[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de voortgang van de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in Caribisch Nederland

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2018D54703, datum: 2018-11-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35000-VIII-90).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35000 VIII-90 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019.

Onderdeel van zaak 2018Z21233:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

35 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019

Nr. 90 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 november 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 22 augustus 2018 over de voortgang van de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in Caribisch Nederland (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 145).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 november 2018 aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 15 november 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie,
Alberts

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
I.1 Algemeen 2
I.2 Verbetering kwaliteit onderwijs zet door 2
I.3 De onderwijsagenda: groeiend eigenaarschap 3
I.4 Stand van zaken deelonderwerpen onderwijsagenda 3
I.4.1 Professionaliseren en opleiden leraren Caribisch Nederland 3
I.4.2 Bekostiging 4
I.4.3 Taal 4
I.4.4 Sociale Kanstrajecten Jongeren (SKJ) 4
I.5 Stand van zaken randvoorwaarden onderwijsagenda 5
I.5.1 Verbeteren collectieve arbeidsvoorwaardenvorming 5
I.5.2 Samenwerking met de andere landen van het Koninkrijk 5
I.6 Overige onderwerpen 5
II Reactie Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media 5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

I.1 Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de voortgang van het onderwijs in Caribisch Nederland en zien daarin geen aanleiding voor het stellen van vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige brief en constateren met genoegen dat er goede voortgang is geboekt bij (de kwaliteit) van het onderwijs in Caribisch Nederland.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de informerende brief over de voortgang van de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in Caribisch Nederland. De leden zijn blij met de grote vooruitgang die is geboekt wat betreft het onderwijs in Caribisch Nederland. Zij willen de regering echter nog enkele kritische vragen voorleggen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de voortgang van het onderwijs in Caribisch Nederland. Allereerst willen zij hun complimenten uitspreken richting alle betrokkenen dat de basiskwaliteit op vrijwel alle scholen nu op orde is dan wel dat zij deze in stand hebben weten te houden en zich zichtbaar verbeteren. Daarnaast hebben zij nog enkele vragen.

I.2 Verbetering kwaliteit onderwijs zet door

De leden van de CDA-fractie lezen dat alleen het voortgezet onderwijsdeel van de Gwendoline van Puttenschool op St. Eustatius nog niet het niveau van basiskwaliteit heeft bereikt. Kan worden aangegeven wat de verwachting van de inspectie is wanneer dit niveau wel wordt bereikt? Deze leden vragen of hier afspraken over zijn gemaakt.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het aantal instellingen met het predicaat basiskwaliteit is gestegen. Dat is een goede vooruitgang. De leden maken zich echter wel zorgen of deze vooruitgang wel wordt ondervonden door de inwoners op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Kunnen de Ministers weergeven of deze vooruitgang in het onderwijs ook in het dagelijks leven van de inwoners wordt ervaren? Sinds 10 oktober 2010 is er vooruitgang geboekt, maar in die acht jaren hebben we nog steeds niet optimaal onderwijs bereikt. De leden vragen wat de Ministers kunnen doen om een zo optimaal mogelijke vooruitgang te boeken.

I.3 De onderwijsagenda: groeiend eigenaarschap

De leden van de CDA-fractie lezen dat de vraagstukken waar de onderwijsinstellingen nu nog mee te maken hebben complex zijn en oplossingen daarvoor vaak afhankelijk zijn van goede samenwerking met andere partijen in hun omgeving en dat die samenwerking nog niet adequaat is. Deze leden vragen de Ministers aan te geven om welke andere partijen het dan gaat en wat de reden is dat de samenwerking nog niet adequaat is. Volgens de Ministers kan een integrale interdepartementale aanpak in Den Haag dit proces stimuleren, maar zal deze vooral op de eilanden zelf moeten worden vormgegeven. Deze leden vragen in hoeverre dit op korte termijn mogelijk is, gezien de bovenstaande constatering van de Ministers. Ook vragen zij welke rol de Ministers hierbij voor zichzelf zien weggelegd.

De leden van de SP-fractie vragen of de Ministers voorbeelden kunnen noemen in welk nieuw beleid voor het Europese deel van Nederland, het onderwijs in Caribisch Nederland meegenomen zou kunnen worden.

I.4 Stand van zaken deelonderwerpen onderwijsagenda

I.4.1 Professionaliseren en opleiden leraren Caribisch Nederland

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Bovenwindse en Benedenwindse eilanden per definitie klein zijn om voor het brede palet aan schoolvakken lerarenopleidingen te kunnen aanbieden. Dit geldt met name voor eerstegraads lerarenopleidingen en in het bijzonder voor tekortvakken als wiskunde, terwijl er wel animo onder docenten is om een extra of hogere lesbevoegdheid te halen. De leden vinden dat een extra of hogere lesbevoegdheid halen juist gestimuleerd zou moeten worden. Zijn de Ministers bereid om in samenwerking met de Bovenwindse en Benedenwindse eilanden tekorten te voorkomen dan wel weg te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer denken de Ministers dit aan te pakken, zo vragen de voornoemde leden.

Ook is het grote verloop van leraren op Sint-Eustatius een zorgelijk aspect binnen een onderwijsinstelling, aldus de leden van de GroenLinks-fractie. Een tekort aan docenten kan ervoor zorgen dat er mensen voor de klas staan die nog niet alle bevoegdheden hebben om les te geven. Taal is hierbij een grote factor. Er is een kans dat de taalvaardigheden onder de leraren misschien een achterstand kan krijgen. Juist op deze Caribische eilanden is taal van groot belang, gelet op de vervolgopleidingen die in Nederland zouden kunnen worden genoten. Zij vragen hoe de Ministers dit verloop denken te kunnen beperken.

De leden van de SP-fractie merken op dat in het Europese deel van Nederland sprake is van een steeds verder oplopend lerarentekort. Zij zijn van mening dat dit zo snel als mogelijk opgelost moet worden. In hoeverre is de huidige situatie in het Europese deel van Nederland te vergelijken met die in Caribisch Nederland? Kunnen de Ministers ingaan op de oorzaken van een eventueel lerarentekort in Caribisch Nederland, zo vragen de voornoemde leden.

I.4.2 Bekostiging

De leden van de GroenLinks-fractie lezen tenslotte dat de energielasten in Caribisch Nederland aan de hoge kant zijn. Zij menen dat dit in de exploitatie van een school nadelig uitpakt. De leden willen de Ministers daarom vragen of zij bereid zijn om het plaatsen van zonnepanelen te stimuleren voor de instellingen. Deze leden vragen of de Ministers hun keuze kunnen uitleggen.

I.4.3 Taal

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat, zoals in de brief wordt beschreven, de meertaligheid van de inwoners van de eilanden en de schooltaal nog een complexe situatie is. Zij vinden de extra middelen voor de Taalunie een stap in de goede richting, maar nog niet genoeg om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Deze leden menen dat taal vanaf het begin van de schooltijd een aanzienlijk grotere rol moet spelen in het lesmateriaal op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Zij menen dat dit positieve effecten zal hebben zowel voor eindexamens als voor doorstroming naar hoger onderwijs. Hoe zien de Ministers deze taalbarrière? Zouden de Ministers een grotere rol voor taal bij de instellingen overwegen? Zo nee, waarom niet? Deze meertaligheid heeft tevens vele voordelen. De leden zijn van mening dat meertaligheid economische kansen kan verbreden. Zij vragen de Ministers, hoe zij dit denken te kunnen ondersteunen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Ministers aankijken tegen het gebruik van Nederlands als instructietaal in Bonaire, terwijl Papiaments vaak de moedertaal van leerlingen is. Hebben de Ministers een idee wat leraren en schoolleiders hiervan vinden? Wat zijn de gevolgen van het Nederlands als vak en instructietaal voor leerlingen op Bonaire? In hoeverre is dit bijvoorbeeld een drempel om een diploma op het voortgezet onderwijs te halen? Deze leden begrijpen enerzijds dat het belangrijk is dat leerlingen in Bonaire Nederlands leren als zij willen gaan studeren in Nederland of een baan bij de overheid ambiëren, maar vinden anderzijds een drempel om een diploma te halen onwenselijk, aangezien Nederlands de moedertaal vaak niet is. Waar gaan leerlingen van Bonaire voornamelijk studeren? De leden vragen de Ministers, of zij bovenstaande vragen omtrent taal ook kunnen beantwoorden voor de situatie op Sint Eustatius en Saba, waar Engels de instructietaal is, maar Nederlands als vak wel wordt gedoceerd.

I.4.4 Sociale Kanstrajecten Jongeren (SKJ)

De leden van de CDA-fractie vragen de Ministers een nadere toelichting hoe succesvol de SKJ trajecten zijn, hoeveel jongeren ermee worden bereikt en hoeveel van hen het project succesvol afronden. Welk percentage van de jongeren zonder startkwalificatie wordt met deze trajecten niet bereikt? Voorts vragen de leden de Ministers om een stand van zaken te geven over welke vormen van passend onderwijs er zijn in Caribisch Nederland en wat de ontwikkelingen zijn op dit gebied. Krijgen leerlingen die extra zorg nodig hebben dit ook in voldoende mate, zo vragen deze leden.

I.5 Stand van zaken randvoorwaarden onderwijsagenda

I.5.1 Verbeteren collectieve arbeidsvoorwaardenvorming

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de Ministers in hun brief beschrijven dat de arbeidsvoorwaarden voor het onderwijs in Caribisch Nederland nu tot stand komen op initiatief van het ministerie, in samenwerking met de Rijksdienst Caribisch Nederland, afdeling OCW. Werkgevers en werknemers worden onvoldoende betrokken bij de cao-vorming, terwijl het primaat bij hen zou moeten liggen. Welke stappen hebben de Ministers ondernomen om ervoor te zorgen dat werknemers en werkgevers wel bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden betrokken werden? Waarom is dat blijkbaar niet gelukt? Daarnaast zijn de leden van de SP-fractie benieuwd of en in hoeverre de uiteindelijke cao wordt voorgelegd aan werknemers en werkgevers en pas na goedkeuring door hen wordt ingevoerd.

I.5.2 Samenwerking met de andere landen van het Koninkrijk

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het lesmateriaal in Caribisch Nederland frequent uit Nederlandse schoolboeken bestaat, aangezien deze eenvoudiger te verkrijgen zijn. De omstandigheden in Caribisch Nederland verschillen evenwel zeer met die in Europees Nederland. De leden vinden het belangrijk dat het onderwijs gericht is op de eigen ontwikkeling en dus niet alleen op Europees Nederland. Maken de Ministers zich, met deze leden, zorgen over een mogelijk te grote focus op het Europese Nederland binnen het Caribisch onderwijs, dat kan leiden tot te weinig zelfontplooiing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat denken de Ministers daaraan te kunnen doen, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre er in Caribisch Nederland schoolboeken worden gebruikt die vooral uitgaan van de Europees-Nederlandse context. Zij zijn benieuwd of de Ministers dit wenselijk vinden, aangezien de Europees Nederlandse context anders is dan die in Caribisch Nederland. En hebben de Ministers daarnaast signalen ontvangen van mensen uit Caribisch Nederland of zij dit al dan niet wenselijk vinden? Kunnen zij deze signalen toelichten, zo vragen deze leden.

I.6 Overige onderwerpen

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat er op de BES-eilanden tevens plaats moet zijn voor wetenschap. Zijn de Ministers bereid hiervoor meer ruimte te maken, zoals voor evidence-based education reform? Zo ja, kan dit worden opgenomen in het beleid? Zo nee, waarom niet? Tevens hebben de leden vernomen dat het bespreekbaar maken van LHBTI-acceptatie nog niet is opgepakt. Kunnen de Ministers uitzoeken of het budget en de deskundigheid voldoende is om dit onderwerp op te pakken door onderwijsinstellingen op de BES-eilanden, zo vragen deze leden.

II Reactie Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Wij danken de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng en de gestelde vragen. Hieronder gaan wij in op de vragen in de volgorde van het verslag. Op een enkel punt zijn bijna gelijkluidende vragen samengevoegd.

I.2 Verbetering kwaliteit onderwijs zet door

De leden van de CDA-fractie vragen wat de verwachting van de inspectie is inzake het behalen van basiskwaliteit door het voortgezet onderwijsdeel van de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius en of hierover afspraken zijn gemaakt.

De inspectie zal in maart 2019 een vervolgonderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van het onderwijs. Zij doet geen voorspellingen over de uitkomst van onderzoeken.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich zorgen of de inwoners in Caribisch Nederland de vooruitgang in het onderwijs ook in het dagelijks leven ervaren. Zij constateren dat er nog steeds geen optimaal onderwijs is bereikt en vragen wat wij kunnen doen om een zo optimaal mogelijke vooruitgang te boeken.

Uit meerdere belevingsonderzoeken uitgevoerd in opdracht van de Rijksdienst Caribisch Nederland en ook uit het rapport van de commissie Spies is gebleken dat in de beleving van de bewoners goede stappen zijn gezet in het onderwijs. Ook de besturen en directeuren van de in Caribisch Nederland gevestigde onderwijsinstellingen hebben tijdens hun bezoek in juni 2018 aan het Ministerie van OCW aangegeven dat er sinds 10-10-2010 in het onderwijs grote vooruitgang is geboekt.

De scholen in Caribisch Nederland zijn van ver gekomen en hebben binnen een korte periode een grote kwaliteitsslag gemaakt. Dat nagenoeg overal de basiskwaliteit is bereikt, is voor ons geen reden tevreden achterover te leunen. Daarom is voor de periode 2017–2020 de Tweede Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland «Samen werken aan de volgende stap» afgesloten, waarin met alle bij het onderwijs betrokken stakeholders afspraken zijn gemaakt over de verdere verbeteringen van het onderwijs en de leerprestaties.1 Het ministerie ondersteunt de onderwijsinstellingen bij het uitvoeren van de afspraken, onder meer door de inzet van bestuurscoaches via de PO-raad en VO-raad, ondersteuning vanuit de Taalunie en ondersteuning bij de implementatie van de Engelstalige onderwijs- en examensystematiek. De vraagstukken waar de onderwijsinstellingen mee te maken hebben zijn complex en de oplossingen zijn vaak afhankelijk van goede samenwerking met andere partijen in hun omgeving. Daarom werken wij samen met andere ministeries aan een integrale interdepartementale aanpak die op de eilanden vorm moet krijgen. Onze inzet is vooral gericht op versterking van de samenwerking van het onderwijs met de jeugdketen, het verbeteren van de toegankelijkheid van het onderwijs, goede kwaliteit en (financiële) toegankelijkheid van de kinderopvang en een aansluiting op het onderwijs en op de aansluiting vervolgonderwijs-arbeidsmarkt. Al deze acties moeten ervoor zorgen dat het onderwijs zich verder verbetert. Wij zullen de onderwijsinstellingen daarbij waar nodig zoveel mogelijk ondersteunen.

I.3 De onderwijsagenda: groeiend eigenaarschap

De leden van de CDA-fractie vragen zich af met welke partijen in de omgeving van de onderwijsinstellingen goede samenwerking noodzakelijk is om complexe vraagstukken te kunnen oplossen en waarom die samenwerking nog niet adequaat is. Gegeven dit laatste vragen zij in hoeverre het dan mogelijk is om op korte termijn een integrale interdepartementale aanpak op de eilanden zelf vorm te geven en welke rol wij hierbij voor onszelf zien weggelegd.

Sinds de transitie zijn de afzonderlijke Ministers aan de slag gegaan om op hun onderscheiden terreinen hun verantwoordelijkheid vorm te geven. Zoals ook in het regeerakkoord is afgesproken, is onderkend dat nauwere samenwerking nodig is. Wij zullen ons met onze collega’s inzetten om de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen, de jeugdketenpartners (zoals het Centrum Jeugd en Gezin) en de openbare lichamen te verbeteren en te zorgen dat iedereen vanuit zijn eigen expertise zijn taken oppakt. Daarnaast werken de Ministeries van SZW, VWS en OCW samen met de openbare lichamen aan een plan om de kwaliteit en (financiële) toegankelijkheid van kinderopvang en voor- en naschoolse voorzieningen op de eilanden de komende jaren te verbeteren.

De leden van de SP-fractie vragen naar voorbeelden van nieuw beleid voor het Europese deel van Nederland waarin het onderwijs in Caribisch Nederland meegenomen zou kunnen worden.

Nu nagenoeg alle scholen in Caribisch Nederland aan de basiskwaliteit voldoen, achten wij de tijd rijp dat als uitgangspunt geldt dat nieuw beleid dat voor de scholen in het Europees deel van Nederland getroffen wordt, ook voor deze scholen geldt. Gelet op de geografische ligging van de eilanden en de kleinschaligheid van de scholen zal in de uitwerking van het beleid wel vaak maatwerk nodig zijn. Een voorbeeld van dergelijk beleid is de versterking van het techniekonderwijs op het VMBO. Ook zijn de scholen in Caribisch Nederland meegenomen met de middelen voor werkdruk en de lerarensalarissen voor het primair onderwijs.

I.4 Stand van zaken deelonderwerpen onderwijsagenda

I.4.1 Professionaliseren en opleiden leraren Caribisch Nederland

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de Bovenwindse en Benedenwindse eilanden per definitie te klein zijn om voor het brede palet aan schoolvakken lerarenopleidingen te kunnen aanbieden, terwijl er wel animo onder docenten is om een extra of hogere lesbevoegdheid te halen. De leden vinden dat dit gestimuleerd zou moeten worden. Zij vragen of wij bereid zijn om in samenwerking met de Bovenwindse en Benedenwindse eilanden tekorten te voorkomen dan wel weg te werken en hoe en wanneer wij dit aan denken te pakken.

Wij zijn met de leden van de GroenLinks-fractie van mening dat het van belang is om ervoor te zorgen dat er voldoende goed opgeleide leerkrachten zijn die het beste uit hun leerlingen weten te halen. Wij zoeken de samenwerking met de Bovenwindse en Benedenwindse eilanden hiertoe dan ook zeker op. In juni van dit jaar heeft een delegatie vanuit Nederland op ons verzoek met betrokkenen op alle zes de Caribische eilanden besproken wat de wensen en mogelijkheden zijn voor het opleiden en nascholen van leraren in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Samen met onze collega-Ministers van Curaçao, Aruba en Sint Maarten gaan wij nu na welke concrete acties wij gezamenlijk op korte- en langere termijn in gang kunnen zetten.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het grote verloop van leraren op Sint-Eustatius een zorgelijk aspect is binnen een onderwijsinstelling. Een tekort aan docenten kan ervoor zorgen dat er mensen voor de klas staan die nog niet alle bevoegdheden hebben om les te geven. Er is een kans op een achterstand in taalvaardigheid van de leraren. De leden vragen hoe wij dit verloop denken te kunnen beperken aangezien taal van groot belang is gelet op doorstroom naar de vervolgopleidingen in het Europese deel van Nederland.

Tijdens bovengenoemd bezoek is ook met leraren en besturen op Sint Eustatius gesproken. Vraagstukken rondom taal en het verloop in het personeelsbestand zijn daarbij onder andere aan de orde gekomen. Wij zijn nu in gesprek met overheden en instellingen voor hoger onderwijs op de zes eilanden om te zien hoe aan de wensen van de onderwijsinstellingen op de eilanden tegemoet kan worden gekomen. Aan de versterking van het taalonderwijs op alle drie de eilanden wordt prioriteit gegeven, maar zeker op Sint Eustatius.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre de situatie in het Europese deel van Nederland inzake een steeds verder oplopend lerarentekort te vergelijken is met die in Caribisch Nederland? Zij vragen ons in te gaan op de oorzaken van een eventueel lerarentekort in Caribisch Nederland.

De scholen in Caribisch Nederland geven aan dat er zich met het huidige personeelsbestand geen acute problemen voordoen waardoor lessen niet plaats kunnen vinden of kinderen naar huis worden gestuurd. Tegelijkertijd is en blijft het ook in Caribisch Nederland elk jaar een uitdaging om voldoende (en ook goede) leraren voor de klas te krijgen. In Caribisch Nederland is het, onder andere door de kleine schaal en de geïsoleerde ligging van de eilanden, lastig leraren te vinden die willen en kunnen werken op deze eilanden. Leraren uit Europees Nederland blijven over het algemeen maar een paar jaar. Sommige keren daarbij eerder terug dan gepland vanwege de voor hen te grote verschillen met het onderwijs in Europees Nederland of de verwachtingen van het leven en werken in Caribisch Nederland. Tegelijkertijd kunnen niet zomaar leraren van naburige eilanden of uit de regio aangenomen worden. Het proces bij de IND is tijdrovend en kan leiden tot een afwijzing. Indien leraren uit de regio bevoegd zijn en ook toelaatbaar volgens de IND hebben zij vanuit hun achtergrond/opleiding een andere kijk op passend onderwijs en differentiatie dan leraren die in Europees Nederland zijn opgeleid. Voor leerkrachten opgeleid in Europees Nederland geldt dat zij niet altijd goed de verbinding met de Caribische leerling en lokale context weten te leggen. Ook voor Caribisch Nederland blijft het een punt van aandacht om te blijven werken aan voldoende góede leraren.

I.4.2 Bekostiging

De leden van de GroenLinks-fractie menen dat het feit dat de energielasten in Caribisch Nederland aan de hoge kant zijn in de exploitatie van een school nadelig uitpakken en vragen naar onze bereidheid om het plaatsen van zonnepanelen te stimuleren voor de instellingen.

Het energiebeleid valt niet onder de bevoegdheid van het Ministerie van OCW, maar onder het Ministerie van EZK. Zij geeft aan dat de energielasten in Caribisch Nederland lager zijn dan in Europees Nederland. Dit komt doordat er in Europees Nederland naast elektriciteit veel aan verwarming op aardgas wordt uitgegeven, terwijl aardgas door belastingen (Energiebelasting, BTW) en heffingen (Opslag duurzame energie) duur is. Scholen in Caribisch Nederland kunnen net als andere energiegebruikers zelf financiering zoeken om zonnepanelen te plaatsen. Deze investering verdient zich terug. Er is dus geen subsidie nodig. Bij scholen valt de elektriciteitsvraag grotendeels samen met de zonnige momenten van de dag, waarop de zonnepanelen dus veel produceren. De investering verdient zich dus nog sneller terug dan bij bijvoorbeeld huishoudens, waar een groot deel van de elektriciteitsvraag in de avond na zonsondergang ligt. Een school kan hiernaast het eilandelijke elektriciteitsbedrijf aanbieden de eventuele overtollige elektriciteit in bijvoorbeeld het weekend, te kopen. Dit maakt de investering nog aantrekkelijker.

I.4.3 Taal

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de meertaligheid van de inwoners van de eilanden en de schooltaal nog een complexe situatie is. Zij vinden de extra middelen voor de Taalunie nog niet genoeg om de onderwijskwaliteit te waarborgen en vragen hoe de Ministers deze taalbarrière zien en of zij vanaf het begin van de schooltijd een grotere rol voor taal bij de instellingen overwegen. De leden vragen ons, hoe wij de meertaligheid, waarin zij een mogelijkheid voor verbreding van economische kansen zien, kunnen ondersteunen.

Voor ons staat voorop dat de ontwikkeling van taal vanaf de kinderopvang (inclusief voorschoolse educatie) gestimuleerd moet worden om leerlingen in staat te stellen het onderwijs zo goed mogelijk te volgen en ze adequaat voor te bereiden op hun vervolgopleiding. Dat het inzetten op het ontwikkelen van taal vanaf het begin van de schooltijd voor de leerlingen van belang is, wordt in het algemeen door alle bij het onderwijs betrokken partijen onderschreven. Het maken van keuzes inzake de rol van taal in het lesmateriaal en de wijze waarop wordt omgegaan met de meertalige context, valt onder het schooltaalbeleid en behoort tot de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen. Wij proberen vanuit onze stelselverantwoordelijkheid voor het onderwijs in Caribisch Nederland hen daarbij zo goed mogelijk te equiperen en te faciliteren. Zo ondersteunt de bestuurscoach de schoolbesturen op de drie eilanden bij de verdere ontwikkeling van schooltaalbeleid. De in onze voortgangsbrief genoemde inzet van de Taalunie is overigens niet alleen gericht op het onderwijs in en van het Nederlands als vreemde taal en beperkt zich daar ook niet toe, maar kan worden doorgetrokken naar de andere talen en schoolvakken. Feit is dat het de nodige tijd zal vergen voordat de inspanningen van de scholen met de door ons geboden ondersteuning tot de gewenste resultaten kunnen leiden.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de Ministers aankijken tegen het gebruik van Nederlands als instructietaal op Bonaire. Zij vragen wat leraren en schoolleiders hiervan vinden en of dit een drempel is voor het behalen van een diploma op het voortgezet onderwijs. Ook vragen de leden waar leerlingen van Bonaire voornamelijk gaan studeren. De leden vragen ons deze vragen ook te beantwoorden voor wat betreft de situatie op Sint Eustatius en Saba.

Voor Bonaire geldt dat Nederlands en Papiaments na de staatkundige transitie de instructietalen zijn gebleven in het primair onderwijs en Nederlands de instructietaal is in het voortgezet onderwijs, met uitzondering van het praktijkonderwijs waar ook in het Papiaments wordt lesgegeven. Voor het middelbaar beroepsonderwijs is het Nederlands ook de instructietaal, met uitzondering van de opleidingen op niveau 1. Conform de afspraken in de Onderwijsagenda, wordt ook gewerkt aan een opleiding op niveau 2 in het Papiaments. Het feit dat Nederlands de instructietaal en tegelijkertijd voor de meeste leerlingen een vreemde taal (niet de moedertaal) is, vraagt om een passend taalaanbod van het Nederlands inclusief een aangepaste didactiek en leerlijn. De Taalunie heeft om die reden geadviseerd om eerder met het Nederlands te starten, in de zaakvakken «taalontwikkelend» les te geven en het Papiaments te versterken. De individuele scholen op Bonaire werken er aan om, passend bij hun leerlingenpopulatie, een eigen invulling te geven aan dit advies. Zij hebben, zoals vermeld in onze brief, een plan van aanpak laten opstellen om gezamenlijke (primair onderwijs en voortgezet onderwijs) interventies te identificeren. Het is aan de scholen om te bepalen in hoeverre zij bij de uitvoering van hun keuzes inzake het taalbeleid ook gebruik willen maken van de expertise van de Taalunie. De scholen op Bonaire kiezen daarmee voor behoud van de rol van de Nederlandse taal in het onderwijs. Wij kunnen ons in die keuze vinden omdat die leerlingen de mogelijkheid biedt om in Nederland door te studeren.

In Sint Eustatius is na de staatkundige transitie Nederlands als enige instructietaal in het voortgezet onderwijs en naast het Engels als instructietaal in het basisonderwijs behouden. De leerlingen bleken veel moeite met het Nederlands als instructietaal te hebben. Op basis van de uitkomsten van een haalbaarheidsonderzoek is besloten op Sint Eustatius Engels als enige instructietaal in te voeren met Nederlands als versterkt vak. Op Saba was Engels al voor de staatkundige transitie de enige instructietaal en is dat ook gebleven. De keuze voor het Engels als instructietaal op Sint Eustatius brengt met zich mee dat er daar ook een nieuwe Engelstalige onderwijs- en examensystematiek wordt ingevoerd in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Dit is het systeem van de Caribbean Examinations Council (CXC), dat in de regio al op veel plekken wordt gebruikt, zoals ook op Saba en Sint Maarten. Voor Saba en Sint Eustatius omvat de inzet van de Taalunie onder meer de ontwikkeling van lesmateriaal voor NVT, advisering van de CXC bij de ontwikkeling van het vak Nederlands, ontwikkeling van toetsmateriaal en het verzorgen van workshops NVT. Hiertoe beschikt de Taalunie ook over lokaal gevestigde NVT-experts.

Voor wat betreft het volgen van een vervolgopleiding buiten het eigen eiland geldt dat er in het studiejaar 2017–2018 237 studenten afkomstig uit Caribisch Nederland (die ooit een opstarttoelage op grond van de Wet studiefinanciering BES hebben gehad) in Europees Nederland studeren. Hiervan zijn er 93 eerstejaars studenten met een opstarttoelage afkomstig uit Caribisch Nederland die studiefinanciering hebben aangevraagd om in Europees Nederland een mbo- of ho-opleiding te volgen. Ook zijn er studenten die zonder een beroep te doen op de Wet studiefinanciering BES naar Nederland komen voor een studie, de zogenoemde freemovers, die in Nederland een opleiding doen, maar daarover is geen informatie beschikbaar. In totaal hebben in het studiejaar 2017–2018 516 studenten van alle jaargangen studiefinanciering BES aangevraagd om in het Caribisch gebied (= inclusief andere eilanden in het Koninkrijk) de VS of Canada te studeren. Circa 80%-85% daarvan is afkomstig uit Bonaire en de rest uit Sint Eustatius en Saba. Het merendeel van deze studenten studeert op Bonaire, op Curaçao of in de Verenigde Staten, maar enkele studenten studeren ook op één van de andere eilanden in het Koninkrijk of in Barbados, Colombia, Dominicaanse Republiek of Puerto Rico.

I.4.4 Sociale Kanstrajecten Jongeren (SKJ)

De leden van de CDA-fractie vragen naar het succes van de SKJ-trajecten. Daarbij wordt er gevraagd naar hoeveel jongeren ermee worden bereikt en hoe succesvol zij zijn in het afronden. Verder vragen zij welk percentage van de jongeren zonder startkwalificatie met deze trajecten niet worden bereikt.

Op basis van de huidige beschikbare gegevens kunnen er geen betrouwbare uitspraken worden gedaan over hoe succesvol de trajecten zijn. Dit heeft onder meer te maken met de informatiehuishouding op de eilanden, waardoor de beschikbaarheid van gegevens in het algemeen beperkter is dan in Europees Nederland. Daarnaast wordt vaak niet alleen aan een SKJ-traject deelgenomen, maar tegelijkertijd ook aan andere trajecten zoals korte cursussen, alfabetisering of een (gedeeltelijke) mbo-opleiding, die aanbieders van SKJ-trajecten (soms in samenwerking met andere organisaties) verzorgen. Deze integrale aanpak voor jongeren is positief, maar maakt het ook moeilijk om uitspraken te doen over de effectiviteit van de trajecten.

Op dit moment voeren wij gesprekken met betrokkenen op de eilanden over de SKJ-trajecten, met als doel om te komen tot een effectieve en doelmatige inzet van de beschikbare middelen voor de komende jaren. Dit kan ook tot gevolg hebben dat de criteria om deel te nemen aan een SKJ-traject worden aangepast. Wij zullen u hierover nader informeren.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie naar de stand van zaken inzake passend onderwijs en vragen zij ons of leerlingen die extra zorg nodig hebben dit ook in voldoende mate krijgen.

In Caribisch Nederland is er, gezien de schaalgrootte van de eilanden, voor gekozen om waar het gaat om onderwijsondersteuning te werken vanuit het uitgangspunt inclusief onderwijs. Om de docenten hiertoe te equiperen, zijn zij getraind in het herkennen van en omgaan met gedrags- en leerproblemen in de klas. Leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte volgen met extra ondersteuning zoveel mogelijk onderwijs binnen het reguliere onderwijs. Daar waar dat niet mogelijk is, wordt er via maatwerk gezocht naar andere oplossingen zoals onderwijs in een aparte groep. Per eiland is er een aanbod van specialistische deskundigheid georganiseerd in de vorm van een Expertisecentrum Onderwijszorg (EOZ). Op elk eiland is er één samenwerkingsverband, waarin het EOZ, de schoolbesturen en de uitvoeringsorganisatie Sociale Kanstrajecten afspraken maken over het geheel aan onderwijszorgvoorzieningen.

In de praktijk kan er in Caribisch Nederland door de huidige inrichting van de onderwijszorg veel maatwerk voor de leerlingen worden geleverd. Voor de meer ingewikkelde casuïstiek kunnen scholen en de EOZ’s in samenwerking met de leerplichtambtenaren, het Centrum voor Jeugd en Gezin en andere jeugdketenpartners, eigenstandig maatwerkondersteuning ontwikkelen.

Het onderwijs in Caribisch Nederland heeft sinds de staatskundige hervorming van 10 oktober 2010 grote stappen voorwaarts gezet. Alle betrokkenen werken met passie en grote inzet aan de kwaliteitsverbetering zoals ingezet met de eerste en voortgezet met de tweede Onderwijsagenda Caribisch Nederland. Tegelijkertijd zien wij dat er nog steeds werk verzet moet worden als het gaat om de verbetering van de kwaliteit van de onderwijszorg. Momenteel werken wij er daarom samen met onze collega van VWS aan om de samenwerking binnen het onderwijs en met de jeugdketenpartners verder te versterken en waar nodig verbeteringen in het onderwijszorgstelsel aan te brengen.

I.5 Stand van zaken randvoorwaarden onderwijsagenda

I.5.1 Verbeteren collectieve arbeidsvoorwaardenvorming

De leden van de SP-fractie vragen welke stappen wij hebben ondernomen om de werknemers en werkgevers bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden te betrekken en waarom dat niet is gelukt. Daarnaast vragen de leden of de uiteindelijke cao wordt voorgelegd aan werknemers en werkgevers en pas na goedkeuring door hen wordt ingevoerd.

Anders dan in Europees Nederland zijn de onderwijswerkgevers in Caribisch Nederland niet zelfstandig georganiseerd in een werkgeversorganisatie. Er is maar één onderwijsvakbond, alleen op Bonaire. Op de drie eilanden vindt een eigen arbeidsvoorwaardenoverleg voor het onderwijs plaats. Dit overleg wordt voorbereid en gefaciliteerd door het Ministerie van OCW, waaronder de Rijksdienst Caribisch Nederland, afdeling OCW. In Bonaire nemen de scholen, werkgevers en de vakbond aan het overleg deel. Op Saba en Sint Eustatius vindt het gesprek plaats tussen de scholen als werkgevers en een representatieve vertegenwoordiging van het personeel. De overleggen resulteren in een eigen arbeidsvoorwaardenovereenkomst voor elk van de drie eilanden. Die wordt door de onderhandelingspartners goedgekeurd en ondertekend. Leidraad voor het overleg is tot nu de arbeidsvoorwaardenovereenkomst voor de ambtenaren van de sector Rijk in Caribisch Nederland.

In aanvulling op het bovengenoemde benadrukken wij dat het partijen in het onderwijs vrij staat om eigen onderwerpen te agenderen in het cao-overleg. Dat gebeurt op dit moment in Caribisch Nederland nog niet. Wij vinden het belangrijk dat de bewustwording over de arbeidsvoorwaardenvorming in het onderwijs wordt vergroot. Dat is een belangrijk onderwerp in de Tweede Onderwijsagenda Caribisch Nederland: «Samenwerken aan de volgende stap». Om bij te dragen aan die bewustwording zorgen wij voor uitgebreide voorlichting over de arbeidsvoorwaarden. Met werkgevers en werknemers van de scholen in Caribisch Nederland is tijdens conferenties op Bonaire en Sint Eustatius onlangs gesproken over de door hen gewenste wijze van arbeidsvoorwaardenvorming en wat er nodig is om dat te bereiken.

I.5.2 Samenwerking met de andere landen van het Koninkrijk

De leden van de GroenLinks-fractie geven aan bezorgd te zijn over de mogelijk te grote focus van de schoolboeken op Europees Nederland en dat dit zou kunnen leiden tot te weinig zelfontplooiing van de leerlingen in Caribisch Nederland. Zij vragen ons of wij deze zorg delen en wat wij daaraan denken te kunnen doen. Ook de leden van de SP-fractie zijn benieuwd of wij dit wenselijk vinden, aangezien de Europees Nederlandse context anders is dan die in Caribisch Nederland. Zij vragen of er signalen zijn dat de bewoners uit Caribisch Nederland dit al dan niet wenselijk vinden.

Voor Bonaire geldt inderdaad dat het lesmateriaal veelal uit Nederlandse schoolboeken bestaat omdat deze eenvoudiger te verkrijgen zijn. Gelet op de kleine schaal en bijbehorende oplages is het voor marktpartijen veelal niet rendabel om een Caribische versie te ontwikkelen. Op de Bovenwinden worden veelal Engelstalige methodes, afkomstig uit de VS en elders, gebruikt.

Voor ons is het evident dat de leerlingen in Caribisch Nederland ook hun eigen Caribische context in lesmateriaal moeten kunnen herkennen. Die context vormt immers een wezenlijk deel van (de ontwikkeling van) hun eigen identiteit. Daar waar mogelijk en binnen de beperkingen van onze rol, ondersteunt OCW de ontwikkeling van lesmateriaal dat daaraan bijdraagt. Op Bonaire vervult het Papiaments een identiteitsvormende factor in sociaal, cultureel en maatschappelijk opzicht. OCW heeft na de staatkundige transitie geïnvesteerd in de ontwikkeling van een moedertaalmethode Papiaments (Salto en Fiesta di Idioma) voor de Benedenwindse eilanden en een Papiamentstalige, op Bonaire en de Cariben geënte methode voor wereldoriëntatie voor het primair onderwijs. Wij zijn bereid om de ontwikkeling van dergelijk Papiamentstalig lesmateriaal, ook in het licht van de versterking van het onderwijs van het Papiaments, conform het advies van de Taalunie, te ondersteunen. Verder is naar aanleiding van de transitie op Sint Eustatius naar het Engels als instructietaal, met ondersteuning van de Taalunie geïnvesteerd in de ontwikkeling van materiaal voor het onderwijs van Nederlands als vreemde taal in het primair en (de onderbouw van het) voortgezet onderwijs. Dit materiaal, waarin zowel de Caribische als de Europees-Nederlandse context in woord en beeld naar voren komt, wordt ook op Saba en Sint Maarten gebruikt. OCW heeft ervoor gezorgd dat dit materiaal wordt doorontwikkeld en beschikbaar blijft, ook voor geïnteresseerde scholen van de andere eilanden binnen het Koninkrijk der Nederlanden.

I.6 Overige onderwerpen

De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat er in Caribisch Nederland tevens plaats moet zijn voor wetenschap. Zij vragen of wij bereid zijn hiervoor meer ruimte te maken, zoals voor evidence-based education reform.

Er wordt sinds 2010 al beleid ontwikkeld op dit vlak. Om de kennisbasis en de kennisnetwerken in de Cariben te versterken is NWO in de gelegenheid gesteld om kansen voor wetenschappelijk onderzoek op de Cariben te benutten. OCW heeft hiervoor € 12,5 miljoen beschikbaar gesteld. Hiervan was € 10 miljoen beschikbaar voor twee financieringsrondes van onderzoeksvoorstellen en € 2,5 miljoen voor het opzetten van een kenniscentrum op St. Eustatius. Dit heeft geleid tot een honorering van negen onderzoeksvoorstellen in 2014 en negen in 2016. Een aantal van deze onderzoeken vond en vindt in Caribisch Nederland plaats.

Daarnaast is in 2014 het Caribbean Netherlands Science Institute (CNSI) op Sint Eustatius geopend. Het CNSI is ingesteld om onderzoek en educatie op het eiland en in de verdere omgeving te stimuleren en faciliteren en is een infrastructuur die onderdak en (basale) laboratoriumfaciliteiten biedt aan onderzoekers, studenten en promovendi die ter plekke onderzoek doen. Verder heeft het CNSI de taak om een bijdrage te leveren aan educatieve projecten op St. Eustatius en in de omgeving (Bovenwindse Eilanden).

In 2018 is NWO gevraagd om het onderzoeksprogramma alsook de financiering van het CNSI voort te zetten en te inventariseren wat er daarnaast gebeurt aan kennisprojecten en -programma’s op en over de Cariben. NWO zal mede op basis hiervan een kennisagenda opstellen.

De komende tijd zullen wij de mogelijkheden van evidence based education reform in het Caribisch deel van het Koninkrijk verkennen, daarbij de draagkracht van de scholen in ogenschouw nemend. Dit mede in het licht van de ontwikkelingen op dit gebied in Europees Nederland.

Tevens hebben de leden van GroenLinks vernomen dat het bespreekbaar maken van LHBTI-acceptatie nog niet is opgepakt. Zij vragen ons of het budget en de deskundigheid voldoende is om dit onderwerp op te pakken door onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland.

Het proces om dit thema te verankeren binnen de scholen in Caribisch Nederland is in volle gang. Het algemene beeld is dat de scholen aandacht besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. De onderwerpen seksualiteit en seksuele diversiteit krijgen op dit moment aandacht in de vorm van o.a. campagnes, onderzoek en lessen, maar de mate van aandacht verschilt. Daarnaast is de verwachting dat de kerndoelen seksualiteit en seksuele diversiteit gedurende de looptijd van de Tweede Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland «Samen werken aan de volgende stap» volledig worden ingevoerd. Hierop wordt aangestuurd via de contacten die de afdeling OCW van de Rijksdienst Caribisch Nederland hierover onderhoudt met de scholen en de openbare lichamen.


  1. Kamerstukken 34 550 VIII en 30 420, nr. 108.↩︎