[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Onderwijs en Zorg

Passend onderwijs

Brief regering

Nummer: 2018D56391, datum: 2018-11-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31497-282).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31497 -282 Passend onderwijs.

Onderdeel van zaak 2018Z22078:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

31 497 Passend onderwijs

31 839 Jeugdzorg

Nr. 282 BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA EN VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 november 2018

In deze brief zetten wij uiteen hoe wij willen zorgdragen dat ieder kind zich kan ontwikkelen door de combinatie van zorg en onderwijs beter te regelen voor kinderen met een (grote) ondersteuningsbehoefte als gevolg van cognitieve beperkingen, medische of psychische problemen, lichamelijke beperkingen en/of beperkte sociaal emotionele ontwikkeling.

Uit de eerste evaluatie van de Jeugdwet1 komt naar voren dat in veel gemeenten een goede verbinding tussen jeugdhulp en onderwijs ontbreekt. Ook uit de evaluatie passend onderwijs blijkt dat leraren onvoldoende ondersteund worden door specialisten. Sommige kinderen2 krijgen daardoor op school niet (tijdig) de ondersteuning en zorg3 die zij nodig hebben. Zonder deze extra ondersteuning kunnen problemen ontstaan en kan de situatie verergeren. Anderen gaan zelfs helemaal niet naar school, terwijl dat wel zou kunnen. In het schooljaar 2016–2017 zaten 4.215 leerplichtige kinderen langer dan drie maanden thuis.4 Dat gaat in tegen ons principe, dat alle kinderen het recht hebben om zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. Uitgangspunt is dat dit zoveel mogelijk op school plaatsvindt.

Wij willen onze grote waardering uitspreken voor iedereen die zich elke dag inzet voor deze kinderen: ouders, leraren, zorgverleners, scholen, samenwerkingsverbanden, gemeenten, onderwijspartners, zorgverzekeraars en zorgkantoren. De betrokkenheid in het veld bij deze kinderen is groot. Tegelijkertijd delen ook de landelijke organisaties uit het onderwijs, de jeugdhulp, de zorg, de cliënt-ouderorganisaties en de VNG, samenwerkend in een bestuurlijke coalitie, ons gevoel van urgentie om de aansluiting tussen onderwijs, jeugdhulp en zorg te verbeteren.

Wij zien de volgende aandachts- en knelpunten:

1. Complexiteit en onduidelijkheid omtrent (de financiering van) zorg in onderwijstijd: voor zorgintensieve kinderen (waaronder leerlingen met een ernstige meervoudige beperking) is het sinds de decentralisatie van de zorg ingewikkelder geworden om zorg op scholen voor speciaal onderwijs goed te organiseren. Dit gaat ten koste van zowel de zorg als het onderwijs.

2. Onvoldoende preventie en jeugdhulp samen met school: kinderen ontvangen niet (tijdig genoeg) de juiste ondersteuning. Een gebrek aan aanbod, het te laat signaleren en de wachtlijsten in de jeugdhulp zijn oorzaken. Hierdoor kunnen zij zich minder goed ontwikkelen en ontstaat het risico op (langdurig) verzuim. Problematiek kan verergeren met als gevolg een beroep op zwaardere en gespecialiseerde zorg en jeugdhulp.

3. Onduidelijkheid over ruimte voor maatwerk: er bestaat onduidelijkheid bij ouders, scholen, gemeenten en samenwerkingsverbanden over de (on)mogelijkheden omtrent maatwerk. Interpretatie van wet- en regelgeving en onbedoelde effecten van schotten tussen onderwijs en zorg zijn hier debet aan. Ook de kwaliteit van de ondersteuning aan ouders bij het realiseren van maatwerk voor hun kind is voor verbetering vatbaar.

4. Doorontwikkeling doorzettingsmacht: er zijn kinderen die langdurig thuiszitten zonder passend aanbod van zorg en onderwijs omdat betrokken partijen er in onderling overleg niet (snel genoeg) uitkomen wie voor welk passend aanbod moet zorgen. Partijen kijken naar elkaar, accepteren elkaars deskundigheid niet of schuiven de verantwoordelijkheid af.

5. Onvoldoende ontwikkelingsgericht aanbod voor kinderen met een complexe en intensieve zorgbehoefte: de ontwikkelingsmogelijkheden voor hen kunnen beter worden vormgegeven, zodat ook zij de gelegenheid krijgen om vanaf jonge leeftijd te leren.

Hieronder schetsen wij de maatregelen die wij nemen. Deze maatregelen dragen in samenhang bij aan oplossingen voor de genoemde knelpunten.

Maatregel 1: Betere financiering van zorg in onderwijstijd voor kinderen met complexe casuïstiek

In het regeerakkoord hebben wij afgesproken te bezien hoe zorg in onderwijstijd voor kinderen met complexe casuïstiek, waaronder kinderen met ernstig meervoudige beperkingen, binnen een beperkt aantal onderwijsinstellingen direct uit middelen voor zorg in onderwijstijd gefinancierd kan worden. Deze passage uit het regeerakkoord heeft betrekking op enkele duizenden kinderen die tijdens schooltijd complexe zorg nodig hebben, bijvoorbeeld kinderen die op het speciaal onderwijs zitten en onder de Wet langdurige zorg (WLZ) vallen.

De financiering van zorg in onderwijstijd is een ingewikkeld vraagstuk dat al lang speelt en waar spanning voelbaar is tussen de collectieve benadering van onderwijs en individuele benadering vanuit de zorg. Hierdoor ontstaan situaties waarbij zowel de kwaliteit van het onderwijs als de kwaliteit van zorg in het gedrang komen. Het speciaal onderwijs biedt onderwijsgerelateerde zorg, zoals een ergotherapeut die leert een pen vast te houden. Als in aanvulling daarop zorg nodig is onder schooltijd, leidt dat vaak tot belastende gesprekken tussen ouders en school over de inzet, omvang en verantwoording van zorg op school. Ouders verwachten dat zorg op school geregeld is, terwijl de school niet de zorgmiddelen heeft om zorg in onderwijstijd te organiseren. Voor ouders is het niet altijd duidelijk dat een deel van de zorgindicatie of het zorgbudget ingezet moet worden wanneer zorg nodig is op school en wat dit mogelijk betekent voor de zorg thuis. Een ander aspect van het vraagstuk is dat scholen en zorgaanbieders te maken hebben met veel verschillende zorgkantoren, zorgverzekeraars en soms wel met meer dan 25 gemeenten en samenwerkingsverbanden, vanwege de bovenregionale functie van het speciaal onderwijs. Daarnaast wordt de zorg soms geleverd door veel verschillende zorgverleners in de klas. Wij willen ouders en scholen ontzorgen en de rompslomp om zorg in onderwijstijd te organiseren verminderen. Hiermee krijgen deze kinderen de benodigde rust en de kwalitatief goede zorg die nodig is om onderwijs te kunnen volgen. Scholen vragen ook aandacht voor het vraagstuk van de EMB-leerlingen en de toekenning van de TLV’s binnen passend onderwijs. Op dit vraagstuk komt de Minister van BVOM terug na zijn gespreksrondes in het voorjaar over passend onderwijs.

Wij gaan de financiering en organisatie van zorg in onderwijstijd vereenvoudigen. Uitgangspunt daarbij is dat de oplossingen effectief zijn, maar ook op zo’n manier in te voeren dat niet op andere plekken in het zorg- of onderwijsveld onduidelijkheid in de verantwoordelijkheidsverdeling of nog meer administratieve last ontstaat. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het collectief overhevelen van zorgbudget naar speciaal onderwijsscholen of bij scholen die zorgaanbieder worden. Samen met betrokkenen uit het veld, zowel vanuit de zorg als vanuit het (speciaal) onderwijs, werken wij met gehandicapten- en ouderorganisaties aan een pakket van maatregelen dat in samenhang de financiering en organisatie van de zorg in onderwijstijd vereenvoudigt. Wij benutten daarbij de verschillende best practices die in de regio zijn ontwikkeld door goede samenwerking tussen alle betrokkenen.

Kern van het maatregelenpakket is het borgen van de kwaliteit van zorg, het creëren van een zo rustig mogelijke leeromgeving, meer duidelijkheid in de regie en verantwoording, het verminderen van de bureaucratie op scholen en het optimaal benutten van de mogelijkheden tot verbetering binnen de huidige regelgeving. Het kind staat hierbij centraal en het onderwijs wordt afgestemd op hun (afwijkende) ontwikkeling. Het maatregelenpakket wordt herkend door de partijen in het veld en men verwacht dat dit zal leiden tot verbetering van de situatie. Ouders geven aan blij te zijn als de financiering van de zorg onder schooltijd op een andere manier georganiseerd wordt. Zij hoeven dan alleen nog de zorg buiten schooltijd te regelen en worden zo ontlast.

Juist voor deze groep leerlingen moet de kwaliteit van de onderwijs en zorg optimaal zijn. Deze kwaliteit wordt nu gehinderd door de wijze waarop de zorg geregeld is. Wij werken daarom de volgende maatregelen uit die bijdragen aan optimalisering van de kwaliteit van zorg en onderwijs:

1. Het werken met één of twee zorgaanbieders per school. Dit betekent dat scholen met één of twee zorgaanbieders samenwerken die alle zorg op school leveren, bijvoorbeeld via vaste zorgassistenten per klas. Het kan voor het kind echter noodzakelijk zijn dat maatwerk geboden wordt, in de vorm van een eigen zorgverlener. Het beperken van het aantal zorgverleners in de klas verhoogt de continuïteit en kwaliteit van de zorg en zorgt tevens voor rust in de klas. De financiering en organisatie van de zorg in onderwijstijd wordt door het werken met een zorgaanbieder gestroomlijnd via deze zorgaanbieder. De zorgaanbieder regelt de financiering van de zorg via zorgkantoren, gemeenten en verzekeraars. Een ander scenario is dat de school zelf de zorg van EMB-leerlingen in onderwijstijd inkoopt bij de zorgaanbieder. Dit brengt wel de nodige verantwoordelijkheden met zich mee voor scholen. Daarom gaan wij met scholen in gesprek over de wenselijkheid daarvan, gelet ook op administratieve lasten en benodigde expertise. Om de kwaliteit van zorg te borgen zal in dit scenario ook toezicht vanuit de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd geregeld moeten worden. Verder moet worden meegewogen wat dit scenario betekent voor leerlingen die ook intensieve zorg nodig hebben maar niet kwalificeren als EMB. Het gaan werken met één of twee zorgaanbieders beperkt de keuzevrijheid van ouders ten aanzien van het zelf kiezen van een hulpverlener. Om hieraan tegemoet te komen worden ouders betrokken bij de selectie en evaluatie van de zorgaanbieder(s) door de school.

2. Uitgangspunt is dat onderhandelingen tussen school en ouders over de inzet van zorg in onderwijstijd niet meer nodig zijn. Dit kan bereikt worden door vooraf duidelijk te maken welk deel van de (geïndiceerde) zorg (WLZ, Zvw, Jeugdwet via Zorg in Natura of PGB) ingezet moet worden tijdens onderwijstijd. Op deze wijze is voor alle partijen vooraf duidelijk hoeveel uur zorg ingezet moet worden en welk budget daarvoor per kind beschikbaar is voor zorg in onderwijstijd. Hiervoor werken wij twee varianten uit. De eerste optie is dat bij de afgifte van de zorgbeschikking (ofwel in natura ofwel in pgb) wordt aangegeven welk deel ingezet moet worden tijdens onderwijstijd. Hierbij is bedacht dat zorg vanuit drie verschillende domeinen geleverd kan worden. Elk domein kent zijn eigen wijze van indiceren. Ook zal uitgezocht worden in welke mate dit wel of niet verplichtend kan worden opgelegd. De tweede optie die wij gaan uitwerken is dat zorg in onderwijstijd alleen in natura wordt aangeboden.

3. Om de bureaucratie/regeldruk bij zowel ouders als scholen te verminderen werken wij het principe «afspraak is realisatie» voor de declaratie en verantwoording van zorggelden onder schooltijd uit. Dit betekent dat het vooraf opgestelde zorgplan meteen geldt als verantwoording.

4. Het instellen van een geschillencommissie of doorzettingsmacht voor gevallen waarin, ondanks bovenstaande maatregelen, een impasse ontstaat tussen partijen over de financiering of organisatie van zorg in onderwijstijd.

De complexiteit van de problematiek en de vele partijen die hierin een rol spelen vragen om een zorgvuldige aanpak. Invoering van de maatregelen kan plaatsvinden zodra de effecten daarvan in kaart zijn gebracht en deze geen belemmering blijken te vormen voor een zorgvuldige uitvoering. Wij gaan voortvarend aan de slag om de juridische, financiële en uitvoeringstechnische consequenties van deze maatregelen in kaart te brengen. Op basis hiervan maken wij richtinggevende keuzes. Hierover zullen wij uw Kamer in het vroege voorjaar van 2019 informeren. Bij de nadere uitwerking zullen de betrokken veldpartijen nauw betrokken worden, waarbij wij ons bewust zijn dat het vanwege de complexiteit niet mogelijk is om iedereen tevreden te stellen. In de tussentijd blijven wij regionale samenwerking stimuleren en ondersteunen.5 Ook kijken wij naar wat nodig is in de overgangssituatie tussen de huidige en de nieuwe situatie en hoe wij de betrokken partijen bij deze overgang kunnen ondersteunen.

Maatregel 2: Koers uitzetten door een kwartiermaker

Er zijn in het land veel goede initiatieven opgezet waarbij de lokale en regionale onderwijs- en zorgpartijen, ook in het kader van preventie, goed samenwerken. Die samenwerking komt nog niet overal vanzelfsprekend op gang. In een zeer recent verschenen onderzoek6 onder samenwerkingsverbanden passend onderwijs en gemeenten van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) komt ook naar voren dat er veel gebeurt op de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp: partijen zoeken elkaar op, proberen samenwerking tot stand te brengen, voeren pilots uit. Hoewel de eerste (ervaren) opbrengsten (meer thuisnabije hulp en meer maatwerk) inmiddels in beeld komen, ervaart vrijwel iedereen knelpunten en heerst er ook ontevredenheid. Kwartiermaker René Peeters van de Coalitie Passend Onderwijs-Jeugdhulp-Zorg brengt eind dit jaar een koersbepalend advies uit over hoe deze samenwerking kan worden verbeterd. Wij verwachten uw Kamer in het voorjaar van 2019 te informeren over dit advies en duidelijk te maken wat dit betekent voor de invulling van de in de brief genoemde maatregelen. Oorzaken lijken de, niet altijd optimale, regionale indelingen en dat sommige professionals nog te veel vanuit het perspectief van hun eigen deskundigheid blijven werken en elkaar onvoldoende opzoeken. Kinderen en ouders komen hierdoor in de knel. Ook de wachtlijsten in de jeugdhulp zijn soms een oorzaak.

Zijn advies gaat over welke factoren nodig zijn om de samenwerking op lokaal en regionaal niveau te versterken, versnellen en duurzaam te maken. Hij neemt daarbij mee wie wat moet gaan doen en wat hiervoor nodig is. Ook zal hij adviseren hoe wij de vinger aan de pols moeten houden om de effecten van de maatregelen te zien.

Wij vinden het in ieder geval belangrijk dat de heer Peeters adviseert over het resultaatgerichter maken van het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) van gemeenten en samenwerkingsverbanden. Het doel is heldere afspraken over wat de zorg en het onderwijs van elkaar kunnen verwachten. Dit gaat onder meer over de toeleiding naar jeugdhulp door schoolmaatschappelijk werk/jeugdgezondheidszorg en jeugdteams, over het aanbieden van jeugdhulp op school afhankelijk van het type (speciale) scholen en over de ondersteuningsbehoefte van de leerlingen in verbinding met zorg thuis. Als het advies van de kwartiermaker daar aanleiding toe geeft zullen wij overwegen de Jeugdwet en onderwijswetten aan te scherpen. Ook hierover informeren wij u in het voorjaar van 2019.

Een ander aandachtspunt dat de kwartiermaker wat ons betreft meeneemt, is dat gemeenten en onderwijs samen meerjarige plannen zouden moeten maken om de besteding van geld, inkoop en inhoud voor onderwijs en zorg beter af te stemmen. Het experiment Integraal Budget7 kan daarbij helpen.

Maatregel 3: Betere communicatie voor maatwerk

De PO-Raad, de VO-raad, Gedragswerk, het Nederlands Jeugd Instituut (NJI), Ingrado, Ouders en Onderwijs, Brancheorganisaties Gespecialiseerde Jeugdhulp, verbeteren de informatie naar en van scholen en maken een communicatieplan voor maatwerk op het snijvlak onderwijs/zorg. Wij ondersteunen dit. Daarbij blijft de verantwoordelijkheid van goede informatie en communicatie naar ouders bij scholen liggen. Gedragswerk organiseert samen met dezelfde partners regionale maatwerkbijeenkomsten als onderdeel van het communicatieplan. Hierbij staat individueel en lokaal maatwerk voorop. Hierbij zal waar nodig ook samenwerking worden gezocht met partners vanuit de jeugdbescherming en jeugdreclassering.

Betere communicatie is om twee redenen noodzakelijk. Allereerst om ouders, leerlingen, scholen, gemeenten en jeugdhulp/zorgprofessionals beter te informeren over de mogelijkheden omtrent maatwerk. Verder merken wij dat professionals niet altijd op de hoogte zijn van de ruimte in wet- en regelgeving. Daardoor blijven kansen liggen om maatwerk te bieden aan kinderen die dat hard nodig hebben. Scholen mogen bijvoorbeeld voor individuele leerlingen afwijken van de norm voor onderwijstijd.8 Daardoor kunnen zij eenvoudiger onderwijs aanbieden aan leerlingen die vanwege lichamelijke of psychische redenen tijdelijk niet naar school kunnen. Hiervoor moeten scholen een aanvraag indienen bij de Inspectie van het Onderwijs.9 Wij benadrukken, anders dan verondersteld, dat de wet niet voorschrijft dat een kind minimaal vijftig procent onderwijstijd moet kunnen volgen om ingeschreven te mogen staan.10

Maatregel 4: Meer subsidie voor onderwijsconsulent en betere samenwerking met cliëntondersteuning

Wij verhogen de subsidie voor de onderwijsconsulenten11 in schooljaar 2018–2019. De consulenten zijn onmisbaar, vanwege hun onafhankelijkheid, expertise, ervaring en zijn goed op de hoogte van het regionale onderwijsaanbod en mogelijkheden voor ondersteuning en zorg.12 Er wordt dan ook steeds vaker een beroep op hen gedaan om tot een oplossing te komen als scholen, samenwerkingsverbanden en zorgpartners niet samen met de ouders en het kind tot een passend aanbod komen.13

De verhoogde subsidie helpt de consulenten te voldoen aan de groeiende vraag en stelt hen in staat om hun expertise verder uit te breiden omdat de vragen steeds complexer worden.14 Bovendien kunnen zij zorgen voor een betere monitoring en nazorg. Onderwijsconsulenten gaan de verantwoordelijkheden terugleggen bij samenwerkingsverbanden, scholen en gemeenten. Daarnaast gaan zij veel voorkomende signalen in een bepaalde regio structureler aankaarten en teruggeven aan de betrokken ketenpartners. Doel daarvan is het lerend vermogen te versterken in de regio.

Naast de landelijke onderwijsconsulenten op het snijvlak onderwijs/zorg vindt ook cliëntondersteuning in het zorgdomein plaats. Deze onafhankelijke ondersteuning betreft een wettelijke taak, waarvoor gemeenten en zorgkantoren verantwoordelijk zijn. Bij de verdere uitwerking van de aanpak cliëntondersteuning15 wordt de samenhang, rolverdeling en samenwerking met de onderwijsconsulenten verbeterd. Wij informeren uw Kamer over de vorderingen in de jaarlijkse voortgangsrapportage passend onderwijs.

Maatregel 5: Subsidie voor Gedragswerk, voor complexe omstandigheden

Wij verlengen de subsidie voor gedragswerk. De ondersteuning van Gedragswerk richt zich op bovenregionale vragen, verbindingen en hiaten in het aanbod. Gedragswerk zet zich incidenteel ook in voor kinderen in zeer complexe omstandigheden. Daarbij werkt Gedragswerk voornamelijk aan systeemdoorbraken in een regio. Gedragswerk brengt partijen weer met elkaar in gesprek en heeft als doel het lerend vermogen in de regio te verhogen. Aan de sparringstafel zoeken onderwijsconsulenten en de Raad van de Kinderbescherming samen met Gedragswerk naar duurzame oplossingen. Waar relevant worden ook specialisten uit de zorg betrokken, zoals het Centrum voor Consultatie en Expertise.

Maatregel 6: Een aanjager verbetert de aansluiting van de actietafels voor thuiszitters en de regionale expertteams

Wij gaan de voormalige aanjager van het Thuiszitterspact, Marc Dullaert, inzetten om de «thuiszitterstafels» en de expertteams in de jeugdhulpregio’s beter op elkaar aan te sluiten. Waar nodig ook in verbinding met jeugdbescherming en jeugdreclassering. De heer Dullaert gaat in enkele regio’s best practices en knelpunten onderscheiden en de structuur borgen voor het doorpakken bij complexe casuïstiek met betrekking tot thuiszitters. Daarbij heeft hij oog voor de regionale verschillen. Daarnaast gaat hij aanbevelingen doen voor het verbinden van de doorzettingsmacht in de jeugdhulp met de doorzettingsmacht in het onderwijs. Tevens doet hij aanbevelingen voor de uitwerking van het wetsvoorstel doorzettingsmacht binnen passend onderwijs. Dit doet hij in samenwerking met Gedragswerk.

Zijn inzet is nodig omdat bij complexe casuïstiek onduidelijkheid kan blijven bestaan over wie er aan zet is. Binnen de afzonderlijke kolommen zijn inmiddels escalatieroutes ingericht, zoals de actietafels thuiszitters en expertteams in de jeugdhulpregio’s. Daarnaast kan Het Juiste Loket helpen als ouders tussen wal en schip raken van de verschillende zorgdomeinen.

Maatregel 7: Invoeren wettelijke doorzettingsmacht in onderwijs en verbinding met de doorzettingsmacht in de jeugdhulp

Wij regelen wettelijk dat de samenwerkingsverbanden een verplichte doorzettingsmacht moeten organiseren voor het onderwijs. In het uiterste geval is bij complexe casuïstiek doorzettingsmacht nodig om tot een oplossing te komen; één partij die verantwoordelijk is voor het forceren van een doorbraak indien de partijen er niet uitkomen. In de Jeugdwet ligt de doorzettingsmacht bij de gemeente op grond van de jeugdhulpplicht.16 Uit recent onderzoek blijkt dat de wijze waarop deze doorzettingsmacht in de praktijk wordt georganiseerd door gemeenten sterk verschilt.17 Ook kan de aansluiting met onderwijs sterk verbeterd worden. De uitkomsten van de opdracht aan de heer Dullaert worden betrokken in de uitwerking van de verplichting voor samenwerkingsverbanden om een doorzettingsmacht te organiseren en bij het leggen van de verbinding met de doorzettingsmacht in de zorg. Het wettelijk regelen dat de doorzettingsmacht belegd is, neemt niet weg dat ook ouders nog met het aanbod moeten instemmen. Degene met doorzettingsmacht kan zich inzetten om ouders aan boord te houden en een beroep op hen doen. Wanneer ouders het aanbod weigeren lost doorzettingsmacht dat niet op.

Maatregel 8: Arrangementen voor kinderen die niet naar volledig onderwijs kunnen groeien

In het komende half jaar werken wij met onze partners arrangementen uit voor de volgende twee groepen:

1. Kinderen die cognitief op een laag niveau functioneren en weinig belastbaar zijn, zoals kinderen met ernstig meervoudige beperkingen. Zij volgen speciaal onderwijs of gaan naar Kinderdienstencentra;

2. kinderen die cognitief normaal tot hoog functioneren, maar die vanwege lichamelijke of psychische redenen zeer beperkt onderwijs kunnen volgen.

Scholen moeten er voor zorgen dat kinderen een volledig onderwijsprogramma kunnen volgen. Dat is voor sommige kinderen niet haalbaar. Uit onderwijs-zorgpilots van onder andere de gemeenten Rotterdam, Almere en de regio Holland Rijnland blijkt dat arrangementen nodig zijn om kinderen zich zo goed mogelijk te laten ontwikkelen. Ook wordt in het land nieuw aanbod geïnitieerd waar onderwijs en zorg flexibel worden ingezet. Dit levert in de uitvoering juridische en financiële vraagstukken op.

Omdat wij uitgaan van de ontwikkelingsmogelijkheden van het kind in plaats van de grenzen van de verschillende systemen, gaan wij het komende halfjaar met gemeenten, onderwijspartners het NJI, Ingrado en NCJ uitwerken wat nodig en haalbaar is. Wij onderzoeken goede voorbeelden van succesvolle samenwerkingen tussen speciaal onderwijs en zorginstellingen. Dit komt in de plaats van het experiment deeltijdonderwijs dat het vorige kabinet had aangekondigd.

Maatregel 9: Aanpassen Leerplichtwet om onderwijskundig perspectief te betrekken bij vrijstellingen van onderwijs

Wij passen de Leerplichtwet aan, zodat expertise van samenwerkingsverbanden wordt meegewogen bij vrijstellingen van inschrijving in het onderwijs. Vrijstellingen zijn nu gebaseerd op lichamelijk of psychische gronden. Dat is onvolledig, want artsen weten niet altijd welke onderwijs-zorgcombinaties mogelijk zijn. Daarom willen wij het onderwijs betrekken bij de totstandkoming van vrijstellingen 5 onder a. Wij overleggen nu met onze partners over de invulling daarvan. Het plan is om het wetsvoorstel in 2019 aan uw Kamer voor te leggen.

Maatregel 10: Heldere informatie over medisch handelen

Wij verduidelijken de positie van het onderwijspersoneel en de school bij medisch handelen in de factsheet «Diabeteszorg in het onderwijs». Ook de «Handreiking medisch handelen in het basisonderwijs» van de PO-Raad is hierop aangepast.

Hiermee voeren wij de motie van het lid Van Meenen18 uit. Het verlenen van medische zorg of jeugdhulp valt niet onder de zorgplicht van scholen in het kader van de Wet passend onderwijs. Scholen zijn niet verplicht om medische handelingen te verzorgen en ook individueel onderwijspersoneel kan niet worden verplicht de handelingen te verrichten. Scholen kunnen er desondanks voor kiezen om medische handelingen te verzorgen om ouders en hun kinderen zo een onbezorgde tijd op school te geven. Ouders en scholen maken hierover samen afspraken. Dat ligt anders bij zogenaamde voorbehouden handelingen in de zin van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Zulke handelingen, zoals het injecteren van insuline, mogen niet door eenieder en enkel onder specifieke omstandigheden worden verricht. In de factsheet «Diabeteszorg in het primair onderwijs» (die wordt aangepast om ook partners in het voortgezet onderwijs te informeren) en de handreiking wordt de positie van onderwijspersoneel bij medisch handelen verder verduidelijkt en zal ingegaan worden op voorbeelden en situaties waarin onderwijspersoneel medische handelingen mag uitvoeren. Ook wegen scholen de effecten van de zorgverlening mee op de belasting voor het onderwijspersoneel en de situatie voor de overige leerlingen.

Conclusie

Met de maatregelen in deze brief zetten wij een belangrijke stap naar een betere verbinding tussen onderwijs en zorg. Hierdoor geven wij kinderen die extra ondersteuning nodig hebben meer kansen.

Het kost tijd om ervoor te zorgen dat deze maatregelen effect gaan sorteren. Daarom blijven wij de komende periode met onze partners in overleg en bepalen wij met elkaar wie welke maatregel oppakt in samenhang met andere programma’s.19

In het vroege voorjaar van 2019 brengen wij in beeld hoe de maatregel betere financiering van zorg in onderwijstijd het beste uitgevoerd kan worden. Daarbij zullen wij ook de uitvoerbaarheid en financiële consequenties in beeld brengen. Over de uitwerking van de overige maatregelen houden wij u op de hoogte met de rapportages over de Jeugdwet en passend onderwijs.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge


  1. Kamerstuk 34 880, nr. 1.↩︎

  2. In deze brief gebruiken wij het woord kind, waarmee wij meestal ook jeugdige of jongere bedoelen.↩︎

  3. Wij spreken verder in algemene zin over zorg (Zvw/zorgverzekeraars, Wlz/zorgkantoren, WMO/gemeenten 18+ en Jeugdwet/gemeenten 18-/Wpg, jeugdgezondheidszorg)specifiek over bijvoorbeeld jeugdhulp als dat nodig is.↩︎

  4. Kamerstuk 26 695, nr. 12.↩︎

  5. Hierbij werken wij samen met het NJI, Lecso, Gedragswerk en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland in kennisontwikkeling- en deling, zoals bijv. in de «Oplossingenlabs»: https://www.nji.nl/nl/Producten-en-diensten/Publicaties/NJi-Publicaties/OplossingenLab-bruist-en-borrelt.↩︎

  6. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.↩︎

  7. Kamerstuk 25 657, nr. 296.↩︎

  8. Artikel 8, twaalfde lid, van de Wet op het primair onderwijs artikel 6g, zevende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.↩︎

  9. Stcrt. 2018, nr. 42600.↩︎

  10. Artikel 8, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs.↩︎

  11. Hieronder vallen zowel de onderwijsconsulenten als onderwijszorgconsulenten.↩︎

  12. Evaluatie inzet onderwijsconsulenten, Regioplan, 29 juni 2018 https://www.regioplan.nl/publicaties/rapporten/evaluatie_inzet_onderwijs_zorg_consulenten.↩︎

  13. In 2016–2017 waren er 1.632 casussen, een stijging van 33 procent ten opzichte van 2014–2015.↩︎

  14. In enkele regio’s is er momenteel een langere wachttijd. Met de verhoogde subsidie gaan wij er vanuit dat de wachtlijsten verdwijnen.↩︎

  15. Kamerstuk 31 476, nr. 22.↩︎

  16. Jeugdwet art. 2.3.↩︎

  17. Onderzoek naar doorzettingsmacht in de jeugdwet. Rapport wordt meegestuurd met voortgangsrapportage jeugdwet naar de Tweede Kamer.↩︎

  18. Kamerstuk 31 497, nr. 269.↩︎

  19. Actieprogramma «Zorg voor de Jeugd (Kamerstuk 34 880, nr.3) en Programma «Onbeperkt meedoen! – implementatie VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap» (Kamerstuk 24 170, nr. 177).↩︎