[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D54342, datum: 2018-11-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; San José, 18 juni 2018 (2018D54341)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica
inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; San José,
18 juni 2018 (Trb. 2018, 87)

 

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

	In april 2017 hebben afrondende besprekingen plaatsgevonden over een
verdrag inzake samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in
douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa
Rica (hierna: ‘het Verdrag’). Tijdens deze besprekingen werd tussen
de delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het
Koninkrijk) en van de Republiek Costa Rica (hierna: Costa Rica)
overeenstemming bereikt over de verdragstekst. 

	Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van
internationale fraude is het nodig te komen tot een versterkte
samenwerking tussen de douaneadministraties van de landen binnen het
Koninkrijk en Costa Rica. Het onderhavige verdrag beoogt een bilateraal
kader te scheppen waarbinnen de nauwere samenwerking gestalte kan
krijgen. Het Verdrag biedt de douanediensten van het Koninkrijk de
mogelijkheid om essentiële informatie uit te wisselen met de douane van
Costa Rica.

	Het Verdrag dient ten eerste ter voorkoming, opsporing en bestrijding
van fraude met betrekking tot douanerechten en andere belastingen bij
invoer (“klassieke” smokkel). Voorts ondersteunt het Verdrag de
bestrijding van overtredingen van sanitaire en fytosanitaire
maatregelen, van de geneesmiddelenwetgeving, van verboden met betrekking
tot de in- of uitvoer van afvalstoffen en van andere verboden en
beperkingen bij in- en uitvoer, bijvoorbeeld wat betreft
namaakartikelen. Daarnaast kan het Verdrag middels de beoogde
informatie-uitwisseling ook bijdragen aan een betere informatiepositie
van de douaneadministraties en daarmee tot beter risicobeheer waardoor
de legitieme handel kan worden bevorderd.

	Wat betreft opzet en bewoordingen is het Verdrag goeddeels gebaseerd op
het modelverdrag dat 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).



is ontwikkeld door de Wereld Douane Organisatie (WDO). Zoals het
internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter
voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie
voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te
nemen voor de onderhandelingen, zo wordt dit WDO-modelverdrag als basis
gebruikt voor bilaterale 

verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.
Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de
douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen
die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. 

	Het Verdrag ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen
douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen
rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in
strafzaken.

	Naar het oordeel van de regering bevat één artikel van het Verdrag
eenieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94
Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten
opleggen. Het betreft artikel 2, vijfde lid, dat bepaalt dat door
personen geen recht aan het Verdrag kan worden ontleend om de
informatie-uitwisseling te beletten.

	De Europese regelgeving over de bescherming van persoonsgegevens in de
EU is onlangs gewijzigd. ; met ingang van 25 mei 2018 is Verordening
(EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening
gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) rechtstreeks van toepassing in
de EU-lidstaten en vanaf 6 mei 2018 moeten de EU-lidstaten Richtlijn
(EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog
op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van
strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit
2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) in beginsel hebben omgezet
in nationale wetgeving. Dit was aanleiding voor het Koninkrijk om de
wijze waarop de gegevensbescherming wordt geregeld in nieuwe
douaneverdragen te wijzigen. Voorheen werd er bij douaneverdragen een
bijlage opgenomen met de belangrijkste beginselen van bescherming van
persoonsgegevens. Nu is er gekozen voor een manier die beter aansluit
bij de nieuwe situatie. De gegevensbescherming is geregeld in artikel 16
van het verdrag. In het vierde lid van dat artikel wordt bepaald dat op
basis van het Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd
dienen te worden overeenkomstig de wet- en regelgeving van het
verstrekkende land. Hierdoor zullen persoonsgegevens die door Nederland
worden verstrekt op basis van het verdrag in Costa Rica een
beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan dat in
Nederland en in de Europese Unie. Partijen stellen elkaar vóór
inwerkingtreding op de hoogte van alle relevante nationale wet- en
regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens op basis
van het verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen van de
nationale wetgeving zullen partijen elkaar over de inhoud van die
wijzigingen informeren. 

2. Europese Unie

	Het Verdrag verruimt, zoals in het algemene deel al aangegeven, de
mogelijkheden om informatie te krijgen en draagt zo bij aan een betere
informatiepositie van de beide douaneadministraties. Daardoor zal het
risicobeheer kunnen worden verbeterd en dat heeft mede tot gevolg dat
het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk nog doelmatiger de
verplichtingen die de EU oplegt, kan uitvoeren in overeenstemming met
het Unierecht. In dit kader is ook de op 29 juni 2012 te Tegucigalpa tot
stand gekomen Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt
gebracht tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en
Midden-Amerika, anderzijds (Trb. 2012, 163) relevant. In bijlage III bij
die Overeenkomst is de administratieve samenwerking tussen
douaneautoriteiten geregeld. Het onderhavige Verdrag staat niet in de
weg aan de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Dit volgt uit
artikel 2 van het Verdrag. Het Caribische deel van het Koninkrijk
(Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de landen Aruba, Curaçao en
Sint Maarten), maakt geen deel uit van de Europese Unie en valt daarmee
niet onder de reikwijdte van het Unierecht.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

	Onder de term “douaneadministratie” wordt verstaan de centrale
nationale administratieve autoriteit welke belast is met de uitvoering
van de regelingen waarop de in het Verdrag omschreven samenwerking
betrekking heeft. De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in
aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het Verdrag zijn de
Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT). Ook andere diensten met specifieke
controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het Verdrag
betrokken zijn. Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en
om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in het in
Europa gelegen deel van het Koninkrijk tegen te gaan, zal het Douane
Informatie Centrum (DIC) te Rotterdam worden aangewezen als centraal
aanspreekpunt. Het DIC geldt ook als aanspreekpunt voor Caribisch
Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). 

	Voor de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint
Maarten) geldt ook dat diverse instanties, belast met de
tenuitvoerlegging van de douanewetgeving, onderscheidenlijk de
invordering van douanevorderingen, bij samenwerking in het kader van het
Verdrag betrokken kunnen worden. Voor Aruba zal de Directeur van het
Departement der Invoerrechten en Accijnzen worden aangewezen als
centraal aanspreekpunt, voor Curaçao de Douane Curaçao en voor Sint
Maarten de Dienst Douane ressorterend onder het Ministerie van Justitie.

	Het begrip “douanewetgeving” heeft, evenals het begrip
“douaneadministratie”, in het Verdrag een ruimere betekenis dan die
welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het
Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term
“douanewetgeving” ook regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van
goederen, hoofdzakelijk betreffende:

douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van
de invoer;

belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en
landbouwrestituties;

anti-dumpingrechten; en

verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het
grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële,
economische (landbouweconomische daaronder begrepen), veterinaire en
fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid van de
internationale logistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid,
het cultureel erfgoed en het milieu. 

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van
persoonsgegevens opgenomen, die is ontleend aan artikel 2, onderdeel a,
van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot
bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7). De overige definities
betreffen termen die in het onderhavige verdrag regelmatig worden
gebruikt.

Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)

	Dit artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand
wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal
verband. Wat dit laatste betreft, moet voor Nederland met name worden
gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit
vlak.

Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr.
515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand
tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de
samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de
juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L
82). Op basis van deze Verordening zijn de lidstaten verplicht om onder
bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese
Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is
van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg van artikel 2, derde lid,
van het Verdrag onder meer rekening gehouden met (toekomstige)
verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse
administratieve bijstand onder verdragen met andere lidstaten in het
kader van de Europese Unie. Daarbij valt te denken aan de op 18 december
1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van
Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake
wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties
(Trb. 1998, 174, ook wel bekend als Napels II). Verder bestaan er
diverse bilaterale verdragen met andere Europese landen die door de
toetreding van die landen tot de EU aan belang hebben ingeboet maar
onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden. Costa Rica zal op
de hoogte worden gesteld wanneer in Europees kader informatie wordt
doorgegeven.

	De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in
overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de
verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent (tweede
lid). Uitdrukkelijk is vastgelegd (vierde lid) dat het Verdrag voorziet
in het verlenen van 

administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder
administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden
verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten
behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel geschiedt
dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende
douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een
administratief onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan
betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke
keten en op betrokken (rechts)personen. Ook kan bijstand worden verleend
ten behoeve van de invordering van bedragen die verschuldigd zijn aan de
douane.

	Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander
samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte
administratie aan welk ander verdrag van toepassing zal zijn en welke
andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden. 

Artikel 3 (Informatie ten behoeve van de juiste toepassing en handhaving
van de douanewetgeving )

	Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand in de zin van het
verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de
douanewetgeving. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek
verzoek is gedaan door één van de douaneadministraties als uit eigen
beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van
de douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en
bestrijden van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties
zullen elkaar informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle-
en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen en goederen en
personen die zijn gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving. Ook
het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten
behoeve van door deze in eigen regie te verrichten risicoanalyses
behoort tot de geboden mogelijkheden tot samenwerking in het kader van
het Verdrag.

Artikel 4 (Informatie over inbreuken op de douanewetgeving)

	Partijen informeren elkaar op verzoek of uit eigen beweging over
activiteiten die (kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de
douanewetgeving op het grondgebied van de andere partij.

	In geval van een ernstige aantasting van de economie, de
volksgezondheid, inclusief de veiligheid van de internationale
goederenketen, of een ander vitaal belang van partijen, zal de ene
partij onverwijld en op eigen initiatief de andere partij daarover
informeren, indien mogelijk.

Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de in- of uitvoer van
goederen)

	Deze bepaling bevat een uitwerking van de algemene bepaling over
uitwisseling van informatie, specifiek met betrekking tot de situatie
waarin geen zekerheid bestaat of goederen op rechtmatige wijze werden
in- of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in
het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de
uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt
toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan
wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of
goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden
weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende
partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale
grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar
eventueel zijn gebracht.

Artikel 6 (Automatische informatieverstrekking) 

	Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 19 van het Verdrag
kunnen de douaneadministraties afspreken dat zij elkaar informatie op
automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden. Het
moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van de andere
informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens
het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden
uitgewisseld. Op dit moment zijn hierover tussen de douaneadministraties
nog geen afspraken gemaakt.

Artikel 7 (Vooraf verstrekken van informatie) 

	De douaneadministraties kunnen nadere afspraken maken over het
verschaffen van informatie over goederenzendingen voordat deze op het
grondgebied van de andere partij aankomen. Deze afspraken dienen
overeenkomstig artikel 19 van het Verdrag te worden vastgesteld.

Artikel 8 (Technische bijstand)

	De in dit artikel geregelde technische bijstand voorziet in de
mogelijkheid tot het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het
leren van elkaars werkwijzen, kennis en hulpmiddelen alsmede in het
kader van trainings- en opleidingsactiviteiten. De uitwisseling
bevordert de samenwerking van beide douaneadministraties en kan tevens
een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van
de douaneprocedures, risicomanagement en het gebruik van technische
controle-instrumenten alsmede versterking van de bestuurlijke en
administratieve organisatie.

Artikel 9 (Toezicht en informatie)

	De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn
gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied
van de andere verdragsluitende partij, bijzonder toezicht wordt gehouden
op de daarbij betrokken goederen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of
personen ten behoeve van de douaneadministratie van de andere
verdragsluitende partij.

Artikel 10 (Deskundigen en getuigen)

	Op verzoek kan de aangezochte douaneadministratie haar functionarissen
machtigen om ter zake van de uitvoering van de douanewetgeving als
deskundige of getuige te verschijnen in een gerechtelijke of
administratieve procedure op het grondgebied van de verzoekende
verdragsluitende partij. 

Artikel 11 (Het doen van verzoeken)

	Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en
bevat voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek. 

	Een douaneadministratie zal slechts om originele informatie (zoals
originele documenten) verzoeken indien kopieën niet volstaan.
Dergelijke informatie dient zo spoedig mogelijk te worden teruggezonden.
Rechten van de aangezochte administratie of van derden ter zake worden
geëerbiedigd.

Artikel 12 (Vergaren van informatie) 

	Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een
onderzoek in, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde
informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse
douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Costa Ricaanse
douane, in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en
administratieve bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, tweede
lid, van het Verdrag) bij een bedrijf een administratieve controle
(boekenonderzoek) verricht.

Artikel 13 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende
administratie op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende
partij) 

	Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van
douanefunctionarissen op elkaars grondgebied. Vooral als het gaat om
onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een
bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld bij dubbele
facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen
tussen Costa Rica en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien
functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie
verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie,
dan wel in een adviserende rol aanwezig zijn bij onderzoeken te
verrichten door functionarissen van de aangezochte douaneadministratie.

Artikel 14 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende
administratie op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende
partij op uitnodiging van de aangezochte partij ) 

	Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van de aanwezigheid van
douanefunctionarissen van de verzoekende partij op het grondgebied van
de aangezochte partij op verzoek van laatstgenoemde. Daarbij kunnen
beperkingen en voorwaarden worden gesteld door de aangezochte partij.

Artikel 15 (Voorwaarden voor de aanwezigheid van functionarissen op het
grondgebied van de andere partij)

	Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van
aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere partij
gebruik kan worden gemaakt. Zij genieten dezelfde rechtsbescherming als
de functionarissen van de andere partij.

	Zolang functionarissen van een douaneadministratie uit hoofde van het
Verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij, dienen zij zich steeds als zodanig te kunnen legitimeren.

Artikel 16 (Gebruik, vertrouwelijkheid en bescherming van informatie) 

	Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van
vertrouwelijke aard is, moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit
artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie
zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

	De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts
worden gebruikt voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de
informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen
toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft
verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Bovendien
mag die douaneadministratie voorwaarden aan het gebruik voor andere
doeleinden verbinden. Voor een beoogd gebruik in Costa Rica voor
strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse douaneadministratie
verstrekte informatie is bijvoorbeeld steeds (voorafgaande) toestemming
vereist van het bevoegde Openbaar Ministerie of de bevoegde rechter.

	In het land waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie
vertrouwelijk te worden behandeld. Voorts moet voor deze informatie
aldaar hetzelfde niveau van bescherming gelden als voor soortgelijke
informatie krachtens het nationale recht het geval is. 

	Het verstrekken van persoonsdata dient te geschieden overeenkomstig de
regelgeving van het verstrekkende land. 

Artikel 17 (Weigeringsgronden)

	Het artikel bevat de gronden waarop het verlenen van bijstand kan
worden geweigerd, afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van
bepaalde voorwaarden of, in voorkomend geval, kan worden uitgesteld.
Nederland zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen bijstand verlenen
als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die in het
Koninkrijk al onderwerp is geweest van een strafvervolging. Hetzelfde
geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt
niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de
desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige
waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in het verzoekende
land worden gebruikt om tegen dezelfde verdachte een strafvervolging
voor hetzelfde feit te beginnen. De redenen voor het afzien of
uitstellen van het verlenen van de bijstand dienen aan de andere partij
te worden medegedeeld.

Artikel 18 (Kosten)

	De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot
terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten.

Artikel 19 (Uitvoering en toepassing van het Verdrag)

	De douaneadministraties kunnen ter regeling van de praktische aspecten
bij de uitvoering van het Verdrag nadere afspraken maken in de vorm van
een Memorandum van Overeenstemming, dat desgewenst snel kan worden
aangepast. 

Artikel 20 (Territoriale toepassing)

	Het Verdrag zal voor het gehele Koninkrijk gelden. De term
“grondgebied” in dit artikel wordt conform internationaal recht
geïnterpreteerd. 

Artikel 21 (Regeling van geschillen)

	De douaneadministraties proberen er onderling uit te komen indien er
geschillen ontstaan. Indien douaneadministraties hier niet in slagen, is
geschillenbeslechting via diplomatieke kanalen de aangewezen weg. 

Artikel 22 (Inwerkingtreding)

	Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in werking zal treden op de eerste
dag van de tweede maand nadat beide landen elkaar hebben genotificeerd
dat de vereiste nationale procedures zijn doorlopen.

Artikel 23 (Herziening en wijziging)

	Verdragsluitende partijen kunnen op elke gewenst moment op verzoek van
een van de partijen bijeenkomen voor herziening van het Verdrag. 

Artikel 24 (Duur en beëindiging)

	Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in beginsel voor onbepaalde duur
van kracht is. Iedere verdragsluitende partij heeft de mogelijkheid de
andere partij in te lichten over het voornemen tot opzegging van het
Verdrag. Indien dit aan de orde is, geldt een minimale opzegtermijn van
drie maanden.

4. Koninkrijkspositie

	Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het Verdrag voor het
gehele Koninkrijk gelden. 

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken, 

 http://www.wcoomd.org/en/topics/enforcement-and-compliance/instruments-
and-tools/~/media/DFAAF3B7943E4A53B12475C7CE54D8BD.ash