[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [šŸ§‘mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D55555, datum: 2018-11-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen, 1995; Londen, 7 juli 1995 (2018D55554)

Preview document (šŸ”— origineel)


Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake opleiding,
diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen, 1995;
Londen, 7 juli 1995 (Trb. 2013, 218)

Toelichtende nota

A. ALGEMEEN

1. Inleiding 

Onder de auspiciƫn van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna:
IMO) is op 7 juli 1995 te Londen het Internationaal Verdrag betreffende
de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van
vissersschepen (hierna: het verdrag) tot stand gekomen. Het verdrag
staat internationaal bekend als het ā€˜STCW Fā€™, naar het acroniem van
de Engelse titel: International Convention on Standards of Training,
Certification and Watchkeeping for Fishing Vessel Personnel. Het verdrag
beoogt de veiligheid van mensen, zaken en het mariene milieu te
bevorderen, door een aantal minimumeisen te stellen aan de opleiding, de
ervaring en de lichamelijke conditie van de bemanning van
vissersvaartuigen. Daarnaast stelt het verdrag enkele eisen aan de
basisopleiding veiligheid en aan het wachtlopen. Tevens wordt voorzien
in de mogelijkheid om vaarbevoegdheidsbewijzen te erkennen . Het STCW F
uit 1995 is de tegenhanger van het STCW uit 1978 dat uitsluitend van
toepassing is op de handelsvaart. Omdat de bemanning van
vissersvaartuigen buiten het toepassingsbereik van het STCW viel,
bestond er behoefte aan een specifiek op de visserij gericht verdrag.
Het STCW F is het eerste IMO-verdrag dat op internationaal niveau eisen
stelt aan de opleiding, de certificering en de wachtdienst van
kapiteins, officieren, werktuigkundigen en radio-operators op
vissersschepen. Voordien werden deze standaarden nog vrijwel uitsluitend
door de landen zelf bepaald, waardoor de opleiding en de ervaring van de
vissers uit de verschillende landen sterk kon verschillen.

De Nederlandse regering onderschreef al geruime tijd de doelstellingen
van het verdrag, maar zag tot voor kort geen meerwaarde in toetreding,
omdat de Nederlandse opleidings- en certificeringseisen voor de visserij
in het algemeen strikter waren dan de eisen die door het verdrag worden
voorgeschreven. Na een lange aanloopperiode is het verdrag echter op 29
september 2012 in werking getreden en het geldt thans voor ruim twintig
staten. Onder deze staten bevinden zich ook steeds meer staten waar
Nederlandse vissersvaartuigen hun werkgebied plegen te hebben, zoals
bijvoorbeeld Spanje en Mauritaniƫ. Net als vele andere verdragen kent
het STCW F daarnaast ook een zogenaamde ā€œno more favourable
treatmentā€-clausule, die tot gevolg heeft dat Nederlandse
vissersvaartuigen in de havens van de verdragspartijen geconfronteerd
kunnen worden met de eis dat de bemanningsleden conform dit verdrag
gecertificeerd moeten zijn. Hoewel de bemanningsleden van de onder de
Nederlandse vlag varende vissersvaartuigen door de eisen van het Besluit
zeevisvaartbemanning inhoudelijk voldoen aan de opleidings- en
trainingseisen van het STCW F, kan Nederland op dit moment dergelijke
certificaten niet afgeven, omdat het Koninkrijk nog geen partij is bij
dit verdrag. Daardoor kan niet worden voldaan aan voorschrift 7, tweede
lid, van het STCW F. Nu het voor de bemanning van Nederlandse
vissersvaartuigen steeds belangrijker wordt om met STCW F-certificaten
te worden uitgerust, acht de regering het thans wel wenselijk om tot het
verdrag toe te treden. In mei 2015 is daartoe ook de vereiste machtiging
van de Europese Unie verkregen. De toetreding geschiedt mede op
uitdrukkelijk verzoek van de visserijsector.



2. Hoofdlijnen van het verdrag

2.1.  Aanleiding

Het onderkennen van het bestaan van grote verschillen in wet- en
regelgeving met betrekking tot de opleiding, de diplomering en de
wachtdienst aan boord van vissersvaartuigen, is de aanleiding geweest om
in de jaren ā€™90 binnen de context van de IMO te komen tot afspraken
over de daaraan te stellen eisen en voorwaarden. Binnen de specifieke
context van de Europese Unie stonden deze verschillen in wet-
regelgeving bovendien haaks op het uitgangspunt van het vrije verkeer
tussen de lidstaten. 

2.2.  Structuur en inhoud van het verdrag

Het verdrag bestaat uit een relatief korte hoofdtekst van 15 artikelen
en een uitgebreide bijlage met drie korte aanhangsels. De artikelen van
de hoofdtekst zijn vrij algemeen van aard en bevatten hoofdzakelijk
bepalingen die betrekking hebben op het verdrag zelf, zoals bepalingen
omtrent het toepassingsbereik, de inwerkingtreding en de wijziging van
het verdrag. De inhoudelijke kern van deze artikelen wordt gevormd door
de artikelen 6 t/m 9. Artikel 6 bepaalt dat de diplomering van het
personeel van vissersschepen dient te geschieden in overeenstemming met
de in de bijlage neergelegde voorschriften. Artikel 7 stelt eisen aan de
nationale uitvoeringswetgeving die nodig is om de betrouwbaarheid van
dit internationale systeem van diplomaā€™s te waarborgen. Artikel 8
normeert de havenstaatcontroles en artikel 9 ziet op de bevordering van
de technische samenwerking tussen de verdragspartijen. 

De omvangrijke bijlage vormt een integrerend onderdeel van het verdrag
en bestaat uit vier hoofdstukken en drie aanhangsels. In aanvulling op
de artikelen 6 t/m 9 uit de hoofdtekst, bevat hoofdstuk 1 van de bijlage
nog een aantal algemene bepalingen die van belang zijn voor het door het
STCW F gecreƫerde systeem van bewijzen en officiƫle verklaringen. Het
gaat daarbij onder meer om de afgifte van de relevante bewijzen,
verklaringen en ontheffingen, de erkenning van de bewijzen van andere
verdragspartijen, de controleprocedures en de overgangsregelingen. De
hoofdstukken 2 t/m 4 bevatten vervolgens de inhoudelijke voorschriften
die de materiƫle kern van het verdrag vormen. Het omvangrijke hoofdstuk
2 bevat de minimumeisen voor de diplomering van kapiteins, officieren,
werktuigkundigen en radio-operators. De kenniseisen die voor deze
diplomaā€™s gelden, zijn per functie opgesomd in zogenaamde
ā€˜aanhangselsā€™. Het gaat daarbij onder andere om kennis op het gebied
van plaatsbepaling, navigatie en communicatie, meteorologie en
oceanografie, de bouw en de stabiliteit van vissersschepen, de
behandeling en de stuwage van de vangst, de wachtdienst, het opsporen en
het redden van drenkelingen en het omgaan met gevaarlijke situaties,
zoals brand of lekken. Het verdrag maakt een onderscheid tussen de
volgende functies:

kapiteins van vissersschepen met een lengte van 24 meter of meer die
varen in onbegrensde wateren

officieren die belast zijn met de brugwacht op vissersschepen met een
lengte van 24 meter of meer die varen in onbegrensde wateren 

kapiteins van vissersschepen met een lengte van 24 meter of meer die
varen in begrensde wateren 

officieren die belast zijn met de brugwacht op vissersschepen met een
lengte van 24 meter of meer die varen in begrensde wateren 

hoofdwerktuigkundigen en tweede scheepswerktuigkundigen op
vissersschepen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen
van 750 kW of meer

personeel dat belast is met radiocommunicatietaken aan boord van
vissersschepen

GMDSS-radio-operators

De hoofdstukken 3 en 4 zijn beperkt van omvang. Hoofdstuk 3 bestaat
zelfs uit slechts Ć©Ć©n enkel voorschrift, waarin wordt vastgesteld
welke onderwerpen dienen te worden behandeld bij de basisopleiding
veiligheid, die in principe verplicht is voor al het personeel van alle
vissersvaartuigen. Hoofdstuk 4 stelt tot slot nog een aantal eisen aan
het wachtlopen.

Aan het einde van het verdrag treft men ten slotte nog drie aanhangsels
aan, met daarin de modellen voor de officiƫle documenten die op basis
van dit verdrag kunnen worden afgegeven. Aanhangsel 1 is het model voor
het op basis van dit verdrag af te geven vaarbevoegdheidsbewijs.
Aanhangsel 2 is het model voor het document waarmee de afgifte van
zoā€™n vaarbevoegdheidsbewijs officieel wordt bevestigd. Aanhangsel 3 is
het model voor het document waarmee een door een andere verdragsstaat
afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs wordt erkend. 

3. EU-dimensie

Er zijn geen voornemens bekend van de Europese Commissie om voor de
zeevisserij een vergelijkbare richtlijn vast te stellen als richtlijn
nr. 2008/106/EG voor de handelsvaart, die een uitzondering inhoudt op
richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende de erkenning van
beroepskwalificaties. Voor de zeevisserij is thans in elk geval geen
uitzondering op richtlijn nr. 2005/36/EG van kracht. In beginsel is deze
richtlijn van belang voor de zeevisserij. Dit betekent dat erkenning van
beroepskwalificaties een bevoegdheid van de Europese Unie is. In verband
daarmee is door de Raad van de Europese Unie in het besluit (EU)
2015/799 vastgesteld dat lidstaten worden gemachtigd om het STCW
F-verdrag te ondertekenen of te ratificeren. In overweging 9 van dat
besluit is aangegeven dat lidstaten die onder hun vlag varende
vissersschepen hebben of havens hebben die worden aangedaan door
zeevissersschepen die onder het verdrag vallen of opleidingsinstellingen
hebben voor het personeel van vissersschepen en die nog geen partij zijn
bij het verdrag, worden verzocht partij te worden. Daardoor is de weg nu
vrij voor de toetreding van Nederland. Aandachtspunt bij de
voorbereiding van het machtigingsbesluit in Brussel was of de
mogelijkheid bestaat dat niet alle EU-lidstaten met vissersvloten zullen
toetreden. In overweging 10 van besluit (EU) 2015/799 is aangegeven dat
elke lidstaat die partij is bij het STCW F-verdrag de in het verdrag
vastgelegde flexibiliteit dient toe te passen om juridische
verenigbaarheid met het recht van de Unie te waarborgen, met name het
bepaalde in voorschrift 10 van hoofdstuk I van de bijlage bij het
verdrag over gelijkwaardige voorzieningen, teneinde de toepassing van
het verdrag in overeenstemming te brengen met Richtlijn 2005/36/EG.
Hiervoor moest een passende werkwijze worden gevonden inzake de
erkenning van beroepskwalificaties die gehanteerd worden in EU-lidstaten
die niet toetreden tot het STCW F-verdrag door de bevoegde autoriteiten
van EU-lidstaten die wel zijn toegetreden tot het STCW F-verdrag.

4. Uitvoeringswetgeving en handhaving

Het overgrote deel van de bepalingen uit het verdrag komt overeen met de
voorschriften die in de Nederlandse wetgeving zijn neergelegd in de Wet
zeevarenden of het op die wet berustende Besluit zeevisvaartbemanning.
De algemene eisen worden gesteld door de wet, het besluit bevat meer
gedetailleerde regelingen, met name ten aanzien van de
vaarbevoegdheidsbewijzen, de kennisbewijzen en de vereiste diplomaā€™s
en certificaten. In 2013 is de Wet zeevarenden aangepast in verband met 
de implementatie van de wijziging van de bijlage bij het STCW-Verdrag en
de STCW-Code. De wijzigingen die toen zijn doorgevoerd met het oog op
het voor de handelsvaart relevante STCW-verdrag zijn echter ook van
belang voor het onderhavige STCW F-verdrag. Door deze wetswijzigingen is
namelijk voorzien in de benodigde wettelijke grondslag voor uitvoering
bij algemene maatregel van bestuur, onder andere door te voorzien in
passende strafsancties op de overtreding van de uitvoeringsregels.

De belangrijkste uitvoeringsmaatregel die verband houdt met de
toetreding tot het STCW F  bestaat uit een wijziging van het Besluit
zeevarenden handelsvaart en zeilvaart. De opleidings- en kenniseisen
voor het personeel van vissersschepen zijn thans namelijk nog opgenomen
in het Besluit zeevisvaartbemanning. Met de overheveling van deze eisen
naar het Besluit zeevarenden handelsvaart en zeilvaart worden de eisen
voor de visserij geharmoniseerd en geĆÆntegreerd met de
bemanningsvoorschriften voor de handelsvaart. Dit vergroot de
uitwisselbaarheid van de bemanningsleden die werkzaam zijn op schepen
die worden ingezet in de verschillende maritieme deelsectoren. Het doen
van havenstaatcontrole vindt plaats op grond van de bestaande
bevoegdheden van de Wet havenstaatcontrole. De inhoudelijke wijzigingen
die verband houden met de toetreding tot het verdrag zijn echter
relatief beperkt ten opzichte van de huidige eisen in het Besluit
zeevisvaartbemanning. 

5.  Economische en administratieve gevolgen

De toetreding tot het STCW F heeft naast juridische gevolgen ook enkele
economische en administratieve gevolgen, niet alleen voor de
visserijsector zelf, maar ook voor de opleidingsinstituten op het gebied
van het nautisch onderwijs, de certificeringsorganisatie KIWA en de
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).

5.1 Gevolgen voor de visserijsector

Zoals hierboven in paragraaf 4 reeds werd aangegeven, zullen de
inhoudelijke veranderingen voor de visserijsector gering zijn.
Administratief verandert er wel het een en ander, waardoor er
uiteindelijk een zeer beperkte toename van de administratieve lasten kan
worden verwacht. Daar staat echter tegenover dat de Nederlandse
bedrijven door de toetreding tot het verdrag gemakkelijker over de grens
kunnen gaan opereren. De Nederlandse bedrijven zullen immers
gemakkelijker kunnen aantonen dat zij voldoen aan de lokale regelgeving
die gebaseerd is op dit verdrag. Daarmee wordt ook het risico weggenomen
dat Nederlandse vissersvaartuigen in de verdragsstaten boetes krijgen of
worden aangehouden. Ten slotte kunnen Nederlandse bedrijven ook
gemakkelijker (internationaal) personeel werven dat aan de door het STCW
F gestelde diplomeringseisen voldoet. 

5.2 Gevolgen voor de overige actoren

Voor de opleidingen op het gebied van de visserij is het van belang dat
er tijdig wordt ingespeeld op de inwerkingtreding van het verdrag voor
Nederland. In overleg met de onderwijsinstellingen en de sociale
partners wordt er daarom gewerkt aan het ā€˜STCW F-proofā€™ maken van
alle kwalificatiedossiers nautisch onderwijs zeevisvaart. In samenspraak
met de ILT en KIWA N.V. wordt ook het ICT-systeem van KIWA hierop
aangepast. Verder zijn er in het kader van de verificatie besprekingen
gaande met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW)
om te bewerkstellingen dat KIWA N.V. toegang krijgt tot de portal van de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), voor de uitwisseling van informatie
met betrekking tot de diplomaā€™s die zijn behaald op grond van Wet
educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek (WHW). Na de toetreding tot het verdrag
zullen zowel de Nederlandse als de buitenlandse vissersvaartuigen in de
Nederlandse havens moeten voldoen aan de eisen van het STCW F. Dit
betekent dat het voor de ILT eenvoudiger zal worden om de relevante
controles uit te voeren. Ook voor KIWA N.V. zal het afgeven van de
relevante documenten eenvoudiger worden, vanwege de internationale
uniformering van de verschillende soorten eisen en de toegang tot het
DUO-portal. De bestuurslasten voor de ILT en KIWA N.V. zullen daarom
naar verwachting afnemen.

6. Eenieder verbindende bepalingen

Het verdrag heeft hoofdzakelijk betrekking op de rechten, de plichten en
de bevoegdheden van de verdragspartijen. Naar het oordeel van de
regering kan artikel 8, lid 3, sub 1, echter worden aangemerkt als een
ieder verbindende bepaling in de zin van de artikelen 93 en 94 van de
Grondwet. Volgens deze bepaling ontstaat er een recht op
schadevergoeding, wanneer een schip tijdens het uitoefenen van de
havenstaatcontroles onnodig wordt opgehouden of vertraagd.  

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 

Artikel 1 Algemene verplichtingen

Voor aangesloten landen is het verdrag met de bijlagen bindend en de
landen doen alles om uitvoering te geven aan het gehele verdrag. In deze
bepaling ligt een beschrijving van het doel van het verdrag besloten:
het bevorderen van de veiligheid van mensen en hun eigendommen op zee en
de bescherming van het zeemilieu door het vaststellen van internationale
normen voor opleiding, diplomering en wachtdiensten voor personeel aan
boord van vissersvaartuigen. Enkele bepalingen worden hierna nader
belicht.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

In artikel 2 worden de begrippen uit het verdrag omschreven. Van belang
is dat het onder het achtste lid gedefinieerde begrip
ā€œzeevissersschipā€ vissersvaartuigen uitsluit die alleen varen in de
binnenwateren of in wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte
wateren of gebieden waar havenvoorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3 Toepassing

In artikel 3 wordt het toepassingsbereik van het verdrag beperkt tot het
personeel dat werkt op zeevissersschepen die gerechtigd zijn de vlag van
een partij te voeren. Het toepassingsbereik van hoofdstuk 2 van de
bijlage, dat als de materiƫle kern van het verdrag kan worden gezien,
is echter aanzienlijk beperkter. De minimumeisen die in dat hoofdstuk
worden gesteld aan de diplomering van kapiteins en officieren gelden
namelijk uitsluitend voor kapiteins en officieren die werken op
vissersvaartuigen van 24 meter of meer, terwijl de minimumeisen die
worden gesteld aan de diplomering van werktuigkundigen uitsluitend
gelden voor werktuigkundigen die werken met een
hoofdvoortstuwingsinstallatie met een vermogen van 750 kW of meer. De
Internationale Maritieme Organisatie moedigt de lidstaten echter aan om
ook vergelijkbare nationale regelgeving op te stellen voor
vissersvaartuigen kleiner dan 24 meter. In de uitvoeringsregelgeving
wordt de toepassing verbreed tot vissersvaartuigen met een lengte (L)
van 12 meter of meer. Daardoor is een belangrijke eis uit het STCW
F-verdrag van kracht voor alle vissersvaartuigen met deze lengte. Het
betreft het vereiste voor alle vissers aan boord om te beschikken over
het certificaat basisveiligheid voor vissers. Daarnaast gelden er
aanvullende veiligheidseisen en moeten de vissers medisch zijn gekeurd.

Artikel 4 Toezending van informatie

Dit artikel betreft de toezending van informatie over de uitvoering aan
de IMO en behoeft geen implementatie.

Artikel 5 Andere verdragen en interpretatie

Dit artikel betreft de afstemming met andere relevante verdragen en
behoeft geen implementatie.

Artikel 6 Diplomering

Dit artikel vormt de basis voor diplomering en de afgifte van
vaarbevoegdheidsbewijzen. De uitvoering van dit artikel zal op basis van
de Wet zeevarenden geschieden in het Besluit zeevarenden handelsvaart en
zeilvaart en de Regeling zeevarenden. 

Artikel 7 Nationale bepalingen

Dit artikel regelt dat elke vlaggenstaat en havenstaat werkwijzen,
procedures voor onderzoek en maatregelen vaststelt voor het geval van
vermoeden en constateren van overtreding van het verdrag. De relevante
bevoegdheden zijn neergelegd in de Wet havenstaatcontrole.

Artikel 8 Controle

Dit artikel bevat de voorwaarden voor het uitvoeren van
havenstaatcontrole. Havenstaatcontrole bestaat uit controle van
diplomaā€™s en bewijzen van de aan boord dienstdoende personen op alle
schepen die varen onder de vlag van andere verdragsstaten. Personeel op
schepen die varen onder de vlag van een land dat het verdrag niet heeft
ondertekend mogen echter niet gunstiger worden behandeld en moeten dus
in feite ook voldoen aan de in het verdrag gestelde eisen, wanneer ze
een haven aandoen van een land dat wel partij is bij het verdrag.

Artikel 9 Bevorderen van technische samenwerking

Dit artikel bepaalt dat de bij het verdrag aangesloten landen zich
zullen inspannen om elkaar desgevraagd bij te staan bij het opleiden van
zeevarenden en het ontwikkelingen van opleidingen en een
opleidingssysteem. Ook de IMO heeft hier, in samenwerking met de
Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en Voedsel- en
Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO), een rol in.

Artikelen 10 tot en met 15 Slotbepalingen

Artikel 10 van het STCW F voorziet in een wijzigingsprocedure die
vergelijkbaar is met de wijzigingsprocedure van artikel 16 van het STCW.
Net als in het STCW, wordt er ook in dit verdrag een onderscheid gemaakt
tussen de wijziging van een artikel van het verdrag en de wijziging van
een bijlage of van een aanhangsel bij de bijlage. De wijziging van een
artikel van het verdrag vereist de uitdrukkelijke aanvaarding door twee
derde van de partijen. Deze wijziging treedt zes maanden na die
aanvaarding in werking, doch uitsluitend voor de partijen die de
wijziging hebben aanvaard. Ten aanzien van elke partij die de wijziging
na die datum aanvaardt, treedt de wijziging zes maanden na de
aanvaarding door die partij in werking. Voor de wijziging van de
bijlage, waarin de materiƫle normen met betrekking tot de diplomering
en het wachtlopen zijn neergelegd, geldt een laagdrempeliger procedure.
Een wijziging van de bijlage wordt namelijk geacht te zijn aanvaard na
het verstrijken van een termijn van minimaal Ć©Ć©n jaar, tenzij binnen
die termijn meer dan een derde van de partijen bezwaar tegen de
wijziging heeft gemaakt. Een wijziging van de bijlage of van een
aanhangsel bij een bijlage treedt zes maanden na het verstrijken van de
bovengenoemde termijn in werking ten aanzien van alle partijen, met
uitzondering van de partijen die tegen de wijziging bezwaar hebben
gemaakt. VĆ³Ć³r de inwerkingtredingsdatum van een wijziging van de
bijlage kan elke partij de Secretaris-Generaal ervan in kennis stellen
dat zij zich zal onthouden van het geven van uitvoering aan deze
wijziging voor een termijn van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de
datum van de inwerkingtreding ervan, of voor een langere termijn, indien
dat conform de in het artikel beschreven procedure is vastgesteld. Net
als de wijzigingen van de bijlagen bij het STCW, behoeven de wijzingen
van de bijlagen bij het STCW F, ingevolge artikel 7, onderdeel f, van de
Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, niet de goedkeuring van
de Staten-Generaal, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot
goedkeuring ter zake voorbehouden.

De overige slotbepalingen behoeven geen nadere toelichting.

Bijlage

Zoals hierboven aangegeven, bestaat de bijlage uit vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen, hoofdstuk 2 ziet op de
diplomering van kapiteins, officieren, scheepswerktuigkundigen en
radio-operators, hoofdstuk 3 bevat Ć©Ć©n enkel voorschrift over de
basisopleiding veiligheid en hoofdstuk 4 stelt eisen aan de wachtdienst.

De bijlage voorziet in een overgangsregeling (bijlage hoofdstuk 1,
voorschrift 8), waarin is opgenomen dat een bewijs dat is afgegeven
vĆ³Ć³r toetreding tot het verdrag ook daarna geldig blijft. Na
inwerkingtreding van het verdrag kunnen vissers op de wijze zoals dat
voor de inwerkingtreding van het verdrag ging nog vijf jaar een
vaarbevoegdheidsbewijs krijgen of nog twee jaar een bewijs van
diensttijd. Nieuwe vissers moeten echter vanaf inwerkingtreding van het
verdrag worden geƫxamineerd en gediplomeerd zoals beschreven in het
verdrag. De bepalingen van de bijlage komen overeen met de bepalingen
van het Besluit zeevisvaartbemanning. Met de uitvoering van dit verdrag
worden de betreffende bepalingen overgeheveld naar het Besluit
zeevarenden handelsvaart en zeilvaart. 

Koninkrijkspositie

Teneinde het mogelijk te maken dat het Verdrag te zijner tijd voor elk
der landen van het Koninkrijk der Nederlanden zal kunnen worden
aanvaard, wordt thans de goedkeuring voor het gehele Koninkrijk
gevraagd. Vooralsnog zal het Verdrag echter alleen voor het Europese
deel van Nederland worden aanvaard. Voor het Caribische deel van
Nederland zal het verdrag voorlopig nog niet worden aanvaard, in verband
met de aard en omvang van de aldaar werkzame vissersvaartuigen. De
regeringen van Aruba, CuraƧao en Sint-Maarten hebben aangegeven dat zij
de wenselijkheid van de medegelding van het Verdrag nog in beraad
hebben. Door het verdrag nu reeds voor het gehele Koninkrijk goed te
keuren, wordt het voor deze landen echter mogelijk om in de toekomst de
medegelding direct tot stand te brengen, wanneer hun regeringen aangeven
dat zij dit wenselijk achten en de daartoe vereiste uitvoeringswetgeving
gereed is.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag
betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en
wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144).

_________________

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend
opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, zesde lid jo vijfde
lid, van de Wet op de Raad van State).

 ā€˜GMDSSā€™ staat voor ā€˜Global Maritime Distress and Safety
Systemā€™: het wereldomvattende maritieme systeem voor noodgevallen en
veiligheid.

 Richtlijn 2008/106/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19
november 2008 inzake het minimum opleidingsniveau van zeevarenden
(herschikking) (PbEU L 323/33).

 Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7
september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L
255/22).

 Besluit (EU) 2015/799 van de Raad van 18 mei 2015 waarbij de lidstaten
worden gemachtigd om, in het belang van de Europese Unie, partij te
worden bij het Internationaal Verdrag betreffende de normen inzake
opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersschepen
van de Internationale Maritieme Organisatie (PbEU L 127/20).

 Wet van 25 september 2013 tot wijziging van de Wet zeevarenden, de
Scheepvaartverkeerswet en de Wet op de economische delicten in verband
met de implementatie van de wijziging van de bijlage bij het
STCW-Verdrag en de STCW-Code en enige andere onderwerpen op het terrein
van de zeevaartbemanning (Stb. 2013, 381).

 PAGE   \* MERGEFORMAT 2