op deze manier helemaal versleutelt en terugsluist, kunnen
wij natuurlijk ook zeggen dat wij het lage tarief aanhouden en samen met
de gemeenten onderzoeken hoe wij die commercialiteit, die
winstbeogendheid eruit halen. Ik ben eens in de situatie in mijn eigen
stad gedoken. Daar valt de sportaccommodaties onder SRO; mijn zoontje
heeft daar zijn zwemles en noem maar op. Dat onderdeel is ook een soort
van dienstverlening en er is een subsidierelatie, dus de
winstbeogendheid ziet daar minder op toe. Ik zei vorige week al dat ik
het helemaal niet erg vind als er gedeprivatiseerd wordt, maar ik denk
wel dat de invoering van de btw-vrijstelling erg snel gaat. Als je die
een jaar zou opschuiven, ook gelet op het feit dat de inkomsten weer
helemaal worden teruggesluisd, geef je misschien in dat jaar gemeenten
en dit soort semi-commerciële uitbaters van sportlocaties de kans om een
en ander aan te passen, waardoor zij bijvoorbeeld onder het lage
btw-tarief blijven vallen. Hoe denkt de staatssecretaris over een
dergelijke tussenoplossing?
Staatssecretaris Snel:
Ik twijfel een beetje over deze tussenoplossing, want er ligt een
uitspraak van het Hof van Justitie die ons dwingt om ons aan de
wettelijke regels te blijven houden. Dat willen wij doen. Wij zeggen dat
wij begrip hebben voor het feit dat het in sommige situaties impact kan
hebben, dus dat geld sluizen wij dan terug via het potjes die er zijn.
Als het goed is, zou het dus ook niet uit mogen maken. Tegelijkertijd
zeg ik dat wij moeten beseffen — ik ga ervan uit dat daarvan geen
gebruik is gemaakt in het voorbeeld dat mevrouw Leijten van SRO gaf —
dat er een hele hoop trucs zijn toegepast, net zoals wij dat vroeger bij
de btw hadden. Dat heette dan de stadhuisroute of de IJslandroute. Door
het tweaken tussen hoog en laag btw-tarief, kon je je aan de ene kant
voordoen als commercieel en op grond daarvan aftrek genieten, en kon je
dan later zeggen dat je eigenlijk helemaal niet zo commercieel was. Dat
is iets wat wij niet willen. Vandaar dat wij artikel 11, lid 4 nodig
hebben om in heel specifieke situaties misbruik te kunnen aanpakken. Als
wij dat niet doen, zal daar heel agressief op wordt geadviseerd. Het is
in elk geval onze bedoeling dat niemand die daarvan moet genieten, erop
achteruitgaat.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik steun die beweging. Ik denk ook dat het helemaal niet zo handig is om
dit soort cruciale publieke diensten in handen te geven van partijen die
een winstoogmerk hebben, maar dat is natuurlijk ook ingegeven door mijn
politieke kleur.
De staatssecretaris zegt dat de opbrengst in een subsidieregeling en een
fonds wordt ondergebracht. Zijn die dan alleen toegankelijk voor de
gemeenten die de accommodaties commercieel laten uitbaten? Zo ja, is dat
dan wel een eerlijke subsidieregeling? Ik kan mij zomaar voorstellen dat
een gemeente denkt: ik onderhoud zelf mijn locaties, of ik laat dit doen
door een niet-commerciële partij, want ik wil wel aanspraak maken op die
subsidieregeling. Hoe zit dat juridisch? In elk geval begrijp ik dat het
niet de bedoeling is dat de zwemles duurder wordt, of dat de verhuur van
de sportlocaties duurder wordt voor de desbetreffende verenigingen,
waardoor ook de contributies zullen stijgen. Om die reden vroeg ik of
wij niet een jaar extra kunnen nemen. Ik steun de beweging om deze
agressieve constructies aan te pakken. Ik vind dat wij dit moeten doen.
Maar dan moeten wij de gemeenten een jaar langer de tijd geven om het op
te lossen, samen met de commerciële uitbaters. Wij krijgen inmiddels ook
van wethouders mailtjes hierover. Gelet op de snelheid en de vaart van
alle maatregelen, zouden wij kunnen zeggen dat wij het één jaar
uitstellen, waarna wij het goed kunnen invoeren, in overleg met de
gemeenten en de sportuitbaters.
Staatssecretaris Snel:
Mevrouw Leijten ziet mij hier een beetje twijfelen. Op een paar punten
willen wij hetzelfde. Wij willen fiscale grappen en grollen voorkomen;
wij willen daar iets aan kunnen doen, want dat is niet de bedoeling. Wij
hebben niet de bedoeling om zwemkaartjes en dergelijke duurder te maken.
Wij vinden het belangrijk dat sport toegankelijk blijft. Grappig genoeg
is een vrijstelling in eerste instantie bedoeld om geen btw te hoeven
heffen over de service die verleend wordt. Vandaar dus dat wij überhaupt
een vrijstelling voor sport hebben.
Het doet mij ook een beetje denken aan de discussie die wij vorig jaar
hadden over de Waddenveren. Ook daar was sprake van een btw-verhoging en
daar zag je hetzelfde. Voor sommigen is de vrijstelling fijn; die hebben
blijkbaar meer voordeel van het niet in rekening hoeven brengen van de
btw, terwijl anderen blijkbaar zodanige btw-aftrek weten te organiseren
dat ze er voordeel van hebben. Ik wil nog even vasthouden aan wat wij
hier voorstellen — maar ik wil er echt wel over nadenken — omdat ik denk
dat beide mogelijk zijn. Ik denk dat wij kunnen voorkomen dat er
misbruik wordt gemaakt van de situatie en dat wij er tegelijkertijd voor
kunnen zorgen dat het kaartje voor de mensen niet duurder wordt. De
gemeenten hebben op dit punt de sleutel in handen. Het zijn de potjes
waaruit zij bereid zijn te betalen. Normaal gesproken, in een wereld
waarin geen constructies zijn, is btw-vrijstelling altijd goed.
Ik wil het nog een keer uitleggen. Je hebt als zwembad een balans. Aan
beide kanten zit btw. Als je je kaartjes verkoopt aan je inkomstenkant,
kan de vooraftrek niet hoger zijn dan de aftrek die je op je kaartjes
krijgt, tenzij je een constructie hebt opgebouwd op grond waarvan er wel
degelijk verschil is. Dat proberen wij aan te pakken. Ik vind het
helemaal niet erg als de gemeenten zeggen dat zij het gewoon
gemeentelijk doen omdat het helemaal niet commercieel hoeft. Veel van
deze commerciële tenten zijn helemaal niet commercieel; die zijn alleen
commercieel omdat zij dan de vooraftrek kunnen vragen. Dat zal vast niet
het geval zijn in 100% van de gevallen, maar wij weten toevallig dat het
heel vaak voorkomt. Gisteravond nog hebben wij met onze btw-experts aan
tafel gezeten, die mij zeiden dat zij mij de advertenties kunnen laten
zien. Gemeenteambtenaren worden getriggerd om dat te doen. Dat wil ik
echt aanpakken, want ik vind dat er binnen het Rijk geen sprake zou
mogen zijn van zulke btw-constructies. Daar wil ik graag een einde aan
maken. Daar is dat artikel 11, lid 4 voor. Dat staat een klein beetje
los van het feit dat wij sowieso een uitspraak van het Hof van Justitie
hebben, die ons dwingt om deze grens te gaan handhaven. Per saldo denk
ik dus dat wat wij nu doen, niet het nadelig effect heeft wat wij beiden
vrezen, omdat de maatregel deugdelijk is.
De voorzitter:
Ik zie dat de heer Omtzigt en mevrouw Lodders nog willen interrumperen,
maar daarna wil ik toch de turbo op dit blokje zetten. Anders hebben wij
om 16.00 uur vanmiddag nog maar één blok behandeld.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter, als u mij toestaat. Ik steun de staatssecretaris in zijn
inzet om dit aan te pakken. De vraag is natuurlijk of je met deze vaart
de negatieve bijeffecten kunt voorkomen. Daar kwam mijn verzoek vandaan
voor het één jaar opschuiven.
De voorzitter:
Waarvan akte.
Staatssecretaris Snel:
Ja.
De heer Omtzigt (CDA):
Mijn vraag is of het op grond van het Bridport-arrest — op basis waarvan
wij dit allemaal doen, want wij hebben dit niet zelf bedacht — nog wel
nodig is om het criterium aan te passen. Lijkt het nu niet, na alles wat
er naar buiten komt en wat eronder valt, of de opbrengsten van Financiën
veel hoger zijn, waardoor de VWS-subsidie die dat moet compenseren te
laag is? Mijn vraag is daarom of die raming nog wel klopt.
Is nu de uitkomst van de hele exercitie dat fitnesscentra er wel een
voordeel van hebben, terwijl de gymzalen, de zwembaden, de schaatshallen
— die hebben wij ook nog in Enschede — er geen profijt van hebben?
De heer Nijboer (PvdA):
Anders maakt het niet uit.
De heer Omtzigt (CDA):
"Anders maakt het niet uit", zegt de heer Nijboer. Hoewel ik zelf vaker
aan fitness doe dan dat ik in het zwembad zit, vind ik dat toch een wat
rare manier van bevoordelen. Ik zou het andersom doen. Waarom doen wij
het op deze manier?
De voorzitter:
Voor het al te lokaal wordt, geef ik het woord weer aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Thuis hadden ze gezegd: TMI. Tegen de heer Omtzigt zeg ik dat ik geen
reden heb om aan te nemen dat de raming die wij hebben gemaakt niet
klopt, omdat wij vrij goed grip hebben op de situatie. Wij herkennen en
kennen het goed. Ik kan hier niet een-twee-drie op antwoorden, maar ik
zal kijken of ik tijdens het debat nog iets meer informatie kan krijgen.
Wij hebben geen reden om aan te nemen dat er een onderscheid gemaakt
wordt tussen de ene sport- of spelbeoefening en de andere. Eigenlijk zou
dat ook niet moeten uitmaken; het gaat gewoon om sportaccommodaties en
het aanbieden van service. Het zou kunnen zijn dat er meer
fitnessorganisaties zijn die commerciëler zijn dan ze zich voordoen dan
zwembadorganisaties. Dat zou kunnen. Gevoelsmatig klinkt dat niet heel
raar, maar ik heb geen cijfers om dat te onderbouwen. In beide gevallen
zou gelden dat het verlies aan potentiële aftrek gerechtvaardigd is,
ofwel omdat het eigenlijk helemaal geen commerciële tent was, ofwel
omdat wij verwachten dat als het voor sommigen nadelig uitpakt, het geld
dat wij daarvoor hebben vrijgemaakt in de begrotingen voldoende is. Ik
kan niet een een-op-eenkoppeling maken en zeggen of het per gemeente zo
is, maar per saldo denken wij dat we daarin nog steeds evenwichtig
zijn.
De voorzitter:
Meneer Omtzigt, heel kort graag.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik vraag me dat op beide punten af. Ik vraag dus eigenlijk aan de
staatssecretaris de toezegging om over twee jaar, wanneer het eerste
jaar erop zit, te rapporteren of een nieuwe schatting te maken om te
kijken of de raming ongeveer overeenkomt met de uitkomst. Dan kunnen we
nog een keer herijken of dat iets betekent voor de VWS-subsidiepot die
daartegenover gesteld is. Als die veel hoger of lager uitvalt, kan er
bijgestuurd worden. Ik zeg bewust dat dat beide kanten op kan gaan. Zo
werkt dat. Het tweede wat ik wat raar blijf vinden en waar ik voor de
plenaire behandeling toch wel graag iets meer inzicht in zou willen
hebben, is het volgende. Betekent dit nou dat de zwembaden daar echt
onder lijden, en alle instellingen waarvan wij zeggen dat daar enige
subsidie voor nodig is, zoals het schaatsen en de gymzalen, terwijl het
profijt netto terechtkomt bij de fitnessclubs? Dat zou ik namelijk niet
helemaal wenselijk vinden.
Staatssecretaris Snel:
Ik heb die informatie nu niet paraat, maar ik zal mijn best doen om die
voor de plenaire behandeling wel te hebben. Ik denk dat dat helpt in
deze discussie.
De heer Omtzigt (CDA):
En de eerste vraag was of we over twee jaar nog eens een keer kunnen
kijken of de raming ongeveer uitkwam met wat erin zit. Dan weten de
sportverenigingen of het ongeveer klopt.
Staatssecretaris Snel:
Oké. Ook hier zal ik even over nadenken. Ik heb er zo mijn eerste
twijfels over of je dit zo apart kan bijhouden, maar ik ga daar even
over nadenken. Daar kom ik plenair op terug.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank voor de toezeggingen die gedaan zijn richting de twee voorgaande
sprekers. Ik heb hier maandag ook een punt van gemaakt. Ik hoor de
staatssecretaris eigenlijk heel duidelijk zeggen dat het niet de
bedoeling is om het duurder te maken. Ik denk dat het heel goed is om te
kijken naar de verschillende sportaccommodaties. Ik heb volgens mij in
de regio van mevrouw Leijten ook een aantal voorbeelden gezien.
Tegelijkertijd kreeg ik vanuit een regio ergens in het noorden weer een
heel ander signaal. Dat onderscheid vind ik dus erg belangrijk. Ik zal
er dinsdagavond zelf ook nog op terugkomen. Tegelijkertijd zou ik aan de
staatssecretaris het volgende willen vragen. Onze collega's van sport
bespreken de VWS-begroting in november in het WGO Sport. Ik denk dat het
heel goed is als we helder hebben dat de sportaccommodaties waar we nu
onze zorgen over hebben er niet op achteruitgaan. Kan dat antwoord ook
afgestemd worden met het ministerie van VWS? Dan kom ik er dinsdag op
terug.
De voorzitter:
Ik hoor de staatssecretaris oké zeggen. Helder. Dan meneer Van
Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij steunt iedereen het doel tegen constructies en is iedereen
vooral bezorgd dat andere sportorganisaties uiteindelijk de dupe worden
van de constructiesaanpak. Ook ik word op dit moment heel breed vanuit
gemeentes benaderd met zorgen. De heer Omtzigt stelde volgens mij voor
om heel goed te kijken of de subsidieregeling wel aansluit bij het
financiële nadeel dat deze maatregel betekent. Dat lijkt mij verstandig.
Maar ik ben toch nog wel even nieuwsgierig of de huidige ramingen nog
actueel zijn. De staatssecretaris was daar heel optimistisch over, maar
mij bereiken ook signalen dat die nieuwe subsidieregeling al extreem
overtekend zou zijn. Ik heb dat niet gecontroleerd, maar dat wordt mij
nu wel gemeld. Dat roept de vraag op of de middelen die beschikbaar zijn
wel aansluiten bij de middelen die de staatssecretaris verwacht dat dit
fiscaal opbrengt. Ik zou daar dus iets meer zicht op willen hebben. Dat
mag ook richting dinsdag. Onze sportwoordvoerders praten hier volgens
mij ook al snel over. Het WGO Sport is volgens mij al best snel, toch?
Ik wil graag uitgaan van de informatie van de staatssecretaris, maar ik
krijg ook echt wel wat andere signalen. Als hij daar op een ander moment
in nog meer in detail op zou kunnen ingaan, vind ik dat wel
prettig.
Staatssecretaris Snel:
Wij hebben niet de signalen dat hier sprake van onderuitputting zou
zijn. Maar goed, als u die signalen wel heeft ga ik daar denk ik wel
even naar kijken. In de raming staat volgens mij dat de totale regeling
iets meer dan 200 miljoen is; uit mijn hoofd 220 of 230 miljoen. Dat is
best een fors bedrag, ook als je kijkt naar het geheel. Ik heb niet echt
het gevoel dat we daar enorm aan het undershooten zijn, maar ik zal
kijken wat ik nog heb en wat ik nog boven tafel kan krijgen voor het
plenaire debat, zoals ik net al toezegde.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen en vragen van de collega's. Ik vrees
dat het niet voor volgende week zal lukken, maar is het mogelijk om op
vrij korte termijn een beeld te krijgen van de uiteindelijke
lastenverzwaringen en de compensaties, en hoe die voor verschillende
onderdelen gaan uitpakken? Als we daar op korte termijn een beter
overzicht van krijgen, denk ik dat we ook weten wat de impact ervan
is.
Staatssecretaris Snel:
Volgens mij heb ik dat zojuist in precies die woorden toegezegd richting
de heer Omtzigt.
De voorzitter:
Ik stel voor dat de staatssecretaris zijn resterende antwoorden geeft en
dat wij even onze interrupties opsparen tot aan het eind van het blokje.
Anders komen we er niet doorheen. Gaat uw gang.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter. Ik ben gekomen bij de S&O-afdrachtvermindering. De heer
Bruins vroeg of ik vooruitlopend op de begrotingsbehandeling van EZK
alvast kon reageren op het voorstel. De werkelijkheid heeft ons
inmiddels ingehaald. Ik begreep dat uw motie gisteren aan bod is gekomen
tijdens de begrotingsbehandeling en dat de staatssecretaris van EZK
daarbij de beoordeling van de motie aan uw Kamer heeft overgelaten. Ook
gezien de discussie die we eerder hadden, kan ik niet anders dan daar
hetzelfde over denken.
De heer Snels vroeg ook nog of ik kon kijken naar de toegankelijkheid
van de S&O-afdrachtvermindering voor kleine bedrijven, met name op
het gebied van pps. Ja, is mijn antwoord. Ik ben bereid hiernaar te
kijken, samen met de staatssecretaris van EZK. Er komt namelijk nog een
kabinetsreactie op de lopende evaluatie hierover. Daar zal ik met haar
op terugkomen. In deze kabinetsreactie zullen wij ingaan op het
subsidie-instrumentarium dat het kabinet naast de
S&O-afdrachtsvermindering beschikbaar heeft om ook de pps'en tussen
het R&D-intensieve mkb en de publieke kennisinstellingen te
bevorderen. De S&O-afdrachtsvermindering wordt over het algemeen
overigens juist zeer goed gebruikt door kleine bedrijven, zeg ik er dan
toch maar bij.
Er was een discussie over de import van Duitse diesels. Zo heb ik het in
mijn schriftje maar samengevat. We hebben het dan niet over het
sjoemelen, maar gewoon over de uitstoot. De heren Omtzigt en Van
Weyenberg vroegen mij of ik kan voorkomen dat specifiek Duitse diesels
naar Nederland zouden komen om de Nederlandse milieuwensen teniet te
gaan doen; een soort invasion of the Duitse diesel snatchers. Zij
vroegen ook of het mogelijk is om de youngtimerregeling aan te passen en
het voor diesels onaantrekkelijk te maken om hiernaartoe te komen.
De angst die er leeft, is dat die auto's nu allemaal naar Nederland
worden uitgevoerd, omdat ze in Duitsland strenger worden. Ik heb
daarover contact opgenomen met de BOVAG om hier nog een keer naar te
kijken. Wij hadden namelijk een iets ander beeld. Zij zeggen dat de
import van gebruikte dieselauto's over het algemeen, en nog veel
specifieker op dit moment, niet aan het toenemen, maar juist aan het
afnemen is. Het is dus niet zo dat er een trend is die zich verhardt. De
trend juist lijkt niet meer bij deze diesels te liggen. Diesel is in
Nederland impopulair. Dat is ook logisch vanwege de relatief hoge bpm en
mrb die je in Nederland moet betalen ten opzichte van andere landen. Het
is wel zo dat er nog steeds veel parallelimport is, maar juist de
diesels doen het op dit moment in die stroom niet zo goed. Er is volgens
de BOVAG eigenlijk ook niet echt een reden om aan te nemen dat deze
auto's massaal naar Nederland zouden komen. Dat heeft er ook mee te
maken dat er in Duitsland plannen zijn voor een inruil- en slooppremie
voor dieselrijders. De verwachting is natuurlijk dat die regeling in
Duitsland effect zal hebben en daarmee de potentiële stroom naar
Nederland doet afnemen. Als er een verwachting is dat Duitse
dieselauto's de grens over gaan, is de verwachting van de BOVAG dat die
richting Oost-Europa zullen gaan en niet richting West-Europa. Dat maakt
het voor het milieu niet veel beter, maar de vraag of ze in Nederland
gaan rijden is daarmee misschien wel beantwoord.
Overigens is er in Europees verband niet alleen door Nederland eerder
aandacht gevraagd voor wat dit zou kunnen betekenen, maar logischerwijs
ook door Bulgarije, Polen en Slowakije. Zij zien deze stroom naar zich
toekomen. Ook Europees is daar al over gesproken. Al met al is
natuurlijk niet uit te sluiten dat er wel meer dieselauto's naar
Nederland en andere Europese landen worden geëxporteerd. Daarom wil ik
toezeggen dat ik samen met mijn collega van IenW de mogelijke instroom
ga monitoren. Nogmaals, die kan anders zijn dan wij nu verwachten. Dan
is het wel degelijk iets wat wij niet willen. We hebben daar gelukkig
bestaand instrumentarium voor, namelijk de mrb en de bpm. Die doen pijn.
Vraag dat maar aan de gemiddelde Nederlandse autobezitter. Nogmaals: we
verwachten het niet, maar wat je op zo'n moment zou kunnen doen is die
knop nog harder aanzetten.
Heel specifiek was de vraag of wij maatregelen dan mogen richten op
Duitse diesels. De Kamer zal begrijpen dat dat niet kan. Het vrije
verkeer van kapitaal en goederen leidt ertoe dat wij niet zomaar kunnen
zeggen dat specifiek Duitse diesels niet in Nederland mogen worden
ingevoerd. Dat geldt dan voor alle diesels. Ik denk eigenlijk dat de
Kamer dat wel weet.
Dan misschien even over de youngtimers. Dat staat hier een beetje naast,
maar het werd in één adem genoemd. De bijtelling voor youngtimers is
niet bedoeld als een budgettaire knop of beleidsknop. De bijtelling was
vooral een zaak waarmee wij probeerden de waardering van het
loonvoordeel van de auto van de zaak te vereenvoudigen. De
youngtimerregeling kan dus ook niet worden aangepast of zo worden
gemaakt dat die Duitse diesels er niet aankomen. Als een ondernemer een
auto wil rijden, kan hij dat nu ook al doen. Hij kan er kosten voor
maken en die aftrekken. De youngtimerregeling was vooral bedoeld om in
dat geval de administratieve lasten ervan, zowel voor de autobezitter
als voor de Belastingdienst, verder te vereenvoudigen. Het is geen
beleidsstap om de dieselimport te ontmoedigen.
Dan was er een vraag en een interessante berekening over leidingwater,
drinkwater. De heer Van Weyenberg had een mooie berekening waarbij zijn
vraag was: klopt het dat bij een gemiddeld gebruik van kraanwater als
drinkwater de btw-verhoging per persoon een stijging van 1,1 cent per
jaar betekent? Dit is een moeilijke vraag. We zijn de berekeningen nog
eens nagegaan en het antwoord is dat het eraan ligt in welke regio deze
vraag gesteld zou worden, want dat kan nog verschillen. Nou zou ik een
berekening kunnen maken van al deze regio's, maar dat hebben wij niet
gedaan. Wij hebben een gemiddelde genomen van al deze regio's —
misschien heeft u dat zelf ook gedaan — en gekeken naar het gebruik voor
drinkwater, koffie, thee, Cup-a-Soup en dergelijke. Wij komen dan uit op
een verhoging van — let wel: de burger zal hier echt pijn van voelen —
drie eurocent per jaar. Als ik dan bekijk wat een btw-verhoging voor
kraanwater zou betekenen en die ga vergelijken met wat een btw-verhoging
zou betekenen voor alle mensen die liever flesjeswater drinken dan
kraanwater, zit daar in btw-effect een factor duizend tussen. De
btw-verhoging voor iemand die hetzelfde kraanwaterverbruik uit een
plastic fles wil gebruiken, zal een duizendvoud zijn. De suggestie die
ik hier wil wegnemen, is dat wij het drinkwater uit de kraan
onaantrekkelijk maken — ik zeg dit ook richting meneer Stoffer — omdat
we de btw verhogen. Dit lijkt mij sterk, want als je het alternatieve
water wilt gebruiken ben je echt veel en veel meer kwijt. Het is nog
steeds een overzichtelijk bedrag, maar goed, als je dat vergelijkt, is
het wel wat. Daarnaast gaat het bij het gebruik van leidingwater niet
alleen om het drinken. Dat vind ik ook belangrijk om hier neer te
leggen.
Dat is het tweede punt van het verhaal dat ik hier wil vertellen. Het
leidingwater in Nederland is van ontzettend hoge kwaliteit. Het valt
niet rechtstreeks uit de hemel in ons kraantje in badkamer en toilet,
maar wordt gezuiverd. Hiervoor worden kosten gemaakt, niet alleen door
de waterschappen, die daarvoor een eigen kostenberekening hebben, maar
ook door het Rijk. De vraag was eigenlijk of ik hier de mogelijkheid zie
om de leidingwaterbelasting af te schaffen. Ik vind het heel belangrijk
om te beseffen dat — misschien is dat een deel van mijn opvoeding, omdat
wij thuis nog "wees wijs met water" te horen kregen — ook aan het
gebruik van water, zowel voor het drinken, het sproeien van de tuin, het
doortrekken van het toilet als het douchen et cetera, externe kosten
verbonden zijn. In het verlengde van het idee van het kabinet om aan
verbruik met negatieve effecten ook een prijs te hangen, vind ik de
belasting op leidingwater juist een hele goede belasting. Nogmaals, zij
is per saldo niet zo hoog dat zij het gebruik van water onmogelijk
maakt, maar het is een beetje een beprijzing en ik ben daar een groot
voorstander van. Richting de heer Stoffer zeg ik dat ik liever wel een
belasting op leidingwater heb dan niet.
Ik ga door met de vraag van de heer Bruins over de fiscale stimulans van
het durfkapitaal. Hij vroeg mij of ik niet samen met mijn collega van
EZK weer opnieuw kan komen tot het invoeren van een fiscale stimulans
voor durfkapitaal. Net zoals de heer Bruins wil ik alsnog benadrukken
dat het heel goed is voor het vestigingsklimaat om een actieve sector te
hebben die bezig is met durfkapitaal. In ons vestigingsklimaat zijn
start-ups belangrijk en worden ze steeds belangrijker. Daarvoor is
durfkapitaal nodig. Maar of we dit nou moeten vertalen tot een, als ik
het terug mag framen, "Ome Epporegeling"? Een Ome Epporegeling gaat er
wat mij betreft niet komen, net zo min als de regeling die de heer
Bruins mij voor de voeten gooide. Overigens hebben mijn voorganger en de
voorganger van mijn collega bij EZK al een durfkapitaalmaatregel
uitvoerig onderzocht, ook fiscaal. Dat is toen gedaan in de werkgroep
StartupDelta. Over dit onderzoek is destijds door de minister van EZK
aan de Kamer gerapporteerd. Een dergelijke regeling bleek zowel voor de
Belastingdienst als voor de RVO niet uitvoerbaar. Destijds is besloten
om het niet zo te doen, maar over te gaan tot een uitgaveregeling voor
businessangels op de begroting van EZK. Ik denk dat de conclusie van
destijds nu nog steeds past en dat het om die reden niet goed is om een
nieuwe fiscale regeling op te bouwen.
De heer Omtzigt vroeg waarom het niet goed mogelijk is om goed te keuren
dat de schenkbelasting die nu bij samenwoners wordt geheven in sommige
gevallen achterwege kan blijven. Ook vroeg hij of ik bereid ben om te
kijken wat er mogelijk is als er een samenlevingscontract is tussen
samenwoners. Het is een goed door mij begrepen wens dat er niet alleen
voor getrouwden maar ook voor samenwonenden duidelijkheid is op dit
punt. Overigens worden samenwonenden, als zij voldoen aan de vereisten
voor het zijn van fiscale partners, voor de schenkbelasting in veel
gevallen al wel op dezelfde wijze behandeld als gehuwden. Daar zit geen
verschil tussen. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat de
vermogensverhouding tussen samenwonenden vaak anders geregeld is dan
tussen gehuwden. Zo hebben ongehuwd samenwonenden niet in beginsel al
een gemeenschappelijk vermogen. Dat kunnen ze overigens wel regelen. Op
dit moment wordt gekeken of in het notarieel samenlevingscontract niet
al een soort wederkerig verplicht finaal verrekeningsbeding kan worden
opgenomen. Of dat er een vergelijkbare goedkeuring kan worden verleend
zoals die geldt binnen het huwelijk met een wederkerig verplicht finaal
verrekeningsbeding. Dat zou kunnen helpen om duidelijkheid te scheppen
bij het omgaan met de verdeling van vermogens. Dit is een onderwerp
waarover ik al een tijdje actief in overleg ben met een aantal
vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties, die het punt van de heer
Omtzigt ook al bij mij en bij mijn mensen hadden ondergebracht. Ik hoop
dat we hier uit gaan komen. Dat is ook mijn verwachting en we maken echt
wel meters. Ik zeg de Kamer toe dat ik de Kamer zo snel mogelijk een
mededeling zal doen over de uitkomst hiervan.
Voorzitter. Ik ben gekomen bij het einde van mijn eerste blokje. Ik zou
misschien nog antwoord kunnen geven op de vraag van de heer Mulder over
3 miljard, zodat ik het daarmee helemaal heb afgehecht. Volgens de
voorspelling van de Raad van State moet er op enig moment in de toekomst
3 miljard worden bezuinigd waardoor er gevolgen ontstaan voor het
houdbaarheidstekort. De heer Mulder vroeg of er negatieve gevolgen zijn
van het naar voren halen van het geld. De vermindering van het
overheidssaldo komt vooral door de hogere uitgaven. Het beleidspakket
van het regeerakkoord vermindert de houdbaarheid met 0,6 procentpunt
bbp. Het resterende houdbaarheidssaldo bedraagt dan -0,4% bbp, wat
inderdaad neerkomt op het houdbaarheidstekort van 3 miljard. Overigens
is dit geen nieuw punt van de Raad van State. Op 3 november 2017 had de
Raad van State dat al in de beoordeling van het regeerakkoord naar
buiten gebracht. Ik denk dat dat de 3 miljard is waar de heer Mulder
terecht op doelde. Dat is het houdbaarheidstekort wat het beleidspakket
geeft. Het ligt niet aan de lasten, maar vooral aan de uitgaven.
De voorzitter:
Ik kijk nog even naar de Kamer, want ik zag nog een paar vingers. Meneer
Omtzigt, is het nog actueel?
De heer Omtzigt (CDA):
Dat is nog actueel. Ik heb een vraag gesteld over de ontwikkeling van de
youngtimers. Is het aantal enorm toegenomen in de afgelopen vijf jaar?
Het antwoord hierop heb ik nog niet gezien. Dan heb ik een vraag gesteld
over de schenk- en erfbelasting, maar misschien komt het in een ander
blokje, hoewel me dat niet logischer lijkt. Hoe zit het met het aantal
bezwaarschriften dat we de afgelopen maanden hebben ontvangen naar
aanleiding van de zomercampagne? Verder ben ik benieuwd wanneer ik
antwoord krijg op de vraag over de ib — de ib zit ook in het
Belastingplan — en werkgevers die een gift willen doen voor studerende
kinderen.
Staatssecretaris Snel:
Ik ga even kijken of ik voor het laatste punt, de studiekosten, iets
langs heb zien komen. Dat komt later vandaag.
De heer Omtzigt (CDA):
Oké.
Staatssecretaris Snel:
Daar vraag ik nog even geduld voor.
Over de schenk- en erfbelasting heb ik in de schriftelijke set toegezegd
dat we dat inderdaad aan het onderzoeken zijn en dat ik zo spoedig
mogelijk … Nee, dat weet ik niet zeker. Volgens mij hoort in de
schriftelijke set een antwoord te zitten, want het is inderdaad een
belangrijk punt. Het gaat overigens niet alleen om schenken en erven,
maar ook om andere bezwaarprocedures. Dat wil ik graag daarin meenemen
om het met de Kamer te delen. In de loop van dit jaar of begin volgend
jaar neem ik dat in de reguliere rapportage mee. Dat punt is dus zeker
niet weg. Sterker nog, we hebben geprobeerd het te verbreden, want het
was een eerdere vraag. Ik kom daar echt op terug, want het is een
belangrijke constatering.
Dan de vraag of het aantal youngtimers toeneemt. Ik heb nu even de staat
niet helemaal paraat. In de loop van het debat kunnen we daar nog even
op terugkomen. Ik weet wel dat er veel gebruik is gemaakt van de
regeling. Niet omdat beleidsmatig is bedoeld dat mensen dit gingen doen,
maar het is natuurlijk prettig voor de ondernemer om daar gebruik van te
maken als hij minder administratieve lasten heeft. Dat is waar. We gaan
het nog even checken, maar ik verwacht dat we, sinds we de regeling
hebben, een toename zien van de regeling. Dan is het heel moeilijk wat
de counterfactual is. Stel dat we de regeling niet hadden gehad, zouden
er dan meer of minder zijn geweest? Nou ja, dat weet je nooit, want die
situatie hebben we niet. Ik denk persoonlijk dat het feit dat we het
makkelijker maken — los van het budgettaire want dat zal hetzelfde
blijven — wel een zekere aanzuigende werking heeft op de regeling.
De voorzitter:
Dan heeft mevrouw Lodders een vraag. Meneer Stoffer, heeft u daarna ook
nog een vraag? U slaat over.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik ben even benieuwd. De staatssecretaris ging net in op de vraag van
mijn collega Bruins over de fiscale stimulans en de Ome Eppo- of Ome
Mennoregeling. Ik weet niet of daarmee het blokje startups helemaal is
besproken. Of komt het nog terug bij het bedrijfsleven?
Staatssecretaris Snel:
Hier heb ik gisteren zeker antwoorden over langs zien komen. Ik ben er
niet zeker van of dat uiteindelijk besloten ligt in de schriftelijke set
of mondeling.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik wacht even tot het eind van de middag.
Staatssecretaris Snel:
Ik weet dat het er is, dus het gaat goed komen vandaag. Uw vraag was:
zit er iets aardigs in voor de start-ups en scale-ups. Ik weet het
antwoord nog wel en kan het meteen wel geven. Dat is: nou, zeker, als je
kijkt wat we met de Vpb doen. Veel start-ups en scale-ups zitten eerst
in de lage tarieven en die gaan nu in vergelijking met het buitenland
over hun gemaakte winst — dat doen ze niet altijd meteen maar op den
duur wel — veel minder belasting betalen. Ik kijk nog even naar de
precieze antwoorden, maar dit was de drift of it.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dan wacht ik uiteraard op dat antwoord. Ik had ook het voorbeeld van een
snelgroeiend bedrijf dat heel erg bezig was met de uitvoering van een
regeling, zo’n bonus equity-programma. Maar dat was zo complex, duur en
tijdrovend dat de ondernemer in de steek gelaten werd. Ik ga ervan uit
dat de staatssecretaris daarop terugkomt. Anders ben ik er eind van de
dag.
De voorzitter:
En dan nog Ome Eppo, collega Bruins.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Misschien is het voor de Handelingen goed om te memoreren dat ik het
dinsdag bij de EZK-behandeling de Tante Mona-regeling heb genoemd, zodat
de geschiedschrijvers het kunnen terugvinden wanneer ze proberen te
begrijpen waar deze discussie over ging. Dank u wel.
De voorzitter:
Wil de staatssecretaris daarop reageren?
Staatssecretaris Snel:
Ik dacht niet dat het een vraag was.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik had geen vraag, maar wilde alleen even memoreren dat het daar onder
een andere noemer tevoorschijn kwam in het debat. Maar daar hielp het
ook niet bij het verkooppraatje.
De voorzitter:
Uitstekend. Ik kijk op de klok. Zullen wij even een boterham eten en dan
om 12.30 uur terugkomen? Of we doen het blokje bedrijfsleven, dat kan
ook. Laten we gaan eten en om 12.30 uur terug zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vind even eten prima.
De voorzitter:
We gaan echt onze best doen om om 16.00 uur klaar te zijn, zo zeg ik
tegen de collega’s.
De vergadering wordt van 11.57 uur tot 12.30 uur geschorst.
De voorzitter:
Het merendeel van de collega's is binnen en daarom kan ik de vergadering
heropenen. Ik heb vanmorgen verzuimd te melden dat de heer Van Raan zich
heeft afgemeld voor vandaag. Dat doe ik bij dezen. Ik heb verschillende
collega’s horen zeggen dat zij prijs stellen op een voortvarende
behandeling en kort gehouden wensen te worden. Verschillende collega's,
niet allemaal meneer Omtzigt. Ik ga daar wel naar handelen. Wij kunnen
door naar het tweede blokje. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter, even ter geruststelling van u: het eerste blokje was ook aan
mijn kant het blokje waar het meeste tekst in zat. Ik zal proberen het
zo kort en bondig mogelijk te houden, waarbij ik hoop dat de helderheid
niet wordt aangetast.
Dit gaat over het wetsvoorstel Bedrijfsleven 2020. Dit had in het
verleden, zoals u weet, nog een andere naam, maar door de heroverweging
hebben we het wetsvoorstel omgedoopt tot Bedrijfsleven 2019. Er zijn een
aantal vragen over gesteld. Ik begin met een vraag van mevrouw Lodders,
hoewel zij er nog niet is.
Misschien moet ik dan beginnen met een andere vraag, een vraag van
mevrouw Leijten over het vestigingsklimaat. Zij vraagt waarom het zo
vaak alleen over bedrijven gaat. Er zijn zo veel andere dingen ook van
belang. Denk aan goede zorg, stabiel politiek klimaat, goede politieke
samenwerking tussen oppositie en coalitie, veiligheid, onderwijs. Dat is
een beetje een vrije vertaling, maar dit waren de onderwerpen die zij
noemde. Ik ben het hiermee volledig en van harte eens, want dat is
namelijk echt zo. Uit verschillende onderzoeken, al dan niet van het
planbureau, is naar voren gekomen dat, als je vraagt aan het
bedrijfsleven wanneer men overweegt om zijn bedrijf in Nederland neer te
zetten, fiscale en belastingregels totaal niet op de eerste plaats
komen. Het gaat veel meer om dingen als hoe is de scholing, hoe is de
bereikbaarheid, hoe werkt het nou. De fiscaliteit staat in veel van deze
internationale onderzoeken pas op nummer vijf of zes. Al die andere
dingen, waaronder de elementen die mevrouw Leijten noemde, staan op
nummer een. Ik vind dat dus heel belangrijk en zeg er tegelijkertijd bij
dat het kabinet er daarom zo fors in investeert: 6,5 miljard in deze
sector. Dat dient ook om deze andere dingen mogelijk te maken. Hiervoor
geldt dat het kabinet inzet op een en-enbenadering.
Dan kan ik meteen doorgaan met de vraag van mevrouw Lodders over het
aantrekken van de juiste mensen. Zij vroeg of ik een inventarisatie wil
maken hoe andere landen omgaan met de uitdaging om de juiste en goede
mensen voor hun bedrijven aan te trekken. Het gaat dan zowel om mensen
die uit het binnenland als om mensen die uit het buitenland komen. Dit
was meen ik naar aanleiding van de discussie die wij onder andere hadden
over de 30%-regeling, maar dat is natuurlijk niet het enige waar mensen
naar kijken als zij hier komen. Net als ik zojuist tegen mevrouw Leijten
heb gezegd, zeg ik nu ook tegen mevrouw Lodders dat zij helemaal gelijk
heeft dat het breder is dan dat. Er zijn heel veel factoren die daarop
inwerken. Het is niet zo makkelijk om deze factoren een twee drie met
elkaar te vergelijken. Toch gebeurt dat wel eens. Er was laatst een vrij
uitgebreid nieuwsbericht over een advieskantoor dat dat doet. Ik weet
dat wij ook met andere instellingen bezig zijn om dat in beeld te
brengen. Die dingen zullen nooit een op een vergelijkbaar zijn, maar het
geeft wel een goed beeld. Het geeft overigens het beeld dat Nederland
ongeveer in de middenmoot zit als het gaat om dit soort dingen. Dat was
een van de redenen voor het onderzoek en de aanpassing van de
30%-regeling van acht naar vijf jaar. Dat kwam voort uit een
internationaal onderzoek, waaruit bleek dat als wij op vijf jaar zouden
gaan zitten, wij eigenlijk meer richting midden zouden gaan dan richting
voorhoede. Dat wilden wij ook. Ik zal samen met de minister van EZK, die
eerstverantwoordelijke is voor het vestigingsklimaat, dit jaar nog een
uitgebreide brief naar de Kamer sturen over het vestigingsklimaat en het
bijbehorende acquisitiebeleid. Deze brief kan dan ook een mooie
aanleiding zijn om verder over dit onderwerp van gedachte te kunnen
wisselen met uw Kamer.
Dan kom ik bij vragen over de tariefsverlagingen in de
vennootschapsbelasting. De heer Snels, mevrouw Leijten, de heer Nijboer
en ook de heer Van Raan hebben vragen gesteld over de tariefsverlaging
in de vennootschapsbelasting. Zo vroeg de heer Snels bijvoorbeeld waarom
het noodzakelijk is om het Vpb-tarief nog verder naar beneden te
brengen, terwijl we al zo goed zaten. Dat verhaal is inmiddels wel
duidelijk volgens mij. Het kabinet wil echt dat Nederland aantrekkelijk
is, blijft en wordt als vestigingsland. Dat doen we overigens niet
alleen door de verlaging van tarieven, maar daar zit ook de investering
in onze publieke sector bij, de 6,5 miljard die ik noemde. Wij streven
ook naar het verder verbeteren van het investeringsklimaat voor
buitenlandse investeerders. Dat doen we niet alleen voor grote
bedrijven, maar ook voor het mkb en andere bedrijven die hier graag
actief zijn. En dat willen we niet alleen voor buitenlandse bedrijven
doen, maar ook voor Nederlandse bedrijven. Ook daarvan willen we graag
dat ze succesvol zijn en dat ze kunnen doorgroeien. Wij vinden het om
die reden dan ook belangrijk om de Vpb-tarieven te verlagen. Wat het
buitenland doet is dus niet het enige argument, het is ook voor de in
Nederland opererende ondernemers verstandig om niet al te hoge tarieven
te hebben.
Om te voorkomen dat het idee ontstaat dat alle tariefsverlagingen
cadeautjes zijn, zeg ik tegelijkertijd — ik heb het al eerder in het
debat gezegd — dat er grote grondslagverbredende maatregelen tegenover
staan. Dat is de lijn van het kabinet. Wij vinden het prettig om lage
tarieven te hebben met een brede grondslag, in plaats van hele hoge
tarieven met veel uitzonderingsmaatregelen. Dat maakt het eenvoudiger en
beter vergelijkbaar. Het maakt de keuzes voor bedrijven doorzichtiger.
Kortom: ik denk dat dit een belangrijke stap is om het stelsel robuuster
te maken en om belastingontwijking en grondslaguitholling tegen te gaan.
Tegelijkertijd zijn wij bezig met het gelijk behandelen van eigen en
vreemd vermogen. Ook dat is een onderdeel uit het regeerakkoord.
Wij zien de tariefsverlaging absoluut niet als een beloning voor
belastingontwijkers, maar juist als een beloning voor ondernemers. De
heren Snels en Van Raan dachten misschien dat het de bedoeling van het
kabinet was om de tarieven te verlagen voor ontwijkers. Nu is de kern
van belasting ontwijken vaak dat men niet betaalt. De verlaging van de
tarieven werkt juist voor de mensen die wél betalen. Maar goed, dat
hadden zij zelf vast ook bedacht.
Dan vroegen de heer Snels, mevrouw Leijten en de heer Nijboer specifiek
naar de race naar de bodem. Eigenlijk herkent het kabinet zich niet
helemaal in het beeld dat werd geschetst. Er is natuurlijk een
internationale trend waarneembaar dat landen voor een combinatie van
grondslagverbreding met tariefsverlaging kiezen, net als wij. Dat wil
niet zeggen dat er een race naar beneden is met betrekking tot de
effectieve tarieven. Het is een keuze voor minder toeters en bellen en
een lager tarief. Nogmaals: ik denk dat het een verstandige keuze is.
Wij kiezen daar ook voor.
Overigens, als het erom gaat dat Nederland zou hebben aangezet tot de
race naar de bodem, wil ik opmerken dat verschillende andere landen hun
winstbelastingtarief al hadden verlaagd of al plannen hadden
gepresenteerd om hun tarieven te verlagen. Ik wijs op een aantal landen
dat vaak wordt genoemd: Finland 20%, Zweden 20%, het VK komt komend jaar
op 17%, Ierland 12,5% en ga zo maar door. Het gaat dus niet alleen maar
om Hongarije en Bulgarije, landen in het Oosten, want die suggestie werd
gewekt, maar het gaat ook om landen in het Noorden en Westen die deze
strategie aanhangen. Nogmaals: ik denk niet dat wij een race naar de
bodem leiden, we lopen erachteraan en komen met onze belastingtarieven
ongeveer op het Europees gemiddelde terecht.
De voorzitter:
Maar daar komt u niet zomaar mee weg. Ik zie dat mevrouw Leijten en de
heer Snels vragen hebben. Eerst mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Er is natuurlijk wel een wereldwijde trend naar lagere tarieven. Dat zie
je in alle statistieken terug. Je ziet ook dat de bijdrage van bedrijven
aan het totaal van belastingen daalt, ook al zijn de winsten enorm
toegenomen. Dat de staatssecretaris zegt dat deze ontwikkeling niet
plaatsvindt, verbaast me. Hij zegt dat hij een grondslagverbreding doet
— je kunt dus minder belasting ontwijken – en dat hij daarmee de
belasting verlaagt. Dat is toch eigenlijk een cadeautje voor jarenlang
een loopje nemen met ons belastingstelsel?
Staatssecretaris Snel:
We moeten oppassen dat we niet belastingontwijking en belasting betalen
door elkaar halen. Ik ben het helemaal eens met mevrouw Leijten dat er
geen enkele vorm van beloning mag zijn voor bedrijven die proberen om
via structuren belasting te ontwijken. Over ontduiking hebben we het
sowieso niet. Maar hier ging het erom dat wij het zelf – niet alleen in
Nederland maar ook in andere landen — via allerlei knoppen in onze
wetgeving toestonden dat er allerlei belastingaftrek plaatsvond. Dat was
de keuze die in het verleden werd gemaakt. We hebben een hoog algemeen
tarief en daartegenover staan een hele hoop aftrekposten om het tarief
naar beneden te brengen. Dat is geen belastingontwijking, dat zijn
toegestane aftrekposten. Ik vind dat een onverstandig evenwicht. Ik
herken het nog uit het verleden. Het geeft een heel partieel beeld. Het
leidt er ook veel te veel toe dat bepaalde sectoren wel en andere geen
voordelen hadden. Ik heb liever dat er over het algemeen minder
uitzonderingen zijn. Het geld dat je daarmee overhoudt, werd niet
ontweken, maar dat waren gewoon de aftrekposten. Dat geld kan gebruikt
worden voor de tariefsverlaging. Op zich vind ik dat geen onverstandige
lijn.
Ik denk dat ik het volledig met mevrouw Leijten eens ben. We gaan geen
mensen belonen die belasting ontwijken. Integendeel. Ik hoop dat helder
is dat dit kabinet een behoorlijk stevige aanval aan het inzetten is op
bedrijven en personen die bezig zijn met belastingontwijking.
Mevrouw Leijten (SP):
Nou, dat zullen we zien. Tot nu toe heb ik er niets van gemerkt. Kijk
naar hoe Nederland dwarsligt bij bepaalde situaties, zoals de kluis op
zee, de cv/bv-structuur toch nog langer in de lucht te houden, ATAD-2
wordt dat. Ook zie ik hoe wij internationaal bekend staan als een
agressief belastingplanningsklimaat, ofwel een belastingparadijs, maar
we zullen zien of dat daadwerkelijk gaat gebeuren. Uiteindelijk zijn al
die aftrekposten óók gebruikt voor belastingontwijking. Dat weet de
staatssecretaris hartstikke goed. En dat zijn wel dezelfde bedrijven.
Dus die bedrijven krijgen een verlaging, omdat je zegt dat we over meer
winst belasting gaan heffen en ervoor zorgen dat ze niet minder kunnen
betalen. Ik vind dat nog steeds een hele rare volgorde.
Staatssecretaris Snel:
Ik denk dat ik zojuist heb uitgelegd waarom ik denk dat dat beeld niet
klopt. Misschien mag ik met een ander voorbeeld aangeven waarom dat
beeld niet helemaal juist is. Als je kijkt naar de
vennootschapsbelasting als percentage van de belastinginkomsten in een
land of als percentage van het bbp, het nationaal inkomen dus, dan zou
je moeten zien dat de Vpb enorm gedaald is. Als je even los van het
precieze tijdvak kijkt, ik denk dat je elk tijdvak kan gebruiken van de
laatste vijf, tien, vijftien, twintig, vijfentwintig jaar, dan zie je
dat het verrassend stabiel is. Het is in ieder geval niet zo dat het
aandeel van die bedrijven – ik noem het altijd een fair share, omdat je
dat deel van iedereen mag verwachten — is afgenomen. Die fair share is
de winstbelasting door bedrijven als totaalpercentage van alle inkomsten
die we als staat hebben, en ook als percentage van het nationaal
inkomen. Die presentatie van de cijfers heb ik eerder laten zien. Dat
bevestigt meer het beeld dat ik probeer neer te zetten dan het beeld dat
mevrouw Leijten neerzet. Dit gezegd hebbende, vind ik het belangrijk dat
wij bezig blijven met het aanpakken van belastingontwijkers. Daar hebben
we een gezamenlijke agenda. Het klopt natuurlijk dat je het nu nog niet
kunt zien, want de wetgeving start nu en in de komende jaren. Ik heb met
de Kamer afgesproken dat we het blijven monitoren. Natuurlijk wil ik
succesvol daarin zijn. Ik heb deze week in de brief over de
brievenbussen duidelijk gemaakt dat wij die stroom ongeveer in beeld
hebben. Dat gaat om 22 miljard dat door Nederland heen stroomt naar
belastingparadijzen of landen met een lager tarief. Wij zullen echt ons
best gaan doen om dat deel — dat is meer dan 20 miljard, dus niet weinig
— alvast aan te pakken.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik zal het wat meer politieke debat over de race naar de bodem en de
verhouding tussen lastenverlichting en de uitgaven in de publieke sector
bewaren voor het plenaire debat. De vraag die ik in eerste termijn had
gesteld, is bot gezegd: welk probleem wordt er eigenlijk opgelost?
Specifieker, beleidsmatiger en volgens artikel 3.1 van de
Comptabiliteitswet geformuleerd: wat is het doel, de doeltreffendheid en
de doelmatigheid van de voorstellen? Ik vind het toch merkwaardig dat
wij, na het niet laten doorgaan van de afschaffing van de
dividendbelasting, besluitvorming hebben over 1,4 of 1,9 miljard met een
nota van wijziging, waarbij nauwelijks beargumenteerd wordt welke
problemen we aan het oplossen zijn en waarom verlaging van de
Vpb-tarieven nodig is. De staatssecretaris zegt dat het vooral bedoeld
is voor het vestigingsklimaat, maar er zijn ook allerlei andere
knelpunten, zoals innovatie, investeringen in technologie en de Wiv.
Volgens mij wordt het niet volgens artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet
beargumenteerd.
Staatssecretaris Snel:
Dit lijkt een beetje een herhaling van zetten. We hebben deze discussie
net ook gehad. We begonnen met een maatregel en die wordt nu vervangen
door een andere maatregel. Die maatregel kostte eerst 1,4 en die werd
toen 1,9, en voor die 1,9 hebben we vervolgens weer een maatregel
genomen. Dat is het bekende verhaal dat nu een paar keer is langs
geweest. Dat bedrag was, aan de lastenkant, bedoeld voor het
vestigingsklimaat. In het nieuwe voorstel is dat bedrag ook bedoeld voor
het vestigingsklimaat, aan de lastenkant. Dat wij daar begrotingsregels
voor zouden hebben moeten aanpassen, is echt niet waar. Dit is precies
volgens de door ons afgesproken regels. We hadden een lastenverlichting
en die hebben we nog steeds. De aard van de maatregel is anders
geworden; daar ben ik het mee eens. Maar ook de Vpb-verlaging geldt als
een positief effect hebbend op het vestigingsklimaat. Sterker nog, zoals
ik heb aangegeven richting de heer Van Weyenberg heeft het
waarschijnlijk ook nog een positief effect op de werkgelegenheid. Voor
al diegenen die het misverstand over het vestigingsklimaat willen laten
bestaan zeg ik nog een keer: het vestigingsklimaat is niet alleen
bedoeld voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven, maar het kan ook
gericht zijn op het aantrekkelijk houden van ondernemen in Nederland.
Een verlaging van het lage Vpb-tarief is bijvoorbeeld een maatregel die
juist in die laatste categorie heel goed scoort.
De heer Snels (GroenLinks):
De staatssecretaris geeft een wat politiek antwoord, terwijl ik juist
het politieke debat hierover probeerde te vermijden. Stel dat er
besluitvorming zou komen over 1,4 of 1,9 miljard en daar zou wetgeving
voor komen. Dan zouden we volgens artikel 3.1 een uitgebreide memorie
van toelichting krijgen over het doel, de analyse, de knelpunten, de
doeltreffend van de verschillende maatregelen en de doelmatigheid
daarvan. Mijn bezwaar is dat dit nauwelijks is beargumenteerd in de
heroverweging, noch in de brief, noch in de nota van wijziging.
Staatssecretaris Snel:
Ook deze vraag is al gesteld, weliswaar niet in dit Belastingplan, maar
in de keren hiervoor dat we het hadden over het nieuwe pakket. Daarop
heb ik al een antwoord gegeven in een Kamerbrief. Dat antwoord heb ik nu
even niet bij me. Maar daarin ga ik precies in op de Comptabiliteitswet.
Ik wil nu dus weer verwijzen naar het antwoord dat ik daar eerder op heb
gegeven, want daar sta ik nog steeds achter.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Snel:
De heer Snels vroeg ook nog of ik bereid ben om de race naar de bodem —
die de heer Snels als een probleem ervaart — hoog op de Europese agenda
te zetten. Laten we wel zijn: we hebben in Europa al vrij langdurig
actieve discussies, in ieder geval vijftien jaar, over een minimumtarief
of over een stelsel van minimumbelastingen in Europa. In alle
eerlijkheid: ik denk niet dat die discussie heel snel zal zijn afgerond.
Ik denk ook niet dat het nog helpt als ik in Europa ga zeggen dat ik
daar nog eens graag over zou willen praten. Dat staat nog los van het
feit dat ik het als een ander probleem ervaar dan de heer Snels. Mijn
energie zit 'm er vooral in dat ik me wil richten op haalbare
oplossingen, zoals het bestrijden van belastingontwijking. Dat is ook in
het vorige antwoord richting mevrouw Leijten aangegeven. Wat we doen bij
ATAD 1 en bij ATAD 2 vind ik eigenlijk nuttiger. Het zit zelfs ook een
beetje in die hele discussie die we onlangs hadden over de digitale
belastingen. Dat zijn ideeën waar je het over kunt hebben. Daar kan iets
uitkomen en het kan lukken of niet lukken. Daar is het haalbaar. Om te
proberen de bakens te verzetten tot de vraag of we het moeten hebben
over een minimale Europese belasting op alles, vind ik een heel grote
stap vooruit, of eigenlijk achteruit. Dat is zo'n grote stap dat het op
dit moment geen haalbare kaart is. Daarom denk ik dat het niet veel zin
heeft om dat nu op een Europese agenda te zetten.
De heer Snels (GroenLinks):
Heel kort. Ik ben het erover eens dat we dat debat in Europa al twintig
of vijfentwintig jaar voeren. Maar het punt is nu juist dat we in
Europees verband die grondslag aan het aanpakken zijn. Die race naar de
bodem of die concurrentie op tarieven wordt vanzelf sterker en je zult
dus vanzelf een Europees debat krijgen over of dat nou zo verstandig is.
Dat zou de staatssecretaris toch met mij eens moeten zijn.
Staatssecretaris Snel:
Het is zeker een interessant debat, want je kan eigenlijk twee kanten op
redeneren. Stel: je vindt de race naar de bodem vervelend en je vindt
het ook onprettig dat er veel belastingconcurrentie plaatsvindt. En je
zou dan zeggen: zullen we in Europa, om het voor bedrijven makkelijker
te maken — dat argument wordt dan vaak gebruikt — gewoon één Europese
grondslag gebruiken. Dat zou dan wel zo makkelijk zijn, want dan kun je
het herverdelen. Maar ik denk dat wat andere mensen zeggen net zo waar
is: pas op als je dat wenst, want dan is het nog makkelijker om juist op
tarieven te gaan concurreren en dus de race naar de bodem aan te gaan.
Het verzoek om een Europese veralgemeniseerde grondslag leidt denk ik al
snel tot een volgende discussie, namelijk dat er verder op tarieven
geconcurreerd gaat worden. De vraag is of we dat belangrijk vinden. De
discussie als zodanig is interessant en goed. Maar ik denk niet dat we
hem hier vandaag helemaal uitgediscussieerd krijgen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Aansluitend op de vragen van collega Snels. De tariefconcurrentie bij de
vennootschapsbelasting is iets monsterlijks. Als het ene land de trap
afloopt, gaat het andere land nog harder de trap aflopen, zodat het als
eerste beneden is. Daar is de burger, als belastingbetaler, de klos van,
en bedrijven zijn daarbij de grote winnaar. Dat is redelijk asociaal. De
discussie speelt al tientallen jaren. In de negentiger jaren heb ik nog
met professor Grapperhaus, de vader van de huidige minister, voor de
Commissie een rapport uitgebracht over een minimumtarief. Dat was nog
met de veel hogere tarieven die we toen hadden. Ik ben het met de
staatssecretaris eens dat je nog meer tariefconcurrentie krijgt als je
de grondslag gaat harmoniseren. Dat willen we niet en dat wil de
staatssecretaris ook niet. Maar moet je dan niet op beide terreinen de
discussie beginnen? De btw-harmonisatie heeft in de zestiger jaren, in
mijn tijd, ook tien jaar geduurd; Nederland is als laatste in de trein
gestapt bij de harmonisatie van de omzetbelasting in Europa. Dat even
terzijde. Maar je moet op beide terreinen zorgen dat er een bodem wordt
gelegd in de totale afdracht van de vennootschapsbelasting. Anders wordt
het een steeds kleiner deel, los van tijdelijk stijgende winsten. Je
krijgt anders een steeds lager aandeel van de vennootschapsbelasting.
Dat moeten we niet willen en ik denk dat de meeste landen in Europa dat
niet willen.
De voorzitter:
Uw vraag is helder.
Staatssecretaris Snel:
Voor het eerste deel verwijs ik toch maar weer naar het antwoord dat ik
net gaf. Het onderdeel Vpb als percentage van de inkomsten die je hebt
als Rijk, of zelfs als percentage van het bbp, is door die concurrentie
niet minder geworden. De veronderstelling dat het daardoor minder is
geworden, is niet waar. Dat is niet wat wij constateren. Sterker nog:
als je door de afgelopen decennia heen kijkt, is het verrassend stabiel.
Dat beeld klopt dus niet helemaal. En het volgende punt is dan: stel dat
je een Europese belastinggrondslag zou willen, dan moet je ook een
minimumtarief hebben. Ik snap die gedachte heel goed, maar hij is ook
tricky — het woord "gevaarlijk" zal ik niet meer gebruiken — omdat een
klein land als Nederland uiteindelijk altijd beter een ander
belastingstelsel kan hebben dan een groot land. Dat heeft te maken met
de omvang van de interne markten en de toerekening van de markten. Daar
komt dus weer een heel verhaal achter. Het gaat veel te ver om het daar
nu over te hebben. We zullen het daar gegarandeerd in het komende jaar
bij de Ecofin-agenda's nog wel over hebben. Het is niet zo dat ik de
logica van de heer Van Rooijen niet snap. Ik denk alleen dat het niet
veel op gaat schieten als we vandaag gaan proberen dit uit te
discussiëren en tot één opinie te komen.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen, kort alstublieft.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Heel kort. Ierland is natuurlijk het grootste monster in dit geheel.
Toen zij toetraden, hebben ze permanente toestemming gekregen om een
zeer laag tarief te hebben. In de hele discussie over de digitaks is
Ierland nu de grootste dwarsligger. Want met die lage
vennootschapsbelasting en dergelijke willen zij ook die digitaks niet.
De discussie op dat front over een fatsoenlijke
vennootschapsbelastingheffing of een tijdelijke sales tax — want dat is
het eigenlijk — wordt juist ook door de Ieren tegengewerkt. Zij spelen
al vanaf het begin een heel dubieuze rol in de tarievenoorlog en Brussel
heeft daaraan meegewerkt. Het gaat van kwaad naar erger.
De voorzitter:
Waarvan akte. De staattssecretaris gaat door met zijn betoog.
Staatssecretaris Snel:
Ik heb nog twee onderwerpjes bij dit blokje. Allereerst de
belastingrente. Mevrouw Lodders vroeg of het klopt dat er voor de
verschillende regelingen ook verschillende belastingrentes worden
gehanteerd. Zij vraagt of deze regelingen dan niet meer in lijn kunnen
worden gebracht met de nieuwe regeling voor de inkomstenbelasting en de
erfbelasting en of ik kan toewerken naar één regeling. Voor alle
helderheid doe ik even een aanloopje: er is op dit moment maar één
regeling belastingrente. Maar binnen die regeling wordt onderscheid
gemaakt naar de verschillende belastingmiddelen waarvoor die regeling
geldt. Ik denk dat wij elkaar heel goed snappen. Maar voor het geval de
meeluisteraars denken: hè, er is toch maar één regeling? zeg ik: ja, er
is maar één regeling, maar daarin zijn er verschillende
belastingmiddelen opgenomen. Bij die verschillende belastingmiddelen
wordt aangesloten bij de wijze van heffing die daar specifiek voor
geldt. Soms gaat het om zogenaamde aanslagbelastingen. In andere
gevallen gaat het niet om aanslágbelastingen, maar om
aangíftebelastingen. De aanslagopleggingen krijg je op een heel andere
manier en dat heeft invloed op hoeveel er vervolgens betaald moet
worden. De belastingrente houdt daar rekening mee. Voor alle
aangiftebelastingen geldt nu al eenzelfde belastingrenteregime. Richting
mevrouw Lodders zeg ik toe dat het mijn streven is om dat, voor zover
mogelijk, ook te laten gelden binnen de belastingen die met een aanslag
worden geregeld. Binnen die regeling proberen we het dan nog meer die
kant op te harmoniseren, om maar eens een Europees woord te gebruiken.
Concreet ben ik dus aan het onderzoeken of, net als bijvoorbeeld voor de
door u genoemde inkomsten- en erfbelasting, ook voor de
vennootschapsbelasting kan gaan gelden dat het tijdig doen van aangifte
ook betekent dat er geen belastingrente in rekening wordt gebracht. Ik
denk dat u daarnaar op zoek bent. Ik ook. Volgend jaar hoop ik een
maatregel met die strekking aan uw Kamer te kunnen voorleggen. Ook dit
is dus een toezegging. Ik heb heel goed begrepen waar het om gaat. We
zijn ermee bezig. Technisch is het altijd wel weer wat ingewikkelder dan
we soms hopen, maar ik ben ermee bezig. Ik beloof u volgend jaar hierop
terug te komen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Kan de staatssecretaris aangeven wanneer ongeveer, zonder hem daar heel
erg …? Kan hij een kleine indicatie geven?
Staatssecretaris Snel:
Het is altijd het allergevaarlijkste dat we dan tegen … Ik zou dus bijna
zeggen: liever niet. Ik zal proberen het voor de zomer te doen. Ik snap
ook dat een datum handig is, maar soms weten we gewoon niet hoe dingen
gaan en waar we tegen aanlopen, maar het heeft mijn volle attentie. Ik
ben er echt mee bezig, omdat ik meevoel met de achterliggende gedachte.
Dan kan ik tevens even op een vraag ingaan die ik bij het eerste blokje
liet liggen, maar die goed aansluit bij het blokje bedrijfsleven en
vestigingsklimaat: de vraag of ik iets meer informatie kan geven over de
fiscale behandeling van de aandelenopties voor start-ups. Dit ging niet
over het algemene tarief, maar met name over die aandelenopties voor
start-ups. Ook hier ben ik het met mevrouw Lodders eens dat het
belangrijk is dat de snel groeiende bedrijven hun werknemers kunnen
verlonen zonder dat de fiscaliteit het nodeloos ingewikkeld gaat maken.
Er bestaat op dit moment een maatregel met versoepelde voorwaarden voor
het geven van aandelenopties aan medewerkers van innovatieve start-ups.
Uit gesprekken die ik met het veld heb gevoerd, blijkt dat deze
maatregel soms onvoldoende doeltreffend is voor sommige van deze
start-ups. Sommige zijn daar heel tevreden over, maar voor andere blijkt
die toch iets minder goed te werken. Dat vinden wij jammer. Daarom ben
ik samen met mijn collega, de staatssecretaris van EZK, aan het bekijken
of en hoe we de fiscale behandeling voor die gevallen van aandelenopties
als loon met betrekking tot de start-ups verder kunnen verbeteren en
aanscherpen. Mijn collega van EZK zal uw Kamer binnenkort ook over de
start-ups in den brede informeren. Dit thema speelde namelijk ook bij
haar. Daarbij komt dan ook het proces rondom de verkenningen naar de
fiscale behandeling van de aandelenopties aan de orde. De brief zal,
voor zover ik weet, aan het einde van dit jaar of misschien begin
volgend jaar aan uw Kamer worden verzonden, zei zij. Daarmee heb ik
hopelijk de vraag die nog onder het eerste blokje stond, ook
behandeld.
Ik ben aan het einde van het tweede blokje, voorzitter.
De voorzitter:
We worden er beter in. Een halfuur! Dat ging goed. Zijn er nog
nabranders bij dit blok? Ik kijk even naar de collega's.
Staatssecretaris Snel:
Het ging net zo goed!
De voorzitter:
Ik had het niet moeten vragen. Eerst meneer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Maar ik wil ook de politieke discussie verder plenair voeren, want die
race naar de bodem — dat is bekend — vinden wij helemaal niks. Wij
hebben wel wat vragen gesteld over de 200 miljoen die beschikbaar is
gesteld voor de lasten op arbeid. Het zou mij een lief ding waard zijn
als die gericht wordt op het aannemen van mensen die het minst
verdienen, want dan worden de baankansen voor hen het meest vergroot. De
staatssecretaris heeft daar schriftelijk op geantwoord en zegt eigenlijk
dat hij dit naar de polder gooit. Dat steun ik natuurlijk altijd, maar
ik zou het wel goed vinden als daar nadrukkelijk de vraag aan de orde
werd gesteld of die daaraan kan worden besteed. Ik heb zelf de afbouw
van het lage-inkomensvoordeel als voorbeeld genoemd, maar er zijn ook
wel andere bestedingsrichtingen te vinden. Ik vraag de staatssecretaris
om daar nog eens op te reageren.
Staatssecretaris Snel:
Volgens mij is de reactie op de vraag dat het klopt, want die 200
miljoen is nog niet ingevuld. Ik geloof dat er meteen vanuit
verschillende kanten wensen bij ons op tafel terecht zullen komen. Wij
hebben gezegd dat wij dit in overleg met de sector zelf willen gaan
bepalen. Soms zijn wij zo koppig dat we het meteen zelf maar bedenken,
maar in dit geval hebben wij gezegd: laten we het eens andersom doen en
kijken welke wensen er leven. Dat geldt overigens ook voor de 100
miljoen die meer specifiek voor het mkb was. Daar ben ik in de vragen op
teruggekomen. Ook daarvan hebben we gezegd: we willen het niet opleggen,
maar het in overleg doen. Ik ga ervan uit dat ook de opmerkingen van de
heer Nijboer in dat overleg en het vooroverleg aan de orde zullen
komen.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb toch een beetje het idee dat ik ... Ik moet zo vaak mijn vraag
herhalen dat ik bijna denk: hè, dat hadden we toch al 100 keer
gehad?
Er zijn tien heroverwegingen. Onderdeel daarvan is dat wetsvoorstel dat
we nu hebben gekregen, maar daar staan natuurlijk lang niet alle tien de
maatregelen in. Die 200 miljoen zit daar nog niet in, maar ook niet het
aanpassen van de subsidieschijven voor bedrijven als het gaat om
onderzoek. Ik heb gewoon gevraagd of de staatssecretaris per maatregel
kan aangeven of die gunstig is voor het vestigingsbeleid of niet. Nu
zegt hij in de beantwoording: die heb ik beantwoord bij het pakket Wet
bedrijfsleven 2019. Maar daar ging het alleen over die onderdelen uit
het pakket Wet bedrijfsleven. Ik zou nou zo graag gewoon horen welke van
de tien wel of niet … Ik snap bijvoorbeeld het aanpassen van de fiscale
eenheid of in ieder geval het daar eenmalig geld voor uittrekken. Ik
keur dat helemaal niet af, maar je ziet in de systematiek eigenlijk dat
het kabinet zelf meer doet met de verschuiving van die 1,9 miljard dan
die helemaal overmaken naar het bedrijfsleven. Daar zou ik gewoon graag
een overzicht van willen hebben. Ik heb er al een paar keer naar
gevraagd. De staatssecretaris zegt dat hij er al antwoord op heeft
gegeven, maar dat geldt niet voor alle tien de onderdelen. Ik vraag dus
toch nog een keer om het te doen. Het mag schriftelijk — geen enkel
probleem — als we het maar hebben voor de behandeling in de Kamer. Dat
lijkt mij heel mooi.
Staatssecretaris Snel:
Zo lijkt het net dat ik dat overzicht niet zou willen geven. Soms is het
alleen … Mijn gevoel is dat we die hele kant al in het debat over die
heroverwegingen langs hebben gehad. Vervolgens hebben we in het
wetsvoorstel aangegeven waarom wij maatregelen voorstellen. Dat hoort
ook zo. In de memorie van toelichting geef je aan waarom je iets wil.
Volgens mij hebben we dat heel netjes bij alle voorstellen gedaan. Om
daar weer een tabel van te maken door al die maatregelen te copy-pasten,
helpt volgens mij niet. Ik denk dat we het al verschillende keren gehad
hebben over al die maatregelen die we daar nemen, dus ook over de
vennootschapsbelastingverlaging. Ook hebben we het gehad over de fiscale
eenheid. Er was echt een probleem met de terugwerkendekrachtmaatregel en
het gebroken boekjaar. We hebben alles proberen op te lossen. Het is ook
duidelijk dat de 30%-regeling van belang is voor het vestigingsklimaat.
Ik heb daarnet aangegeven dat sommige maatregelen niet alleen bedoeld
zijn voor het vestigingsklimaat voor buitenlandse bedrijven en voor het
naar Nederland halen daarvan, maar ook voor de verbetering van het
vestigingsklimaat in Nederland, voor de al zittende bedrijven. Dat hoort
daar ook bij. Mijn gevoel is oprecht dat ik eigenlijk van al deze
maatregelen al een aantal keer heb aangegeven waarom ik denk dat ze
helpen. Nogmaals, daar zit dan de "slash" tussen. U noemt dat dan bij
wijze van spreken "de cadeaus". Pas echter wel op, want tegenover al die
maatregelen … Het was eerst 1,4, maar toen hebben we de lasten verzwaard
naar 1,9 omdat de maatregel dat met zich meebracht. Vervolgens zijn we
weer naar nul gegaan. Dat is dus die 1,9 miljard die je dan per saldo
aan lastenverlichting geeft. Daar stonden van begin af aan
grondslagverbreding en lastenverzwarende maatregelen tegenover. Al deze
maatregelen hebben dus al vanaf het begin een tegendekking gehad. Er is
dus niet opeens meer naartoe gegaan door de aanpassing van dat pakket.
Je kunt hooguit zeggen dat het samenstellingseffect van het pakket per
saldo gunstiger is voor het in Nederland aanwezige bedrijfsleven.
Mevrouw Leijten (SP):
De staatssecretaris maakt het wat mij betreft veel complexer dan hij
wil. "Er wordt niet voor 4 miljard aan belastingontwijkende maatregelen
voorgesteld voor het bedrijfsleven door dit kabinet". Dat is je reinste
flauwekul. Dat is de verlaging van de Vpb die wordt gegeven wel, maar
goed. Ik vroeg gewoon naar dat overzicht, want het debat over de
heroverweging ging toch echt vooral over wat er nou is gebeurd met de
dividendbelasting. Daar bent u zelf bij geweest, al was voornamelijk de
minister-president aan het woord. In het debat hier gaat u wat mij
betreft echt wel even alles langslopen. We hebben hier onderling ook het
debat gehad over de vraag of de begrotingsregels daar nu onder vallen,
ja of nee …
De voorzitter:
Uw vraag is helder. U vraagt de staatssecretaris of hij zo'n overzicht
kan geven.
Staatssecretaris Snel:
Dat zal ik dan doen. Ik bedoelde met mijn antwoord te zeggen dat ik alle
tien de maatregelen in de brief die ik 15 oktober jongstleden heb
gestuurd, vrij uitgebreid heb toegelicht. Ik wil ze nog weleens
langslopen, want dan kan ik uitleg geven. Volgens mij zit bij u nog de
vraag waarom …
Mevrouw Leijten (SP):
Ik begrijp de maatregelen. Ik hoef het er niet mee eens te zijn, maar ik
begrijp ze. Ik wil de redenering horen waarom dat "vestigingsklimaat" is
of "hier blijven".
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, we gaan niet heen en weer praten. De staatssecretaris
zorgt dat u óf die brief nog een keer krijgt, óf dat hij het op een
andere manier nog even opschrijft voor het debat.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter, ik wil er echt voor oppassen dat we diezelfde brief nog een
keer gaan schrijven. Als ik het goed begrijp is de vraag waarom het te
maken heeft met het vestigingsklimaat. Dat is blijkbaar het element.
Laat ik dan met een kort woord of één zinnetje van alle tien uitleggen
waarom ik denk dat het goed is. Dat doe ik dan nu, live. Het een gaat
het Vpb-tarief verlagen; ik denk dat we met z'n allen het erover eens
zijn dat het prettig is voor het bedrijfsleven wat we ondernemen. Het
verlagen van het verlaagd tarief van de Vpb naar 15% is prettig voor
iedereen die in Nederland wil ondernemen en een winst heeft van minder
dan twee ton. Voor de verlaging van de werkgeverslasten op arbeid is ook
200 miljoen ingeboekt. Dat is per definitie gunstig voor het
vestigingsklimaat, omdat daardoor de inhuur van arbeid goedkoper wordt.
Dat zal over het algemeen ook als prettig gezien worden als u het aan
werkgevers zou vragen. Dan hebben we het overgangsrecht over de
afschrijving op gebouwen in de Vpb, wat vooral voor het mkb geldt. Dit
is een tegemoetkoming in een maatregel waarvan de mkb'ers maar ook
anderen zeiden: een bedrijfsgebouw konden we vroeger altijd afschrijven
tot de helft van de WOZ-waarde. Dat kan nu niet meer, want we moeten nu
op de WOZ-waarde blijven. Dit wordt in één keer gedaan. Voor alle mensen
die een investeringsbeslissing wilden nemen en rekening hielden met een
ander afschrijvingstarief, geldt de komende drie jaar als een
overgangsperiode. Dat zal goed bij ze vallen.
Dan hebben we de 30%-regeling, dit is nummer zes, en ik dat het helder
is waarom die ook te maken heeft met het vestigingsklimaat. Dan hebben
we de intensivering van de S&O-afdrachtvermindering; we hebben het
hier eerder over gehad. Die gaat met name over innovatieve bedrijven die
zich in Nederland willen vestigen en die de innovatieregelingen en
R&D-regelingen in het land vergelijken. De intensivering hiervan
leidt ook tot een verbetering van het vestigingsklimaat. Dan hebben we
een kleine overgangsregeling voor de dga's, de kleinondernemer, de
mkb'er die in Nederland onderneemt en die vindt dat de
rekeningcourantmaatregel heel hard binnenviel. Ook daarvoor hebben we
een overgangsmaatregel genomen die het volgens mij prettig voor ze
maakt. Ten slotte zitten we met de fiscale eenheid en de minimumprijs
voor de elektriciteitsopwekking. De CO2-minimumprijs is van
wezenlijk belang voor de kosten die bedrijven in Nederland maken als we
bezig zijn met het uitstoten van CO2, om het maar eens
oneerbiedig te zeggen. Dat gaat helaas wel bij veel productieprocessen
samen. Ook daarvan geldt dat die prima in dit pakket hoort. Ook de
maatregel voor de fiscale eenheid is een overgangsmaatregel, omdat
bedrijven opeens te maken kregen met een maatregel naar aanleiding van
een uitspraak van het Hof van Justitie met terugwerkende kracht. Die
terugwerkende kracht hebben wij eenmalig incidenteel beperkt. Ik denk
dat ook daarvoor geldt dat die gezien wordt als prettig voor de
bedrijven die zich hier vestigen. Daarmee heb ik hopelijk alle tien
onderdelen nog een keer toegelicht.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, mag ik zachtjes suggereren dat u dit meeneemt naar het
plenaire debat? Het wordt anders onbegrijpelijk door alle opsommingen,
ook voor de mensen die meeluisteren.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik zal geen opsomming maken, maar ik wil alleen gezegd hebben dat de
afschaffing van de dividendbelasting als doel had om bedrijven uit
Groot-Brittannië hiernaartoe te halen of hen hier te houden als ze
anders naar Groot-Brittannië zouden gaan. Nu gaat het over heel veel
meer. De maatregel voor mkb'ers met vastgoed vind ik een prima
maatregel, maar dat is echt wel iets anders dan de onderbouwing die werd
gegeven bij de dividendbelasting en dat doel.
De voorzitter:
Helder. De heer Mulder.
Staatssecretaris Snel:
Daar ben ik het ook volledig mee eens. Dat heb ik ook de hele tijd
gezegd. Dat is een andere maatregel.
De voorzitter:
Ik rond deze vraag hiermee af. Meneer Mulder?
De heer Edgar Mulder (PVV):
Nummer zes of zeven ging wat snel, de S&O. Hoorde ik u nu zeggen dat
die voornamelijk bestemd is voor het vestigingsklimaat? Voor bedrijven
die nu naar Nederland komen?
Staatssecretaris Snel:
Zoals de Vpb is het een generieke maatregel voor iedereen die in
Nederland innovatief bezig is. Zij zullen zien dat ze aan het einde een
lagere belastingrekening overhouden. Dat vinden wij belangrijk, want wij
willen graag innovatieve bedrijven naar Nederland halen. Ook innovatieve
bedrijven die al in Nederland zitten, zullen lager belast worden. Voor
deze maatregel geldt dus niet per se alleen de overweging van buiten
naar binnen — we moeten iemand die in een ander land zit, naar Nederland
halen — maar het geldt ook voor de activiteiten van onze huidige
mkb'ers.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dank.
De voorzitter:
We gaan snel door naar het blokje vergroening.
Staatssecretaris Snel:
Fiscale vergroening is een van mijn favoriete onderdelen. Hierover is
een aantal vragen gesteld. Misschien eerst even de algemene. De heer
Nijboer gaf aan dat het volgens hem duidelijk is dat de mensen meer
moeten betalen en dat de laagste inkomens er het meest op achteruitgaan.
Zijn zij nu degenen die de verduurzaming moeten betalen? Moeten anderen
dat dan niet ook doen? Gaat dit wel gebeuren en erkent de
staatssecretaris dat als we verder gaan vergroenen zoals het kabinet dat
wil, er nog een behoorlijke rekening voor ondernemers aankomt die niet
gecompenseerd wordt? Een heel kort antwoord is nee, maar dat zou flauw
zijn met gesloten vragen. Laat ik vooropstellen dat het kabinet heeft
aangegeven — dat is een belangrijk verhaal hierachter, natuurlijk — dat
de transitie voor iedereen in Nederland haalbaar en betaalbaar moet
zijn. Dat geldt voor een huishouden, voor iedere Nederlander, maar
natuurlijk ook voor het bedrijfsleven. Wij proberen de vergroening niet
als een soort donderwolk van bovenaf over iedereen neer te leggen. Wij
willen echt gerichte maatregelen vinden voor zowel huishoudens als voor
het bedrijfsleven zodanig dat ze handelingsperspectief hebben. Dat is
een belangrijk woord. Mijn eigen ervaring bij vergroening is dat het
effectiever is op het moment dat er een handelingsperspectief wordt
geboden in plaats van het alleen maar bestraffen van bestaand gedrag.
Dat is precies waarmee wij bezig zijn. Het kabinet heeft duidelijk
gemaakt dat het de transitie naar een koolstofarme maatschappij niet
volledig zal kunnen betalen en dus een bijdrage zal vragen van de
maatschappij, ook van het bedrijfsleven. Voor ondernemers moet ook
blijven gelden dat de rekening haalbaar en betaalbaar is. Wij zijn
overigens nu, zoals u allen weet, in onderhandeling over een
klimaatakkoord. Het fluitje van de tweede helft heeft geklonken. We
hebben een eerste reactie gegeven op de plannen en de tafels zijn nu
verder aan het kijken hoe we dit in maatregelen kunnen fietsen. We
hebben de klimaattafels vooral nog een keer op het hart gedrukt om te
blijven denken aan de kostenreductie om het proces dat ik net beschreef
ook mogelijk te maken. Het Planbureau voor de Leefomgeving en het
Centraal Planbureau hebben aangegeven nog geen conclusie te kunnen
trekken met betrekking tot de lastenverdeling en de inkomsteneffecten
voor huishoudens en bedrijfsleven. De stelling van de heer Nijboer dat
het vooral "zal leiden tot" wordt door deze bureaus niet onderschreven.
De effecten van de eindvoorstellen zullen bij doorrekening duidelijk
worden. Ik vind het zwaarwegend in ons eindoordeel of het inderdaad zo
is dat zowel voor het bedrijfsleven als voor de burger de
haalbaarheidskaart gespeeld kan blijven worden. Kortom, is er
handelingsperspectief?
Dan ga ik naar de vliegbelasting, tenzij hier nog op gereageerd wordt.
Deze staat niet in dit wetsvoorstel, maar hierover zijn toch twee of
drie vragen gesteld door de heer Van Weyenberg. Kan het wel op tijd
gebeuren als we ons aan het regeerakkoord willen houden? Dat hoop ik
wel, is het antwoord. We sturen daar echt op aan. Het kabinet is van
plan om begin volgend jaar een wetsvoorstel voor een nationale belasting
op luchtvaart aan de Kamer aan te bieden, waarbij het continu zal zeggen
dat als er een Europese variant gevonden kan worden, zoals in het
regeerakkoord staat, die altijd voorrang heeft. Wij denken namelijk dat
het effectiever is als je dit met z'n allen doet. U kent mijn verhaal
dat ik bij de Commissie en een aantal lidstaten heb verteld, waarover de
Commissie zegt: het is een prachtig verhaal, maar wij zitten in ons
laatste halfjaar en misschien is het iets voor een volgende Commissie.
Ik heb inmiddels richting de heer Omtzigt toegezegd — ik zeg dit nog een
keer — dat het een goed idee is om dit misschien nog wat actiever onder
de aandacht te brengen van de nieuwe Commissie door het organiseren van
een Europese conferentie. Ik zeg dat hier nog maar een keer, want hij
vroeg er een tweede keer naar. Ik vind dit echt een goed idee en dat
gaan we doen. Maar om er zeker van te zijn dat het gebeurt, moet ik, als
dit niet op tijd tot wetgeving leidt, wetgeving gaan voorbereiden. Dat
is niet op de lange duur, want als we iets in 2021 willen laten werken,
moeten we voor 2020 aan onze uitvoerders hebben kunnen uitleggen wat we
willen. Dit betekent dat we komend jaar de wetgeving moeten afronden. Ik
vind het belangrijk om het hele proces tot aan de wetgeving goed te
doorlopen; we hebben hier natuurlijk al een internetconsultatie op
gedaan. Ja, we zijn er hard mee bezig. Definitieve keuzes over hoe en
wat moeten nog worden gemaakt en in wetgeving omgezet. Ik wil het liefst
in het voorjaar al een wetsvoorstel bij de Kamer hebben liggen, zodat we
weten hoe we ermee verder kunnen.
De voorzitter:
Ik zag de heer Nijboer en … Ja, eerst maar meneer Van Weyenberg; dat is
inderdaad handiger.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat is helder. Die wet komt dus in het voorjaar zodat we hem gedurende
het komende jaar kunnen behandelen. Zegt de staatssecretaris dat hij, en
misschien ook collega's in het kader van het milieu, parallel aan die
wet ook blijft pleiten voor echte Europese btw-afspraken op tickets?
Zorgt hij ervoor dat die wet er ligt en kan worden behandeld, zodat hij
op die datum uit het regeerakkoord altijd iets heeft, is het niet vanuit
Europa dan vanuit eigen land? Is dit de tweede route, naast de weg die
wordt bewandeld van een internationaal debat over kerosine, waarover
collega Paternotte een vraag aan de minister van Infrastructuur en
Waterstaat heeft gesteld? Zijn dit de twee routes: kerosine via het
verdrag van Montreal en btw in Europa via het kabinet?
Staatssecretaris Snel:
Ik twijfel even of dit geregeld is in het verdrag van Montreal of in het
verdrag van Chicago. Volgens mij is het Chicago.
De heer Van Weyenberg (D66):
Het is Chicago. Ik versprak mij, sorry.
Staatssecretaris Snel:
Dat klopt. Het is een bekende discussie, waarmee ik overigens al in het
verleden te maken had, toen ik nog ambtenaar was. Het is ook een vrij
ingewikkelde discussie, omdat ook niet-Europese landen het verdrag
hebben getekend. Die voelen hier vaak heel weinig voor. Het
belangrijkste is dat wij hier in Nederland constateren — en gelukkig
hebben veel landen dat al eerder gedaan — dat het merkwaardig is dat je,
als je in een vliegtuig stapt, geen btw en accijns over de kerosine
betaalt en op geen enkele andere manier betaalt. Wij vinden dat daar een
einde aan moet komen. Het beeld dat wellicht bestaat dat Nederland
hierin voorop gaat lopen en dat dit gevaarlijk is voor de
concurrentiepositie, wordt door mij en het kabinet niet herkend. Kijkend
naar het Europese plaatje, zien wij dat wij allang niet meer tot de
kopgroep behoren — jammer genoeg, vind ik — maar tot de middenmoot.
Bijna alle landen om ons heen, België daargelaten, hebben al een
vliegbelasting en vaak ook een stevige, zoals Engeland. Ik vind het de
moeite waard om te bekijken of wij dat in Europa, als wij dat toch
allemaal willen, gezamenlijk kunnen doen. Daar was de door de heer
Omtzigt genoemde conferentie ook voor bedoeld. Dat maakt het ook voor de
maatschappijen makkelijk om één grondslag te hebben.
Tegelijkertijd wil ik ook gewoon eerlijk zijn over het
verwachtingsmanagement dat hoort bij dit soort onderhandelingen over een
Europees stelsel van belastingen, zonder dat het een Europese belasting
wordt. De heer Mulder zegt: ho, ho, het is allemaal mooi en aardig, maar
in feite is het helemaal niet mooi en aardig, en in ieder geval willen
wij het niet Europees. Het mag duidelijk zijn dat dit niet de bedoeling
is. Wij willen hier geen Europese grondslag. Maar als wij allemaal
willen dat de uitstoot vermindert en dat de carriers goedkopere,
zuinigere en stillere vliegtuigen gaan maken, dan willen wij dat
aanjagen. Dat doen wij door deze belasting. Dat is ook overigens precies
de reden om in het regeerakkoord op te nemen dat als de Europese
belasting niet tijdig geregeld is, wij dan als eerste gaan kijken naar
een heffing die rekening houdt met uitstoot en geluid. Daar hebben de
mensen, de omgeving en het milieu last van. Dat is precies de zoektocht
die ik nu aan het doen ben: kunnen wij een grondslag vinden om een
heffing op te leggen? Het antwoord daarop, een beetje vooruitlopend op
de wetgeving, is: ja, dat kunnen wij. Dat gaan wij zo snel mogelijk
doen.
De voorzitter:
Meneer Van Rooijen. In vraagvorm alstublieft.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Zou het de voorkeur hebben om vliegtuigen te belasten in plaats van de
passagiers die erin zitten? Dat kunnen 5 of 100 passagiers zijn, maar de
uitstoot wordt berekend per vliegtuig. Daarbij wordt geen rekening
gehouden met het aantal mensen dat in het vliegtuig zit.
Staatssecretaris Snel:
Dat is precies de volgorde die in het regeerakkoord is aangegeven. In
feite wordt in het regeerakkoord gezegd dat wij eerst moeten kijken per
vliegtuig. Stel dat je als omwonende van Schiphol last hebt van het
geluid of de uitstoot, moet het dan uitmaken of er kastdeuren, vogels of
mensen in het vliegtuig vervoerd worden? Nee, het vliegtuig maakt lawaai
en heeft uitstoot. Wij zeggen: het is logisch om op elk vertrekkend
vliegtuig een belasting te heffen, want daar is de hinder van afkomstig.
Dat is niveau drie van ons regeerakkoord. Stel dat het niet lukt om dat
te doen. Ik denk dat het gaat lukken, maar laten dan toch ten minste een
tickettaks invoeren. Het nadeel van een tickettaks is echter dat je
alleen de mensen die uit Nederland vertrekken laat betalen. Als je dus
een kist met varkens de lucht in stuurt, zou je niet hoeven te betalen,
maar dat zou wel moeten als er mensen in dat vliegtuig zitten. Dat heb
ik altijd raar gevonden. Ik ben het dus heel erg met de heer Van Rooijen
eens dat de logische weg is om te zoeken naar het belasten van zaken
waar wij last van hebben. Dat zijn geluidoverlast, vervuiling en
uitstoot. Ik denk dat wij het op dit punt eens zijn.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Denkt de staatssecretaris dat er een realistische kans is dat de
eerstgenoemde variant bereikt wordt? Of vreest hij dat in Europa hooguit
de derde variant bereikt wordt?
Staatssecretaris Snel:
Op dit moment hebben alle Europese landen hun eigen systeem. Veel zitten
wel op variant drie, maar bijvoorbeeld luchthavens, waaronder Schiphol,
zijn op dit moment juist bezig om te kijken of zij die heffing niet
kunnen baseren op uitstoot en geluid. Dat is ook logisch, want dat is
waar mensen last van hebben. Zij hebben last van de milieuvervuiling die
ermee gepaard gaat en ook van de geluidsoverlast. Ik denk dus dat dit
wel gaat veranderen. Dat is in ieder geval waarop wij gaan inzetten. Dat
is wat wij willen.
Overigens zou er nog een voordeel zijn als Nederland een heffing zou
hebben op basis van geluids- en NOx-uitstoot terwijl andere
landen een dergelijke heffing niet zouden hebben. Als je dan als carrier
mag kiezen waar je je schoonste vloot laat landen, dan doe je dat in
Nederland en niet in de landen om ons heen. Dat is per saldo precies
hetgeen wij willen bereiken. Het is druk genoeg op Schiphol, dus als er
dan toch vliegtuigen moeten landen en vertrekken, dan in ieder geval de
meest moderne en minst uitstotende vloot. Dat is een belangrijk
onderdeel van de strategie die wij hebben.
De voorzitter:
Ik kijk naar de heer Nijboer, die nog even terug wil naar het vorige
onderwerp, begrijp ik.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik vind dat de staatssecretaris heel makkelijk heenstapt over de kosten
van het neerslaan van de verduurzaming op mensen en bedrijven. Het
kleine voorbeeld is de kortingsregeling bij de energiebelasting. De
staatssecretaris zegt dat hij die verlaagt omdat daar het grootste
inkomenseffect voor de laagste inkomens zit. Dat compenseren wij in het
algemene beeld, maar dat is nergens meer terug te vinden. Dit is maar
een heel klein voorbeeld van wat er komen gaat. Als dit de voorbode is
van de wijze waarop het kabinet omgaat met de verduurzaming, dan gaat
het helemaal mis. Dan draaien de laagste inkomens op voor de rekening en
betalen de bedrijven te weinig.
Staatssecretaris Snel:
Dit is een voorbeeld waarvan ik vermoed dat de heer Nijboer zou willen
dat hij het niet had gebruikt. Anders snap ik het niet helemaal. Wij
hebben voor deze compensatie een expliciete regeling getroffen. Als wij
voor iedereen de belastingvermindering minder zouden verlagen,
profiteren ook de hogere inkomens daarvan. Het kabinet koos juist niet
voor die maatregel omdat die tot een zeer ongerichte inkomensaanvulling
leidde. Wij hebben gekozen voor een veel gerichtere invulling. Ik neem
overigens aan dat de heer Nijboer het met mij eens is dat het verstandig
is om het geld dat je hebt gericht in te zetten, als het de bedoeling is
om een koopkrachtreparatie te doen. Om exact die reden hebben wij niet
gekozen voor het voorbeeld dat de heer Nijboer noemt, maar voor een
maatregel die zich meer op de onderkant richt.
De heer Nijboer (PvdA):
Er wordt verwezen naar het algemene inkomensbeeld. Gezegd wordt: die 200
miljoen hebben wij nu in die regeling gestopt en zo bereiken wij ze
beter. Dan had ik verwacht dat de laagste inkomens er het meest op
vooruit zouden gaan. Maar dat is nu precies wat niet gebeurt. De hoogste
inkomens gaan er het meest op vooruit, de laagste inkomens het minste;
die gaan er alleen iets op vooruit door de economische groei. Het slaat
het hardste neer bij de laagste inkomens. Als de staatssecretaris dit
dus wil waarmaken, dan moet dat ook het eindbeeld zijn. Maar dat is niet
het geval in het hele compenserende pakket, dat zogenaamd effectiever
zou zijn.
Staatssecretaris Snel:
We moeten hier een onderdeel van deze vraag scheiden van het grotere
geheel. Het grotere geheel kan het hebben, maar in het kader van de
specifieke koopkrachtreparatie die nodig was om onze maatregelen aan de
onderkant niet te veel pijn te laten veroorzaken, is ons voorstel
geweest om een maatregel te nemen die 200 miljoen kost. Daarmee hebben
wij nog 200 miljoen voor het algemene koopkrachtbeeld over. Het voorstel
van de heer Nijboer is om die 400 miljoen voor hetzelfde uit te geven.
Wij hebben gezegd dat dit geen effectief gericht beleid is; het geld dat
wij overhouden, herverdelen wij liever over alle inkomens. Wat wij als
kabinet deden, was per saldo gunstiger voor de onderkant dan de
suggestie die de heer Nijboer doet. Ik wil dit toch even rechtzetten,
want op dit punt mag geen verkeerd beeld ontstaan.
De heer Nijboer (PvdA):
Al met al gaan de laagste inkomens meer betalen voor hun
energierekening, ook ten opzichte van hun inkomen. Dat lijkt mij geen
rechtvaardig voorstel.
De voorzitter:
Ik denk dat we deze punten al hebben gewisseld. Ik vraag de
staatssecretaris of hij kan doorgaan met zijn beantwoording.
Staatssecretaris Snel:
Ik zal doorgaan. Ik kom dan bij de autobelasting. De heer Snels vroeg of
wij met de autobelasting op de langere termijn niet een probleem zouden
kunnen krijgen. Logischerwijs geven wij nu fiscale subsidies aan auto's
die minder uitstoot hebben, zoals elektrische auto's. Die hebben een
minder hoge bijtelling. De heer Snels merkte op dat als straks een
steeds groter deel van de vloot elektrisch is, de accijnsinkomsten naar
beneden zullen gaan en de belastinguitgaven omhoog. Hij vindt dit geen
goed nieuws voor de overheidsfinanciën. Dat klopt helemaal, zeg ik tegen
hem, maar dat gebeurt alleen als je niets zou doen en met je ogen dicht
zou blijven sturen naar de toekomst. Wij zullen dus onze ogen open
moeten houden en deze derving, die wij nu al zien optreden, moeten
meewegen bij alle varianten waar wij nu aan werken in het kader van het
klimaatakkoord. Dat is ook wat wij doen.
Op de klimaattafels liggen rondom mobiliteit heel veel bouwstenen klaar.
Per bouwsteen zeggen wij: stel dat dit succesvol gaat worden — en wij
willen dat — wat is dan het effect daarvan op bijvoorbeeld de accijnzen
en de btw? Voor die effecten zou er compensatie moeten zijn. De
grondberekening klopt helemaal, maar het is niet zo dat wij nu stoppen
met denken. Wij proberen daar in de onderhandelingen over het
klimaatakkoord rekening mee te houden.
De heer Snels (GroenLinks):
Helemaal aan het begin van het debat had de heer Mulder het over het
houdbaarheidstekort. Als het gaat over die verduurzaming, zeker ook bij
de autobelastingen, is mijn indruk dat dit nog niet in beeld is bij de
sommen over het houdbaarheidstekort. Dat probleem wordt dus groter. Dat
moeten we wel een keer in beeld krijgen, lijkt mij.
Staatssecretaris Snel:
Ik denk dat we in de padveronderstellingen die we hiervoor gebruiken en
in de doorrekeningen voor de lange termijn wel degelijk rekening houden
met de autobelastingen en een derving van accijnzen en btw, maar dat
laat ik checken. Volgens mij hebben we dat in de vorige Autobrief
structureel doorgerekend. Als dat anders is dan ik nu denk, kom ik daar
vast nog even op terug. Ik denk dat dit al wel is meegenomen. Dat is
namelijk precies dat deel van de derving dat wij vragen om bij elke
maatregel waar te maken. Stel dat er een nieuwe maatregel komt, dan zien
wij heel veel accijnsderving. Dan zeggen we bij de nieuwe maatregel: wat
u moet dekken, is datgene wat leidt tot een hogere derving dan wij al in
het basispad hebben. Vanwege die veronderstelling ga ik ervan uit dat
wij dat al wel in beeld hebben. Er luisteren vast mensen mee die heel
erg goed in de houdbaarheidstekortberekeningen zitten. Als het anders is
dan ik zeg, zullen zij mij zo meteen wel corrigeren.
De voorzitter:
Meneer Mulder, gaat u de uitkomst van het debat schokkend veranderen?
Gaat uw gang.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Fijn dat u het latje niet te hoog legt, voorzitter. Toch dank. Ik weet
niet of ik de uitkomst ga veranderen. Ik wil ook niet alle rekensommen
overdoen, maar op dit moment rijden er ongeveer 3% elektrische auto's.
Dat is al een derving van 265 miljoen. Je hoeft geen Syrische
raketgeleerde te zijn om te berekenen dat als de stimuleringsmaatregelen
voor elektrisch rijden doorgaan, we straks een tekort van 4 miljard
hebben. Dat is nog buiten de accijnzen op brandstof. Dat is behoorlijk
veel geld. Als u nu zegt "daar houden we rekening mee", is mijn vraag of
u binnenkort aankondigt dat er geen enkele subsidie op groen rijden meer
komt. Klopt dat?
De voorzitter:
Dat is schokkend genoeg.
Staatssecretaris Snel:
Om de schok op de schaal van Richter iets kleiner te maken: dat laatste
gaat denk ik ver. U zei namelijk "geen enkele subsidie". Het is wel zo
dat al in het regeerakkoord is opgenomen dat wij de fiscale stimulering
geleidelijk afbouwen, ondanks het feit dat wij de ambitie hebben dat in
2030 alle auto's die op de Nederlandse markt verkocht worden elektrisch
zijn. Dat is precies om de reden die u noemt. Als wij dat niet doen en
we zijn succesvol in ons streven, dan zouden de kosten van de fiscale
stimulering de pan uit rijzen. Dat kunnen we niet betalen. We moeten dus
op zoek gaan naar maatregelen die dat beleid ondersteunen, zonder dat
dat gaat om verdere stimulering van het beleid. Dat is lastig genoeg,
kan ik u zeggen.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Het is altijd van tweeën een. We gaan niet door met het stimuleren van
elektrisch rijden. Dat gaan we afbouwen. Toch wilt u dat er alleen nog
maar elektrische auto's komen. Hoor ik u dan voorzichtig zeggen dat de
prijzen van diesel en benzine gaan verdubbelen of verdrievoudigen? Want
het moet óf aan de uitgavenkant óf aan de inkomstenkant. Toch?
Staatssecretaris Snel:
Dat laatste zou volgens diezelfde redenering niet zo veel zin hebben,
want elektrische auto's rijden niet op benzine. Ik denk oprecht dat dat
niet de juiste veronderstelling is. Tegelijkertijd is het wel zo dat we
een ingroeipad hebben. Zeker bij nieuwe technologieën, en ook hier,
geldt dat er problemen zijn in het aanbod. Is er wel voldoende aanbod?
Zijn die er ook in het laadpalennetwerk? Als je een end moet rijden en
er zijn onvoldoende laadpalen, dan is het vrijwel zeker dat je een
aantal dingen niet met een elektrische auto zou willen doen. Op dit
moment wordt het laadpalencircuit bijvoorbeeld echt veel groter
neergezet. Dat maakt het ook aantrekkelijker voor mensen om uiteindelijk
elektrisch te rijden. Dan zien ze niet alleen de financiële voordelen
van het niet hoeven tanken, maar ook dat het qua bereikbaarheid geen
impact heeft.
Wat wij nu moeten doen, is kijken of we maatregelen kunnen verzinnen die
nog een klein beetje leiden tot versnelling van het basispad, zonder dat
dat ten koste van ons houdbaarheidssaldo gaat. Natuurlijk is dat best
wel een klus. Ik heb het percentage niet, maar het basispad gaat al uit
van een vrij grote overgang van benzineauto's en dieselauto's naar
elektrisch rijden. Dat zit er al in. Dat verwachten we al. De vraag is
of we dat niet een beetje kunnen versnellen. Daar kunnen we niet alleen
fiscale subsidies voor gebruiken. Nogmaals, het gaat ook om de
beschikbaarheid van laadpalen. Veel gemeentes zijn met parkeerbeleid
bezig. Je kunt echt ook maatregelen nemen zonder dat ze financieel
effect hebben.
De heer Edgar Mulder (PVV):
Dat is duidelijk. Dank voor het uitgebreide antwoord. Dat gaat allemaal
over hoe je verder gaat stimuleren. Maar dan blijft het zo dat er minder
geld binnenkomt ten opzichte van de huidige situatie. Mijn vraag is: hoe
denkt u dan die inkomstenkant te dekken? Wat voor soort maatregelen kan
Nederland verwachten op het moment dat uw plannen uitkomen en iedereen
elektrisch rijdt?
Staatssecretaris Snel:
Dat klopt, maar in het basispad zit dus al de veronderstelling dat wij
minder geld binnenkrijgen via de autobelastingen. Maar goed, we gaan dus
nog een keer uitzoeken of het houdbaarheidseffect ook helemaal is
meegenomen. Dat hoef ik dus niet meer te dekken. Daar is al rekening mee
gehouden. Als wij dat nu willen versnellen en als dat extra geld zou
kosten, dan moeten wij komen met alternatieve maatregelen. Dat zijn
ergens lastenverhogingen, of uitgavenverlagingen. Daarover zijn we het
eens.
Dan heb ik nog een vraag van de heer Omtzigt, eigenlijk uit de eerste
termijn. Die smokkel ik er in dit blokje bij. We hebben het nu over
vervoer en ik kom zo meteen op andere soorten van vervoer. Zijn vraag
was of het klopt dat de youngtimers in de afgelopen vijf jaar zijn
toegenomen. Er zijn noch bij ons, noch bij de sector gegevens voorhanden
die inzicht geven in de precieze omvang van de youngtimers. Dat ligt,
nogmaals, vooral bij de ondernemers. Van die groep is over het algemeen
vrij weinig bekend. Het is niet zo dat iedereen aan ons doorgeeft: beste
Belastingdienst, we hebben vandaag een auto met een youngtimerregeling
gekocht. We hebben op dit moment dus geen direct inzicht in die
gegevens. We zouden kunnen zeggen dat we over die werkgevers na enig
onderzoek nog iets kunnen uitvogelen, door door te vragen bij de
verschillende inspecteurs in het land. Bij werknemers is dat niet
mogelijk. In de loonaangifte wordt alleen een bedrag aan bijtelling
aangegeven. Dat is niet te herleiden tot een specifiek voertuig. Dat
blijft dus altijd partieel: een beetje voor ondernemers en wat minder
voor werknemers. Ik kan toezeggen dat we gaan proberen om een indicatie
over het totaalgebruik van youngtimers bij ondernemers in beeld te
brengen. Dat hebben we niet morgen klaar. Dat mag duidelijk zijn. Die
gegevens zijn er niet. Richting de heer Omtzigt kan ik zeggen dat ik
daar graag in het eerste kwartaal van 2019 op terugkom. Dan zal ik daar
gegevens over verstrekken. Ik heb al aangegeven dat het vermoeden van
ons beiden was dat dat zal zijn toegenomen, maar we gaan kijken wat we
kunnen vinden.
Voorzitter. Dan kom ik bij een wat groter onderdeel, ook in het debat
dat we daarover begin deze week hadden: de bpm-teruggaveregeling voor
taxi's en openbaar vervoer. Diverse leden hebben daarover hun zorgen
uitgesproken. Wat zijn nou eigenlijk de gevolgen van het afschaffen van
deze bpm-teruggaveregeling? In het bijzonder werd aandacht gevraagd voor
de gevolgen voor het zorgvervoer en het specifieke doelgroepenvervoer.
Ik wil beginnen door te zeggen dat ik deze zorgen snap. Het gaat ook
hier weer om een kwetsbare groep in de samenleving. Het is terecht dat
daar veel en vaak vragen over worden gesteld om zeker te weten dat we
daar wel het juiste doen. Ik ben dus ook blij dat we deze vragen hebben
gekregen en dat ik daar nu wat aandacht aan kan geven. Ook hiervoor
geldt dat vergroening niet bedoeld is om kwetsbare groepen aan te
pakken, maar om mensen handelingsperspectief te geven om het beter te
doen dan we het in het verleden deden. Dat geldt in zijn algemeenheid
ook voor zorgvervoer. We hadden busjes. De vraag is natuurlijk of er
binnenkort voldoende elektrische busjes voorhanden zijn.
Ik ben er echt van overtuigd dat de maatregel niet tot gevolg zal hebben
dat diegenen die van het zorgvervoer gebruikmaken in de kou komen te
staan, dat dat weg zal vallen of dat zij het kind van de rekening zullen
worden. Dat is ook echt wat we moeten proberen te voorkomen. Ik zal
daarom ingaan op diverse vragen. Hier waren namelijk best veel vragen
over. Dat doe ik aan de hand van de volgende blokjes: eerst de vraag of
het handelingsperspectief er is, dan of we het kunnen blijven monitoren,
en dan of we al dan niet een onderscheid kunnen maken in de fiscale
behandeling van de verschillende zorgen. De vragen kwamen eigenlijk in
deze verschillende blokjes terecht.
Allereerst het handelingsperspectief. De leden Omtzigt en Van Weyenberg
vroegen of er voldoende handelingsperspectief is, ook in de toekomst, om
voor milieuvriendelijke of emissievrije busjes te kúnnen kiezen. Mevrouw
Leijten vroeg ook of het mogelijk is om de sector nog wat meer tijd te
geven om te kunnen verduurzamen. Onze verwachting is dat taxi- en
ov-exploitanten bij de aanschaf van een nieuw voertuig inderdaad zullen
kiezen voor een milieuvriendelijker alternatief. Dat willen ze ook. Dat
hebben ze ook aangegeven. Dergelijke groene alternatieven zijn al
beschikbaar; eigenlijk meer dan ik dacht. Dat geldt ook als het gaat om
middelen voor doelgroepenvervoer, zoals personenbusjes en
rolstoelbusjes. Weliswaar is dat niet in dezelfde mate zo als voor
reguliere personenauto's, maar de verwachting is wel dat deze
ontwikkeling zich in de komende jaren snel zal doorzetten. Dit komt
onder andere door initiatieven zoals het recent afgesloten
Bestuursakkoord Zero Emissie Doelgroepenvervoer, dat heel specifiek op
dit punt ingaat. 32 gemeentes in Nederland, IenW en het KNV, het
Koninklijk Nederlands Vervoer, hebben onlangs in dit bestuursakkoord
afgesproken dat het door hen verzorgde doelgroepenvervoer vanaf 2025
volledig zero emission is, voor de hele vloot. Ze zijn daar eigenlijk
optimistischer en ambitieuzer in dan het kabinet voor het gewone
vervoer. Ze denken dat dit haalbaar is en hebben daarvoor verschillende
maatregelen afgesproken. Overigens geldt dat ook zij al snel
constateerden dat een exploitant bij aanschaf van een nieuw voertuig
niet alleen zal kiezen voor een zuiniger voertuig, maar ook rekening zal
houden wat dat qua kosten betekent. Die kostenstijging wordt in dit
bestuursakkoord niet doorberekend aan de opdrachtgever, degene die
uiteindelijk het zorgvervoer regelt, en dus ook niet indirect aan degene
die gebruikmaakt van het zorgvervoer. Dat is wat ze dan eigenlijk
zeggen. Dat is belangrijk, want anders zou je kunnen zeggen: ja,
allemaal mooi dat zij een akkoord hebben, maar als degene die in het
busje stapt moet betalen, hebben ze een probleem. Het is dus expliciet
dat de exploitant bij de aanschaf een kostenstijging kan voelen, maar
dat die niet wordt doorberekend aan de opdrachtgever van het vervoer.
Dat is het stelsel dat zij hebben bedacht. Zij denken daarmee in 2025
volledig zero emission te gaan. In de reguliere systematiek rondom het
Gemeentefonds wordt nu rekening gehouden met een kostenstijging in
algemene zin hiervan.
De heer Van Weyenberg, mevrouw Lodders en de heer Snels vroegen ook nog
meer specifiek naar de gevolgen van die maatregel. Zij vroegen zich af
of deze maatregel zal leiden tot een verschraling van het zorgvervoer en
of dit ook samen met VWS kan worden gemonitord. Wij zeggen dat de sector
nog ambitieuzer is dan wij zijn. Zij denken dat te kunnen. Er is aanbod
mogelijk om dit te doen en de kosten worden niet doorberekend. Maar stel
dat dit allemaal niet waar zou zijn en dat we er te positief over zijn.
Kunnen we dan toch in ieder geval samen met VWS monitoren of dit kan?
Ook de heer Stoffer vroeg of de gevolgen wel voldoende onderkend zijn om
de maatregel te kunnen verantwoorden. Nogmaals, gelet op het
handelingsperspectief dat aanwezig lijkt voor het zorgvervoer, verwacht
ik niet een verschraling. Verder is in de Wmo-ondersteuning vastgelegd
dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van de mensen
die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Dat is ook heel specifiek het
doel van het zorgverkeer, zal ik maar zeggen. De gemeenten hebben de
plicht zorgvervoer beschikbaar te blijven stellen voor degenen die dat
nodig hebben. De gemeenteraden hebben de taak om te toetsen of deze
zorgplicht voldoende wordt nagekomen. Binnen de Wmo, even los van de
aandacht die wij er hier voor hebben, is er ook al een plicht om
zorgvervoer beschikbaar te stellen en de gemeenteraden moeten die ook
toetsen. Het is voor ons lastig om dit te monitoren omdat de doelgroepen
gedecentraliseerd zijn vormgegeven, tenzij wij alle gemeenteraden gaan
vragen of zij hun werk goed hebben gedaan. Eventuele gerichte
compensatie centraal vanuit het Rijk voor dit specifieke
doelgroepenvervoer is in dat opzicht lastig en waarschijnlijk ook niet
nodig.
Is er nog een onderscheid te maken? Dit is het derde blokje. Mocht het
toch nog nodig zijn, zou je dan onderscheid kunnen maken tussen de
verschillende doelgroepen van het doelgroepenvervoer? De leden Lodders
en Omtzigt vroegen bijvoorbeeld of in de bpm-teruggaveregeling een
onderscheid kan worden gemaakt op basis van het type vervoer of het type
auto. Daarover zeg ik dat het op fiscale wijze moeilijk is om het
doelgroepenvervoer te bereiken voor een tegemoetkoming. Het is niet
mogelijk om de teruggaveregeling afhankelijk te maken van het type
vervoer, omdat voertuigen in de praktijk door taxibedrijven duaal of
triaal of om nog veel meer redenen worden ingezet. Denk bijvoorbeeld aan
een taxi die overdag als doelgroepenvervoer diensten rijdt en 's avonds
als normale taxi discovervoer heen en weer brengt. Dat gebeurt veel. Ook
voor de Belastingdienst is het controleren waarvoor dat busje dan
wanneer wordt gebruikt, niet echt uitvoerbaar.
Het onderscheid naar type auto's zou natuurlijk wel kunnen. In theorie
zou je kunnen zeggen dat de Belastingdienst in de voorwaarden kan
stellen dat een busje er zo en zo uit moet zien. Er zou bijvoorbeeld een
uitzondering gemaakt kunnen worden voor busjes die zijn ingericht voor
specifiek rolstoelvervoer. In de werkelijkheid is dat helaas ook nog
verrassend lastig, omdat busjes die niet alleen worden ingezet voor
rolstoelvervoer, nog steeds 's avonds als discobusjes dienst kunnen
doen. Sterker nog, de facto is zo'n busje op papier al te kwalificeren
als potentieel bruikbaar voor gehandicaptenvervoer door voor een paar
tientjes een metalen lijst erop aan te brengen, terwijl er in de
praktijk nooit een gehandicapte in vervoerd wordt. Daarvoor geldt dus
dat het in theorie zou kunnen, maar dat het in de praktijk onuitvoerbaar
is voor de dienst om te kijken waarvoor zo'n type busje dan gebruikt
wordt. Dit levert een heleboel extra uitvoeringskosten op. Ook binnen de
teruggaveregeling kennen we dat onderscheid in dat opzicht niet. Ik vind
het ook om die reden niet wenselijk om dat te proberen. Ik wil tot slot
nog wel een keer benadrukken dat andere tegemoetkomende regelingen
waarvan het doelgroepenvervoer nu gebruikmaakt, in stand dienen te
blijven. Dat willen we ook en daar gaan we ook hard op drukken. Het gaat
dan bijvoorbeeld om de mrb-vrijstelling voor taxi's en de
bpm-teruggaveregeling voor rolstoelbusjes voor het vervoer van
rolstoelgebruikers in groepsverband van en naar zorginstellingen.
Ik zie veel blikken mijn kant op komen. Ik weet niet of dat veel vragen
betekent.
De voorzitter:
Heel weinig, eentje maar, namelijk van de heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Dank voor het uitgebreide antwoord. Het is goed om te horen dat de
staatssecretaris zelf optimistisch is, zowel over de kosten als over het
vervoer. Het is ook goed om te weten — ik wist dat niet — dat er een
bestuursakkoord ligt tussen gemeenten en vervoerders. Op het punt van de
monitoring verwijst de staatssecretaris uiteindelijk naar de
gemeenteraden en de gemeenten. Beleidsmatig begrijp ik dat, maar
tegelijkertijd weten we dat het, ook op andere terreinen, zoals de
jeugdzorg, lastig is om goed in de gaten te krijgen of de gemeenten goed
genoeg toegerust zijn om allerlei negatieve effecten van decentralisatie
goed in beeld te krijgen. Dan krijgen we pas heel laat weer te horen dat
er toch knelpunten zijn. Mag ik de staatssecretaris heel concreet vragen
of hij dit nog even onder de aandacht wil brengen van de minister van
VWS? Die zou wellicht de gemeenten of de VNG kunnen vragen om extra
aandacht te schenken aan het monitoren dat er geen negatieve effecten
zijn. Dan ben ik ook gerustgesteld.
Staatssecretaris Snel:
Ik denk dat ik dat kan doen. Ik had dat zo al opgenomen met VWS. Ik denk
ook dat dat fijn is. Ik zeg nu dat het meevalt gezien de eigen ambities,
maar het zal fijn zijn als ik dat nog even kan doen. Ik gaf al aan dat
het toezicht op de Wmo vaak moeilijk is. Dat heeft natuurlijk ook met de
onderlinge verhoudingen te maken tussen het Rijk en de andere
overheidsdeelnemingen. Ik zal nog een keer ook uw wens bij hem
overbrengen, omdat het belangrijk is dat we hier laten zien dat we dit
in de gaten willen houden.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik heb een vraag, volgens mij mede namens mijn buurman. Heb ik uit de
laatste opmerking van de staatssecretaris goed begrepen dat de
staatssecretaris heeft aangegeven dat de vrijstelling van de
motorrijtuigenbelasting voor vervoer van en naar een zorginstelling wel
gehandhaafd blijft? Als dit zo is, ben ik benieuwd hoe dat onderscheid
gemaakt kan worden.
Staatssecretaris Snel:
Dat klopt. Het gaat om een mrb-vrijstelling voor taxi's en een
bpm-teruggaveregeling voor rolstoelbusjes voor vervoer van
rolstoelgebruikers in groepsverband van en naar zorginstellingen. Ik zal
even navragen hoe we dat doen, maar ik kan me bijvoorbeeld voorstellen
dat er een specifieke inhuur ligt voor een bepaald traject door de
zorginstelling en dat we daar rekening mee houden. Maar dat is iets
anders dan dat je aansluit bij het type auto. We sluiten hierbij aan bij
de administratie van de zorginstellingen. Ik zal voor de zekerheid
nagaan waarom we dat wel kunnen. Dit is echt een gerichte regeling
daarop en niet in het algemeen binnen de mrb en bpm.
Mevrouw Lodders (VVD):
Graag, want als dat het geval is, neemt dat een deel van mijn zorg weg.
Dank u wel.
Staatssecretaris Snel:
Er wordt meegeluisterd, dus ik zal daar zo meteen op terugkomen.
De voorzitter:
Ik heb ook nog een vraag voor u van de heer Stoffer.
De heer Stoffer (SGP):
Die is een beetje in het verlengde van wat de heer Snels zojuist vroeg.
Ik ben heel blij met het antwoord dat de staatssecretaris gaf. Dit is
precies het punt waar wij bang voor waren: hoe komt het ongeveer
terecht? Ik bemerk bij u de intentie om echt zorgvuldig te kijken dat
dadelijk het rolstoelvervoer van de belasting wordt vrijgesteld, ook in
vrijwillige sfeer. Uiteindelijk weet je dat er ergens enkele knelpunten
zullen komen. Die komen overal terecht, maar als het helemaal moeilijk
wordt, komen ze ergens bij een van ons terecht. Stel nu dat er straks
bij ons toch nog hele lastige categorieën vrijkomen, bent u dan bereid
om te kijken of u daar iets aan kan doen?
Staatssecretaris Snel:
Met het gevaar dat u zegt dat het tegenvalt, zou mijn antwoord zijn: dat
valt niet in de fiscaliteit. Dat zou de kern van mijn antwoord zijn. Ik
probeer aan te geven dat wat er nu gebeurt in ieder geval niet mag
leiden tot hogere kosten of zelfs een verschraling van het aanbod
daarin. Dat is niet de bedoeling. Maar misschien was de vraag niet zo
bedoeld. Als de vraag is of er dan nog iets in de fiscaliteit komt, vind
ik dat de fiscaliteit zich daar niet voor leent. Binnen de Wmo en ook
binnen andere regelingen moet je daar iets voor proberen te vinden. Maar
misschien leg ik de vraag te eng uit. Ik ben het wel helemaal eens met
elke achterliggende gedachte die de heer Stoffer hierbij had.
De heer Stoffer (SGP):
Dat ben ik met de staatssecretaris eens: dat kun je niet in de
fiscaliteit oplossen. Dat is ook een vraag die bij zijn collega
terugkomt. Als ik hem zo beluister, geeft hij sprekend namens het hele
kabinet aan dat, mochten er knelpunten zijn, daar altijd zorgvuldig naar
gekeken wordt. Dank.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.
Staatssecretaris Snel:
Dan kom ik bij een vraag van de heer Nijboer. Hij vraagt of de 100
miljoen die het kabinet beschikbaar stelde voor de heffingsvermindering
verduurzaming en de verduurzamingsheffing niet te weinig is. Dat was
toch de vraag? Dat dacht ik al. Het antwoord is als volgt. Het kabinet
heeft deze maatregel geïnitieerd om verhuurders te ondersteunen en te
stimuleren bij het verduurzamen van huurwoningen in hun bezit. Deze
maatregel staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een pakket aan
maatregelen en afspraken over verduurzaming van woningen. Zo is
bijvoorbeeld ook het Programma Aardgasvrije Wijken gestart en worden er
in het kader van het klimaatakkoord verdere afspraken gemaakt over de
verduurzaming van de woningen. Het kabinet denk dat dit een belangrijk
onderdeel is en vindt dit precies genoeg. Ik kan me voorstellen dat de
heer Nijboer het precies te weinig vindt. Dat kan, maar het kabinet
vindt de balans met die 100 miljoen precies goed.
De voorzitter:
Die parkeren we dan even. Gaat u verder.
Staatssecretaris Snel:
Ja, we kunnen er heel lang over praten of alle bedragen in de begroting
voldoende zijn of niet, maar ik heb het genoteerd.
Dan is er het verzoek van mevrouw Lodders om te kijken of het mogelijk
is om de waarde van zonnepanelen niet meer te laten meetellen bij de
WOZ-waarde. Zij vraagt of ik het met haar eens ben dat de mensen die
investeren in duurzame maatregelen niet gestraft zouden moeten worden.
Om met dat laatste te beginnen: mevrouw Lodders weet dat ik
verduurzaming heel belangrijk vind en dat ik niet vind dat mensen die
dat doen gestraft zouden moeten worden. Integendeel, ik denk dat ze
daarvoor zouden moeten worden beloond. Het beleid dat wij hebben, is dan
ook daarop gericht en niet op het tegenovergestelde. Laat duidelijk zijn
dat zonnepanelen bijdragen aan de duurzaamheid en dat ze moeten worden
gestimuleerd. Ik snap dat zij zegt: we moeten niet net doen alsof we dat
stimuleren met de regeling als er tegelijkertijd een afstraffing is via
de WOZ-waarde. Ik denk dat de WOZ-waarde niet datgene is waar de mensen
mee zitten, maar misschien wel met de aanslag die zij op basis van die
WOZ-waarde zitten, hun ozb-bepaling. Het als zodanig aanmerken van
zonnepanelen als roerende of onroerende zaak is in het civiele recht
vrij scherp gedefinieerd. Over het algemeen zullen zonnepanelen als het
gaat om de WOZ-waarde gezien worden als een onderdeel van de onroerende
zaak en dus als onderdeel van de WOZ-waardering. Op de vraag of er niet
een vrijstelling kan zijn binnen de WOZ-waarde is het antwoord dan ook
dat dat waarschijnlijk heel lastig is, omdat het civielrechtelijk
bepaald is. Bovendien is helder dat de WOZ-waarde maar één doelstelling
heeft en dat is zo goed mogelijk de marktwaarde van een woning te
omschrijven. Door de objectiviteit en betrouwbaarheid van de WOZ-waarde
wordt die namelijk voor heel veel andere dingen ook gebruikt, niet
alleen voor belastingen.
Dat het in de WOZ-waarde niet kan, wil niet zeggen dat er helemaal niets
mogelijk is. Het allerbelangrijkste is om door te hebben dat de ozb
leidt tot een kostenverzwaring voor de mensen die dat hebben en dat
gemeenten op grond van de Gemeentewet nu al de mogelijkheid hebben om
bijvoorbeeld zonnepanelen, maar dat kunnen ook andere onderdelen zijn,
uit te zonderen van de heffingsgrondslag van de ozb. Dat is gezien de
gedachte erachter best een goed idee. Gemeenten kunnen het al. Ik zeg
nog een keer richting de gemeenten dat zij dat zouden moeten bedenken
als zij dat willen. Als zij willen dat zij een groene gemeente zijn,
moeten zij gebruikmaken van de mogelijkheid om een ozb-uitzondering te
hanteren. Omdat de mogelijkheid er eigenlijk al is, zie ik op dit moment
geen reden om de WOZ-waarde nog eens aan te passen, los van het feit dat
het iemand ook op een negatieve manier zou kunnen raken, want een lagere
WOZ-waarde kan bijvoorbeeld een hogere hypotheeklast betekenen. Ik denk
dat mensen dat niet willen. De verlaging van de ozb om daarmee het
hebben van zonnepanelen gunstiger te maken, vind ik een goed idee. Ik
wist het niet, maar ik kwam er zelf achter dat die mogelijkheid nu al in
de Gemeentewet staat. Ik roep alle gemeenten op om daar gebruik van te
maken.
Dat was het met betrekking tot dit blokje.
Mevrouw Lodders (VVD):
Op het laatste punt misschien een kleine aanvullende vraag. Ik hoor wat
de staatssecretaris zegt over de WOZ-waarde. Het belangrijkste is dat
gemeenten daarvan gebruikmaken, het liefst allemaal. Ik ga dus zeker
nadenken hoe ik daarmee verder zal gaan. Overigens wordt die WOZ-waarde
natuurlijk niet alleen gebruikt voor de ozb. Er zijn ook andere
heffingen. Daar ben ik ook naar op zoek. Om er één te noemen: de
waterschapsheffing is volgens mij ook gebaseerd op de WOZ-waarde. Het is
niet alleen de ozb. Je wilt dat woningeigenaren ook niet bij andere
heffingen worden gestraft.
Staatssecretaris Snel:
Dat is zo. De WOZ-waarde wordt door verschillende gebruikers gebruikt.
De ozb is overigens wel veruit de grootste heffing. In het verleden
waren eigenaren bezig met het vragen van een andere WOZ-waardering.
Nogmaals, de kern van de WOZ-waardering is de best mogelijke benadering
van de werkelijke prijs van een onroerend goed. Dat is wettelijk wat je
moet doen. Daar dient het voor. Wij zijn als Nederland supertrots dat
wij een land hebben dat daarin waarschijnlijk het verst is in de hele
wereld. Dat helpt als het gaat om rechtszekerheid. Vroeger was het
vooral de bedoeling van mensen om de WOZ-waarde naar beneden te krijgen,
maar nu zie je bij de Waarderingskamer bij veel waarderingsverzoeken dat
een groep mensen bezig is met het verhogen van de WOZ-waarde. Dat heeft
te maken met het feit dat bijvoorbeeld banken aan de WOZ-waarde en de
waarde van het onderpand leningsvoorwaarden verbinden. Hoe hoger de
waarde van je onderpand, hoe lager de rente is die je betaalt over je
hypotheek. Je ziet nu dus grappig genoeg dat er rechtszaken zijn over
het feit dat het omhoog moet. Daarnaast geldt ook dat, als je je huis
wilt verkopen voor bijvoorbeeld €400.000 maar de WOZ-waarde €200.000 is,
de potentiële koper zegt: dat vind ik wel wat veel. Als de WOZ-waarde
hoger is, heeft de verkoper daar voordeel van. Vroeger ging het altijd
één kant op — "we moeten het zo laag mogelijk hebben" — maar nu zie je
dat het anders is. Dit ging heel specifiek om de zonnepanelen en dat
snap ik. Daarvoor is er een mogelijkheid. Ik zou het heel goed vinden
als gemeenten daar meer gebruik van zouden maken, omdat we dan meer
zonnepanelen krijgen en dat is goed.
De voorzitter:
Eén vraag nog over vergroening en dan gaan we door naar de
kansspelbelasting.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik stel nu toch maar een vraag over de fietsen, omdat ik nog een
amendement overweeg en omdat ik de schriftelijke antwoorden niet
helemaal goed begrijp. Het budgettaire beslag is 26 miljoen euro. Dat
lijkt mij wat aan de hoge kant, maar ik moet daar zelf naar kijken mocht
ik daar iets mee willen. Ik begrijp niet goed waarom het niet
eenvoudiger is voor de uitvoering door de Belastingdienst als je het
bijtellingstarief van 7% op 0% zet, want dan maakt het uiteindelijk niet
meer uit of die ter beschikking gesteld is of dat je hem krijgt. Dat
lijkt mij een stuk eenvoudiger voor de Belastingdienst.
Staatssecretaris Snel:
Gevoelsmatig snap ik meteen wat u zegt. Als iets nul is, is het
eenvoudiger, maar het is net zoals een beetje in het B2: een nultarief
hoeft niet per definitie een vereenvoudiging te zijn. In de
schriftelijke set ben ik daarop ingegaan. Het komt erop neer dat een
nultarief niet betekent dat je je ogen dicht mag doen, als u begrijpt
wat ik bedoel. En dus helpt juist vaak het hebben van een bijtelling en
het feit dat mensen snappen dat het moet gebeuren. Als we hem naar nul
krijgen, is de verwachting van de dienst dat er meer problemen en vragen
komen, dus een hogere uitvoeringslast dan wanneer er een tarief is boven
nul.
De heer Snels (GroenLinks):
Maar waar kijk je dan naar als je je ogen niet dicht hoeft te
doen?
Staatssecretaris Snel:
Even terug naar mijn schriftelijke set, want daarin hebben we geprobeerd
dat uit te leggen. Mijn vraag zou zijn welk onderdeel voor u onduidelijk
is. Dan kan ik daar misschien een nader antwoord op verzinnen. Wij
hebben geprobeerd om het uit te leggen. Per saldo geldt dat wij dat niet
willen. 7% vinden wij overigens ook in overleg met de sector heel
redelijk. We hebben gekeken wat redelijk is om op uit te komen. Ook
vanwege het feit dat we het budgettair neutraal zouden doen, kwamen we
uit op die 7%. Dat leek een mooi evenwicht. Het verder naar beneden
brengen van het bijtellingspercentage zal dus leiden tot een behoorlijk
budgettair beslag. Om die reden stellen we dat niet voor.
De heer Snels (GroenLinks):
Het budgettaire snap ik heel goed. Dat leidt bij mij wellicht nog tot
heroverweging. Maar in de schriftelijke antwoorden staat dat je dan nog
steeds moet kijken naar ter beschikking gestelde fietsen of fietsen die
vergoed worden. Mij lijkt dat dat niet meer uitmaakt als je een
nultarief hebt. Daarmee krijg je toch een vereenvoudiging bij de
Belastingdienst?
Staatssecretaris Snel:
Ik denk dat er echt een verschil is tussen een terbeschikkingstelling en
een nulbijtelling. Een ter beschikking gestelde fiets staat gewoon op je
kantoor en die mag je gebruiken. Bij die andere koop je een fiets en
krijg je daar een bijtelling voor. Ook qua eigendomsrechten zitten daar
vast wel weer genuanceerde fiscale verschillen tussen. Ik denk daarom
dat ik bij mijn schriftelijke antwoord blijf dat het, hoewel misschien
contra-intuïtief, lastig is voor de dienst om uit te voeren.
De voorzitter:
Doe ik het wetgevingsproces geweld aan als ik suggereer dat we dit
onderwerp misschien buiten de vergadering om moeten bespreken? Dan gaan
we snel door naar het blokje over kansspelbelasting.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter. Over de Wet op kansspelbelasting voor sportweddenschappen is
een aantal vragen gesteld die we hier mondeling willen laten terugkomen.
De leden Lodders, Omtzigt, Mulder, Van Weyenberg, Leijten en Nijboer
hebben vragen gesteld over de maatregel voor kansspelbelasting voor
sportweddenschappen. Ik hoop dat ik niemand vergeten ben. Zij vroegen
drie zaken. Een: waarom is deze maatregel nodig? Twee: hoe zit het met
de compensatie voor de goede doelen en de sport? Drie: wat betekent de
maatregel voor de bedrijfsvoering van met name de Toto? Dat laatste is
ook in het licht van de mediaberichten dat Toto in de winkels stopt, met
alle gevolgen daarvan voor de verkoop in voornamelijk
sigarenzaken.
Laat ik beginnen met het eerste punt. De Europese Commissie heeft
geoordeeld dat het verschil in de heffing van kansspelbelasting tussen
sportweddenschappen op afstand en landgebonden sportweddenschappen leidt
tot verboden staatssteun voor de aanbieders van landgebonden
sportweddenschappen. In 2015 heeft mijn voorganger de Kamer hierover
geïnformeerd. Dat is dus niet iets van nu, maar dat speelt al meer dan
tweeëneenhalf jaar. Dat is natuurlijk geen plezierige boodschap, maar
als we er langer over nadenken, is het ook niet helemaal onlogisch. Als
je wilt wedden op een voetbalwedstrijd is het eigenlijk raar dat je een
verschillende belastingdruk hebt als die weddenschap in de winkel wordt
afgesloten of als iemand deze online afsluit. De Europese Commissie
concludeerde dan ook dat het product, de weddenschap, feitelijk en
juridisch hetzelfde is en dat het verschil in belastingheffing niet kan
worden gemotiveerd vanuit de kansspelbelasting. Na afweging van de voor-
en nadelen van alle beschikbare opties bleek de voorgestelde maatregel
het beste tegemoet te komen aan de door ons erkende bezwaren van de
Europese Commissie. Alternatieven om staatssteun te voorkomen zijn
vervolgens uitvoerig onderzocht. Als alternatief is bijvoorbeeld gedacht
aan het heffen van kansspelbelasting bij de spelers van
internetsportweddenschappen. Daarmee wordt echter weer een nieuw
onderscheid gemaakt, namelijk tussen internetsportweddenschappen en
overige internetkansspelen. Dan zou je moeten verklaren waarom je een
ander kansspelbeleid hebt voor een internetsportweddenschap dan voor een
gewone internetweddenschap. Naar ons gevoel leidt dat ook tot
ongeoorloofde staatssteun, omdat dit onderscheid niet materieel te maken
is. De gekozen maatregel heeft de minste impact op de gehele
kansspelsector en het gehele kansspelbeleid.
Daarmee ben ik aanbeland bij het tweede punt: de gevolgen van de
maatregel voor de goede doelen. Ook die vragen begreep ik goed. Een
onderdeel van het kansspelenbeleid is dat de opbrengst gedeeltelijk ten
goede komt aan goede doelen en sport. Het kabinet acht de gevolgen van
een negatieve invloed van de maatregel op de goede doelen en de sport
niet wenselijk en heeft daarom voor deze maatregel 3,2 miljoen extra
vrijgemaakt ten behoeve van compensatie aan goede doelen en sport. Dit
bedrag is toegevoegd aan de begroting van het ministerie van VWS. Het
effect dat de maatregel heeft op de afdrachten die de Toto doet aan
sport en goede doelen is dus 100% gecompenseerd via de VWS-begroting,
omdat wij niet willen dat zij erop achteruitgaan. Geluiden dat er sprake
zou zijn van een onderschatting van de financiële en maatschappelijke
gevolgen van de maatregel herkennen wij niet en VWS ook niet. Punt van
aandacht is dan hoe men voor de compensatie in aanmerking kan komen. Is
er een een-op-eenmogelijkheid? Mijn medewerkers en die van VWS zijn
inmiddels in gesprek met zowel de goede doelen als de sportsector om te
bezien of er inderdaad voor alle betrokken partijen tot een werkbare
inzet van de compensatie kan worden gekomen.
Ten slotte kom ik dan bij het derde punt, het bedrijfsvoeringsaspect.
Voor dat aspect was de meeste aandacht. Als de Nederlandse Loterij, als
aanbieder van de Toto, en Sportech, als vergunninghouder voor het
aanbieden van de weddenschappen, door de maatregel worden geraakt, zou
dat dan niet een veel groter effect kunnen hebben? In 2017 is met beide
aanbieders gesproken over de gevolgen van het wetsvoorstel voor hun
bedrijfsvoering. Het is dus niet iets wat hen nu ineens overkomt, want
in 2017 is dat gesprek geweest. De zorgen van de NLLo over de Toto die
via retail wordt aangeboden, zijn mij dus al een tijdlang bekend. De
landgebonden Toto speelt namelijk een rol in het kansspelbeleid waarin
kanalisatie een belangrijk element is. Ik vind het daarom belangrijk dat
de landgebonden Toto blijft bestaan en ik zal de NLLo als
staatsdeelneming wijzen op zijn verantwoordelijkheid hierin. De komende
tijd blijf ik overigens overleg voeren met de NLLo, waarbij de effecten
van de belastingmaatregel geanalyseerd zullen worden. Ook vind ik het
belangrijk om te onderzoeken hoe de effecten van het wetsvoorstel kunnen
worden opgevangen.
Ter afronding. De voorgestelde maatregel zal in werking treden bij KB.
Dat heeft te maken met de samenhang hiervan met de Wet KOA. Dat is de
wet waarover we het hebben en waarin alle kansspelen samenkomen. Beide
gaan tegelijk in per geslagen KB op het moment dat de Eerste Kamer
goedkeuring heeft gegeven aan de Wet KOA en deze in werking kan
treden.
De voorzitter:
Ik zag vingers van mevrouw Leijten, mevrouw Lodders en de heer Omtzigt.
Mevrouw Leijten krijgt het woord.
Mevrouw Leijten (SP):
We stemmen dus over de maatregel, maar hij hangt samen met de Wet op de
kansspelbelasting, die we nog moeten afwachten. Waar zeggen we dan
precies ja tegen, denk ik dan. Misschien is dat gebruikelijk bij fiscale
constructies, ik bedoel wetstechnische constructies. Ik bedoelde
natuurlijk geen ontwijkingsconstructies. Het wegvallen van inkomsten
voor de sport wordt maximaal gecompenseerd. Kan de staatssecretaris de
berekening daarvan geven? Dat mag schriftelijk. Ik heb in voorbereiding
op de eerste termijn namelijk geprobeerd om erachter te komen om hoeveel
geld het ging en toen bleek dat de sportkoepel nog een beetje in het
duister tastte en het niet echt kon zeggen. Als het inmiddels duidelijk
is en de staatssecretaris kan mij die cijfers geven, ontvang ik ze
graag. Ik zie vaak verschuivingen van de ene naar de andere post. Ik ben
lang sportwoordvoerder geweest en er kwam jaarlijks echt niet zoveel
bij, hoor. Ik zou dat dus graag op een rijtje willen hebben en als dat
schriftelijk kan, zou dat fijn zijn want dan kan ik het even nalezen.
Van dit overleg is het verslag namelijk niet op tijd klaar voor het
plenaire debat.
De voorzitter:
Nou, het zou kunnen dat het verslag er dan wel is.
Staatssecretaris Snel:
Ten eerste die inwerkingtreding: dat klopt. De Wet KOA heeft deze Kamer
gepasseerd en ligt nu in de Eerste Kamer. We hebben ook een tijdje nodig
voor de Kansspelautoriteit die de vergunningen voor de kansspelen moet
verstrekken. Dat is de reden dat wij graag verder willen en het
wetgevingstraject willen afronden, zodat het naar de Eerste Kamer kan
gaan. Maar het klopt inderdaad dat de Wet KOA en dit wetsvoorstel
onderling verband houden en dat we ze gelijktijdig in werking willen
laten treden. Het staat er niet helemaal los van, maar dat is de reden:
als je begint over staatssteun, heeft dat ook te maken met het feit dat
wij in de Wet KOA juist die gelijke behandeling willen regelen. Een van
de redenen is de kanalisatie. Op dit moment is er ook veel illegaal
aanbod, dat helemaal geen last van ons heeft. Wij willen dat graag
voorkomen. We willen graag dat iedereen die landgebonden of
internetkansspelen aanbiedt, zich aan de regels houdt. In de Toto, een
aanbieder die door ons is aangewezen want het is een staatsdeelneming,
hebben wij alle vertrouwen dat die zich keurig aan de regels houdt. Ik
heb er overigens ook alle vertrouwen in dat wij het met hen eens zijn
over de raming van de huidige situatie: 3,2 miljoen. Ik ga er overigens
van uit dat dit is toegelicht in het ramingsmemo dat bij het
Belastingplan zit. We kunnen zo nog even kijken of dat het geval is,
maar normaal gesproken moeten onze ramingen daarbij zitten.
Het verschil van mening zit er misschien in dat de NLLo heeft aangegeven
dat het bedrag nog veel groter is als zij helemaal zou stoppen met de
Toto, omdat zij geen groene cijfers meer kan schrijven. Ik denk dat de
NLLo er niet mee hoeft te stoppen. Ik denk dat ze nog genoeg
regelmogelijkheden heeft om de Toto te kunnen aanbieden. Als eigenaar
van de staatsdeelneming neem ik bovendien voor lief dat de
dividendafdrachten aan mij minder worden. Maar het gaat om het
eerste-orde-effect, denk ik, waarover wij het redelijk met elkaar eens
lijken te zijn. We kijken nog naar het ramingsmemo om daar verder
invulling aan te geven.
De voorzitter:
Helder. Dan mevrouw Lodders.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ook op dit punt. Ik ben hier maandag ook wat uitgebreider op ingegaan,
want ik maak me natuurlijk wel zorgen. Effectief is het een forse
verhoging van de belasting door de wijziging van de grondslag. Ik hoor
de staatssecretaris in ieder geval zeggen dat hij een-op-een het gesprek
aangaat over de goede doelen. Is daar voor dinsdagavond al een duiding
aan te geven? Waarschijnlijk niet; ik zie de staatssecretaris heel erg
vragend kijken.
Staatssecretaris Snel:
Een duiding van de raming?
Mevrouw Lodders (VVD):
Nee, ik heb de staatssecretaris zojuist horen zeggen dat hij een-op-een
het gesprek aangaat over die goede doelen. Dat is denk ik met de
collega's van VWS, want er zijn een aantal goede doelen die geen gebruik
kunnen maken van de 3,2 miljoen euro die bij VWS beschikbaar komt. Kan
de staatssecretaris daar voor dinsdag al iets over zeggen? Aan welk
tijdpad moet ik hierbij denken? En een tweede, korte vraag gaat over het
koninklijk besluit. Zat dat nou al in het wetsvoorstel zoals dat
voorlag? Dat is het geval, zie ik.
Staatssecretaris Snel:
Ik zeg ja op die tweede vraag. Met betrekking tot die eerste vraag: nee,
voor dinsdag heb ik dat niet. Wij hebben per saldo bedacht wat dit in
negatieve zin zou betekenen voor sport en goede doelen. Wij wensen hen
niets negatiefs toe; wij hebben net zo'n warm hart als zij voor sport en
goede doelen. Wij willen dus niet dat daar een min gaat ontstaan. Dat
hebben we in goed overleg met de mensen van VWS in beeld gebracht. De
vraag zou nog kunnen zijn: geldt dit een-op-een, via de VWS-begroting,
voor alle verschillende onderdelen? Dat antwoord is, zoals bijna altijd,
dat het vast niet een-op-een helemaal geldt. De komende tijd willen we
dus niet alleen met VWS, maar ook met de sector overleggen om te
bekijken of we dit in ieder geval zo goed mogelijk kunnen doen. Maar dat
heb ik zeker niet voor dinsdag af. We zijn ermee bezig en de
doelstelling is om ervoor te zorgen dat niemand er last van heeft. De
goede doelen en de sportinstellingen die van de Toto profiteren, mogen
er geen last van ondervinden. Dat is wat wij hier voorstellen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Omtzigt nog.
De heer Omtzigt (CDA):
De Nederlandse Loterij, een staatsdeelneming die ook onder deze
staatssecretaris valt, schrijft aan ons in een brief over deze
maatregel: "Hierdoor kan de Nederlandse Loterij het aanbod van
sportweddenschappen (Toto) niet voortzetten." Deze staatssecretaris zegt
hier eigenlijk: dat is onzin. Dat is even de korte vertaling. Is er enig
overleg geweest tussen de staatsdeelneming en degene die dit beheert om
hier opheldering over te bieden? Vraag twee gaat over het volgende. Een
aantal landen heeft wel een gedifferentieerd tarief. België en Italië
hebben een gedifferentieerd tarief en zijn nooit op de vingers getikt.
Denemarken en Frankrijk hebben naar wij begrepen voor onder andere
paardenrennen een gedifferentieerd tarief, met toestemming van de
Europese Commissie. Klopt dat? En waarom heeft Nederland die route dan
niet bewandeld?
Staatssecretaris Snel:
Met betrekking tot het eerste: er is overleg geweest, zoals ik zojuist
in mijn antwoord zei. In 2017 hebben wij dit slechtnieuwsgesprek al
gevoerd. Het is dus geen verrassing geweest. Ook daarvoor is overigens
al uitgebreid over het opzetten van nieuwe kansspelen gesproken met
vorige besturen en met mijn ambtsvoorgangers. En ook nu is er weer
overleg hierover. Ik zal de korte samenvatting van de heer Omtzigt niet
overnemen, maar het klopt dat wij denken dat het mogelijk is en moet
zijn om de Toto winstgevend aan te bieden. Als je bij de huidige
exploitatie kijkt wat de extra euro's zijn die je moet betalen aan
belasting en je trekt dat af, dan kun je op een min uitkomen. Maar dat
suggereert dat je alles verder hetzelfde houdt. Als een persoon of een
ondernemer een mee- of een tegenvaller krijgt, zou die daarnaar
handelen. Zo denk ik dat er voldoende handelingsperspectief is voor de
Toto om het gewoon voort te zetten. Dat is nog los van het feit dat de
vergunning dwingender is dan alleen op dat punt. Op de vraag "bent u
bang dat de Toto verdwijnt", is mijn duidelijke antwoord dus nee. Ik wil
ook niet dat die verdwijnt, want het is een belangrijk onderdeel van het
kansspelenbeleid bij de kanalisatie van het gedrag. Absoluut, die Toto
verdwijnt niet.
Dan kom ik bij die andere landen en het gedifferentieerde tarief. Dat
was het tweede deel van de vraag. Ik heb dat in een schriftelijke set
wat uitgebreider toegelicht. Je kan al die stelsels niet zomaar
vergelijken. En soms gaat een gedifferentieerd tarief — merkwaardig
genoeg, of misschien is dat wel niet merkwaardig — juist de andere kant
op. U noemde Denemarken. Dat land heeft een lager tarief op
niet-landgebonden aanbieding van spelen dan op de landgebonden
aanbieding. Dat maakt het dus juist makkelijker om op internet biedingen
te doen. Dat mag van de Commissie. Die differentiatie mag wel. Andersom
kan het niet. Ik ben blij dat wij niet kiezen voor het goedkoper maken
van gokken via internet dan gokken via bijvoorbeeld de Toto. Ik denk dat
het Nederlandse beleid daarin verstandiger is. Maar het leidt wel tot
potentiele staatssteunrisico's.
De voorzitter:
De heer Omtzigt, nog een keer.
De heer Omtzigt (CDA):
Dit levert dan de zeer opmerkelijke situatie op dat een staatsdeelneming
zegt dat die de Toto niet voort kan zetten en dat de staatssecretaris
zegt dat dat niet klopt. Dat is opvallend. Dat maakt het voor ons wel
lastig om er een oordeel over te vellen. Als die Toto eenmaal weg is,
komt hij niet meer terug. Het hele idee van Kansspelen op afstand was
niet dat wij hier aanbieders van landen als Malta de volle ruimte gaan
geven en de lokale Toto niet meer doen. Dat gaat dwars in tegen de
kanalisatie en de andere doelstelling, namelijk het beperken van
gokverslaving en andere zaken. Kunnen wij iets meer feedback krijgen
waarop de staatssecretaris dit baseert en of de Nederlandse Loterij, die
hij goed kent, dat gevoel deelt? Is dat gevoel gemeenschappelijk of
niet? En vraag twee is een vraag die ik nog vergeten was: wat doet u met
de goede doelen van de Toto die niet onder het ministerie van VWS
vallen? Denk bijvoorbeeld aan het veteranenfonds. Dat valt
daarbuiten.
Staatssecretaris Snel:
De laatste vraag van de heer Omtzigt ligt in het verlengde van de vraag
van mevrouw Lodders. Daarop zeg ik dat het geheel aan het bedrag dat we
denken te verliezen zal worden gecompenseerd. Maar het kan zijn dat de
ene sector er anders van zal profiteren of er minder van zal profiteren
dan de andere sector. U noemt daar een voorbeeld van; ik heb verder geen
voorbeeld paraat. Dat is waar. Daarover gaan we dus ook met de hele
goededoelensector in gesprek. Overigens heb ik met de goededoelensector
en ook met de sportsector op allerlei andere terreinen hier ook vaak
gesprekken over. Natuurlijk proberen we dat te mitigeren. Het zal echter
moeilijker zijn om fiscale wetgeving een-op-een terug te koppelen op een
specifieke sector, in dit geval de goede doelen.
Uw eerste vraag, de 1b-vraag, is denk ik belangrijker. Hoe kan het nou
dat daar een verschil tussen bestaat? De NLLo zegt: als we gewoon
statisch kijken naar wat er is en wat het zou betekenen, dan krijgen we
een min en dan kan het niet meer. Ik vind dat de wereld vaak dynamischer
in elkaar zit. Als je iets niet meer lucratief kunt aanbieden, kun je
kijken of je een aanpassing kunt doen. Dat kan aan beide kanten van je
balans. Dat kan aan de kant van het prijsbeleid en het winstbeleid, maar
het kan ook aan de kant van de kosten. Er zijn nog een hele hoop
maatregelen mogelijk. Om die reden denk ik dat het voor deze aanbieder
ook mogelijk zal zijn. Maar er is ook gewoon een vergunning gegeven die
de NLLo in staat stelt om dit spel aan te bieden. Bij zo'n vergunning
horen rechten en plichten. Het gaat gewoon niet gebeuren dat de Toto uit
de Nederlandse winkelschappen verdwijnt. Ik ga ervan uit dat de huidige
aanbieder dit heel goed kan doen en daar ook de verantwoordelijkheden
voor heeft. Mocht er een heel ander scenario ontstaan, wat ik mij
eerlijk gezegd niet kan voorstellen, dan zullen we zorgen dat onze
kanalisatie via de Toto op een andere manier goed gaat.
De voorzitter:
Even kijken. De heer Nijboer, de heer Van Rooijen en de heer Van
Weyenberg hebben nog vragen. Beknoptheid wordt gewaardeerd, van alle
drie de heren.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik kan me wel voorstellen dat ze bij die Toto zeggen: die
staatssecretaris, dat is ook een mooie! Die vervijfvoudigt de belasting
en vervolgens spreekt hij ons aan op onze verantwoordelijkheid om open
te blijven. Ze sturen de Kamer een brief waarin ze zeggen: dit is niet
meer houdbaar. Ik wil toch wel graag van de staatssecretaris weten hoe
dit dan zal gaan. Worden dan alle verkoopprijzen hoger? Gaan de
consumenten ervoor opdraaien? Worden de prijzen die je kunt winnen
verlaagd? Dat is natuurlijk ook een oplossing: gewoon minder prijzen
uitkeren. Dan houd je ook meer over. Hoe wordt dit nou opgelost?
Staatssecretaris Snel:
Laat allereerst duidelijk zijn dat wij over de staatsdeelnemingen gaan,
maar dat ik niet kan voorschrijven hoe de NLLo zijn spelletje
organiseert. Wij vinden het wel belangrijk dat dit soort spellen wordt
georganiseerd, om verschillende redenen, niet alleen voor het goede
doel, maar ook omdat wij een kansspelbeleid hebben waarin we heel
duidelijk willen kanaliseren. Ik heb er echt heel veel vertrouwen in dat
de NLLo dit kan waarmaken. Als aandeelhouder neem ik het voor lief dat
ik minder dividend krijg als hun winsten niet naar mijn dividend gaan.
Dat is uiteindelijk natuurlijk ook zo. Stel dat je het per saldo minder
lucratief gaat aanbieden. Dan ben ik degene die er als enige echt last
van heeft; althans, niet ik persoonlijk, maar de Staat. Het is namelijk
een staatsdeelneming die dan minder winst oplevert. De manier waarop zij
het aanpassen is aan hen. Nogmaals, ik heb alle vertrouwen in de
directie van deze organisatie om dat gewoon goed te doen. Ik maak mij op
dit punt echt minder zorgen dan de NLLo.
De heer Nijboer (PvdA):
Dan vraag ik of wij als Kamer voor de stemmingen een brief van die
organisatie kunnen krijgen waarin zij dat ook zegt, want ik moet
volgende week donderdag stemmen. Nu hebben we gewoon een
staatsdeelneming die tegen het parlement zegt dat ze door deze maatregel
om zeep wordt geholpen.
De voorzitter:
Ik grijp hier heel even in, want de staatssecretaris kan geen brief van
een staatsdeelneming toezeggen.
De heer Nijboer (PvdA):
Nou, hij is de enige aandeelhouder en dit is een groot punt, dus dat kan
hij best.
De voorzitter:
Ook dan kan de staatssecretaris die toezegging niet doen. Hij kan er wel
om vragen. De staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Ik hoef de heer Nijboer niet uit te leggen wat de rol van de Staat als
aandeelhouder is. Zij gaan daar echt zelf over. Ik snap dat zij er niet
om staan te springen. Daarom noemde ik het ook een slechtnieuwsgesprek
over het feit dat overigens niet het tarief wordt verzesvoudigd, wat
soms wordt gezegd, maar dat hun belastingdruk zal toenemen. We moeten
ook een beetje oppassen met de verzesvoudiging, want een aantal jaar
geleden zaten zij op een hogere effectieve druk dan nu. Het is dus een
beetje de beeldvorming. Ik snap dat dit in hun exploitatie ten koste
gaat van de winstmarge, maar ik denk niet dat dit zo'n aanslag is dat
het niet meer winstgevend kan worden gedaan of niet meer kan worden
aangeboden. Ik begrijp als aandeelhouder dat er minder winst wordt
gemaakt en dat er uiteindelijk minder dividend wordt uitgekeerd. Dat is
alles wat ik daarover kan zeggen, denk ik.
De voorzitter:
De heer Van Rooijen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik heb lang geleden de illegale voetbaltoto's bij amateurclubs nog
meegemaakt. Daar waren gigantische illegale netwerken met hoge prijzen.
Het was toen eigenlijk allemaal verboden, dus het gebeurde illegaal.
Uiteindelijk heeft de sportwereld, de KNVB voorop, de voetbaltoto
opgericht. Nu is het toch wel heel cynisch om te constateren dat iets
wat traditioneel is, wat verankerd is in onze samenleving en een
geweldige bevordering van goede doelen en de sportsector zelf is, risico
loopt door deze maatregel. Die is voorgesteld vanwege de veranderingen
in de samenleving door internet en dergelijke. Het hele bedrijfsmodel
komt daardoor wel zo onder druk te staan dat dadelijk niet alleen de
Staat geen dividend van die instelling meer krijgt, maar die instelling
er zelf gewoon niet meer is. Kunt u als kabinet ons eigenlijk de
toezegging doen dat die sporttoto nooit in de gevarenzone komt? Als die
al in de gevarenzone zit, is het meestal voor een bedrijf te laat. Ik
zal de parallel met de ziekenhuizen niet maken, maar ik zou het kabinet
dringend willen vragen om er absoluut voor te zorgen dat de voetbal- en
de sporttoto blijft.
De voorzitter:
De vraag is helder.
Staatssecretaris Snel:
Mijn antwoord, eerder gegeven, is ook volstrekt helder. Dat ben ik
helemaal met de heer Van Rooijen eens. Er is nooit de garantie dat de
Toto over 3.000 jaar nog bestaat en dat we tegen die tijd überhaupt nog
op voetbal willen gokken. Ik weet wel dat ik de Toto een belangrijk
spelletje vind. Het is belangrijk om verschillende redenen, ook de
redenen die u aangeeft. Het is mijn stellige overtuiging dat de Toto
niet verdwijnt ten gevolge van deze maatregel. Dat is eigenlijk het
bericht dat ik hier nog eens met de Kamer deel.
De voorzitter:
De heer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik had specifiek nog naar de draf- en rensport gevraagd. Ik weet niet of
dat antwoord nog komt, maar daar is ook contact mee geweest. Deze week
kregen we mede namens de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport een
brief die ik ook wel als het hijsen van een stormbal las. Ik zou het dus
wel waarderen als de staatssecretaris daar iets meer over kan zeggen dan
ik tot nu toe in de beantwoording van het verslag heb gehoord.
Staatssecretaris Snel:
Ook in 2017 is met de aanbieder van de draf- en rensporten, Sportech,
over deze op handen zijnde maatregel gesproken, die dus te maken heeft
met de nieuwe inrichting van kansspelen op afstand. Zij sprongen
uiteraard net zo min als de NLLo in de rondte van vreugde, maar zij
hebben wel besloten dat deze maatregel nodig is. Zij hebben die dus ook
aanvaard. Ik heb zelf, zeg ik in alle eerlijkheid, niet de brief gehad
waarover u het heeft. Wel heb ik de brief van de NLLo en de anderen die
zich daarbij aansloten gehad, zij het niet als het gaat om het punt dat
u nu maakt.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik zou daar dan toch nog wel even aandacht voor willen vragen. In de
brief van Runnerz staat eigenlijk gewoon dat de Toto geen afdracht meer
aan goede doelen kan doen, omdat zij de facto ook hun aanbod moeten
staken. Ik wil al dit soort signalen altijd checken. Dat hebben we bij
de NLLo ook gedaan. Misschien komt er nog een brief met een aantal
dingen die de staatssecretaris überhaupt nog schriftelijk behandelt naar
aanleiding van vandaag. Ik ben ook met liefde bereid om de brief door te
geleiden naar het kabinet, mocht dat die brief niet hebben ontvangen.
Dat kan ik me overigens bijna niet voorstellen. Ik hoor het graag even,
want dan borg ik dat.
Staatssecretaris Snel:
Ik weet van Sportech dat zij hun bedrijfsvoering hebben aangepast en
daarmee de maatregel als dragelijk zien. Ik kan niet helemaal inzien of
er nu nog meer is wat daarvan afwijkt. Als ik er meer informatie over
heb die de moeite waard is, wil ik die best in een brief aan de Kamer
geven. Overigens is het echt mijn bedoeling om voor de plenaire
behandeling zo min mogelijk brieven te hoeven sturen. Dit zeg ik ook
tegen de voorzitter. Ik probeer dus alles, waar we kunnen, zo veel
mogelijk af te doen. Hier zeg ik toe dat als er nog iets is wat de
moeite van het vermelden waard is, ik dat zeker zal doen.
De voorzitter:
Prachtig. Volgens mij zijn wij aan het einde van het blokje
kansspelbelasting. Dan krijgen wij nu het wetsvoorstel Overige fiscale
maatregelen. Dat klinkt als een onderwerp waarover ik de
staatssecretaris even het woord kan geven. Ik laat hem het blokje
afronden. Daarna doen we de vragen.
Staatssecretaris Snel:
Zo zie ik, voorzitter, dat u nog niet zo heel vaak … Ofm is vaak de
maatregel waar we het langst met elkaar over praten. Nee hoor, dat is
niet waar!
De voorzitter:
Daarom zeg ik dit juist, meneer de staatssecretaris! Ga uw gang.
Staatssecretaris Snel:
Ik zal mijn tempo opschroeven en mijn blik naar beneden houden, zodat ik
helemaal niemand zie opspringen. Laten we dan kijken hoever we
komen.
In het kader van het wetsvoorstel Ofm stel ik voor te beginnen met de
vragen van de heer Van Weyenberg. Hij vroeg mij om "uitvoerig" — dat
woord zal ik dan even negeren — in te gaan op de manier waarop de
privacywet is geborgd bij de gebruikmaking van camerabeelden in de mrb
en hoe de Autoriteit Persoonsgegevens daartegen aankijkt. Bij het
voorgenomen gebruik van ANPR-camerabeelden in de mrb is veel aandacht
besteed aan het borgen van de privacy. De maatregel is zeer specifiek
aan de AP ter advisering voorgelegd. Die heeft positief gereageerd en
geadviseerd over wat wij nu doen. De AP heeft in haar advies aangeven
van oordeel te zijn dat er sprake is van een welbepaald en
gerechtvaardigd doeleinde als het gaat om de privacyaspecten. Ook merkt
de AP in haar advies op dat het voorgestelde gebruik van gegevens
voldoende onderbouwd is. Dat is vaak een belangrijk element van die
toetsing. Zij vond ook dat de opgenomen bewaartermijnen voldoende waren
onderbouwd. Dat is belangrijk voor een eventuele vervolgvraag. De
maatregel voldoet dus aan alle eisen die de toezichthouder daaraan heeft
gesteld.
Ook is gevraagd hoe de privacy dan precies is gewaarborgd. Daar zal ik
niet uitgebreid op ingaan, maar ik zal wel zeggen waarom het zo
belangrijk is. Het uitvoeringsproces is zo ingericht dat de privacy
maximaal is geborgd. Dit proces is beschreven in de memorie van
toelichting. Het komt erop neer dat er binnen 22 uur na ontvangst van de
camerabeelden wordt gecontroleerd of er aan de belastingplicht van de
MRB is voldaan. Als dat het geval is, wordt het camerabeeld meteen
vernietigd. Als dat niet het geval is, vindt daarop in de volgende dagen
nogmaals een check plaats. Het kan namelijk zijn dat iemand een dag te
laat is, om het zo maar te zeggen. Deze check dient tot het uitsluiten
van de gevallen waarin al betaling heeft plaatsgevonden maar dat nog
niet bekend was op het moment dat de camera het kenteken registreerde.
Als de belastingplichtige na deze tweede check alsnog compliant blijkt,
wordt het camerabeeld meteen vernietigd. Camerabeelden worden
uitsluitend gebruikt om een naheffingsaanslag op te leggen. Zij worden
dan ook bewaard in de fiscale dossiers van de betreffende
belastingplichtige. Alleen daar waar blijkt dat iemand inderdaad moet
betalen, zijn wij verplicht om het bewijsmateriaal in het fiscale
dossier te houden. Dat is dus uitgebreid getoetst. In al die andere
gevallen worden ze binnen een dag vernietigd. Daarmee dachten wij, maar
gelukkig ook de Autoriteit Persoonsgegevens, een goede balans gevonden
te hebben tussen een efficiënte manier van controle en het beperken van
de inbreuk op de privacy.
Dan vroeg mevrouw Leijten of zo'n camerabeeld niet heel omslachtig is in
de tijd van al deze privacydiscussies. Dit antwoord lijkt een heel klein
beetje op het voorgaande. Dat is inderdaad echt iets wat je je af moet
vragen. Dat doen wij dus ook. Wij hadden het overigens al op bestaand
toezicht, maar daar ontbrak de wettelijke basis. Daarvan hebben we
gezegd: dat willen we doen en als we dat doen willen we het graag
helemaal goed doen. Daarom hebben we toen zo expliciet het advies van de
AP gevraagd. Daar waren eerder, in 2017, discussies over in de Hoge
Raad. Die had gezegd dat het misschien inderdaad wel een punt was om
wettelijk te regelen. Dat hebben we gedaan en we hopen daarmee ook de
maatregel proportioneel te hebben gemaakt. Door het uitvoeringsproces
"privacy by design" toe te passen wordt een inbreuk op de privacy zo
veel mogelijk beperkt.
Dan vraagt de heer Omtzigt ook nog naar de camerabeelden; we blijven dus
nog een beetje zitten. Dat geeft mevrouw Leijten zo ook nog de
gelegenheid om aan te sluiten. Hij vroeg namelijk waarom die beelden nou
niet worden gebruikt om ook andere wanbetalers, bijvoorbeeld met een
buitenlands kenteken, op te sporen. Hij vraagt zich daarnaast af of ik
bereid ben om ook bij die auto's met een buitenlands kenteken die
regeling te gaan gebruiken. Ik heb schriftelijk al in de richting van de
heer Omtzigt geantwoord dat dat niet gaat helpen. Wij delen met hem de
frustratie dat er heel veel auto's rondrijden zonder Nederlandse
belasting te betalen, maar die camera's maken dus gebruik van de
ANPR-technologie. Zoals een van de aanwezige leden zei: u moet in uw
eigen gemeente maar eens rondkijken. Ik heb dat nog niet gedaan, maar
het is zeker dat dat gebeurt. Dat zal ik zeker niet ontkennen. Maar het
gebruiken van camera's is dan weer niet de juiste methode, omdat je
hierbij moet aantonen dat dit meer dan eenmalig is, dat er dus
consequent mee wordt gereden. Dan moet je dus die camerabeelden bewaren
om dat te laten zien en dat is nou juist datgene waarvan de
privacywetgeving zegt het liever niet te willen. Hoewel ik meevoel met
de achterliggende gedachte, betekent het ook dat het huidige
camerasysteem daar waarschijnlijk niet de geëigende methode voor
is.
Ik ga verder met het laatste. Dat was ook een vraag van de heer Omtzigt.
Die vroeg of ik op een later moment nog wil ingaan op de schriftelijke
vragen van de NOB en de RB, maar dat is echt een heel ander themaatje.
Ik lees straks dit nog even voor.
De voorzitter:
Ik dacht altijd dat ik over de orde van de vergadering ging.
Staatssecretaris Snel:
Richting de heer Omtzigt zeg ik dan dat wij de commentaren die we
krijgen van de NOB en de RB, en dus uit de praktijk, echt zeer
waarderen. Dat kan ik niet vaak genoeg aan hen zeggen. Die mensen voeren
onze wet- en regelgeving uit en zij hebben het beste zicht op wat er
gebeurt. Ik besef tegelijkertijd dat de belangen van de NOB of de RB en
de klanten niet altijd gelijk opgaan met het algemeen belang. Dat vindt
een ander deel van de Kamer. Bij de beantwoording van deze vraag probeer
ik mij dus vooral te richten op beleidsmatige vragen waarvoor de Kamer
ook aandacht heeft gevraagd. Ik probeer, kortom, die vragen wel degelijk
te gebruiken omdat wij daarover praten, maar die vragen doe ik dan
meestal wel zo globaal mogelijk. Pas in tweede instantie richt ik me op
de beantwoording van vragen die meer verduidelijking behoeven. Ook die
vragen neem ik dus mee. Maar waarom voelt u nog steeds dat er iets van
een rem in mij zit? Dat is omdat sommige van deze vragen naar onze
mening zo specifiek zijn dat ze bijna aan een casus gerelateerd kunnen
worden. Dan komt voor ons het moment in beeld dat we denken dat het op
grensverkenning lijkt. Er kan hier een vraag komen waarbij een fiscaal
specialist zegt: ah, dan weet ik hoe de staatssecretaris daarover denkt.
Dan ben ik opeens wat minder happig om te antwoorden, omdat het niet aan
mij maar aan een inspecteur is om daar een uitspraak over te doen. Als
deze vragen dus in het algemeen helpen bij de discussie die we hebben of
daarvoor bepalend zijn, dan beantwoord ik die met liefde en waardeer ik
die ook. In uw richting, als de heren en dames van de NOB en de RB
meeluisteren, wil ik ook eerlijk zeggen: wanneer het grensverkennend is,
dan kunnen wij er geen antwoord op geven en dat doen wij dan ook niet.
Dan heb ik dit blokje afgerond.
De voorzitter:
Prachtig. Mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb toch even een vraag over die camerabeelden. Het is als het ware
een soort bijvangst. Doordat je trajectcontrole doet, waarbij je kijkt
of er niet te hard wordt gereden, kun je ook kijken of er vaak gereden
wordt en of iemand z'n belasting betaalt. De vraag die er een beetje
onder zit is de volgende. Je kunt het wettelijk regelen, maar is het
geëigend om deze weg op te gaan? Je kunt er misschien ook nog wel heel
andere dingen mee doen in de toekomst. Voor je het weet zijn de camera's
die in eerste instantie tegen hardrijden waren, er dan voor heel ander
toezicht. Hoe reageert de staatssecretaris op die sluipende weg? Is dan
deze opsporing, de mate van fraude ermee en noem maar op, een
legitimering om dat te doen?
Staatssecretaris Snel:
Ik snap die vraag heel goed. Eigenlijk is dat ook de kern van de vraag
die de Hoge Raad probeert te beantwoorden. Het is fijn dat wij nu een
heel specifiek afgebakend stukje weten te definiëren, maar mevrouw
Leijten vraagt mij eigenlijk wie nu bepaalt dat dat straks niet voor
100.000 andere dingen gebruikt gaat worden. Dat is eigenlijk volgens mij
precies de reden waarom wij op basis van het advies van de Hoge Raad,
samen met de AP hebben gezegd dat je het nu wettelijk moet regelen. Je
moet me dus niet alleen op mijn blauwe ogen vertrouwen als ik zeg dat
het echt allemaal goed gaat. Nee, je moet wettelijk regelen wat je doet
met die beelden. Die camera's zijn er overigens al. Die worden nu niet
opgehangen. Dat systeem was er al. Het is dus niet zo dat wij dat voor
iets anders mogen gebruiken. Sterker nog, we mogen zelfs de beelden nu
niet meer bewaren. Het mag niet alleen niet voor andere doeleinden
gebruikt worden, maar ook de beelden mogen niet bewaard worden. Dat is,
denk ik, de beste garantie die we kunnen geven. Als we weer een nieuwe
regeling hebben, dan moet daar weer een wettelijke basis aan zitten en
moet ik ook weer in de Kamer langskomen om te vragen of die beelden voor
dit en dit onderdeel wel zouden kunnen. Dan kunnen we die discussie weer
hebben.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat begrijp ik en dat moet dan ook op dat moment, maar je gaat er nu als
het ware mee akkoord dat een bepaald bijvangstgebruik voor een ander
doeleinde wettelijk geregeld wordt omdat het handig is. Die systematiek
kan straks weer een legitimatie zijn om andere bijvangst ook weer
wettelijk te regelen en voor je het weet zijn die camera's dus
opgehangen voor de snelheidsmeting en straks voor veel meer. Die grens
kan dus enorm opschuiven. Ik zou graag van de staatssecretaris willen
weten of de omvang van het probleem dat dit zou moeten tackelen, dit ook
rechtvaardigt.
Staatssecretaris Snel:
De kern van het voorstel is juist dat het geen bijvangst is. De kern van
het voorstel is dat wij nu expliciet regelen waarvoor het gebruikt
wordt. Ik snap het namelijk: van bijvangst zou ik ook een beetje
ongerust worden. Ik ben ook nogal van de privacy. Het is goed om te
beseffen dat wat wij doen het wettelijk regelen is. Dat is de reden
waarom we dit doen. Het is geen bijvangst. Deze camera's zijn opgehangen
door de Belastingdienst, zodat belastinginspecteurs niet achter de
bosjes iets hoeven te noteren. We zeggen dat het efficiënter is om dat
op een andere manier te doen als je wilt weten wat de mrb doet. Daarbij
moeten we tegelijkertijd beseffen, en daarmee leun ik met u mee, dat je,
als je dat doet, daarmee ook een hoop andere dingen doet. Die moet je
dus wettelijk uitsluiten. Dat doe je door wettelijk te regelen wat niet
bijvangst is maar wat hoofdvangst is. Dit doen wij voor de mrb.
De voorzitter:
Ten slotte.
Mevrouw Leijten (SP):
Dus we hebben straks een camera voor de snelheid en een camera voor de
motorrijtuigenbelasting naast elkaar hangen. Begrijp ik dat nou
goed?
Staatssecretaris Snel:
Excuus, ik probeerde twee dingen tegelijk te doen. Dat gaat meestal niet
goed.
Mevrouw Leijten (SP):
Voor vrouwen is dat ook vaak knap ingewikkeld.
De voorzitter:
Dit is niet voor het stenogram! De vraag was of er twee camera's naast
elkaar hangen.
Staatssecretaris Snel:
Volgens mij niet. Ik moet eerlijk zeggen dat ik mijn ogen meestal op de
weg heb en niet boven mij.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik vraag het omdat u zegt dat de camera met dat doel geplaatst is. Het
is dus geen bijvangst. Het is echt de Belastingdienst die die camera's
plaatst en die beelden worden dan door de Belastingdienst voor dit doel
gebruikt. Dat is wat u zei. Toen vroeg ik: komen er dan allemaal
camera's voor verschillende hoofddoelen naast elkaar te hangen?
Staatssecretaris Snel:
Nee. Volgens mij is het niet zo dat het alleen maar camera's zijn van de
Belastingdienst, als ik me dat goed herinner. Zij zijn ook van de
Belastingdienst, maar voor het gebruik van al die camera's gelden
dezelfde redenen. Die worden dus ook door de autoriteit neergezet. Dat
moet je proportioneel doen. Dat is wat wij zeggen.
De voorzitter:
Ik nodig u uit om daar plenair over te praten. Laten wij even tien
minuten nemen om naar eigen inzicht bij te dragen aan de waterbelasting,
de tabaksaccijns of de btw. Dan zie ik u terug om 14.45 uur. Dan hebben
wij nog vijf kwartier om over ATAD te praten. Ik ga zeer mijn best doen
om om 16.00 uur klaar te zijn.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik zit nog ergens mee, maar dat doen we zo wel.
De voorzitter:
We doen het zo.
De vergadering wordt van 14.37 uur tot 14.48 uur geschorst.
De voorzitter:
Wij vervolgen het wetgevingsoverleg en gaan het hebben over de Europese
richtlijn die wij kennen als ATAD 1. Laten wij ons best doen om voor
16.00 uur klaar te zijn. Ik geef snel het woord aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter. De ATAD 1 is in feite de richtlijn …
De voorzitter:
Ik onderbreek u even, want ik had collega Omtzigt beloofd dat hij nog
een nabrander uit de vorige ronde zou mogen geven. Ik hoop dat u niet al
uw ambtenaren al naar huis hebt gestuurd.
Staatssecretaris Snel:
Nee, zeker niet.
De heer Omtzigt (CDA):
Er liggen nog drie dingen: de bbz, de studiekosten en de antwoorden op
de pensioenvragen. Over de bbz en de pensioenen wil ik nog iets zeggen.
Ik denk dat dit schriftelijk moet, maar aangezien de vragen al
schriftelijk beantwoord zijn, wil ik er toch nog even op ingaan.
Op het onderdeel bbz speelt op dit moment een probleem met de
leenbijstand. Wij hadden gezegd dat die akkoord was voor mensen die niet
failliet zijn gegaan. Die hebben een bepaald nadeel geleden van een paar
duizend euro. Dat wordt nu terugbetaald. Dat is akkoord, maar waar doet
zich het probleem voor? Als je onder de Wet schuldsanering natuurlijke
personen valt, heb je er helemaal geen belang bij dat je in één keer
€2.000 nabetaald krijgt, omdat dit rechtstreeks in de faillissementspot
vloeit en er geen compensatie plaatsvindt. Ik verzoek de
staatssecretaris in overleg te treden om te bekijken hoe deze mensen
versneld uit de Wsnp kunnen komen, want de prijs die zij betaald hebben,
namelijk een faillissement voor iets wat buiten hun schuld ligt, is een
buitengewoon hoge prijs, zoals ook de Ombudsman heeft aangegeven. Ik
hoop dat daar een nadere reflectie op kan volgen. Het is niet
gemakkelijk; dat weet ik zeer goed.
Op het onderdeel pensioenen hebben wij twee vragen gesteld die niet
helemaal bevredigend zijn beantwoord. Op de eerste vraag antwoordt de
staatssecretaris dat de pensioenfondsen dan maar meer reclame moeten
maken voor de dekking van arbeidsongeschiktheidspensioenen, maar dat
mogen zij niet eens doen, op grond van wat er wettelijk is bepaald over
de taakafbakening. Wat hij als oplossing ziet, werkt dus niet.
Op de tweede vraag, over het gegeven dat je pensioen altijd bevroren
blijft terwijl je franchise blijft stijgen als je een
arbeidsongeschiktheidspensioen hebt, antwoordt de staatssecretaris dat
het ervan afhangt of je pensioengevend loon stijgt. Maar juist mensen
die arbeidsongeschikt geworden zijn, hebben niet al te veel stijging in
hun loon. Vaak is hun uitkering bevroren. Deze mensen hebben dus te
maken met een stijgende franchise en een bevroren
arbeidsongeschiktheidspensioen, waardoor het pensioengevend inkomen
daalt over de tijd en daarmee de opbouw die zij kunnen doen. Graag zou
ik zien dat hier een oplossing voor komt.
Graag zou ik rechtstreeks een antwoord willen hebben op de vraag over de
studietoelage van een kind. De staatssecretaris antwoordt, en dat is
heel interessant, dat je inderdaad als werkgever aan het kind van een
werknemer die aan hbo of universiteit studeert bijvoorbeeld €2.500 voor
studiekosten kunt overmaken. Dat wordt dan aangemerkt als loon voor dat
kind, maar niet als loon uit tegenwoordige arbeid. Begrijp ik nu goed
dat dit belastingvrij is? Immers, er zijn twee mogelijkheden in dezen.
De eerste optie is dat het kind dat studeert geen bijbaan heeft. In dat
geval ligt die €2.500 per jaar ver onder het bedrag dat je belastingvrij
kunt krijgen, omdat je een belastingvrije voet hebt. Je betaalt daarover
dus geen belasting. De tweede optie is dat dit kind als student wel een
behoorlijk inkomen heeft, bijvoorbeeld omdat het in deeltijd werkt en
fors bijverdient. In dat geval kan die student de €2.500 gewoon als
studiekosten aftrekken, want die student heeft studiekosten en inkomen
uit tegenwoordige arbeid. Die student kan het genoemde bedrag dus gewoon
aftrekken van het inkomen uit tegenwoordige arbeid. Klopt mijn
redenering dat er in beide gevallen een belastingvrije vergoeding kan
plaatsvinden van de werkelijke studiekosten die gemaakt zijn?
De voorzitter:
Dat is een heel rijtje. Kan de staatssecretaris daar op ingaan?
De heer Omtzigt (CDA):
De eerste twee kunnen schriftelijk.
Staatssecretaris Snel:
Oké. Soms word je bijna uit de wedstrijd getikt. Op dit moment probeer
ik heel hard heel veel dingen bij elkaar op te tellen. Ik begin met de
leenbijstand. Gevraagd is om een nadere reflectie op de moeilijke
gevallen. Rond de leenbijstand hebben wij inmiddels twee maatregelen
genomen, voor nu en in het verleden, om te zorgen dat de mensen daar
geen last van hebben. De heer Omtzigt vindt dat fijn, maar hij wijst
erop dat er nog steeds gevallen zijn waar iets optreedt wat hij niet
prettig vindt. Ik wil daar nog eens op reflecteren, maar niet op dit
moment. Dit is zo'n ingewikkeld dossier, dat ik nu niet alles paraat
heb. Ik wil best even kijken of wij daar voor maandag nog iets over
kunnen zeggen. Dit houdt overigens niet in dat ik de garantie geef dat
ik meteen met een oplossing kom. De vraag is ook of ik, dan wel een
ander lid van het kabinet daarop moet ingaan. In elk geval zal ik met
een schriftelijke reactie komen.
De heer Omtzigt heeft schriftelijk een aantal vragen over pensioenen
gesteld. Die vragen heb ik schriftelijk beantwoord. De suggestie zat er
een beetje in dat die beantwoording wellicht niet deugdelijk was en dat
er nog fouten in zouden kunnen zitten, of dat de oplossing niet zou
werken. We hebben dit vrij stevig afgestemd, ook met de juristen van
SZW. Als wij dus een oplossing gekozen hebben die niet zou kloppen, dan
hebben wij dat in gezamenlijkheid gedaan. Ook hier geldt dat ik niet
een-twee-drie te pakken heb wat dan wel de oplossing zou moeten zijn of
wat er precies fout is aan de nu gekozen oplossing. Ook hierover zal ik
iets op papier zetten, want ik weet niet of het tot een oplossing leidt
als wij het nu uitdiscussiëren.
Ook op de vragen over de studiekosten zijn er antwoorden gekomen. Wij
hebben aangegeven dat je in bepaalde gevallen inderdaad deze
vergoedingen kunt krijgen voor studerende kinderen. Dat is dus anders
dan wanneer je die zelf krijgt. Daar zitten echter diverse mitsen en
maren aan, ook als het gaat om bijvoorbeeld het kunnen gebruiken van de
studiekostenaftrek. Of je wel of geen loon ontvangt, is daarbij van
belang. Als ik het goed begrijp, zei de heer Omtzigt: als je dan een
andere bijbaan hebt, verandert het dan omdat je aan het schema komt? Het
lijkt mij ook in dit geval niet verstandig dat ik nu uit mijn hoofd
probeer te zeggen hoe het volgens mij gaat. Ik ben geen volledig
volleerd fiscalist, dus als de heer Omtzigt dat goed vindt, zal ik even
bekijken of wij op papier kunnen zetten wat er aanvullend geregeld is.
Mocht het zo zijn dat wij niet helemaal de diepte van de vragen
begrijpen, zou ik graag nog even checken wat dan precies het issue is
dat hij aankaartte.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik zal de precieze vragen nog even op papier zetten. Ik dank de
staatssecretaris dat hij daar schriftelijk op terugkomt. Ik wil er nog
aan toevoegen dat er, behalve de optie die ik gaf, ook nog de optie is
om het bedrag aan te merken als gerichte vrijstelling. Immers, onder de
werkkostenregeling mag je aan werknemers gerichte vrijstelling geven. Je
hebt dus ten eerste de optie om het bedrag als loon uit te betalen en
ten tweede de optie om het bedrag als gerichte vrijstelling onder de
werkkostenregeling aan te merken. Als een van de twee maar werkt, dan
hebben wij een werkend alternatief om dit mogelijk te maken. Ik hoor dat
graag voor dinsdagmorgen.
Staatssecretaris Snel:
Dank daarvoor. Als de heer Omtzigt zijn vragen op papier zet, is het
voor ons nog ietsje gemakkelijker om gericht een antwoord te geven dan
als wij dit uit het hoofd moeten doen.
De voorzitter:
Prachtig. Wij gaan snel door met ATAD 1.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Ik wil alle collega's helpen om om 16.00 uur te stoppen, maar ik wil nog
terugkomen op één punt. De vorige keer ben ik uitvoerig ingegaan op de
heffingskortingen in verband met de brief van de Sociale
Verzekeringsbank. Er is een heel kort antwoord gegeven in de brief van
gisteravond. Aan mevrouw De Vries was vorig jaar toegezegd dat er
niemand nadeel van heeft, maar in de beantwoording van vragen van de
heer Omtzigt is gezegd dat buitenlandse belastingplichtigen van buiten
de landenkring er wel mee te maken krijgen. Ik kom er volgende week
uitvoerig op terug, maar los van de hele voorlichting blijf ik er
stapels e-mails over ontvangen, ook nadat ik dit punt maandag aan de
orde stelde. Ik weet nog niet hoe precies gegarandeerd kan worden dat
niemand er nadelen van ondervindt. Volgens mij is dat wel het geval, nog
daargelaten dat het straks via de inkomstenbelasting gaat, zodat men pas
een jaar later weet waar men aan toe is. Je kunt misschien om een
voorlopige aanslag vragen, maar de mensen zullen lang niet weten wat het
nettonadeel is, waarvan de Sociale Verzekeringsbank zegt dat het wel
optreedt. Ik denk dat het nu niet het moment is om daar nader op in te
gaan. Misschien kan de staatssecretaris er nog een keer in een brief
uitvoeriger op ingaan. Anders moet ik daar helaas dinsdag op
terugkomen.
Staatssecretaris Snel:
Dit punt speelt nu ook al geruime tijd. Ik heb verschillende keren,
waaronder in de set schriftelijke antwoorden, echt proberen uit te
leggen wat wij doen. Het gaat om een situatie waarin bijvoorbeeld ook
grensarbeiders betrokken zijn. Ik heb dat ook mondeling twee keer
toegelicht. Naar mijn mening zal nog een nieuwe brief het standpunt niet
veranderen. Het staat de heer Van Rooijen vrij om het nog een keer te
vragen, maar het staat mij vrij om daar misschien nog een keer hetzelfde
op te antwoorden. De suggestie dat er niemand op voor- of achteruitging,
had er vooral mee te maken dat iedereen zijn rechten behoudt. De vraag
is hoe hij die krijgt. Vroeger ging dat simpeler dan nu. Dat is
eigenlijk wat u zegt. Sorry voorzitter, dit is nogal technisch, maar
anders wordt mij zo verweten dat ik daar maar geen antwoord op geef. Ik
heb nu een paar keer uitgelegd hoe het zit met België en Duitsland. Die
rechten blijven bestaan, maar daar moet wel wat voor gebeuren. Dat is
vervelend, maar dat is nou eenmaal zo. Het is echter niet zo dat wij
hebben gezegd dat door die maatregel de facto een nadelige behandeling
van die mensen optreedt. Die mening deel ik gewoon niet.
De voorzitter:
Ik neem aan dat we daar dan in de plenaire behandeling op terugkomen.
Derde poging: ATAD 1.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter. Het laatste blok van vandaag gaat over de richtlijn die
probeert misbruik in Europa te voorkomen. Daar is een groot aantal
vragen over gesteld, door mevrouw Lodders, mevrouw Leijten, de heren
Omtzigt, Van Weyenberg, Bruins, Snels, Nijboer en Van Rooijen — dat is
eigenlijk zo'n beetje iedereen. Omdat dit vaak vrij technische stof is,
heb ik geprobeerd zo veel mogelijk schriftelijk te beantwoorden, zodat
we zeker weten dat we elkaar daar niet in misverstaan. Ik moet alleen
tot mijn spijt erkennen dat in die schriftelijke beantwoording een deel
van een reactie op een vraag is weggevallen. Die vraag was in hoeverre
het stellen van substance-eisen wordt begrensd door het Europees recht.
Dat is niet de bedoeling. Wij hadden daar een vrij uitgebreid verhaal
bij. Dat is namelijk nogal wezenlijk in die discussie. Ik heb het ook al
eerder mondeling met u besproken, maar ik vond het belangrijk dat dat
ook in de schriftelijke set zat. Ik zal dat zo snel mogelijk rechtzetten
door zo snel mogelijk een brief te sturen, in ieder geval voorafgaand
aan de plenaire behandeling van volgende week. Wat mij betreft gebeurt
dat vanmiddag nog, als het kan. We hadden het al klaarliggen. Sterker
nog: misschien kunnen we die andere vragen die gesteld worden daar
meteen in meenemen, als we daar het antwoord op hebben. En anders doen
we dit gewoon eerder. Excuus dat een deel daarvan is weggevallen.
Dat gezegd hebbende: ik denk dat er vier thema's zijn die hier besproken
moeten worden. Het eerste gaat over het verschil tussen effectief en
statutair tarief bij de bepaling of iets een laagbelaste jurisdictie is.
Het tweede subonderdeel is de vraag of Nederland nog meer zou moeten
doen als het gaat om belastingontwijking. Het derde zijn de
substance-eisen, waarvan ik heb gezegd dat we daar al wel wat antwoorden
over hebben gehad, maar niet alle schriftelijke dingen die ik aan u zou
willen geven. Het vierde is het effect van de earningstrippingmaatregel
voor de woningbouwcorporaties. Daar waren wat meer vragen over. Daar zal
ik iets langer bij blijven stilstaan.
Allereerst gaan we het over het effectief of statutair tarief hebben. De
heren Omtzigt en Van Weyenberg en ook mevrouw Leijten vroegen waarom
voor het statutair tarief is gekozen in plaats van voor een effectief
tarief. Logischerwijs is het effectieve tarief hetgeen waar de echte
belastingconcurrentie op plaatsvindt: wat betaalt een bedrijf nou
uiteindelijk aan belasting over zijn winst en omzet? Deze vraag speelt
vooral bij de nu voorgestelde aanvullende CFC-maatregelen. Dat is het
onderdeel in ATAD waarin dit ook terugkomt. Het speelt ook in een
discussie die volgend jaar nog moet komen over de rente- en
royaltyrichtlijn. Ook daarbij maken we gebruik van een lijst met landen
die laagbelast zijn. Daar komt deze discussie terug.
Voor alle helderheid: er waren een paar vragen die al heel erg ingingen
op de rente- en royaltyrichtlijn, maar die behandelen we nu nog niet.
Daar hebben we wel beleidsvoornemens over gepresenteerd, maar dat staat
niet in deze wetgeving. De discussie leidt tot hetzelfde. Daarbij is de
vraag: waarom gaat u nou eigenlijk niet uit van het best mogelijke
tarief?
Ik ben het met iedereen eens dat je theoretisch gezien het beste naar
het effectieve tarief kan kijken. Dat is niet alleen het nominale
tarief, maar houdt ook rekening met alle grondslagversmallers. Kortom,
met aftrekposten en dat soort zaken. Uiteindelijk is in de manier waarop
wij wetgeving opstellen uitvoerbaarheid een aandachtspunt. Dat hebben we
eerder gezegd en de heer Omtzigt maakte die opmerking terecht ook al. In
het algemeen geldt namelijk dat een effectief tarief niet te bepalen is.
Dat zou het probleem zijn. Een effectief tarief is wat een bedrijf
ervaart. Een effectief tarief is van bedrijf tot bedrijf, van land tot
land anders. Het is ook per sector anders. Dat heeft natuurlijk te maken
met de aftrekposten waar een bedrijf wel of geen gebruik van kan maken.
Kiest het daar wel of niet voor? Hoe doet het de winstomrekening? Daar
komt per saldo onder de streep per individueel bedrijf een effectief
tarief uit. Dat is belangrijk, maar het leent zich niet zo voor het
opstellen van een landenlijst. In een landenlijst wil je eigenlijk
zeggen wat er de facto in dat land gebeurt als je belasting moet
betalen. Het is eigenlijk onmogelijk om per bedrijf en van land tot land
te gaan bepalen wat het effectief tarief zou kunnen zijn. Theoretisch
ben ik het met iedereen eens dat dat veruit het beste zou zijn. Sterker
nog: ik ben in het verleden als ambtenaar zelf bezig geweest met het
maken van vergelijkbare lijsten voor effectieve belastingdruk. Die
sneuvelden de hele tijd, omdat er altijd meteen vier voorbeelden waren
van bedrijven die dat heel anders ervoeren omdat zij specifieke
aftrekposten niet hadden.
Dus nogmaals, ik snap heel goed wat erachter zit. Dat is theoretisch ook
het juiste. Voor een landenlijst waarvoor je liever geen
case-by-casebenadering hebt, is het nominale tarief eigenlijk het enige
tarief waar je serieus een landenlijst mee kan opstellen. Dat is de
reden waarom we kiezen voor niet de beste maar wel voor een voor ons
uitvoerbare regeling. Bovendien kijken we nu naar nominale tarieven van
7% en daarmee kijken we naar meer dan 0% alleen. Als je kijkt naar de
uitkomst van de landenlijst die daaruit volgt, pakken we eigenlijk
grotendeels ook de landen aan waarvan je mag verwachten dat ze een laag
effectief tarief hebben. Dus daarom.
De heren Omtzigt, Van Weyenberg en Snels vroegen ook naar de hoogte van
de statutairtarieftoets. Binnen EU-verband mogen dividend-, rente- en
royaltybetalingen in principe niet worden onderworpen aan een
bronbelasting. Dat heeft te maken met twee richtlijnen. We hebben daar
de rente- en royaltyrichtlijn voor en toen wij nog bezig waren met het
voorstel rond de dividendbelasting ook de moeder-dochterrichtlijn. Die
zeggen eigenlijk dat je geen dividend-, rente- en royaltybronbelastingen
mag invoeren, behalve in het geval er een volstrekt kunstmatige
constructie bestaat die bedoeld is om belasting te ontwijken. Kort
gezegd geldt dat dan ook voor de toepassing van bijvoorbeeld een
aanvullende CFC-maatregel. Als er dus landen op een EU-lijst komen te
staan die wij definiëren, zouden deze maatregelen slechts in volstrekt
kunstmatige situaties geëffectueerd kunnen worden, omdat er anders
sprake is van strijdigheid met het EU-recht. Het is juist de bedoeling
van het kabinet om alle rechtstreekse betalingen aan laagbelaste landen
te treffen door bronbelasting. Om die reden is dus ook gekozen voor een
tarief — weliswaar zo hoog mogelijk, zou je kunnen zeggen — onder het
laagste statutaire tarief in de EU.
In het verleden hebben we hierbij ook weleens 10% genoemd, omdat op het
moment van het verschijnen van dat rapport Hongarije 10% hanteerde. Dat
was een vraag van de heer Van Weyenberg. Ook die externe commissie
concludeerde dus al: als je dat zo hoog mogelijk wil vaststellen, maar
niet de EU-regelgeving wil schaden, is op dat moment 10% aan de orde.
Inmiddels zit Hongarije op 9%. Als je het nominale tarief zou plaatsen
boven de 9% is er dus strijdigheid. Als je het op 9% of lager vaststelt,
is dat niet zo. Dat is het technische antwoord op de vraag waar wij voor
gekozen hebben. Wij hebben gekozen voor 7%, omdat er de facto niet heel
veel landen tussen de 7% en de 10% zitten, zelfs wereldwijd niet.
Materiaal verandert dit dus niet zo heel veel, maar het volgt de
gedachte om het zo hoog mogelijk te maken, om een soort bodem neer te
leggen bij wat wij belangrijk vinden. Dan is 9% inderdaad niet strijdig
met het EU-recht.
De voorzitter:
Ik onderbreek u voor een vraag van de heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Er is dus geen juridisch bezwaar vanuit het EU-recht om het tarief wel
op 9% vast te stellen. Ook dan heb je een bodemwerking. Het zal voor
Hongarije in de Europese context dan een stuk lastiger worden om nog een
keer het tarief te verlagen. Dat lijkt mij de voorkeur te kunnen hebben
boven een tarief van 7%.
Staatssecretaris Snel:
Ja, dat klopt. Op het moment dat wij boven het laagste tarief in de EU
zitten, zou iemand kunnen zeggen dat onze wetgeving niet voldoet aan de
Europese richtlijnen. Dat kunnen ze nu niet zeggen. Daar heeft u dus
helemaal gelijk in. De vraag is natuurlijk wel: stel nu dat er landen
zijn die alsnog onder die 9% gaan, wat gebeurt er dan? Ik heb daar
overigens nog niet een helemaal sluitend antwoord op. In ieder geval
stond onze wetgeving al. Bij het opstellen van nieuwe wetgeving kan dus
niet gezegd worden dat wij handelen in strijd met EU-regelgeving.
Vervolgens is de vraag of het waarschijnlijk is dat dat gaat gebeuren.
Op dit moment kennen wij geen enkel land dat plannen heeft om nog lager
te gaan, maar in theorie is dat nog wel een aardige discussie. Ik
persoonlijk denk dat het voor ons een stuk sterker is als wij het al
hadden en iemand besluit vervolgens willens en wetens om daaronder te
gaan zitten dan wanneer het andersom is. Maar er zullen vast een
heleboel geleerde wetenschappers zijn die daar misschien iets anders
over denken. Maar goed, ik denk dat wij elkaar begrijpen.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik zit nog een beetje te puzzelen op het antwoord dat de
staatssecretaris gaf over het statutaire en het effectieve tarief. Het
gaat hier natuurlijk over corporates die met hun jurist of met
ingehuurde juristen van de Zuidas altijd zo maximaal mogelijk gebruik
weten te maken van alle mogelijke aftrekposten, en die alle mogelijke
landen in hun structuur zetten om hoe dan ook zo min mogelijk belasting
te betalen. Als je dat nou allemaal eens op een rij zet en als je alles
maximaal kunt gebruiken, dan kun je natuurlijk wel uitkomen op het
laagst mogelijke tarief. Natuurlijk snap ik dat als je per bedrijf en
per sector gaat rekenen, het allemaal verschillend is. We hebben daar
Kamervragen over gesteld en dan kom je tot 5% tot 7% in Nederland,
zeggen de wetenschappers. Stel nou dat je alles meeneemt, is het dan
mogelijk om het wel per land te bekijken? Het zou goed zijn als we dat
wel doen. We kunnen dan zeggen: land X zegt wel dat het statutair 19%
heft, maar we zien dat het zo ruim is met alle belastingparadijselijke
toestanden, dat we ervan uitgaan dat er 7% wordt betaald. U zit dus nu
in een belastingparadijs. Het is dan aan het bedrijf om aan te tonen dat
het niet zo is. Dan draaien we het om. Ik zou dat wel goed vinden. Dan
is ook die Zuidas wat minder in stelling.
De voorzitter:
De vraag is helder. De staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Dat snap ik. Ik heb geen onbegrip voor die gedachte. Uiteindelijk is het
effectieve tarief bepalend voor de aantrekkelijkheid, dus dat is waar.
Wij willen sowieso gaan heffen op het moment dat wij zien dat er een
stroom van rente of royalty's naar een land met lage belastingen gaat.
Wij zeggen dan: het maakt niet uit hoe of wat. Dat land staat op die
zwarte lijst en dat betekent dat u moet betalen. Mijn punt is dat dit
veel makkelijker te handhaven is dan dat we per situatie moeten bekijken
of een bedrijf in een land in een bepaald jaar belasting heeft betaald,
want de effectieve druk scheelt enorm van jaar tot jaar en het nominale
tarief over het algemeen niet. Waarom verschilt de effectieve druk van
jaar tot jaar? Omdat je soms dingen op je balans activeert en soms niet.
Wij krijgen dan eindeloze discussies tussen de dienst en het bedrijf
waarvan wij denken dat het bedrijf waarschijnlijk, ook als het gaat om
het geven van bewijs, in het voordeel is. Ik heb liever een lijst
waarvan het helder is dat als het geld daarnaartoe gaat, ook al betaalt
het bedrijf in een specifiek jaar een ander bedrag, er belasting wordt
geheven, omdat het land op die zwarte lijst staat. Als ik zou vermoeden,
even meedenkend in die lijn, dat we een lijst van landen gaan opstellen
die heel anders is dan de lijst van landen als we de effectieve
belastingdruk zouden meten, dan zie ik dat punt nog. Mijn stellige
overtuiging is dat als wij deze lijst van landen hebben, we ook de lijst
van landen te pakken hebben waar de effectieve druk heel laag is. Ik
kies ervoor om het dan uitvoerbaar te maken en het snel in te voeren. Ik
snap de gedachte erachter, maar die zal moeilijk uitvoerbaar zijn.
Mevrouw Leijten (SP):
Een politicus die de uitvoerbaarheid als reden genoemd krijgt dat iets
niet wordt gedaan, voelt zich natuurlijk altijd een beetje met een
kluitje in het riet gestuurd. Dit neemt niet weg dat ik het waardeer dat
deze regering stappen zet om die multinationals eindelijk eens belasting
te laten betalen. We weten ook uit gelekte stukken van onze eigen
Invest-NL dat dit gewoon aan een Israëlisch concern wordt aangeboden:
als u hiernaartoe komt, zorgen wij ervoor dat u onder de 10% betaalt.
Dat is blijkbaar mogelijk door allerlei aftrekposten en de
structuurordening. Mijn vraag was niet per bedrijf, maar: wat als we
alles nou eens uitzoeken? We weten welke landen aan agressieve
belastingplanning doen. We staan zelf ook op die lijst. We weten hoe
groot die sector is. Laten we nou eens alle denkkracht aanwenden om ze
te pakken in plaats van te zeggen dat zij zo veel denkkracht en
juridische kracht hebben dat we er bang voor zijn en we het maar beter
zo min mogelijk streng kunnen maken.
Staatssecretaris Snel:
Ik ging een heel eind mee, maar ik ga niet mee met de stelling van
mevrouw Leijten dat wij op een lijst staan. Wij hebben een nominaal
tarief dat ruim bovenaan staat. Ook onze effectieve tarieven zullen over
het algemeen niet laag zijn. Ik hoorde u net 5% tot 7% zeggen, maar die
ken ik niet. Het is wel zo dat er voor sommige bedrijfsactiviteiten
wordt afgeweken, bijvoorbeeld rond innovatie, waarbinnen we expliciet
beogen een laag effectief tarief te hebben. Nederland zou niet op een
lijst komen te staan als het gaat om effectieve tarieven op dit punt.
Nogmaals, ik ga een heel eind mee, maar dit vind ik niet terecht. Als
mevrouw Leijten landen zou kunnen noemen waarvan het zonneklaar is dat
die niet op mijn lijst komen maar wel op haar lijst, bijvoorbeeld
doordat bedrijven altijd een laag tarief hebben, ongeacht of ze snoepjes
of schoenen verkopen of dat ze dienstverlening leveren, ga ik daar
helemaal in mee. U zegt het anders, maar komt op dezelfde lijst uit als
ik. Dat is mijn punt. Alleen is mijn lijst uitvoerbaar en altijd geldig
en leidt uw lijst vaak tot het leegschieten van het kunnen naleven,
omdat we niet kunnen bewijzen dat iets zo is. Ik doe echt meer dan
u.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat toont wat mij betreft aan dat wij over de bewijsvoering en de
opsporingsmiddelen moeten nadenken over hoe we dit kunnen omkeren, zodat
we niet meer altijd achter het net vissen. Dit is echter een andere
discussie. Nog even over die zwarte lijst: de staatssecretaris weet toch
ook dat die landen die juist zo ontzettend graag gebruikt willen worden
omdat ze een belastingparadijs zijn met zo'n eis van 7% of misschien 9%,
gewoon zullen zeggen "dan doen we 10%"? Want dan komen ze alsnog.
De voorzitter:
Staatssecretaris, even heel kort, en dan de heer Van Weyenberg.
Staatssecretaris Snel:
Het is niet te verwachten dat deze landen hun tarieven zullen verhogen,
omdat wij hier bronheffing toepassen, kijkend naar de omvang van de
stromen en het belang van Nederland. Wij denken dat die bedrijven, die
Nederland alleen maar gebruiken als structuur, ervoor kiezen Nederland
niet meer te gebruiken als haven op weg naar een belastingparadijs op
het moment dat wij een bronheffing gaan toepassen, zeker als we dit gaan
doen met een percentage van 20,5%, zoals we ons hebben voorgenomen. Dit
is precies de beleidsinzet die wij hebben. Dit is ook de reden waarom
wij zeggen dat we waarschijnlijk niet veel geld hiermee zullen ophalen,
omdat wij helaas het met mevrouw Leijten eens zijn dat een aantal
bedrijven er niet op uit is om met fair share te betalen, maar om winst
te laten wegstromen naar belastingparadijzen. Er moet geen idee ontstaan
dat wij er anders in zitten, want ik ben ervan overtuigd dat mevrouw
Leijten, de meeste Kamerleden en ik er hetzelfde in zitten.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
De staatssecretaris heeft ons al toegezegd dat hij ons zal informeren
over hoe andere landen dit implementeren. Ik blijf nieuwsgierig of zij
met relatieve substance-eisen of effectief versus statutair misschien
andere slimme dingen hebben bedacht. Laten we ook steeds blijven kijken
of iemand anders ons misschien verrast met een nog beter idee. Ik heb
nog wel een vraag over de 9%-study, een amendement dat een aantal
collega's aan deze kant gisteren heeft ingediend. In dat amendement
pakken we de 9%, omdat dat blijkbaar het meest haalbaar is, ook in het
kader van de Europese regels en het Hongaarse tarief van 9%. Hongarije
gooit hiermee eigenlijk wel een heel aardige begrenzing in het debat.
Mijn fractie is voor een Europees minimum Vpb-tarief. Dat is er niet;
ook in deze Kamer is daar geen meerderheid voor. Zijn er andere Europese
landen die met de staatssecretaris tegen een land als Hongarije kunnen
zeggen dat het toch wel vervelend is, hoewel het nog de afspraak is dat
Hongarije eigen afwegingen mag maken, dat wij daardoor worden begrensd
in plaats van dat we hier met elkaar de afweging kunnen maken over wat
we het perfecte percentage vinden? Speelt dit debat überhaupt in
Europa?
Staatssecretaris Snel:
Niet overal zo sterk als bij ons. Binnen Europa hebben we twee
richtlijnen die zeggen dat je binnen Europa niet zomaar bronheffingen
aan elkaar mag opleggen. Dit is ook wel terecht als je gelooft in vrij
verkeer van kapitaal en niet wilt dat iedereen zijn deeltje afroomt als
er iets gebeurt. Tegelijk zullen de meeste landen in Europa de lijn die
u aangeeft al snel voelen als een discussie over een Europees
minimumtarief. De Duitsers willen dat bijvoorbeeld heel erg graag en
zeggen: zouden we dat sowieso niet eens doen, overal in Europa dezelfde
belasting? Dat zou voor Nederland niet per se een goede uitkomst zijn,
omdat wij uiteindelijk een ander stelsel hebben; dat heb ik al gezegd.
Een land dat een goed verzorgd land neerzet voor het bedrijfsleven heeft
een hogere belastingdruk, maar biedt daar ook meer voor. Ook daarvoor
geldt dat een land een eigen keuze moet maken in wat het wil aanbieden
en wat het daarvoor overheeft. Ik snap dat de heer Van Weyenberg dat
zegt. Het is ook niet verkeerd om daarover in Europa te praten. De
discussies verworden alleen heel snel tot een discussie over
minimumbelasting en dat is niet iets wat wij willen. Wij willen hiermee
belastingontwijking aanpakken. Als het gaat om de verhoging van 7% naar
9% en de vraag of het nog hoger zou moeten, zeg ik dat dit kan, maar dat
er materieel heel veel landen zijn die heel erg laag zitten en die
pakken we ook al met 7%, want materieel zit er weinig tussen 7% en 9%.
Ik kijk even naar rechts, maar ik ken geen land dat tussen 9% en 10%
zit. Er zijn wel Europese landen die op 10% zitten, volgens mij
Montenegro en Bulgarije. Daarmee zouden we dus een groter deel van de
Europese richtlijnen tegen ons krijgen. Feitelijk is het waar. Dat is
nou eenmaal het gevolg van de Europese afspraken die we hierover met
elkaar hebben gemaakt.
De voorzitter:
Nog heel kort, meneer Van Weyenberg, en dan meneer Snels. Is het echt
nodig? Want ik wil graag door. U krijgt dan een halve van me. Eerst
meneer Van Weyenberg nog.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik geloof dat ik me heb ingehouden vandaag. Ik heb hierover heel veel
vragen gesteld. Mijn fractie is voor een minimumtarief, maar dat is voor
een ander moment. Ik constateer wel dat met 9% in ieder geval de bodem
weer op een hoger niveau wordt gelegd, want we hebben met Hongarije
gezien dat als je even twee keer met je ogen knippert, iemand het weer
heeft verlaagd. Op enig moment gaan we ook nog over al die
grijzelijstlanden praten; de landen die op de zwarte lijst gaan komen
als ze hun gedrag niet verbeteren. Daar staan ook vast nog landen met
tarieven op. Daar ben ik nieuwsgierig naar. Maar dat is voor een andere
keer. Ik zou wel willen zeggen: leg de drempel in ieder geval zo hoog
als nu mogelijk is.
De voorzitter:
Dat is een aanmoediging.
Staatssecretaris Snel:
Een aanmoediging, maar ik wil er wel kort op aanhaken, want het is een
belangrijk punt. Dat heb ik ook in de schriftelijke set gezegd. Op onze
zwarte lijst van de EU staan er nu nog maar 6 en er komen er 16 of zo
bij, maar als ik het goed heb staan er inderdaad 67 landen nog steeds op
die grijze lijst. Als zij voor 1 januari niet voldoen aan bijvoorbeeld
transparencyeisen, aan de BEPS-standaard, aan het uitwisselen van
informatie, dan komen zij rechtstreeks op de zwarte lijst. Daarom was ik
zo tevreden met het wetsvoorstel dat voorligt. Ook al is je tarief
anders maar doe je niet mee, dan kan het best zo zijn— dat argument was
ik net misschien vergeten richting mevrouw Leijten — dat zelfs landen
met een wat hoger nominaal tarief die weigeren inzicht te geven in hoe
het gaat en dus niet voldoende BEPS-standaards hebben, straks
rechtstreeks geraakt worden door onze belasting. Daarmee wordt onze
landelijst niet kort, maar vrij serieus.
De voorzitter:
De heer Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Volgens mij heeft de staatssecretaris mij eerder dit jaar al eens
toegezegd dat wij op tijd te horen krijgen wat er met die grijze lijst
gebeurt. Dat overzicht hebben we nog niet. Voor dit wetgevingsoverleg is
de juridische vraag belangrijk en die is schriftelijk niet beantwoord.
Ik snap nu het EU-recht en die bodem van 9%, maar als ik het goed
begrepen heb, staat in de ATAD-richtlijn zelf dat er al sprake is — vrij
vertaald: sprake kan zijn — van een laagbelast land als in het andere
land het statutaire tarief de helft is van in dit geval Nederland. Hoe
verhoudt de ATAD-richtlijn zich tot het EU-recht? Daarin lijkt enige
tegenstrijdigheid te zitten. Of er moet er eentje boven de andere
gaan?
Staatssecretaris Snel:
Dit is een beetje technisch, maar ik zal proberen het begrijpelijk uit
te leggen. Na ecofins houd ik de Kamer wel degelijk op de hoogte van de
grijze lijst als er nieuwe landen zijn. De laatste keer hadden we er
weer één of twee landen op, want die voldoen dan wel of niet. Maar
inderdaad: de proof of the pudding wordt uiteindelijk 1 januari. Dan zal
ik u meteen op de hoogte stellen. Wij geven in al onze bilaterale
contacten aan dat, als het land op de lijst blijft staan, het ook door
onze wetgeving getroffen gaat worden. Dat vindt niet iedereen leuk, maar
dat is natuurlijk precies wat wij willen. Laten we zien wat daar
gebeurt.
Het tweede punt gaat over de CFC-wetgeving, model A en B. De richtlijn
zegt: het moet óf voldoen aan model B óf aan model A. Model B is
bijvoorbeeld de trend surprising goed doen. Daar voldeden wij al aan.
Daarom staat er voor ons geen verplichting om model A in te voeren, maar
wij kiezen er desalniettemin voor om alsnog een onderdeel, weliswaar
anders dan zij dat voorstellen, zeg maar A-accentachtig, in te voeren.
Vandaar dat het niet samenloopt. De verplichting zit hem erin dat wij
een van de modellen kiezen. Dat hebben we gedaan en dit doen we
additioneel eraan.
De heer Snels (GroenLinks):
Het blijft gek dat er toch verschillend wordt gekeken naar die tarieven
en naar model A en B. De afweging kan ik niet helemaal volgen.
Staatssecretaris Snel:
De afweging die gemaakt is in het richtlijnvoorstel is dat je moet
kiezen tussen een van beide. De een zit meer op de manier waarop je die
toerekening laat plaatsvinden en de ander zit wat meer op het tarief
zelf, de uitkomst. Een aantal landen zal voor A kiezen en een aantal
landen zal voor B kiezen. Wij hadden al B en voldeden dus al aan de
richtlijn. Wij doen niet minder; wij doen juist meer. Naast dat wij al
voldeden aan richtlijn B, doen we daarnaast ook nog een deeltje A. Dat
is wat we doen.
De voorzitter:
Laten we naar het tweede thema gaan.
Staatssecretaris Snel:
Voorzitter, u hebt meegelezen. Het tweede thema is aanpak
belastingontwijking. De heren Snels en Nijboer halen onder andere de
directeur van het Planbureau aan, die in de krant heeft gezegd dat
Nederland best wat meer kan doen aan belastingontwijking. Volgens de
heer Snels gold dat ook voor de implementatie van ATAD 1. Hij vroeg mij
daarop te reageren. Het mag duidelijk zijn dat het kabinet een
behoorlijk ambitieuze agenda heeft om de belastingontwijking aan te
pakken. Dat zeg ik niet alleen; dat wordt gelukkig ook steeds vaker door
de OESO in het openbaar gemeld. Wij maken er niet alleen serieus werk
van, maar zijn inmiddels voorloper in deze discussie als het gaat om het
maken van de stap vooruit. Ik heb de Kamer deze week overigens ook een
SEO-onderzoek gegeven over de nulmeting, die vooral ging over het
aanpakken van de brievenbusfirma's en de vraag hoe ik weet of ik daar op
de goede weg zit of niet. Veel maatregelen zijn overigens nog niet
helemaal uitgewerkt. Als u dus zegt dat u er nog niets van merkt, dan
klopt dat, want ze moeten grotendeels nog in werking treden. Wij hopen
echt dat ze gaan werken. Ons idee is om hiermee te beginnen en om de
effecten te monitoren. Als blijkt dat we hier niet succesvol in zijn,
gaan we praten over nieuwe maatregelen, aanscherpingen of wat dan ook.
Het beleidsdoel is duidelijk. Wij denken een effectieve set maatregelen
te hebben verzonnen. Als ze niet werken, gaan we andere aanvullende
maatregelen nemen. Ik ben het namelijk met de directeur van het Centraal
Planbureau eens dat het denken niet stilstaat en dat er in de toekomst
waarschijnlijk nog genoeg overblijft om aan te willen pakken als het
gaat om belastingontwijking. Ik heb de opmerkingen niet gezien als
kritiek op wat we doen, maar vooral als een aansporing om hier goed over
te blijven nadenken. Zo zie ik dat ook. Dat met betrekking tot de
aansporing van het Planbureau.
Dan over de substance-eisen, het derde thema. Mevrouw Leijten, de heren
Omtzigt, Van Weyenberg, Snels, Bruins en Nijboer hebben ook vragen
gesteld over de verzwaring van de substance-eisen. Voorafgaand zeg ik
dat het een ingewikkelde discussie is, omdat je verschillende vormen van
substance-eisen hebt. In de schriftelijke beantwoording hebben we
getracht daar ook iets over te zeggen. Soms gaan het over substance in
Nederland, soms over substance onder Nederland, zeg maar de dochter van
een bedrijf in Nederland. We hebben het daar in de CFC-wetgeving
bijvoorbeeld over. En soms hebben we substance boven Nederland, als er
vanuit Nederland uitkeringen gaan. Een voorbeeld daarvan is een
bronheffing. Dan kijken we naar wat er eigenlijk boven ons zit. Soms
halen we, ook de Kamerleden, dat in een discussie door elkaar. Ik heb er
ook weleens last van omdat het allemaal stromen zijn die de bedoeling
hebben om iets te ontwijken. Dat is helemaal niet erg. Ik zal keer op
keer blijven proberen om dat onderscheid te maken en ik hoop dat dat in
mijn schriftelijke beantwoording een beetje heeft geholpen.
Hier hebben we het specifiek over die CFC-maatregel onder ATAD. Dat is
de insteek van het kabinet en het speelt ook een rol bij de
antimisbruikbepaling in de bronbelasting. Wij kijken niet alleen naar
het tarief maar ook naar de misbruikbepaling. Dat moeten we nog gaan
vormgeven in een wetsvoorstel over bronbelasting volgend jaar. Bij de
bronbelasting wil het kabinet dat de substance-eisen geen rol spelen bij
een directe betaling aan de laagbelaste jurisdicties, want deze zijn in
alle gevallen belast, ook al heb je wel of geen substance. Wij zeggen:
staat uw land op de lijst, dan doet het er voor ons niet meer toe of u
wel of geen substance hebt. Daar zijn we eigenlijk strenger. Het
toevoegen van de substance-eis voegt niets meer toe, want als je in een
laagbelast land zit, word je sowieso voor een bronheffing bepaald. Daar
is het niet zinvol om over substance-eisen te praten. De substance-eisen
zijn een Nederlandse invulling van een Europeesrechtelijk criterium. Als
je daaraan niet voldoet, is er sprake van een volstrekt kunstmatige
constructie, die bedoeld is om belasting te ontwijken. Zo zit het in
Europa in elkaar. Ik zie een vinger, voorzitter.
De voorzitter:
Neem me niet kwalijk. Mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
"Een volledig kunstmatige constructie bedoeld om belasting te
ontwijken", als je helemaal geen definitie geeft van wat voor ons
vestigingseisen zijn om een bedrijf in te schrijven. Vindt de
staatssecretaris het kunnen gebruiken van een trustkantoor om hier een
Nederlandse vennootschap te hebben waar wellicht miljarden doorheen
gaan, niet ook een kunstmatige constructie?
Staatssecretaris Snel:
Zeker, maar ik wil even de dingen uit elkaar spinnen. Als het gaat om
substance in Nederland hebben we het vaak over het rulingbeleid, dus
niet over CFC. Dat gaat over substance in Nederland en niet over de
bronbelasting. Dat gaat om substance boven Nederland. U hebt het over
substance in Nederland en dat is met name van belang bij het vaststellen
van de rulings. Nu komt daar heel binnenkort — ik hoop eind volgende
week of de week daarop — een rulingbrief naar de Kamer die ingaat op dit
punt. Ik ben het eens met mevrouw Leijten. De heer Nijboer gaf daar ook
al een beetje inzicht in. Als je de substance-eisen in Nederland zou
opvoeren — dan gaat het niet om waar we nu over spreken maar om het
rulingbeleid — dan is het soms misschien wel een uitlokking voor
trustkantoren om nog meer services te verkopen, zonder dat je die
verkoopt. Ik ben het daarmee eens en dat willen we voorkomen. De
precieze voorstellen krijgt u nog; anders gaan we daarover nu
discussiëren. Ik hoop dat u nog even geduld hebt, want dan gaan we er
uitgebreid over spreken. Wij zijn bezig met het opzetten van iets dat
aan de inspecteur ruimte geeft om te zeggen: fijn dat dit trustkantoor
of iemand anders hier substance aan geeft, maar wij vinden dat er
desalniettemin sprake is van een constructie. Daar willen wij dus verder
gaan. Dat heeft deels te maken met een opennormdiscussie die wij zo
meteen ook nog krijgen. Ik snap heel goed wat mevrouw Leijten zegt. Wij
willen daar ook iets mee, maar, nogmaals, dat gaat niet over CFC’s,
waarover wij nu spreken, maar over substance in Nederland.
Mevrouw Leijten (SP):
Ja, het klopt dat trustkantoren in Nederland staan, door Nederlandse of
buitenlandse bedrijven worden gebruikt en dat die vaak om een ruling
vragen. Maar als je dezelfde substance-eisen hanteert voor een
tussenholding waar een CFC zit die elders geplaatst is, dan kan dat in
je beoordeling natuurlijk wel degelijk dezelfde substance zijn. Die
discussie lijkt door elkaar te lopen, maar ze loopt hier parallel aan.
Die kan elders misschien door een andere dienstverlener worden
uitgevoerd. In Panama zagen we een advocatenkantoor, ergens anders is
het misschien een accountantskantoor. Maar het gaat erom dat je niet
wilt dat die eisen uitgevoerd kunnen worden, waardoor het een
kunstmatige constructie wordt. Is dat nu ondervangen in deze wet?
Staatssecretaris Snel:
Ik probeerde uit te leggen dat deze wet niet gaat over de substance waar
u het over heeft. Die substance waar u het over heeft, gaat over de
vraag of je kunstmatig iets kunt neerzetten. De discussie over substance
is ingewikkeld, omdat wij hetzelfde woord gebruiken voor drie
verschillende soorten reële aanwezigheid. Over CFC probeerde ik te
zeggen dat het gaat om substance onder Nederland. Het gaat niet om
substance in Nederland. Een trustkantoor in Nederland kan voor een
aanwezigheid in een ander land niets regelen met betrekking tot
personeel, kantoren of de palmbomen waarover we het hebben gehad. We
kunnen dat wel in wetgeving opnemen, maar daar gaan wij niet over en dat
kunnen wij niet controleren. Mevrouw Leijten lijkt boos, maar zo is het
niet bedoeld, want ik denk dat ik het heel erg met haar eens ben dat we
het punt dat zij beschrijft moeten aanpakken. Alleen doen we dat niet in
deze wet. Vandaar dat ik het probeer af te houden met de opmerking dat
het daar niet over gaat. Ik ben ervan overtuigd dat wij met verrassend
goede voorstellen gaan komen voor wat zij wil. Maar hier gaat het niet
om dat soort substance.
De voorzitter:
Mevrouw Leijten, heel kort alstublieft.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik word hierdoor een beetje geïrriteerd. Ik begrijp heus wel dat je in
Nederland substancecriteria hebt voor die trustkantoren. Maar diezelfde
criteria worden gebruikt voor de beoordeling van een tussenholding in
het buitenland. Daar gaat het over. Er is een eis aan toegevoegd,
namelijk de personeelskosteneis. Ik vind het een beetje vervelend
worden. De staatssecretaris deed dat net ook al toen het ging over het
opschuiven van die grenzen. Hij had ernaar gezocht maar het niet
gevonden, terwijl het gewoon in de memorie van toelichting op de wet
staat. Nu doet hij ook nog eens alsof ik niet weet waarover ik het heb.
Dat weet ik wel! Mijn voorbeeld was dat we toe moeten naar
substance-eisen, waar het bedrijf ook staat, waarmee het niet kunstmatig
kan zijn en bijvoorbeeld door een trustkantoor gerund kan worden. In het
buitenland kan het een advocatenkantoor zijn of een andere
dienstverlener; in Nederland is het vaak een trustkantoor. Het ging mij
meer om het principe hoe we reële activiteit waarderen. Het maakt dus
niet uit waar dat is.
De voorzitter:
De staatssecretaris ten slotte.
Staatssecretaris Snel:
Laten we het hier maar bij laten. Er is geen enkele suggestie dat ik
denk dat mevrouw Leijten het niet begrijpt. Volgens mij trekken we aan
hetzelfde touw. In de discussie die we eerder in de Kamer hebben gevoerd
over substance, ging het over de aanwezigheid van kantoorpersoneel. Daar
gaat het dus niet om bij de wetgeving die we vandaag behandelen, maar ik
zal in zijn algemeenheid iets zeggen over de substance-eisen. Daarbij
zal ik het niet specifiek hebben over het wetsvoorstel of over de
voorstellen die wij nog voor het rulingbeleid gaan doen.
Bij substance-eisen is het probleem dat je te maken hebt met Europese
regelgeving voor vrij verkeer van kapitaal. Als je in de substance-eisen
bijvoorbeeld stelt dat je niet één, maar twee of acht fte moet hebben,
dan zegt de Europese regelgever: daar gaat u niet over, dat kunt u niet
doen; u kunt niet bepalen wat wel of geen redelijke aanwezigheid is. Als
we dat wel doen, mag het bedrijf de tegenbewijsregeling in het leven
roepen. Zodra de tegenbewijsregeling in het leven geroepen wordt, moeten
wij bepalen waarom dat wat zij doen geen economische reële activiteit
is. Dat is wettelijk geregeld. Ik weet vanuit de realiteit dat het
hartstikke moeilijk is om dat te bewijzen. Als je de substance-eisen op
papier verhoogt, wordt het tegenovergestelde dus bereikt, zo blijkt uit
die gevallen. Het geeft een bedrijf namelijk het recht om de
tegenbewijsregeling in het leven te roepen, waardoor het voor ons
moeilijk wordt om de reële activiteit te bepalen.
Dit alles zou tot de discussie kunnen leiden of je niet met open normen
moet gaan werken. Open normen leiden echter tot heel veel vooroverleg.
Je zou dan met elke individuele belastingplichtige moeten
uitonderhandelen wat wij wel en niet reëel vinden. Bovendien blijft nog
steeds die Europese richtlijn gelden: op het moment dat wij het strikt
proberen te doen, geven wij het bedrijf het recht om de
tegenbewijsregeling in te roepen. Dat leidt tot heel veel vooroverleg en
niet tot een strengere aanpak. Daarmee geef ik eigenlijk antwoord op een
vraag van de heer Nijboer. Ik snap het heel goed. Wij willen hetzelfde:
we willen kunstmatig gedoe aanpakken. Ik probeer alleen te zeggen dat we
met het verhogen van de substance-eisen ook te maken krijgen met
Europese wet- en regelgeving. Daar kunnen we niet onderuit. Het is mijn
beleidsinzet om de mensen aan te pakken die ons om de tuin proberen te
leiden door iets neer te zetten wat niet reëel is en door alleen een
aantal ingehuurde acteurs neer te zetten die spelen dat ze een
hoofdkantoor vormen. Die mensen ga ik aanpakken; daar kan mevrouw
Leijten van overtuigd zijn. Ik zeg alleen dat we een beetje moeten
oppassen om te denken dat we met het vragen om een hogere substance-eis
succesvol zullen zijn, want dat zijn we niet. Dat heeft te maken met
deze Europese wet- en regelgeving.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Staatssecretaris Snel:
Dan heb ik meteen antwoord gegeven op de vraag van de heer Nijboer over
het gebruik van open normen. Dat is op zich geen slecht idee. Soms heb
je ze nodig om langs de wet heen te gaan, maar het kan ook leiden tot
heel veel vooroverleg bij de Belastingdienst zonder dat de werkelijkheid
verandert. Dat willen we niet. Daarom moet je heel zorgvuldig de balans
zoeken.
Mevrouw Leijten had nog een andere vraag over de trustkantoren. Ze vroeg
of het mogelijk was om tot een eis te komen die niet door trustkantoren
uitgevoerd kan worden. De bronbelasting en de aanvullende CFC-maatregels
zien op de substance-eisen op vennootschappen buiten Nederland. Het
ophogen van de substance-eisen in onze eigen wetgeving door bijvoorbeeld
het uitvoeren door trustkantoren zal in die regelgeving dus geen effect
hebben. We lopen hier dus tegen de grenzen van het EU-recht aan. Als een
trustkantoor dusdanige diensten aanbiedt, waardoor er niet langer sprake
is van een volstrekt kunstmatige constructie, dan kan er op basis van
het EU-recht geen bronbelasting worden geheven.
Dan kom ik bij het vierde thema, de woningbouwcorporaties. Hierover zijn
ook veel vragen gesteld. Mevrouw Lodders, mevrouw Leijten en de heren
Omtzigt, Snels en Nijboer hadden een aantal vragen over
woningbouwcorporaties. Sommigen hebben laten weten tevreden te zijn met
de door het kabinet voorgestelde compensatie in de verhuurderheffing.
Dat doet mij deugd, want ook dit kabinet wil graag dat woningcorporaties
zich kunnen blijven richten op het investeren in nieuwbouwwoningen en de
verduurzaming van hun woningbestand. Juist daarom heeft het kabinet,
naast alle voorziene heffingsverminderingen in de verduurzaming van de
verhuurderheffing, ook nog een extra verlaging van de verhuurderheffing
van 100 miljoen voorgesteld. Het geheel aan lastenverlichting en
-verzwaring van het kabinet leidt in deze kabinetsperiode in ieder geval
tot een lastenverlichting voor de woningcorporaties. Onder de streep is
dat 24 miljoen in 2019, 37 miljoen in 2020 en 50 miljoen in 2021.
Daarentegen leidt de maatregel structureel tot een lastenverzwaring van
43 miljoen. Dat is ook waar.
Veel vragen zijn beantwoord in de schriftelijke set, maar ik zal nu
ingaan op een paar resterende vragen. Dat zijn met name vragen over de
uitzondering van de woningbouwcorporaties in de ATAD-richtlijn. Vandaar
dat ik dat nu aan de orde wil stellen. Het gaat om meerdere suggesties
die ik één voor één zal langslopen. De eerste is een groepsescape of een
standalone-uitzondering. De tweede gaat over de openbare infrastructuur
en de uitzonderingen die daarop mogelijk zijn. Als derde werden de
DAEB-activiteiten genoemd. Ook daar zal ik even op ingaan.
Mevrouw Leijten vroeg waarom er geen gebruik wordt gemaakt van de
zogenoemde groepsescape of de standalonebepaling. De ATAD 1-richtlijn
staat inderdaad diverse uitzonderingen toe. Mevrouw Leijten noemde er
twee. Het kabinet had ervoor kunnen kiezen om deze in zijn algemeenheid
in deze wetgeving op te nemen, maar dat heeft het niet gedaan. Het
opnemen van een uitzondering voor op zichzelf staande entiteiten of een
groepsuitzondering zou immers afbreuk kunnen doen aan het oogmerk van
het regeerakkoord om eigen vermogen en vreemd vermogen fiscaal gelijk te
beantwoorden. Dat blijven wij in algemene zin nastreven, dus ook als het
gaat om de ATAD-richtlijn. Dat geldt overigens niet alleen voor de
woningbouwcorporaties, maar voor iedereen die onder deze richtlijn valt.
Immers, waarom zouden op zichzelf staande entiteiten zich wel met veel
vreemd vermogen mogen financieren en andere niet? Waarom zou een
vennootschap die ten opzichte van de groep relatief goed gefinancierd
is, niet worden geraakt, terwijl er in de absolute omvang nog steeds
veel vreemd vermogen is aangetrokken? Het kabinet wil dat alle
belastingplichtigen met te veel vreemd vermogen worden geraakt door de
voorgestelde renteaftrekbepaling. Dat is onze doelstelling. Ten
overvloede merk ik op dat dit generieke uitzonderingen zijn, die nooit
ingezet kunnen worden voor een specifieke sector zoals de
woningbouwsector. Dat kan alleen als de richtlijn daar ruimte voor geeft
en dat is niet zo voor de woningbouwcorporaties. Daar zal ik straks nog
iets over zeggen.
De heer Snels, mevrouw Leijten, en de heer Nijboer vroegen waarom het
juridisch niet mogelijk is om een specifieke uitzondering te maken voor
de woningbouwcorporaties. Zij noemden in dit kader het feit dat er ook
een vrijstelling is voor openbare infrastructuurprojecten. Het antwoord
daarop is dat ATAD 1 inderdaad voorziet in de mogelijkheid om openbare
infrastructurele projecten uit te zonderen van de
earningsstrippingmaatregel. In de richtlijn is ook aangegeven dat die
uitzondering geen aanleiding mag vormen tot het verlenen van verboden
staatssteun. Zij koppelen de staatssteun dus in de richtlijn al aan de
mogelijkheid tot het geven van een uitzondering. Bij echte
infrastructurele projecten dient naar de mening van het kabinet dan ook
gedacht te worden aan de projecten die bestemd zijn voor algemeen en
gemeenschappelijk gebruik. Die projecten kwalificeren zich om die reden
dus ook niet voor verboden staatssteun. Dan denk je dus aan wegen,
bruggen, tunnels, sluizen en dat soort dingen. Hoezeer het kabinet ook
het belang van de kerntaak van de woningbouwcorporatie in onze
maatschappij onderschrijft, is het toch van mening dat de woco's om die
reden dus geen openbare infrastructurele projecten uitvoeren. Als woco's
wel onder deze uitzondering zouden worden gebracht, leidt dat naar de
mening van het kabinet rechtstreeks, via de richtlijn, tot
staatssteunrisico's die wij proberen te vermijden. Daarom kan voor de
ene groep wel een uitzondering worden gemaakt en voor de andere groep
niet. Overigens, binnen de pps kwalificeren ook niet alle projecten zich
daarvoor. Het moet echt gaan om het voorkomen van staatssteun.
Mevrouw Leijten vraagt ook nog of het mogelijk is om leningen vrij te
stellen die verband houden met de activiteiten voor woningen die zijn
aangemerkt als DAEB-woningen. DAEB betekent: diensten van algemeen
economisch belang. Het kabinet ziet in dit kader een parallel met de
vormgeving van de Vpb-plicht die eerder ook was voorgesteld voor
woningbouwcorporaties. In dat kader is nog in 2017 gevraagd of een
vrijstelling zou kunnen worden geïntroduceerd met betrekking tot deze
DAEB-activiteiten. In 2008 is de integrale Vpb-plicht voor
woningbouwcorporaties ingevoerd, mede omdat de vrijstelling in de Vpb
voor de woningbouwcorporaties door de Europese Commissie als verboden
staatssteun werd beschouwd. Dat was omdat de woningbouwcorporaties
vanuit fiscaal oogpunt moeilijk anders kunnen worden gekwalificeerd dan
als ondernemingen en, niet in de laatste plaats, omdat de
woningbouwcorporaties ten aanzien van hun DAEB-activiteiten in
concurrentie kunnen treden met private aanbieders. Dat is precies het
moment dat de staatssteunrisico's zich kunnen gaan effectueren. De
Europese Commissie heeft daarom in 2009 vastgesteld dat onze
woningbouwcorporaties voldoende gecompenseerd zijn voor hun
DAEB-activiteiten door bijvoorbeeld het Waarborgfonds en andere
maatregelen. Als hier iets aan toegevoegd zou worden, zoals een
aanpassing in de Vpb-plicht of een uitzondering op de
earningsstrippingmaatregel, dan is dat in de ogen van de Commissie
directe staatssteun, die meteen ter goedkeuring aan de Commissie moet
worden voorgelegd.
De voorzitter:
Ik onderbreek u voor een vraag van mevrouw Leijten.
Mevrouw Leijten (SP):
Als je een vraag stelt aan de Europese Commissie over hoe die iets
economisch ziet, weet ik dat er een behoorlijk element in zit van "u
vraagt, wij draaien". Ik heb verschillende voorbeelden langs zien komen,
bijvoorbeeld met betrekking tot het zorgstelsel en de
aanbestedingsplicht in de thuiszorg. Wat je zelf als regering door laat
schemeren over wat je belangrijk vindt, kleurt het advies in. Ik ben er
dus van overtuigd dat een regering met een goed verhaal dit kan doen.
Een regering moet zeggen: "Luister, we hebben een ontzettende
woningnood! De starters kunnen niet meer kopen en het ligt helemaal op
zijn gat. We hebben het gewoon nodig! We hebben geprobeerd iedereen in
koophuizen te jagen, maar we zien dat dat niet de oplossing is voor ons
algemeen belang, namelijk woningen voor iedereen. We hebben die
woningcorporaties nodig. Als we dit niet doen, schaadt dat ons algemeen
belang, want dan moeten die corporaties woningen blijven verkopen om
belasting te betalen aan de overheid. Wij doen dus een klemmend beroep
op de Europese Commissie om dit als dienst van algemeen economisch
belang te zien." Weet u, als u het zo aanvliegt en er zo politiek in
gaat, krijgt u een uitzondering. Daar ben ik van overtuigd. Daar ben ik
van overtuigd, want op welke grond hebben België en Frankrijk de
uitzondering anders?
De voorzitter:
Krijgt u een uitzondering, staatssecretaris?
Staatssecretaris Snel:
Ik snap het helemaal. Er is geen enkele twijfel over het belang van de
woningbouwcorporaties voor onze sector, zeker als het gaat over de
duurzaamheidsagenda. Sterker nog, speciaal op dit punt zijn wij in
contact getreden met de Commissie, met natuurlijk als doelstelling om ze
vrij te kunnen stellen. Dat willen wij natuurlijk graag. Maar ons werd
vrij snel duidelijk dat het niet kon, gelet op het voorgaande. Ik heb u
een aantal redenen genoemd die door de Commissie weer werden aangehaald.
Zij zeggen: in Nederland is wel degelijk de mogelijkheid dat een
corporatie in concurrentie treedt met andere marktaanbieders en dat is
ook precies de reden waarom wij de Vpb-plicht hebben afgedwongen.
Eigenlijk zeggen zij: dezelfde redenen die toen golden, gelden nu nog
steeds. Vandaar dat wij hebben gezegd: dat is wel vervelend, dus we gaan
dat op een andere manier proberen te doen. Dat is bijvoorbeeld de reden
waarom wij in de aanvullende pakketten wederom geld hebben vrijgemaakt
voor de woningcorporaties. Dan krijgen zij in deze regeerperiode in
ieder geval geen aanslag op hun investeringscapaciteit. Dat was de
achterliggende gedachte. Dit heb ik samen met de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gedaan. Zij had natuurlijk ook
vanuit haar belang gehoopt dat het kon. Aangezien het ons dus niet lukt
om het in de richtlijnen zelf te compenseren, hebben we geld vrijgemaakt
om ze voor de hoogte van dat bedrag alsnog te compenseren. Ik snap de
wens. Ik ben het ermee eens dat het fijn was geweest als we het in die
Richtlijnen hadden kunnen regelen. Ik heb aangegeven waarom de Commissie
al heeft aangegeven dat het niet kan. Dat hoeft u niet te vragen, want
wij hebben al van begin af aan gevraagd of daar geen mogelijkheid toe
was. Toen hebben we besloten om specifiek voor de woningcorporaties geld
vrij te maken om de effecten van deze maatregel te voorkomen. Dat hebben
we gedaan in de Miljoenennota en vervolgens ook weer in het aanvullend
pakket.
Mevrouw Leijten (SP):
Als je naar de staatssecretaris luistert, denk je bijna dat je met een
regering te maken hebt die woningbouwcorporaties zo'n belangrijke dienst
vinden leveren, dat ze ervoor heeft geknokt voor wat ze waard is. Dat is
alleen niet helemaal de indruk die wij hebben als het gaat over de
sociale woningbouw, zeker niet die van de afgelopen jaren. Nu dit. De
staatssecretaris zegt: wij compenseren ze maximaal. Wij hebben net
cijfers gekregen op grond waarvan zij dat betwisten. Die moet ik nog
bestuderen, dus daar komen we zeker nog op terug. Mag ik de
staatssecretaris vragen om zijn correspondentie met de Europese
Commissie waarin hij verzoekt om een uitzondering, de argumentatie die
de regering daarvoor heeft geleverd én het antwoord van de Europese
Commissie daarop, naar de Kamer te sturen? Ik wil die graag zien, want
die heb ik echt nodig. Hopelijk kan dit maandagochtend. Die
correspondentie moet zo te vinden zijn. Ik heb die echt nodig om te
beoordelen wat hier gebeurt. Ik zie namelijk dat Frankrijk en België wel
hun woningbouwcorporaties uitzonderen. Ik ben heel erg benieuwd op welke
grond zij dat mogen doen. Ik heb daar nog geen antwoord van de
staatssecretaris op.
Staatssecretaris Snel:
Die laatste vraag stelt u toch vooral aan de Commissie, denk ik. Ik weet
niet of het zo is wat u over deze landen zegt en in welke mate dat
geldt. Dat antwoord heb ik dus niet. Op uw eerste vraag om de
correspondentie tussen ons en de Commissie te mogen inzien is het
antwoord heel duidelijk nee. Dit is echt verkeer tussen ons en de
Commissie. Correspondentie geven wij nooit. Eerder is in Kamerdebatten
tussen u en ons gewisseld dat wij daar geen inzage in geven.
Mevrouw Leijten (SP):
Dat is niet waar. Wij hebben gewoon brieven van Bolkestein over de
invoering van het zorgstelsel gebruikt om te weten in welke mate je de
premie via de belastingen mag opbrengen of dat dit allemaal nominaal
moet. We hebben ook de correspondentie gekregen die Bussemaker met de
Europese Commissie heeft gevoerd toen het ging over het aanbesteden van
de thuiszorg. Dit is dus een gelegenheidsargument. Ik wil die stukken
hebben. Als u heeft geknokt voor de woningbouwcorporaties en het niet is
gelukt, is het voor ons heel zinvol om te weten hoe u heeft geknokt en
wat de antwoorden van Brussel zijn geweest. Ik wil die gewoon
hebben.
De voorzitter:
Ik worstel nu even als voorzitter, want volgens mij hebben wij hier
staatsrechtelijk wel een punt, tenzij het over belastingplichtigen
gaat.
Staatssecretaris Snel:
Ik ben verrast over de verrassingen hierover, maar ik kan geen inzage
geven in de vertrouwelijke correspondentie tussen ons en de Commissie.
Dit is volgens mij eerder in een debat aan de orde gekomen. Ik kan
vertellen hoe het zit, maar die correspondentie is echt vertrouwelijk.
Dit is de informatie die ik daarover heb. Ik heb het hier volgens mij
eerder met de Kamer over gehad.
De voorzitter:
Meneer Omtzigt, u wil iets zeggen over dit concrete punt, neem ik
aan?
De heer Omtzigt (CDA):
Ja. Ik zou dit concrete punt graag even uitgezocht hebben. Als er
toestemming gevraagd wordt en wij die krijgen, is het openbaar. Anders
kan het toch ook niet van rechtswege gebruikt worden? Zo is de brief van
Bolkestein gebruikt. Als er overleg over geweest is, is het inderdaad
normaal dat die brieven niet op straat komen te liggen, al gebeurt dat
in sommige landen vaker dan in andere. Maar dan is het wel normaal dat
wij daarin op maandag vertrouwelijk inzage krijgen. Dan kunnen we wegen
hoe dat gegaan is. Eigenlijk lijkt mij dat de normale manier.
De voorzitter:
Wij zoeken dat later even uit, want dit gaan wij niet in een termijn van
twaalf minuten rondkrijgen. De heer Nijboer had nog een vraag. Ging die
over dit laatste specifieke punt of is die algemener? Dit blokje is nog
niet afgelopen.
De heer Nijboer (PvdA):
Over woningcorporaties, zeker.
De voorzitter:
Ik zit mij even af te vragen of de staatssecretaris niet beter even zijn
beantwoording af kan maken en dat u uw vraag daarna stelt.
Staatssecretaris Snel:
Ik ben er bijna, voorzitter. Over het voorgaande punt merk ik op dat ik
er graag op terugkom als ik het niet bij het juiste einde heb. Volgens
mij gaat het om vertrouwelijke correspondentie tussen twee ambtenaren,
van de Commissie en ons. Volgens mij is ons beleid dat wij die niet
delen. U kunt mij er wel naar vragen, want u heeft natuurlijk het recht
op informatie, en dan kan ik uitleggen welke argumenten er zijn
gewisseld. Dat is overigens precies wat ik zojuist heb gedaan. Ik heb
uitgelegd welke argumenten het zijn. Anders stel ik voor dat mevrouw
Leijten mij nog een keer vraagt wat er is gebeurd. Ik zeg dan dat dit is
wat we hebben gedaan. Wij hebben het aangetoond. Wij vinden het
belangrijk. Wij zouden hier graag een uitzondering voor vinden. Je zou
toch kunnen zeggen dat het voor onze openbare infra belangrijk is. Ik
wil toch even doorgaan, voorzitter, anders blijft het hier liggen. Ik
heb gezegd dat we met dat verhaal naar Brussel zijn geweest. Dat hebben
wij serieus geprobeerd. Brussel heeft het aan ons uitgelegd en het is
minder van belang hoe dat precies is gebeurd. Om dezelfde redenen als
eerder bij de Vpb-plicht vinden wij dat dit niet als openbare infra kan
worden aangemerkt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld grote bruggen en
wegen. Rond pps-projecten hebben we dezelfde discussie gehad. Welke
pps-projecten zijn wel openbare infra? Alles wat wij konden kwalificeren
als openbare infra, hebben wij vrijgesteld in een richtlijn. Mevrouw
Leijten kan vinden dat we een ander argument hadden moeten vinden, maar
dit is wat we hebben gedaan. Zo is het gebeurd. Die informatie is er en
die deel ik graag met de Kamer.
Dan ga ik verder. Mevrouw Leijten heeft gevraagd of ik het amendement
van haar en mevrouw Beckerman wil overnemen om de woningbouwcorporaties
uit te zonderen. De verrassing zal niet heel groot zijn dat het kabinet
het al dan niet compenseren van woningbouwcorporaties in de
vennootschapsbelasting onwenselijk vindt, zowel ten aanzien van de
groepsuitzondering om de reden die ik heb gezegd als om de
standalone-uitzondering. Het is niet alleen onwenselijk, maar ook
juridisch zeer risicovol om de reden van staatssteun die ik zojuist aan
u heb verteld. Dus om die reden zal ik het amendement van mevrouw
Leijten en mevrouw Beckerman om een uitzondering op te nemen voor
woningbouwcorporaties, ontraden.
De voorzitter:
Is het echt nodig, mevrouw Leijten?
Mevrouw Leijten (SP):
Nee, dat had ik inderdaad nooit gedacht. Dit is wel in strijd met
elkaar, dat je eerst zegt dat je hebt geknokt voor die
woningbouwcorporaties en nu zegt dat het ongewenst is. Maar goed, de
staatssecretaris kiest zijn eigen woorden. Je kan ook zeggen: we laten
het voorkomen. Ga maar tot het Hof! Want ook wat de Europese Commissie
doet, in uitwisseling met een regering, is een interpretatie en geen
uitspraak.
Overigens, ik had net een lijstje met brieven die we hebben gehad. De
correspondentie van Donner met de Commissie over wat de sociale
woningbouw is en wanneer je daar toegang toe hebt, hebben we uitgebreid
in de Kamer gekregen en beoordeeld. Het is flauwekul dat we die niet
krijgen.
De voorzitter:
Die gaan we niet overdoen.
Mevrouw Leijten (SP):
Waarom gaat de staatssecretaris niet de strijd aan bij het Hof als de
Europese Commissie al gaat zeggen: u doet iets wat niet mag?
Staatssecretaris Snel:
Daarvoor heb ik twee redenen aangegeven. Ik acht het juridisch zeer
risicovol, inclusief het risico op terugvordering dat dan volgt. Ik vind
ook dat ik mijn rol als wetgever serieus moet nemen. De Commissie toetst
de wetgeving hierop. Als ik aan de Commissie ga vragen of dit is
toegestaan omdat ik dat graag zou willen en de Commissie antwoordt dat
dit niet kan omdat het staatsteun is, vind ik het niet verantwoord om
dan alsnog wetgeving in te voeren om te kijken wat er bij het Hof
gebeurt. Het kan wel zo zijn dat wij ons voegen als wij in sommige
gevallen vragen hebben over wat Europees recht is en er al een lopende
rechtszaak is, omdat we het belangrijk vinden om te laten zien dat wij
daar graag helderheid over willen hebben. Nogmaals, dat is geen onwil
van mij. Het is ook geen onwil dat ik zeg dat ik die correspondentie
niet belangrijk vind. Het gaat erom dat wij vervolgens de stap hebben
genomen — ik wil vooral dit punt hier duidelijk maken — om voor die
woningbouwcorporaties compensatie te regelen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog. Lukt het u om in een minuut of vijf de resterende
beantwoording te doen? Daarna heeft de heer Nijboer als eerste nog een
vraag.
Staatssecretaris Snel:
Ik heb hier de laatste vraag van de heer Nijboer over het per saldo als
lastenverlichting gepresenteerde effect voor woningbouwcorporaties. Hij
vroeg of daarin ook endogene effecten waren meegenomen. Misschien wil
hij dat nog vragen of misschien is het een ander punt, maar laat ik deze
nu meteen beantwoorden. In het inkomstenkader — ik hoef dat de heer
Nijboer eigenlijk nauwelijks uit te leggen, want hij is daarin net zo
bedreven als wie dan ook — zijn alleen effecten van de
beleidsmaatregelen relevant. Dat is de manier waarop wij het
inkomstenkader definiëren. Een stijging van de opbrengst van de
verhuurderheffing als gevolg van de stijging van de WOZ-waarde leidt
derhalve niet tot een extra opbrengst die kan worden ingezet om uit te
geven. Dat geldt namelijk ook andersom. Als er sprake zou zijn van een
daling van de WOZ-waarde, hoef je dat bedrag ook niet te bezuinigen. Dat
is precies hoe wij stabiele overheidsuitgaven en overheidsfinanciën
proberen te realiseren. Ter illustratie wijs ik ook nog op de
ruimschoots achtergebleven gerealiseerde opbrengst van de Vpb-plicht die
wij hebben ingevoerd in 2008. Daarvoor geldt dat wij veel en veel minder
inkomsten hebben gekregen van de woningcorporaties dan wij hadden
verwacht. Ook in dat geval zeggen wij niet: wij hebben minder
opbrengsten van u gekregen, mogen wij dat nog even vangen? Het werkt dus
beide kanten op.
Hiermee ben ik gekomen bij het eind van mijn termijn. Wellicht zijn er
nog vragen.
De voorzitter:
Dan begin ik met de heer Nijboer.
De heer Nijboer (PvdA):
Voorzitter. De woningcorporaties zijn het zeer oneens met de aan de
Kamer getoonde cijfers. Ik wil daar voor het debat graag een reactie op
hebben. Aedes zegt dat bij de in de brief genoemde
investeringscapaciteit niet eens rekening is gehouden met ATAD. Dat vind
ik op zijn minst bijzonder. Mijn vraag is de volgende. De
staatssecretaris heeft zojuist gezegd: onze doelstelling was
vrijstelling voor woningcorporaties bij de Europese Commissie. Als dat
de doelstelling is, hoe is het dan mogelijk dat de compensatie niet
precies gelijk is aan het bedrag dat het Rijk aan heffingen oplegt?
Waarom is die compensatie niet 353 miljoen structureel als de
doelstelling van het kabinet vrijstelling was?
Staatssecretaris Snel:
Dat is een iets te ruime optelsom die de heer Nijboer maakt. Bij het
vaststellen van de maatregelen in het regeerakkoord is rekening gehouden
met het feit dat ook de woningbouwcorporaties, net zoals alle andere
daarvoor in aanmerking komende instellingen, door de
earningsstrippingmaatregel inzake vreemd en eigen vermogen getroffen
zouden worden. Die raming hebben wij gemaakt en die is later nog
aangepast. Uit die raming bleek overigens dat de woningbouwcorporaties
harder getroffen zouden worden dan in eerste instantie de bedoeling was,
dus dat de compensatie op andere terreinen voor hun gevoel relatief
achterbleef. Dat signaal hebben wij serieus genomen. Vervolgens is ook
voor de woningbouwcorporaties tijdens een later besluitvormingsmoment
geld vrijgemaakt. Je kunt echter niet zeggen dat de hele maatregel die
daarvoor geldt, onbedoeld was. Bij het vaststellen van het regeerakkoord
is expliciet bedoeld dat iedereen die een scheve verhouding had tussen
eigen en vreemd vermogen, onderdeel zou moeten zijn van onze
earningsstrippingmaatregel.
De heer Nijboer (PvdA):
Nu snap ik helemaal niets meer van de discussie van zojuist. De
staatssecretaris heeft net betoogd dat de regering heeft geprobeerd voor
woningcorporaties een vrijstelling van de ATAD-richtlijn te krijgen. Wij
willen die brieven nog, en die discussie volgt nog. Maar als je een
vrijstelling krijgt, hoef je toch niet te betalen? In de gisteravond of
vannacht gestuurde tabel 1 staat toch gewoon dat het 353 miljoen
structureel oplevert? Als de woningbouwcorporaties vrijgesteld zouden
zijn, wat het doel was van het kabinet, en het niet op die manier kan,
waarom worden ze dan niet op een andere manier gecompenseerd? Dat is
toch niet uit te leggen aan de huurders? Die worden er op deze manier
toch bij genaaid?
Staatssecretaris Snel:
Dat is volgens mij echt een misvatting van de werkelijkheid. Overigens
heb ik al uitgelegd dat de woningbouwcorporaties er per saldo op vooruit
gaan in deze kabinetsperiode als je kijkt naar wat het pakket aan
maatregelen nu doet voor de woningbouwcorporaties. De heer Nijboer
schudt nu met zijn hoofd. Hij heeft blijkbaar andere cijfers, maar dit
zijn de cijfers waar wij mee rekenen.
Het gaat hier om de doelstelling van een van de maatregelen in het
regeerakkoord — de earningsstrippingmaatregel — om uit te gaan van een
gelijke behandeling van eigen en vreemd vermogen. Dat is een
doelstelling waar volgens mij ook de heer Nijboer voor is, alleen vindt
hij dat die niet voor de woningbouwcorporaties moet gelden. Dat is wat
hij zegt. Het kabinet vond dat dit ook voor de woningbouwcorporaties
moest gelden. Vervolgens kwam de vraag of het niet mogelijk zou zijn om
daar voor een deel vrijstelling voor te krijgen. Toen hebben wij
vervolgens geconstateerd, bij het doorvragen na het vaststellen van het
regeerakkoord, dat de raming van die maatregelen hoger was dan in het
regeerakkoord werd verwacht. Daarover hebben wij met Aedes een vrij
uitgebreid en langdurig overleg gehad. Uiteindelijk hebben wij erkend
dat de maatregel anders geraamd zou kunnen worden en dat dit een effect
had.
Stel dat wij wel vrijstelling hadden gekregen. Dan hadden wij het alsnog
moeten dekken. Daar gaat het niet over. Wij hebben alleen bekeken of wij
op dit punt iets zouden kunnen betekenen. Die weg bleek echter
onbegaanbaar te zijn. Met de minister van BZK hebben wij daar
verschillende gesprekken over gevoerd. De ambtenaren van haar ministerie
en die van mijn ministerie hebben uiteindelijk erkend dat het regelen
van een vrijstelling niet lukt vanwege de Europeesrechtelijke reden die
ik net heb genoemd. Toen is dat punt beleidsmatig wel blijven staan. Nu
had ik kunnen denken dat de heer Nijboer het niet verkeerd had gevonden
dat wij in nadere besluitvorming in de loop van het jaar specifiek geld
hebben vrijgemaakt om de woningbouwcorporaties van die last te ontdoen.
Daar is best een behoorlijk bedrag voor vrijgemaakt. Dan zegt hij: dat
was niet zo hoog als het totale effect van die
earningsstrippingmaatregel. Dan zeg ik: nee, maar dat was ook niet de
bedoeling. We hadden met de earningsstrippingmaatregel natuurlijk wel
degelijk een beleidsdoelstelling voor ogen voor het eigen en vreemd
vermogen. Maar dan mag u die niet optellen. Stel, u heeft een schuld bij
mij van €100. U betaalt dan €50 terug. Ik zeg dan: laat die €50 maar,
want alleen €100 telt. Dit is gewoon een tegemoetkoming die we hebben
gedaan.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik vind dit een …
De voorzitter:
Tot slot. Heel kort.
De heer Nijboer (PvdA):
Ja, heel kort. Ik vind dit een onnavolgbare redenering.
Woningcorporaties kunnen geen aandelen uitgeven. Zij hebben dus helemaal
geen eigen vermogen dat ze op die manier kunnen vergroten. Ze kunnen
alleen maar woningen verpatsen. Als de onderliggende agenda van dit
kabinet is, en de VVD is daar expliciet over, dat al die
woningcorporaties hun woningen maar moeten verpatsen omdat ze anders ten
onder gaan, waar zijn we dan mee bezig? En tegelijkertijd wordt hier een
vrijstellingsverhaal gehouden.
De voorzitter:
Dat wordt plenair vervolgd. Ik geef het woord aan de heer Van Rooijen.
Ik ga niet weer een rondje doen, want het is bijna 16.00 uur. De heer
Van Rooijen krijgt nu het woord. U mag daarna nog heel kort iets
zeggen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Daargelaten dat wij een volledige compensatie voor de corporaties
redelijk vinden — ik kom daar volgende week op terug — heb ik nog geen
antwoord op een vraag die al schriftelijk aan de orde was op bladzijde 7
van uw brief. Ik had gevraagd om bestaande leningen uit te zonderen, wat
de ATAD-richtlijn ook toestaat. Nou wordt er gezegd: ja, maar bij
leningen in de toekomst moet je dan iedere keer kijken wat een al
bestaande lening was. Ik heb daarvoor een handreiking gedaan, een
geitenpaadje. Je zegt dan dat alleen de bestaande leningen op de
ingangsdatum gevrijwaard zijn. We hoeven dan later nooit te kijken naar
andere leningen. Als dat vooral korte leningen zijn, loopt dat er snel
uit. Bij langere is er eventueel een probleem. Het zou het probleem van
de corporaties kunnen helpen oplossen als je leningen die er nu zijn zou
kunnen uitzonderen, of een deel daarvan. De ATAD-richtlijn laat dat toe.
Wilt u daar nog eens over nadenken, zodat we daar in het debat van
volgende week nog een vrije discussie over kunnen voeren? Ik snap het
budgettaire aspect. Het uitvoeringsaspect is beperkt als je het
definieert als bestaande leningen op 1 januari.
Staatssecretaris Snel:
Ik snap de vragen goed, maar ik ben het niet eens met de tussenconclusie
bij het geitenpaadje dat werd geboden. In de volle overtuiging dat een
oud-staatssecretaris deze geitenpaadjes allemaal kent, heb ik dit ook
nog eens voorgelegd aan onze uitvoering. Zij zien dat echt heel anders.
Zij denken niet dat dit geitenpaadje makkelijk te bewandelen is. Zij
denken nog steeds dat dit leidt tot heel veel uitvoeringsproblematiek.
Om die reden hebben we daar niet voor gekozen.
De heer Van Rooijen (50PLUS):
Tot slot, voorzitter. Ik zou dan toch graag van u willen weten hoe groot
die uitvoeringsproblemen zijn. Dat kan in een brief. Anders moet het
mondeling in het debat. We hebben het hier over corporaties en bedrijven
die leningen hadden. Er is al terugwerkende kracht doordat iedereen die
nu leningen heeft en die dat niet wist, de renteaftrek niet meer krijgt,
gelet op het maximum. Corporaties worden daar zwaar door getroffen, en
ook andere sectoren. Dit is geen Italiaans geitenpaadje. In dat verband
is het ook weleens gebruikt door Monte dei Paschi en de Italiaanse
regering en zo. Kunt u gewoon kijken of, naast uitvoeringsproblemen, die
ik onderken, dit misschien een oplossing biedt in het belang van de
corporaties en in bredere zin, omdat dit algemener is?
De voorzitter:
De staatssecretaris, beknopt.
Staatssecretaris Snel:
Heel beknopt. De uitvoeringsproblematiek is echt groter dan de heer Van
Rooijen denkt dat die is. We hebben natuurlijk serieus gekeken wat dit
soort dingen betekent. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met het moment
waarop je zelfs leningsvoorwaarden aanpast en een oude lening een nieuwe
lening wordt. Het is dus echt niet zo dat er een soort heel gericht
klein clubje aan leningen is waarbij je dit kunt doen. Op het moment dat
je dat aanpast, en dat gebeurt heel vaak, kwalificeert een oude lening
als nieuwe lening. Dat is om maar even een voorbeeld te geven. "Geloof
me", wou ik bijna zeggen, maar daar moet ik mee oppassen. We hebben dit
echt serieus bekeken en we zien het gewoon minder rooskleurig in dan de
heer Van Rooijen. Vandaar. Ik hoop dat hij daar begrip voor heeft.
De voorzitter:
Dan hebben we nog één zin met een vraagteken erachter van de heer
Snels.
De heer Snels (GroenLinks):
Eén zin is een beetje kort.
De voorzitter:
Dat is ook precies de bedoeling.
De heer Snels (GroenLinks):
Ik probeer toch de logica van de antwoorden van de staatssecretaris aan
de heer Nijboer te begrijpen. Vrijstelling is niet gelukt, dus toch
onder ATAD, dus structurele kosten van 353 miljoen. En, zo zegt de
staatssecretaris, dat hoeven we niet helemaal te compenseren, want ik
vind ook dat woningcorporaties in vreemd en eigen vermogen
rechtgetrokken moeten worden. Het is wel verhelderend voor de discussie
dat het kabinet de renteaftrek voor woningbouwcorporaties nog steeds zou
hebben beperkt als het wel gelukt was om de woningcorporaties vrij te
stellen van ATAD. Dat is dan toch de logica?
Staatssecretaris Snel:
Het is volgens mij precies zoals u in het begin samenvatte. Ja, wij
hebben nog steeds de doelstelling om eigen en vreemd vermogen te
onderscheiden bij iedereen die daaraan voldoet. Toen kwam de vraag op of
er een uitzondering mogelijk is voor deze woningcorporaties binnen de
richtlijn. Het antwoord daarop had zowel ja als nee kunnen zijn. Het
werd nee. Dan is er het moment om verder te gaan denken. U zit dan in
een als-dansituatie: als het dan wel gelukt was, zou u dat dan zo hebben
gedaan? Als daarvoor gekozen was, hadden we daarvoor in ieder geval een
dekking moeten vinden. Hoe dat dan precies gegaan zou zijn, blijft heel
ingewikkeld. Ik snap dat het verhaal ingewikkeld overkomt. Wij houden
beide doelstellingen aan, is wat ik probeer te zeggen. Wij houden de
doelstelling om de woningbouwcorporaties onze partner te maken bij de
verduurzaming. Wij snappen dat het een issue is als wij zeggen: hier
heeft u 100 miljoen extra lastenverlichting voor die verduurzaming, maar
aan de andere kant pakken wij zoveel honderd miljoen af. Dit is ook zo
door hen gepresenteerd. Sterker nog, toen bij de ramingen bleek dat dat
wat wij met die andere hand van ze afnamen, groter was dan wat wij ten
tijde van het regeerakkoord dachten, hebben wij gezegd dat het niet
onlogisch is als je een discussie hebt rond de effecten van ATAD, net
zoals we met de pps'en hebben gedaan, dat we daarvoor een compensatie
willen. Voor die pps'en kon het binnen die richtlijn. Voor de
corporaties kon dat niet en hebben we het buiten de richtlijn gedaan. Ik
heb nu zo simpel mogelijk proberen te vertellen hoe het is.
De heer Snels (GroenLinks):
De conclusie is dan, nog even los van de verhuurderheffing en de
verduurzaming, dat het kabinet vond dat het terecht is om een
lastenverzwaring aan woningbouwcorporaties op te leggen vanwege de
eerlijke verhoudingen.
Staatssecretaris Snel:
Het korte antwoord daarop is ja.
De heer Snels (GroenLinks):
Helder.
De voorzitter:
Een korte vraag nog van de heer Omtzigt en dan stoppen we ermee.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik heb een vraag die nog niet beantwoord is.
De voorzitter:
Daar hebt u nog twee termijnen voor. Ik ben ingehuurd om de show hier om
16.00 uur af te sluiten. Meneer Omtzigt, laatste vraag.
De heer Omtzigt (CDA):
Twee vragen. Vraag één …
De voorzitter:
Nee, één vraag.
De heer Omtzigt (CDA):
Vraag één. Ik stel de vraag van de heer Nijboer, maar dan wel met het
vraagteken erachter. Er zit een enorm verschil tussen de interpretatie
van Aedes en die van de regering over de precieze optelsom. Ik heb er
behoefte aan om voor de plenaire behandeling overleg te zien tussen
beide, waarin ze met z'n tweeën ophelderen waar die verschillen precies
vandaan komen. Ik kan niet goed uit de voeten met zulke verschillende
optelsommen. Als dat een ja kan zijn, is mijn tweede vraag of de
staatssecretaris voor de plenaire behandeling kan aangeven of bij ING,
die de balans heeft herzien, ook de commerciële balans is herzien. Hij
hoeft dan niet onder AWR 67 te vertellen of bankenbelasting betaald
hoeft te worden. Hij hoeft alleen maar te vertellen of de commerciële
balans is herzien.
De voorzitter:
De staatssecretaris kiest welke van de twee vragen hij
beantwoordt.
Staatssecretaris Snel:
Ik heb één antwoord met een onderdeel a en b. Het onderdeel b gaat over
de bankbalans. Ik ga geen enkel commentaar geven op een individuele
regeling. Voor het andere geldt dat u vrij uitgebreid Kamervragen heeft
gesteld over die situatie. Die Kamervragen gaan we beantwoorden. Dat is
1a. Ik denk dat het voor 1a een goed idee is dat wij die
verschilanalyses samen met BZK, als eerstverantwoordelijke voor Aedes,
in diezelfde brief voor het overleg naar voren kunnen krijgen. Dat is
denk ik behulpzaam. Niemand heeft er belang bij dat we blijven goochelen
met getallen waar we het niet over eens zijn.
De voorzitter:
Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik dank zijn staf voor
alle ondersteuning, want ik weet dat er nog een legertje beneden
zit.
Mevrouw Leijten (SP):
Voorzitter, ik heb echt nog een vraag. Ik heb ook nog een amendement in
voorbereiding die niet is beantwoord in de schriftelijke set.
De voorzitter:
Ik zie de heer Van Weyenberg kijken alsof hij wil zeggen: nou, vooruit
dan maar. Het is dat ik u zo graag mag.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik begin me nu heel ongemakkelijk te voelen, maar ik stel de vraag
wel.
(Hilariteit)
Mevrouw Leijten (SP):
ATAD 1 moet voorkomen dat belasting wordt ontweken via zo'n buitenlandse
tussendochter. We gaan allemaal voorwaarden stellen over hoe dan de
rente wordt afgetrokken, wat je doet met de vestigingseisen en met de
hoogte van de percentages. Maar er is ook een uitzondering. De regels
die worden opgesteld, vervallen als het over derde landen gaat, als ik
het goed begrijp. Is dat niet een enorme sluiproute in ATAD 1 en moeten
we die niet dichten?
De voorzitter:
Dat is een heel concrete vraag aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Snel:
Je hebt bij heel concrete vragen weleens dat je heel erg ingewikkeld
moet nadenken of je deze vraag helemaal kunt doorgronden. Als eerste is
het niet zo dat de doelstelling van ATAD 1 alleen maar is om die
tussenhandel daar weg te krijgen, zoals u het noemt. Rond ATAD 1 is
bijvoorbeeld ook de earningsstrippingmaatregel er een die ook andere
redenen kan hebben, zoals we net uitgebreid hebben besproken. Als ik het
goed begrijp, is uw vraag of die derdelandenroute nog als
ontsnappingsmogelijkheid kan gelden. Ik kijk even heel snel of wij
snappen wat hier exact de vraag is.
Mevrouw Leijten (SP):
Ik durf het nauwelijks te zeggen, maar het gaat om de
substance-eisen.
Staatssecretaris Snel:
Dit gaat volgens mij inderdaad om de CFC-substance en de gelieerdheid
van de verschillende onderdelen. Daar zat nog een puntje. Schriftelijk
hebben wij gezegd: maakt het uit of je het binnen de club doet of buiten
de club? In de schriftelijke set is het antwoord gegeven dat wij normaal
gesproken verwachten — en dan heb ik de vraag hopelijk toch afgedaan —
dat je dat vooral binnen een bedrijf ziet. Tussen bedrijven en
verschillende entiteiten mag je normaal gesproken verwachten dat er een
soort zakelijkheid heerst. Het zou raar zijn als er twee bedrijven
zouden zijn die dat elkaar verkeerd toespelen. Wij zien dat het meeste
misbruik juist bestaat binnen één bedrijf, namelijk één onderdeel dat
zichzelf heel kostbaar maakt door heel dure leningen te geven ten
opzichte van een ander onderdeel. Als het twee bedrijven zouden zijn,
gaat de ene echt verlies maken. Over het algemeen zien we dat alleen in
gelieerde situaties dit misbruik plaatsvindt. Daarom is de maatregel
daarop gericht. Het derdelandenelement is daarbij volgens mij minder van
belang. Het gaat om de gelieerdheid tussen de onderdelen, want dan is de
fraudemogelijkheid het grootst.
Mevrouw Leijten (SP):
Maar we weten hoe de adviespraktijken en de belastingontwijkers zijn. Is
er door dit open te laten niet een nieuwe ontsnappingsmogelijkheid om
een entiteit in een derde land ertussen te zetten? Dat is mijn
vraag.
Staatssecretaris Snel:
Het antwoord daarop is nee. CFC gaat specifiek over een bedrijf dat in
Nederland zit en wat daaronder hangt. Er moet een direct control zijn.
Als die gelieerdheid er is, weten we dat dit soort verkeerde toerekening
gaat plaatsvinden. Het is dus niet onze verwachting dat een soort
derdelandenroute binnen die CFC nog tot extra ontduiking leidt. Laat ik
u toezeggen dat ik, als blijkt dat ik dit toch niet helemaal vanuit de
schriftelijke set goed heb onthouden, daar nog even op terugkom in de
brief. Hopelijk is het antwoord geruststellend: wij denken dat
niet.
De voorzitter:
Dank u wel.
Staatssecretaris Snel:
Van mijn kant dank ik alle leden voor al hun vragen bij deze belangrijke
stap in het belastingstelsel die wij hier nemen
De voorzitter:
Wij bedanken elkaar. Wij bedanken uiteraard de mensen die het geduld
hebben gehad om naar ons te luisteren.
De heer Nijboer (PvdA):
Voorzitter, mag ik een voorstel doen voor de orde van volgende
week?
De voorzitter:
Ja, dat mag.
De heer Nijboer (PvdA):
Ik wil voorstellen om het net zo te doen als vandaag, dus om ATAD in de
eerste termijn ook in één termijn te doen en ook in de tweede termijn in
één termijn, zodat wij niet steeds schorsingen ertussen hebben. Als de
collega's er tenminste mee kunnen leven.
De voorzitter:
U wilt er één termijn per persoon van maken?
De heer Nijboer (PvdA):
Ja, voor beide onderdelen, zoals wij dat vandaag hebben gedaan. Ik denk
dat dat praktischer is.
De voorzitter:
Als niemand daar bezwaar tegen heeft, neem ik aan dat u dat volgende
week opneemt met de Kamervoorzitter. Wij vervolgen het debat dinsdag om
16.15 uur met de eerste termijn van de Kamer. Op woensdag, zelfde tijd,
zelfde plaats, volgt de eerste termijn van de staatssecretaris en de
tweede termijn.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik denk dat het goed is als u deze wens als waarnemend voorzitter van de
commissie meedeelt aan de voorzitter.
De voorzitter:
Dat is uitstekend. Dat zal ik doen. Ik sluit de vergadering onder
dankzegging aan de Dienst Verslag en Redactie en de bodes.
Sluiting 16.12 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Verslag OSV 8 (2018-2019) van 9 november 2018 |
---|
Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |