Beantwoording vragen commissie over de wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs
Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs
Brief regering
Nummer: 2018D55014, datum: 2018-11-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35007-9).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 35007 -9 Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs.
Onderdeel van zaak 2018Z21353:
- Indiener: I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-11-20 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2018-11-22 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-11-23 12:00: Beantwoording commissiebrief over de gegevens van de doorberekening van de effecten van de rentemaatstaf (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2018-12-13 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-02-29 12:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
35 007 Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met een wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs
Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2018
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het wetsvoorstel inzake de wijziging van de rentemaatstaf voor de lening hoger onderwijs (kamerstuk 35 007).
1. Wat zijn de bedragen achter de 260 miljoen? Hoe is dit bedrag berekend: op welke studentaantallen/terugbetalingen is dit gebaseerd?
Wanneer alle studenten die aan het terugbetalen zijn onder het nieuwe renteregime vallen (omstreeks het jaar 2060), zal het bedrag aan uitstaande leningen volgens de raming oplopen tot circa € 33,5 miljard. Op basis van de gemiddelde rentes in de afgelopen tien jaren was de 10-jaarsrente 0,78 procentpunt hoger dan de 5-jaarsrente. Dit verschil in rentepercentages over het totaal aan uitstaande leningen leidt tot structurele extra rente ontvangsten van € 262 miljoen (0,78% van € 33,5 miljard). In deze berekening is er dus vanuit gegaan dat alle oud-studenten in de aflosfase het extra bedrag als gevolg van de hogere rente ook betalen. Omdat studenten echter worden beschermd tegen te hoge maandlasten wanneer zij onvoldoende verdienen, zal ook een deel extra worden kwijtgescholden. Dit is geraamd op € 36 miljoen aan extra kwijtscheldingen op basis van de door het Centraal Planbureau geraamde aflosquote van 86,4%1. Hierdoor is de totale opbrengst per saldo € 226 miljoen.
2. Wat kost het de student? Wat betaalt de student bij een studieschuld (bijv. van het gemiddelde van 21.000) aan extra rente voor de komende 35 jaar met dit voorstel?
De gemiddelde studieschuld inclusief rente-opbouw tijdens de studie is met de huidige 5-jaarsrente ongeveer € 21.000 bij afstuderen. Bij de 10-jaarsrente is die ongeveer € 21.500 bij afstuderen. Hierbij is er vanuit gegaan dat de 10-jaarsrente 0,78 procentpunt hoger is dan de 5-jaarsrente op basis van de gemiddelde rentes in de afgelopen tien jaren. Na het afstuderen is er een aanloopfase van circa 2 jaar waarin nog niet hoeft te worden terugbetaald. Daarna volgt de aflosfase van 35 jaar.
Onderstaande tabel bevat de maandbedragen bij een schuld van € 21.000 en verschillende toekomstige inkomens.
In de gearceerde cellen is weergeven welke inkomensgroepen met welke schuld onder de draagkrachtregeling vallen.
Bij een gemiddelde schuld van € 21.000 en een toekomstig jaarinkomen van bijvoorbeeld € 40.000 is er geen verschil in de maandelijkse bedragen. Als het inkomen gelijk blijft, zal dit voor de komende 35 jaar geen extra rentekosten betekenen. Bij een zelfde gemiddelde schuld en een inkomen van bijvoorbeeld € 80.000, is het verschil in maandbedragen € 12. Als de gehele terugbetaaltermijn van 35 jaar wordt benut, bedraagt het bedrag aan extra te betalen rente in dat geval circa € 5.000. Het gaat dan om circa € 12 euro per maand en dat 35 jaar lang. De praktijk laat zien dat een groot deel van de studenten vervroegd aflost. Wanneer een student zijn/haar studieschuld vervroegd aflost, zal het extra te betalen bedrag aan rente lager uitvallen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
CPB, Gemiddelde aflossing en inkomenseffecten sociaal leenstelsel, 22 mei 2014. Zie Kamerstuk 24 724, nr. 131, p. 15.↩︎