[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2018D56423, datum: 2018-11-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden; San José, 18 juni 2018 (2018D56422)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica
inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden, San
José, 18 juni 2018 (Trb. 2018, 86)

Toelichtende nota

Inleiding

Tussen september 2011 en februari 2014 zijn verschillende brieven
gewisseld tussen de luchtvaartautoriteiten van Nederland en Costa Rica.
Deze briefwisselingen hebben geresulteerd in een Verdrag tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Costa Rica inzake
luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (hierna:
“het Verdrag”). Het Verdrag vervangt bij inwerkingtreding de huidige
op 21 december 1994 in San José tot stand gekomen
Luchtvaartovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Republiek Costa Rica (hierna: “de huidige Luchtvaartovereenkomst”)
(Trb. 1995, 54) die op 11 maart 1999 in werking is getreden voor het
Europese deel van Nederland. 

Het afsluiten van een Verdrag werd noodzakelijk geacht teneinde tegemoet
te komen aan de ontwikkelingen in de luchtvaart en meer in het bijzonder
om tegemoet te komen aan de commerciële en operationele wensen van de
luchtvaartsector van beide verdragsluitende partijen. Tevens zijn de
standaardbepalingen ten aanzien van veiligheid en beveiliging van de
luchtvaart opgenomen teneinde te voldoen aan de internationale
verplichtingen ter zake.

Om te voldoen aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5
november 2002 in de zogenaamde “Open Skies” zaken, is op 29 april
2004 Verordening (EG) Nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad
inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake
luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (PbEU 2004, L 157 van
30-04-2004) (hierna: de “Uitspraak”) vastgesteld. 

Bepaalde artikelen in de huidige Luchtvaartovereenkomst waren niet
verenigbaar met het recht van de Europese Unie. De desbetreffende
artikelen, zoals nu overeengekomen in het Verdrag, zijn in lijn met het
recht van de Europese Unie

(hierna: EU). 

Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het
oordeel van de regering enkele een ieder verbindende bepalingen in de
zin van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet, die aan de door de
Republiek Costa Rica aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks
rechten toekennen. Het betreft artikel 3, tweede lid, aanhef, onder c
(onverwijlde verlening exploitatievergunning), artikel 3, derde lid
(aanvangen exploitatie na ontvangst exploitatievergunning) en de te
exploiteren routes als vervat in de Bijlage. Verder worden aan de door
de respectieve partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks
rechten toegekend of plichten opgelegd met name in de bepalingen met
betrekking tot prijzen (artikel 5), commerciële activiteiten (artikel
6), verandering van luchtvaartuig (artikel 7), operationele
flexibiliteit (artikel 8), eerlijke concurrentie (artikel 9),
belastingen, douanerechten en heffingen (artikel 10),
gebruikersheffingen (artikel 11), overmaking van gelden (artikel 12),
toepassing van wetten, voorschriften en procedures (artikel 13) en
dienstregeling (artikel 17).

2. Reikwijdte

De relevante markt van luchtverbindingen wordt bestreken door zowel het
Europese deel als het Caribische deel van Nederland enerzijds en de
Republiek Costa Rica anderzijds. Het Verdrag is ingevolge artikel 23 van
het Verdrag van toepassing op het grondgebied van het Europese deel en
van het Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint
Eustatius en Saba) (hierna: “CN”).

Ook de markt van CN wordt dus door het Verdrag ontsloten. Praktisch
gezien heeft dit tot gevolg dat het Koninkrijk op grond van artikel 3
van het Verdrag, Europese luchtvaartmaatschappijen kan aanwijzen die
gevestigd zijn in het Europese deel van Nederland alsmede
luchtvaartmaatschappijen die voldoen aan de vestigingseisen van CN. 

Op grond van het Verdrag kunnen in CN alleen luchtvaartmaatschappijen
die in CN gevestigd zijn worden aangewezen. Het is in dit geval niet
nodig gebleken om het Bestuurscollege van Bonaire over het Verdrag te
informeren of te consulteren, omdat er op dit moment op Bonaire geen
commerciële luchtvaartmaatschappijen zijn gevestigd die in aanmerking
komen om onder het Verdrag aangewezen te kunnen worden. 

Bij het formuleren van artikel 3 van het Verdrag is uitdrukkelijk
rekening gehouden met de voorschriften die bij en krachtens het op 25
maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (VWEU) aan landen en gebieden overzee (LGO’s) worden
gesteld. LGO’s zijn gebieden die doorgaans een bijzondere relatie
hebben met een EU-lidstaat. CN is een LGO-gebied. De EU LGO-regelgeving
is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling van LGO-gebieden. Van
belang is dat het EU LGO-besluit het uitsluitend aanwijzen van
CN-luchtvaartmaatschappijen in CN niet verbiedt. Wel is het LGO-gebieden
verboden Europese luchtvaartmaatschappijen een minder gunstige
behandeling te geven dan luchtvaartmaatschappijen uit andere derde
landen. Daarvan is hier echter geen sprake aangezien het Verdrag met de
Republiek Costa Rica noch aan Europese luchtvaartmaatschappijen noch aan
luchtvaartmaatschappijen uit derde landen rechten biedt voor wat betreft
de vestiging en aanwijzing in CN.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende,
voor luchtvaartverdragen gebruikelijke, begrippen. Het Verdrag voorziet,
gelet op de reikwijdte daarvan, mede in een omschrijving van CN en de
uit dat gebied afkomstige inwoners. Tevens is in het tweede lid
aangegeven dat de Europese wet- en regelgeving mede van toepassing is op
het Europese deel van Nederland.

Artikel 2 (Verlening van rechten)

In dit artikel worden de (vervoers-)rechten opgesomd die de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen onder het Verdrag mogen uitvoeren. 

Artikel 3 en 4 (Aanwijzing en verlening/intrekking en schorsing van
vergunningen)

Het Verdrag schept voor de verdragsluitende partijen de mogelijkheid tot
meervoudige aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen en geeft de
voorwaarden aan waaraan de luchtvaartmaatschappijen van beide
verdragsluitende partijen moeten voldoen om voor aanwijzing in
aanmerking te komen.

Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4, conform de eerdergenoemde uitspraak
van het Europese Hof van Justitie, zodanig geformuleerd dat ook in het
Europese deel van Nederland gevestigde luchtvaartmaatschappijen
afkomstig uit andere EU-Lidstaten door Nederland kunnen worden
aangewezen (artikel 3) of, waar nodig, de vergunning kan worden
geweigerd, ingetrokken, geschorst of beperkt (artikel 4), bijvoorbeeld
als niet (langer) aan de vereisten voor eigendom wordt voldaan of de
operaties niet (langer) plaatsvinden overeenkomstig de standaarden van
de Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart  (hierna:
“ICAO”) (artikel 4). Tenslotte is voorzien in de mogelijke
aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in CN. Zie hiervoor
ook paragraaf 2 (Reikwijdte) van deze toelichtende nota. 

Artikel 5 (Prijzen)  

Artikel 5 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen de prijzen zelfstandig kunnen vaststellen en
onder welke voorwaarden de verdragsluitende partijen kunnen
interveniëren.

Artikel 6 (Commerciële activiteiten)

Teneinde tegemoet te komen aan de huidige eisen die de luchtvaartsector
stelt aan het uitoefenen van commerciële activiteiten, daaronder
begrepen het uitoefenen van activiteiten op het grondgebied van de
andere verdragsluitende partij, biedt het eerste lid van artikel 6 onder
meer het recht aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) om kantoren
te vestigen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij ter
promotie en verkoop van luchtdiensten en andere daaraan gerelateerde
bijkomende of aanvullende diensten. 

Tevens voorziet artikel 6, tweede en derde lid, in de mogelijkheid voor
luchtvaartmaatschappij(en) om eigen specialistisch personeel op het
grondgebied van de andere verdragsluitende partij te laten werken
(tweede lid) of om het personeel in te schakelen van een ander bedrijf
dat door die verdragsluitende partij daartoe gemachtigd is (derde lid). 

Het vierde lid voorziet in grondafhandeling die optimale mogelijkheden
geeft voor vrije keuze tussen aanbieders op het grondgebied van de
andere verdragsluitende partij. 

Daarnaast biedt het vijfde lid van dit artikel mogelijkheden voor
uitgebreide commerciële samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen,
zoals door middel van zogenaamde codesharing of leaseregelingen, hetgeen
voor de bestaande luchtvaartallianties van groot belang is. 

Ingevolge het zesde en zevende lid van dit artikel is ook het verrichten
van intermodale diensten/vervoer door de lucht en over land en/of zee
toegestaan. 

Het achtste lid van artikel 6 bepaalt dat alle commerciële activiteiten
uit dit artikel slechts kunnen worden uitgevoerd met inachtneming van de
voor een verdragsluitende partij geldende wet- en regelgeving op het
betreffende terrein, inclusief de voor Europese deel van Nederland
bindende Europese wet- en regelgeving.

Artikel 7 (Verandering van luchtvaartuig)

Dit artikel maakt het voor de aangewezen luchtvaartmaatschappij mogelijk
het overstappen van passagiers op (delen van) de routes zoals neergelegd
in de routetabel in de Bijlage bij het Verdrag te faciliteren en - waar
commercieel opportuun en met inachtneming van de nationale voorschriften
- gebruik te maken van partners of geleasede uitrusting. Voor de positie
van Schiphol als transfer luchthaven is dit artikel eveneens van belang.


Artikel 8 (Operationele flexibiliteit)

Artikel 8 beschrijft de operationele flexibiliteit voor aangewezen
luchtvaartmaatschappijen om te beschikken over luchtvaartuigen (in
eigendom of via leasingconstructies).

Artikel 9 (Eerlijke concurrentie) 

In artikel 9 zijn bepalingen opgenomen teneinde de eerlijke concurrentie
tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende
partijen te waarborgen. Elke verdragsluitende partij zet zich op grond
van het tweede lid van dit artikel ervoor in alle vormen van
discriminatie of oneerlijke concurrentie ten opzichte van de aangewezen
maatschappijen van de andere verdragsluitende partij te bestrijden. Het
derde lid bepaalt dat de luchtvaartmaatschappijen op basis van
commerciële overwegingen zelf hun frequentie en capaciteit voor
internationaal luchtvervoer mogen bepalen. Het vierde lid verbiedt het
opleggen van specifieke concurrentievervalsende maatregelen. 

Artikel 10 (Belastingen, douanerechten en heffingen)

Dit artikel bepaalt dat de luchtvaartuigen die op de internationale
routes onder het Verdrag opereren, alsmede de normale
boorduitrustingsstukken, reserveonderdelen, voorraden brandstof en
smeermiddelen en boordproviand (inclusief luchtwinkels) van de
aangewezen luchtvaartmaatschappijen op basis van wederkerigheid zijn
vrijgesteld van douanerechten, inspectiekosten en andere rechten en
heffingen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, op
voorwaarde dat de normale boorduitrustingsstukken, reserveonderdelen,
voorraden brandstof en smeermiddelen en boordproviand (inclusief
luchtwinkels) aan boord blijven van het luchtvaartuig totdat zij weer
worden uitgevoerd. 



Artikel 11 (Gebruikersheffingen)

In dit artikel wordt overeengekomen dat de gebruikersheffingen juist,
rechtvaardig en niet-discriminatoir moeten zijn en in redelijkheid en
billijkheid worden opgelegd aan alle categorieën gebruikers van de
desbetreffende luchthaven(s) of luchthavensystemen.

Artikel 12 (Overmaking van gelden)

Artikel 12 garandeert dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten van een
aangewezen luchtvaartmaatschappij na toestemming en ingevolge de
toepasselijke wetgeving mogen worden uitgevoerd naar het land van
herkomst tegen de op dat moment geldende officiële wisselkoers.

Artikel 13 (Toepassing van wetten, voorschriften en procedures)

In artikel 13 wordt bepaald dat het vliegen met en de exploitatie van de
luchtvaartuigen van de door de ene verdragsluitende partij aangewezen
luchtvaartmaatschappij(en) dienen te voldoen aan wetten, voorschriften
en procedures van de andere verdragsluitende partij ten aanzien van de
binnenkomst op, het verblijf op en het vertrek vanuit het grondgebied
van deze verdragsluitende partij. Dit geldt ook voor passagiers,
bemanning, vracht en post.

Artikel 14 (Erkenning van bewijzen en vergunningen)

Geldende bewijzen van luchtwaardigheid, bewijzen van bevoegdheid en
vergunningen uitgegeven door de ene verdragsluitende partij, en die nog
niet zijn verlopen, zullen worden erkend door de andere verdragsluitende
partij, mits deze voldoen aan de minimale eisen van het op 7 december
1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale
burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165 en Trb. 1959, 45). Elke partij
behoudt echter het recht om bewijzen en vergunningen te weigeren die
door de andere partij aan haar eigen onderdanen zijn toegekend. Voor het
Europese deel van Nederland betekent de erkenning dat deze in
overeenstemming dient te zijn met vigerende EU wet- en regelgeving

Artikel 15 (Veiligheid) en artikel 16 (Beveiliging van de luchtvaart)

De bepalingen over de veiligheid en beveiliging van de luchtvaart zijn
neergelegd in artikel 15 en in artikel 16. Hierin zijn een procedure en
een aanpak geregeld (inclusief de zogenaamde platforminspecties) indien
de ene verdragsluitende partij twijfels heeft over de wijze waarop de
veiligheids- en beveiligingsstandaard door de andere verdragsluitende
partij wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen
consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, bieden het
zesde lid van artikel 15 en het zevende lid van artikel 16 de
mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van
en naar elkaars grondgebied te schorsen of daarvan af te wijken. Verder
wordt verwezen naar de door de ICAO vastgestelde veiligheids- en
beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen), die voor zover
van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen
Nederland en Costa Rica in acht moeten worden genomen.  



Artikel 17 (Dienstregeling)

Dit artikel regelt het verstrekken door de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen aan de luchtvaartautoriteiten van de andere
verdragsluitende partij van informatie met betrekking tot hun
voorgenomen dienstregeling. Het tweede lid bepaalt dat de aangewezen
luchtvaartmaatschappij voor aanvullende diensten vooraf toestemming
dient te vragen aan de luchtvaartautoriteit van de andere
verdragsluitende partij.

Artikelen 18-24 (Procedurele bepalingen) en slotbepalingen

De artikelen 18 tot en met 24 bevatten louter procedurele
standaardbepalingen met betrekking tot onder meer overleg en wijziging
van het Verdrag (artikel 18), regeling van geschillen (artikel 19), duur
en beëindiging (artikel 20), toepasselijkheid van dit Verdrag (artikel
23), inwerkingtreding (artikel 24). Het tweede lid van artikel 24
bepaalt dat de huidige Luchtvaartovereenkomst beëindigd wordt op de
datum waarop het Verdrag in werking treedt. Tot slot zijn de
gebruikelijke slotbepalingen opgenomen.

Bijlage bij het Verdrag

De Bijlage bij het Verdrag, die een integrerend onderdeel van het
Verdrag uitmaakt, bevat de routetabel met een open routeschema voor de
aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende partijen.

De luchtvaartautoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen kunnen ter
invulling van deze Bijlage alleen binnen de door het Verdrag gestelde
kaders opereren.

De Bijlage is, voor zover het de routetabel betreft, aan te merken als
zijnde van uitvoerende aard. 

Verdragen tot wijziging van de Bijlage, voor wat betreft de routes,
behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet
goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring,
tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake
voorbehouden. 

4. Koninkrijkspositie 

Het Verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden gelden
voor zowel het Europese als het Caribische deel van Nederland. Zoals in
de inleiding van deze toelichtende nota wordt aangegeven, wordt de
relevante markt van luchtverbindingen bestreken door het Europese en het
Caribische deel van Nederland enerzijds en Costa Rica anderzijds.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Besluit, 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de
associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (PbEU
2013, L 344 van 19-12-2013).

 PAGE   \* MERGEFORMAT 2 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet
openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26,
zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).