[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 28 november 2018

Brief regering

Nummer: 2018D57138, datum: 2018-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2018Z22444:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid M. de Graaf (PVV)

Vraag:
Hoe gaat de minister de inburgeringswet beter handhaven?
Begrijpt de minister dat hij eerst moet gaan handhaven, voordat hij met zijn hangmatwet komt voor inburgering?


Antwoord:
In de huidige inburgeringwet is DUO met de handhaving belast voor zover het gaat om de inburgeringsplicht van inburgeraars. DUO registreert wanneer inburgeraars aan hun inburgeringsplicht moeten hebben voldaan (binnen drie jaar). Als er verwijtbaar niet wordt ingeburgerd kan door DUO een boete worden opgelegd.
Voorts houdt Blik op Werk toezicht op de taalscholen waar inburgeringsonderwijs wordt gegeven. Indien een taalschool zich niet houdt aan de verplichtingen van het keurmerk kan Blik op Werk een taalschool schorsen of het keurmerk ontnemen. De audits van Blik op Werk zijn inmiddels aangescherpt met toezicht in de klas en met financiële audits.
In juli 2018 heb ik aan de Tweede Kamer gemeld dat er een projectteam van start is gegaan om te bekijken welke verdere aanpak geboden is om fraude bij het inburgeringsonderwijs te voorkomen en te bestrijden. Zo'n projectteam is ook nodig, want het aantal signalen stijgt. In het projectteam hebben de Inspectie SZW, de beleidsdirectie van mijn ministerie, DUO, het Functioneel Parket en Blik op Werk zitting. De vormgeving ervan is een van de thema’s van de Uitwerkingsagenda. Bij concrete vermoedens van strafbare feiten kan de inspectie SZW handhavend optreden en kan het OM een strafzaak beginnen. Onlangs heeft dat tot een arrestatie geleid. Voor het kerstreces zal ik met een brief komen over de actuele stand van zaken met betrekking tot signalen van fraude. 



Vraag:
Iemand die 600 uur Koranles bij inburgering volgt: hoe kan dat? Hoe gaat de minister hierop handhaven?

Antwoord:
Koranles is in het kader van de inburgering niet aan orde. Blik op Werk houdt toezicht op de taalscholen waar inburgeringsonderwijs wordt gegeven. Indien een taalschool zich niet houdt aan de verplichtingen van het keurmerk kan Blik op Werk een taalschool schorsen of het keurmerk ontnemen. De audits van Blik op Werk zijn inmiddels aangescherpt met toezicht in de klas en met financiële audits.
 


Vraag:
Kan de minister reageren op de berichtgeving van gisteren over de meisjes die zijn aangerand bij een AZC?

Antwoord:
Dit soort gedrag is volstrekt onaanvaardbaar. Dit geldt voor overlastgevend gedrag op de COA-locaties, maar uiteraard ook daarbuiten. Het is niet acceptabel dat omwonenden van een AZC en mensen met een publieke taak worden lastig gevallen en zich niet veilig voelen. Graag verwijs ik naar het brede palet aan maatregelen - strafrechtelijk, bestuursrechtelijk en vreemdelingrechtelijk – dat voorhanden is om overlastgevende asielzoekers aan te pakken. Hierover heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer diverse malen geïnformeerd, o.a. per brief op 8 juni 2018 (Kamerstukken II, 2017-2018, 19 637, nr. 2391) en 15 november 2018 (Kamerstuknummer nog niet bekend).
 
 

Vraag:
Het oproepen tot geweld door imams. Hoe gaat de minister daar iets aan doen?

Antwoord:
Aanzetten tot haat en geweld is strafbaar in Nederland en indien daar sprake van is, kan strafrechtelijk worden opgetreden. Vrijheid van meningsuiting is in Nederland een groot goed en een grondrecht. We kennen en willen dan ook geen gedachtenpolitie. 
Pas bij vastgestelde uitspraken die de grenzen van onze democratische samenleving overschrijden, grijpen we in. Partners zoals gemeenten, politie en Openbaar Ministerie volgen bij preken van mogelijk extremistische sprekers nauwlettend wat wordt gezegd. 
Wanneer problematisch gedrag wordt geconstateerd, zal daartegen worden opgetreden conform de driesporen aanpak. Bij strafbare uitspraken kan strafrechtelijk worden opgetreden.


Vraag:
Kan de minister toezeggen dat het kabinet de opkomst en vestiging van islamitisch bankieren in Nederland zal bestrijden?

Antwoord:
In Nederland kennen we vrijheid van godsdienst. Burgers zijn vrij om hun geloof te belijden, binnen de grenzen van de rechtstaat, ook als dit van invloed is op bijvoorbeeld in dit geval bankieren. Uiteraard geldt de relevante wetgeving en het relevante toezicht voor alle vormen van bankieren, ongeacht eventuele religieuze elementen.
 
 




Vragen van het lid A.D. Wiersma (VVD)

Vraag:
Specifiek rond arbeidsmigratie. Weten gemeenten werkzoekenden voldoende te helpen naar werk en weten werkgevers ook dat ze daar soms wat meer moeite voor moeten doen?

Antwoord:
Gemeenten ondersteunen mensen in de bijstand om hun kans op werk te vergroten. Dat lukt al goed, jaarlijks vinden veel mensen uit de bijstand de weg naar werk. Ongeveer 40% ervan start een baan met een re-integratievoorziening.
Maar het kan altijd beter, met name voor de mensen die het niet op eigen kracht redden.
In de intentieverklaring ‘Perspectief op Werk’, van 20 november jl., zijn afspraken opgenomen die de staatssecretaris van SZW, mede namens OCW, met werkgevers, onderwijsveld en UWV heeft gemaakt.
In de 35 arbeidsmarktregio’s gaan gemeenten samen met UWV, werkgevers, opleiders en anderen meer mogelijkheden creëren voor werkzoekenden, ook voor arbeidsmigranten. 
 
 

Vraag:
Het CPB laat zien dat arbeidsproductiviteit een belangrijke bepaler is in loonontwikkeling en dalend loonaandeel. Het CPB wijst er op dat de overheid de arbeidsproductiviteit kan beïnvloeden, maar dat er nog weinig kennis is over hoe dat effectief te doen. Is de minister bereid hier vervolgonderzoek naar te laten doen?

Antwoord:
Het CPB legt met zijn onderzoek naar de loonontwikkeling een belangrijk stuk van de puzzel van lage loongroei en inkomensontwikkeling, zoals lid Wiersma (VVD) schetste. De lagere groei van de arbeidsproductiviteit komt daarin naar voren als belangrijke verklaring.

De puzzel is inderdaad nog niet volledig gelegd. Waarom de groei van de arbeidsproductiviteit precies vertraagt en wat de overheid kan doen om die trend te keren, is nog niet duidelijk. De vragen van lid Wiersma (VVD) worden dan ook gedeeld.

Wel moet worden erkend dat er zowel nationaal als internationaal veel onderzoek naar de arbeidsproductiviteit gedaan is. Uit deze onderzoeken blijken nog geen heldere oorzaken van de groeivertraging of effectieve oplossingen. Of een nieuw onderzoek de vragen omtrent de arbeidsproductiviteit wel kan beantwoorden, kan daarom ook niet worden gegarandeerd.

Dit laat onverlet dat ik positief tegenover de vraag van het lid Wiersma (VVD) sta en zal bezien hoe het vervolg het best kan worden vormgegeven.


Vraag:
De staatssecretaris zou in gesprek gaan met de gemeenten over het digitaal participatiedossier. De VVD hoort graag de resultaten.

Antwoord:
Ik heb met de VNG gesproken over het idee van een digitaal participatiedossier. De VNG noemt Edison van de G4 als een aansprekend voorbeeld waarvan de VNG aangeeft dat dat goed werkt en tevreden gebruikers kent.
Een uitgangspunt van een dergelijk systeem is dat de professional van de gemeente hetzelfde ziet als de burger. Dit sluit naadloos aan bij de gedachte achter een Digitaal Participatiedossier. Op termijn zou bijvoorbeeld Edison of een ander systeem breder gebruikt kunnen worden, maar het is niet iets wat gemeenten overmorgen landelijk kunnen uitrollen. Het vraagt om investeringen door gemeenten en de doorontwikkeling van een digitaal systeem kost ook tijd.  Ik vind dit een mooi voorbeeld van wat harmonisatie van dienstverlening en techniek door gemeenten kan brengen. Het sluit aan op mijn toekomstvisie op Gegevensuitwisseling werk en Inkomen waarin de burger regie heeft over zijn eigen gegevens. Deze visie is gemaakt door VNG/gemeenten, UWV, SVB, Stichting Inlichtingenbureau en mijn ministerie. Ik zal de Kamer daar binnenkort nader over informeren.
 


Vraag:
Kan de minister in een brief aangeven hoe hij de motie van het lid Becker (VVD) rond het programma zelfbeschikking gaat uitvoeren?

Antwoord:
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in 2018 de coördinerende rol overgenomen op het thema zelfbeschikking. Op 3 december heeft de minister van VWS een DG-overleg gepland waarin met directeuren-generaal van VWS, Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt besproken welke acties er de komende jaren zullen worden uitgevoerd. In dit overleg zal ook de uitvoering van deze motie worden besproken. Over de uitkomsten van dit overleg informeert de minister van VWS uw Kamer in de voortgangsrapportage van het actieprogramma Geweld hoort nergens thuis.
 

Vragen van het lid P.H.M. Smeulders (GroenLinks)

Vraag:
Kan de Kamer inzicht krijgen in de berekeningen die ten grondslag liggen aan de pensioendiscussie?

Antwoord:
Natuurlijk kan de Kamer inzicht krijgen in berekeningen die een rol hebben gespeeld tijdens het pensioenoverleg. Eergisteren hebben de minister-president en ik in de Kamer uitgebreid toelichting gegeven op proces en inhoud van de afgelopen maanden. Gedurende dat proces heeft het CPB op verzoek van de verschillende partijen deelanalyses gemaakt op aspecten van de stelselvernieuwing die in bespreking zijn geweest. Ik heb van het CPB begrepen dat het CPB deze technische analyses afrondt en zal publiceren op de gebruikelijke manier. Het is wel goed om te benadrukken dat het hier niet gaat om een integrale doorrekening van een concept SER-advies, want die is er niet. Het gaat om technische deelanalyses.
 


Vraag:
Mensen worden gedwongen om te werken als oproepkracht, in payrollconstructie en als zzp'er. Het vorige kabinet is met het lage-inkomensvoordeel (LIV) gekomen. GroenLinks vindt dit onwenselijk, vindt de minister dit ook? Is het een optie om meer voorwaarden te stellen? Is het een idee LIV alleen toe te passen bij vaste contracten? Is het een idee dit maximaal twee jaar te doen? Is de minister bereid hier naar te kijken?

Antwoord:
Ik ben het met het lid Smeulders eens dat het goed is om vaste contracten te stimuleren. Het kabinet stelt daarom in het Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans WW-premiedifferentiatie voor. Het LIV is gericht op het behoud van werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het LIV is pas recent ingevoerd per 1 januari 2017. De eerste uitbetaling van het LIV over 2017 heeft het afgelopen najaar voor de eerste keer plaatsgevonden. De evaluatie van het LIV zal plaatsvinden in 2020. Het is prematuur nu al conclusies te trekken over de effecten en ik wil daarom nog geen uitspraken doen over de door het lid Smeulders gesuggereerde aanpassingen.
 


Vraag:
Wat voor mogelijkheden ziet de minister om werknemers te beschermen tegen werkgevers om op te komen voor hun eigen rechten? Zou het een optie zijn om vakbonden meer mogelijkheden te geven om te procederen namens werknemers? En kan dit worden meegenomen in de Wet aanpak schijnconstructies?

Antwoord:
Hoe de Wet aanpak schijnconstructies (Was) in de praktijk uitpakt, wordt jaarlijks gemonitord. Voor deze monitors worden partijen die het meest betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de wet bevraagd. In de monitors die tot dusver zijn uitgevoerd, is er onder andere op gewezen dat het voor vakbonden lastig is een individuele loonvordering in te dienen namens werknemers.
 
De monitors van de Wet aanpak schijnconstructies zijn enkel beschrijvend van aard. Een oordeel over de effecten van de verschillende onderdelen van de Was is gereserveerd voor de evaluatie van de wet. Die evaluatie zal uw Kamer voor de zomer van 2019 ontvangen. Bij deze evaluatie zal ik ook aandacht besteden aan dit aspect.   
 
Ik wijs uw Kamer er wel alvast op dat een collectieve procedure betekent dat vakbonden niet alleen namens werknemers procederen die hiermee instemmen, maar ook namens werknemers die er niet van op de hoogte zijn of er zelfs op tegen zijn. De vraag is of dit een wenselijke situatie is.




Vragen van het lid W.J.T. Renkema (GroenLinks)

Vraag:
Burn-out is te zien als een verschijnsel van de prestatiesamenleving. De vraag is welke ontwikkelingen in de samenleving leiden tot stress, uitval uit werk en burn-out. Daar is meer inzicht voor nodig. Is de staatssecretaris het eens om hier onderzoek naar te doen?

Antwoord:
Ik heb uw Kamer reeds toegezegd om in 2019 onderzoek te zullen laten uitvoeren dat meer inzicht moet geven in de achterliggende mechanismen achter de cijfers over burnout-klachten onder specifieke groepen. Ik ben bereid dat onderzoek te verbreden en daarbij de kennis en expertise van verschillende kennisorganisaties en zo mogelijk ook andere ministeries te betrekken om een bredere analyse mogelijk te maken. Een dergelijke analyse levert inzichten op over de oorzaken van stress. Deze kunnen mogelijk ook werkgevers en werknemers helpen bij het voorkomen van burnouts.
 


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om meer doorzettingsmacht in te zetten om meer voortgang te krijgen in de lopende trajecten (zoals beslagvrije voet en incassoregister) rond de schuldenproblematiek?

Antwoord:
Vele partijen werken hard aan de uitvoering van de maatregelen uit het Actieplan Brede Schuldenaanpak. Zoals aangekondigd in de brief van 15 november 2018 (Kamerstukken II, 2018/19, 24 515, nr. 453) wordt de Tweede Kamer in het voorjaar geïnformeerd over de voortgang van deze maatregelen. De meeste maatregelen lopen op schema. Het is buitengewoon vervelend dat een aantal maatregelen vertraagd is. Daarom heb ik u daar recent over geïnformeerd. Dat neemt niet weg dat partijen doordrongen zijn van het belang van deze maatregelen voor het terugdringen van de schuldenproblematiek en de urgentie van een voortvarende implementatie onderschrijven. 
 
Samen met de staatssecretaris van Financiën en de minister voor Rechtsbescherming hecht ik echter ook aan een verantwoorde implementatie. De door de wet vereenvoudiging beslagvrije voet gevraagde wijzigingen in berekening en beslagproces vragen om een toekomstbestendige inbedding in de verschillende ICT-systemen. De daarmee gepaard gaande ICT-aanpassingen vragen helaas meer tijd dan voorzien. De mogelijkheden om te versnellen en mogelijke tussenmaatregelen die reeds effect zouden kunnen sorteren bij de groep schuldenaren die kampen met een beslagvrije voet die te laag wordt vastgesteld, worden door de staatssecretaris van Financiën en mij serieus onderzocht. Begin 2019 wordt u hierover nader geïnformeerd. In die brief wordt ook ingegaan op het traject rond verbreding van het beslagregister.
De minister voor Rechtsbescherming zet significante stappen om te komen tot de vormgeving van een incassoregister. Een brief over de voortgang van dit dossier is aan u toegezegd voor begin volgend jaar.


Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris ervoor zorgen dat de netwerken tussen UWV, gemeenten en scholen weer hersteld worden? En is de staatssecretaris bereid de extra middelen uit de arbeidsmarktregio's bij voorrang te besteden aan de groep tussen 18 en 27 jaar?

Antwoord:
Bij de invoering van de Participatiewet zijn de zogenoemde scholingsnetwerken door UWV overgedragen aan gemeenten. In het kader van de monitor van de Participatiewet en uit onderzoek van de Inspectie weten we dat schoolverlaters vanuit praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs inmiddels goed in beeld zijn en dat gemeenten investeren in arbeidsondersteuning aan deze groep. Naar aanleiding van de motie-Segers c.s. wordt eenmalig 17 miljoen vrijgemaakt voor de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s om, in samenspraak met betrokken regio-gemeenten en pro/vso-scholen, een extra impuls voor ondersteuning aan pro/vso schoolverlaters vorm en inhoud te geven. Alle 35 centrumgemeenten hebben aangegeven hieraan mee te werken.

De samenwerking in de regio richt zich op de brede doelgroep werkzoekenden: iedereen die aangewezen is op werk aan de basis van de arbeidsmarkt, aan de slag wil en met ondersteuning kan werken. Dat kunnen jongeren zijn, statushouders, mensen met een arbeidsbeperking, laaggeletterden of ouderen. De partijen in de regio’s wordt optimaal de ruimte gegeven om vanuit de specifieke opgaven in de regio te kijken hoe de middelen het beste kunnen worden ingezet met als doel meer kwetsbare werkzoekenden aan het werk krijgen en houden.




Vragen van het lid P.E. Heerma (CDA)

Vraag:
Ziet de minister mogelijkheden om iets te doen aan de wijze van examineren bij het VCA-examen in de bouw, omdat dit momenteel een barrière vormt voor vluchtelingen om aan de slag te gaan? En is de minister bereid om hierover met de sector het gesprek aan te gaan?

Antwoord:
Dit betreft een privaat keurmerk gericht op veiligheid. SZW is dus geen partij in dit keurmerk. Wel ken ik de knelpunten en heeft mijn ministerie meermaals de partijen (VCA, vluchtelingenorganisaties, gemeenten) uitgenodigd om oplossingen te verkennen. VCA zegt terecht dat ze geen concessies kunnen doen aan de veiligheid, maar dat ze wel hun best doen om knelpunten op te lossen. Zo is het VCA-examen vertaald in het standaard Arabisch om bijvoorbeeld Syrische statushouders de kans te geven dat certificaat eenvoudiger te bemachtigen. Ik zeg uw Kamer toe dat ik dit thema volg en dat ik graag in gesprek blijf met VCA, werkgevers, gemeenten en vluchtelingenorganisaties.


Vraag:
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van leden Heerma (CDA) en Van Weyenberg (D66) met betrekking tot het ondersteunen van regionale initiatieven op het terrein van leren en werken?

Antwoord:
De motie Heerma-Van Weyenberg (ingediend en aangenomen bij de SZW begrotingsbehandeling 2018) vroeg het kabinet de regionale initiatieven te ondersteunen die bijdragen aan de realisatie van leven lang leren. Een goed werkende regionale ondersteuningsstructuur is namelijk één van de randvoorwaarden om mensen te helpen de regie over hun loopbaan te nemen. Er zijn al publiek-private initiatieven en samenwerkingsverbanden die zich regionaal, sectoraal en lokaal richten op ondersteuning van werkenden, werkzoekenden en werkgevers met scholings- en loopbaanvragen (o.a. de Leerwerkloketten in de arbeidsmarktregio’s). In sommige regio’s zijn er ook initiatieven tot het instellen van een regionaal scholingsfonds.
 
In de brief aan uw Kamer van 27 september 2018 kondigden de twee ministers van OCW en ik aan dat in 2019 wordt gestart met een aantal pilots met een ‘leerwerkloket plus’ in drie arbeidsmarktregio’s. Het doel van deze pilots wordt is om met een open en lerende aanpak een versterking van deze regionale ondersteuningsstructuur te realiseren. Het ministerie van OCW heeft hiervoor een budget van 1,4 miljoen euro beschikbaar gesteld voor 2019.
 
Door middel van de pilots met een ‘leerwerkloket plus’ willen we leren van werken in nieuwe samenwerkingsverbanden. Een voorbeeld hiervan is de samenwerking bij het Twents fonds voor Vakmanschap. Dit fonds heeft de ambitie om op jaarbasis 1500 mensen te laten leren. Daartoe hebben de regionale partners gezamenlijk een scholingsfonds gecreëerd en de toenadering gezocht tot het regionale leerwerkloket vanwege hun expertise en onafhankelijkheid in loopbaan- en scholingsadviezen. Professionals van het leerwerkloket kunnen nu uit het fonds putten om individuele scholingsvragen te realiseren. Het is zaak dergelijke initiatieven te verbinden met de leerwerkloketten, en te leren van elkaars ervaringen. In de pilots met een ‘leerwerkloket plus’ staan samenwerking, kennisdeling en afstemming met andere regionale en sectorale initiatieven dan ook centraal om zo samen ook in de arbeidsmarktregio’s tot ondersteuning van leven lang leren te komen.
 

Vraag:
Als het gaat om de DWSRA initiatieven waarover de minister schrijft, krijgt het CDA signalen dat er een gat ontstaat tussen het aflopen daarvan en de evaluatie. Klopt dit? En ziet de minister kansrijke initiatieven die beter doorgetrokken kunnen worden totdat ze geëvalueerd zijn?

Antwoord:
De subsidieregeling DWSRA is een eenmalige tijdelijke subsidieregeling. De gedachte bij de regeling is dat, anders dan bij de ambachtsacademie, sociale partners succesvolle initiatieven zelf voortzetten. De tussenevaluatie die ik aan uw Kamer heb gestuurd, geeft geen aanleiding tot voortzetting van de financiering. Er kunnen op grond daarvan nog geen conclusies worden getrokken over effectiviteit en efficiëntie van de projecten. We wachten de eindevaluatie daarom af. Deze vindt plaats in 2019 en wordt afgerond in de tweede helft van 2019, na afloop van de subsidieperiode.


Vraag:
Kan de minister uitleggen wat er nu daadwerkelijk gaat veranderen in de praktijk met de stappen die hij heeft aangekondigd rond vrijwilligerswerk in de WW?

Antwoord:
Vrijwilligerswerk vind ik van grote waarde. Het kan bijdragen om weer een nieuwe baan te vinden. In de afgelopen periode heb ik in overleg met alle betrokken partijen gewerkt aan verruiming van de huidige regeling.
 
Daarbij merk ik op dat tussen de wens om meer vrijwilligerswerk toe te staan en de eis dat er geen verdringing mag optreden een zeker spanningsveld bestaat. Ik heb hier een balans in gevonden met de volgende uitbreidingen:
- Kern van de verruiming is dat al het vrijwilligerswerk, dat wordt uitgevoerd bij een organisatie of instelling zonder winstoogmerk, toegestaan is met behoud van WW-uitkering. Het moet dan om grotendeels algemeen nuttige activiteiten gaan. Dit is dus substantieel ruimer dan alleen bij organisaties of instellingen met de ANBI/SBBI status.
- Het criterium ANBI en SBBI blijft wel gehandhaafd, naast de hiervoor genoemde verruiming, omdat dit makkelijk door UWV te controleren is en veel organisaties waar vrijwilligerswerk wordt gedaan deze status wel hebben.
- Om te voorkomen dat er zich in de toekomst toch onvoorziene onwenselijke situaties voordoen die niet onder de regeling vallen maar toch kennelijk algemeen geaccepteerd vrijwilligerswerk zijn, is er een hardheidsclausule in de regeling opgenomen.
- In de definitie van ‘onbetaalde arbeid’ zijn de uurvergoedingen geschrapt. Hiermee worden knelpunten bij bijvoorbeeld politie en brandweer weggenomen. Ook dit is een verruiming van mogelijkheden.
 
De waarborgen die de regeling reeds kent om verdringing en oneerlijke concurrentie tegen te gaan, behoeven geen wijziging. Dit betreft de eis dat er sprake moet zijn van onbetaalde arbeid en dat deze onbetaalde arbeid moet bestaan uit gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Daarnaast ziet ook de definitie van ‘organisatie of instelling zonder winstoogmerk’ toe op voorkoming van verdringing van reguliere arbeid.
 
Deze verruiming is in overleg met UWV, sociale partners en belangenorganisaties op het gebied van vrijwilligerswerk tot stand gekomen. De aanpassingen worden op 4 december a.s. in de Staatscourant gepubliceerd.
 


Vraag:
Zzp-ers met een arbeidsongeschiktheidsverzekering kunnen deze niet verlengen naar aanleiding van de AOW leeftijdsverhoging, als zij een zogenoemd 'brandend huis' zijn. Kan de minister bekijken of hij specifiek voor deze groep iets kan doen?

Antwoord:
Het lid Van Kent (SP) geeft in het amendement aan dat de overbruggingsregeling AOW (OBR) te streng is (afvalrace) en wil 6,5 miljoen voor mensen die geconfronteerd worden met direct nadeel vanwege verhoging AOW-leeftijd. Ook het lid Heerma (CDA) vraagt om verruiming van de OBR (voor zzp-ers van wie de AOV-uitkering eindigt voor de AOW-leeftijd en die na 2013 in die AOV-uitkering zijn gekomen).

De OBR is in het leven geroepen voor mensen die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, omdat ze in 2013 al met Vut of prepensioen waren of een private uitkering op grond van een arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvingen.

In het verleden is gebleken dat niet het gehele OBR-budget aan deze doelgroep onder deze voorwaarden werd besteed. Dit is de reden waarom het budget meermaals neerwaarts is bijgesteld. Daarom is ook onderzocht of we de OBR konden versoepelen en/of verruimen. Dat is helaas niet mogelijk gebleken, omdat aan een verruiming van de OBR terugwerkende kracht gegeven moet worden. Dit zou impliceren dat terugwerkend alle afwijzingen voor de OBR en mensen die niet hebben aangevraagd, opnieuw in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld aan te vragen. Ook zou dit terugwerkend leiden tot mutaties in andere uitkeringen, toeslagen, belastingen etc. Dit is zeer gecompliceerd. Hierover is de Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II, 2016-2017, 32 043 nr. 364).

In het verleden is ook gezocht naar een (beperkte) doelgroep voor een regeling voor mensen met financieel nadeel als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd. Dit bleek zeer complex. Ervaringen met de OBR leren dat een regeling voor een beperkte doelgroep zeer complex is en dat op voorhand veel vragen te stellen zijn zoals: Kan deze doelgroep beperkt blijven? Kan deze regeling in tijd beperkt worden? Kan terugwerkende kracht voorkomen worden? Wat doe je met mensen die al eerder niet onder de OBR vielen en nu al met AOW zijn? Welk condities gaan gelden? Hadden mensen hun verzekering kunnen aanpassen?Welk uitkeringsniveau wil je bieden? AOW, bijstand, met inkomstenverrekening?

Navraag leert dat verzekeraars soms een AOV-verzekering aanbieden met een vaste looptijd tot bijvoorbeeld 68 jaar en niet tot de AOW-leeftijd. Ik zal onderzoek doen naar welke mogelijkheden er zijn en starten met opnieuw in gesprek gaan met verzekeraars om feitelijke informatie over deze problematiek boven water te krijgen en hen verzoeken concreet aan te geven wat verzekeraars nu aanbieden aan hun klanten, of dit passend is in die zin dat het doorloopt tot AOW, hoe vaak mensen tussen wal en schip raken, hoeveel brandende huizen er zijn en welke concrete maatregelen zij treffen voor “brandende huizen” en wat zij doen om deze problematiek in de toekomst te voorkomen. Ik zal uw Kamer in het eerste kwartaal 2019 informeren.
 




Vragen van het lid W.P.H.J. Peters (CDA)

Vraag:
Kan de staatssecretaris reageren op de voortgang van de schuldenproblematiek en heeft de staatssecretaris nog iets nodig van de Kamer om een en ander te versnellen? Hebben we het niet zo ingewikkeld gemaakt dat de overheid het niet meer kan oplossen?

Antwoord:
Op 22 mei 2018 is het Actieplan brede schuldenaanpak aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2017-2018, 24 515, nr, 431). In het actieplan zijn afspraken gemaakt over de voortgangsrapportages. De eerste voortgangsrapportage wordt in het voorjaar van 2019 verwacht. De meeste maatregelen lopen op schema. Gebleken is dat een aantal maatregelen meer tijd vraagt dan voorzien, waaronder met name de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Besloten is om voor dit onderdeel niet tot het voorjaar 2019 te wachten maar de Tweede Kamer eerder te informeren. Samen met de staatssecretaris van Financiën onderzoek ik de mogelijkheden om waar mogelijk toch nog te versnellen en om via tussenmaatregelen reeds effect te sorteren bij de groep schuldenaren die op dit moment kampen met een beslagvrije voet die te laag wordt vastgesteld. Een brief hierover is aan uw Kamer voor begin 2019 toegezegd.
 
Het gaat bij de schuldenproblematiek om complexe situaties waarbij voor de oplossing niet alleen de overheid, maar een veelheid aan partijen aan de lat staat. Daarom heeft het kabinet ook gekozen voor een brede schuldenaanpak, waarbij vele stakeholders zijn betrokken. Het kabinet is er van overtuigd dat met de maatregelen uit het Regeerakkoord én de andere maatregelen uit het Actieplan meer mensen uit een uitzichtloze schuldensituatie komen. Dat vraagt inzet van alle partijen. De geconstateerde vertraging bij de implementatie van de beslagvrije voet neemt niet weg dat alle partijen gezamenlijk hard werken aan de uitvoering van de maatregelen uit het Actieplan en daarbij ook voortgang boeken. Zij voelen de urgentie om in de aanpak van de schuldenproblematiek stappen te zetten en geven daar ook prioriteit aan.

Vraag:
Is de minister het met het CDA eens dat 320.000 werkende armen in de polder niet vertegenwoordigd zijn?
 
Antwoord:

Dat ligt genuanceerder. De groep die genoemd wordt is niet als zodanig georganiseerd en zit ook niet in die hoedanigheid aan tafel. Zzp’ers bezetten evenwel in de SER zowel een werkgevers- als een werknemerszetel. En voor zover het werknemers betreft die onder een cao vallen, zijn zij natuurlijk wel vertegenwoordigd.

Vraag:

Is de minister het met het CDA eens dat 320.000 werkende armen feitelijk niet in beeld zijn?
 
Antwoord:

Gemeenten hebben inderdaad minder zicht op werkenden met een laag inkomen als het gaat om het recht op gemeentelijke minimaondersteuning. Enerzijds denken namelijk veel werkenden met een laag inkomen dat ze geen recht hebben op gemeentelijke ondersteuning. Anderzijds weten gemeenten mensen die zij al kennen doordat ze bijvoorbeeld een bijstandsuitkering ontvangen beter te bereiken. Het kabinet gaat met de VNG en gemeenten in gesprek om te bezien hoe deze groep beter in beeld kan komen.
 

Vraag:

Is de minister het met het CDA eens dat deze groep aandacht, representatie en oplossingen voor reële problemen als pensioen, verzekeringen en inkomen verdient?
Is de staatsecretaris bereid om met de polder over deze specifieke en toch zo verdeelde groep in gesprek te gaan?
 
Antwoord:

Deze groep verdient zeker aandacht. Het kabinet heeft ook volop aandacht voor deze groep. Enerzijds gaan we met gemeenten in gesprek om te kijken hoe deze groep beter bereikt kan worden. Anderzijds werkt het kabinet aan maatregelen om kwetsbare zelfstandigen te beschermen en schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Daarbij zijn de minister en ik ook steeds in overleg met sociale partners.
 

Vraag:

Is de minister bereid om de SER om een specifiek advies rondom werkende armen te vragen?
 
Antwoord:

Er is recentelijk al veel onderzoek is gedaan naar armoede onder werkenden waaruit veelal hetzelfde beeld naar voren komt. Veelal ligt de oorzaak van armoede bij het werken in deeltijd zonder aanvullende inkomsten.
 
Op dit moment loopt ook het interdepartementaal beleidsonderzoek naar deeltijdwerk (IBO deeltijd). Daarin wordt gekeken naar de belemmeringen die deeltijdwerkers in het algemeen ervaren om meer te gaan werken en hoe deze weggenomen worden. Dit onderzoek zal in het voorjaar van 2019 afgerond zijn. Tegelijkertijd werken we door aan de realisatie van maatregelen om kwetsbare zelfstandigen te beschermen. Hoewel het IBO deeltijd zich niet specifiek richt op werkende armen, maar op deeltijd in het algemeen is het niet evident of een advies of verkenning van de SER hier toegevoegde waarde heeft.

Vraag:

Is de minister bereid om het CPB en het Nibud te betrekken om specifieke huishoudens in beeld te krijgen?
 
Antwoord:

Er is al veel onderzoek naar werkenden met een laag inkomen. Hierin is ook gekeken naar de risicogroepen. Maar dat groepen in onderzoek in beeld zijn, wil niet zeggen dat gemeenten deze individuele huishoudens ook zomaar kunnen bereiken als zij zich niet zelf melden. Daarom gaat het kabinet met de VNG en gemeenten in gesprek gaan om te bezien wat er mogelijk is om deze groepen beter te bereiken, en ervoor te zorgen dat werkenden met een laag inkomen goed weten waar ze recht op hebben.
 


Vraag:
Er zijn signalen dat jongeren dakloos raken, o.a. door de kostendelersnorm. Kan de staatssecretaris hierop reageren en hebben gemeenten genoeg mogelijkheden om dat aan te pakken?

Antwoord:
Bij de toepassing van de kostendelersnorm is er voor gemeenten maatwerk mogelijk.
Jongeren tot 21 jaar en studenten zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm en tellen dus niet mee als kostendeler. Wanneer het gaat om personen van 21 jaar en ouder die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde, dan hoeft degene die tijdelijk inwoont niet mee te tellen voor de kostendelersnorm. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in crisissituatie en daklozen. De gemeente dient dan vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf. Daarnaast geldt dat gemeenten maatwerk op basis van de individuele situatie kunnen toepassen. Zo kunnen gemeenten als zij dat nodig achten de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de bijstandsgerechtigde.

Vraag:
Hoe staat het met de uitvoering van de motie om met alle gemeenten in gesprek te gaan om een sluitende aanpak te realiseren die huisuitzettingen wegens schulden en niet betalen van de huur moet voorkomen? En is de staatssecretaris bereid om met minister van VWS in gesprek te gaan?

Antwoord:
Huisuitzettingen moeten worden voorkomen, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Positief is dat het aantal huisuitzettingen bij huurders van corporatiewoningen daalt. De gezamenlijke aanpak van gemeenten en woningcorporaties werkt. Het Interbestuurlijk programma, de Brede schuldenaanpak en de Meerjarenagenda beschermd wonen en maatschappelijke opvang stimuleren gemeenten en woningcorporaties om huisuitzettingen zoveel mogelijk te voorkomen, onder meer door vroegsignalering van schulden. De ministeries van VWS en SZW zijn hierover in gesprek en werken samen in het genoemde programma.

Vragen van het lid B. van Kent (SP)

Vraag:
Erkent de minister dat de verhoogde AOW-leeftijd niet meer houdbaar is?

Antwoord:
Nee, het verhogen van de AOW-leeftijd is juist nodig om de AOW houdbaar te houden.

We hebben het beste stelsel van oudedagsvoorzieningen in de wereld. Dit willen we zo houden voor huidige én toekomstige generaties. Om ons systeem van oudedagsvoorziening ook voor de toekomst houdbaar te houden is het noodzakelijk dat de AOW-leeftijd geleidelijk stijgt en dat we langer doorwerken.

Ook in de toekomst als de levensverwachting verder blijft stijgen, zal de AOW-leeftijd mee moeten bewegen en mag van mensen worden verwacht dat zij langer doorwerken.


Vraag:
Kan de minister een noodfonds in het leven roepen voor mensen die tussen wal en schip vallen omdat arbeidsongeschiktheidsverzekering niet uitkeert tussen 65 jaar en de eerste AOW-dag?

Antwoord:
Het lid Van Kent (SP) geeft in het amendement aan dat de overbruggingsregeling AOW (OBR) te streng is (afvalrace) en wil 6,5 miljoen euro voor mensen die geconfronteerd worden met direct nadeel vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd. Ook het lid Heerma (CDA) vraagt om een verruiming van de OBR (voor zzp-ers van wie de AOV-uitkering eindigt voor de AOW-leeftijd en die na 2013 in die AOV-uitkering zijn gekomen).

De OBR is in het leven geroepen voor mensen die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd, omdat ze in 2013 al met Vut of prepensioen waren of een private uitkering op grond van een arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvingen.

In het verleden is gebleken dat niet het gehele OBR-budget aan deze doelgroep onder deze voorwaarden werd besteed. Dit is de reden waarom het budget meermaals neerwaarts is bijgesteld. Daarom is ook onderzocht of we de OBR konden versoepelen en/of verruimen. Dat is helaas niet mogelijk gebleken, omdat aan een verruiming van de OBR terugwerkende kracht gegeven moet worden. Dit zou impliceren dat terugwerkend alle afwijzingen voor de OBR en mensen die niet hebben aangevraagd, opnieuw in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld aan te vragen. Ook zou dit terugwerkend leiden tot mutaties in andere uitkeringen, toeslagen, belastingen etc. Dit is zeer gecompliceerd. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstukken II, 2016-2017, 32 043 nr. 364).

In het verleden is ook gezocht naar een (beperkte) doelgroep voor een regeling voor mensen met financieel nadeel als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd. Dit bleek zeer complex. Ervaringen met de OBR leren dat een regeling voor een beperkte doelgroep zeer complex is en dat op voorhand veel vragen te stellen zijn zoals: Kan deze doelgroep beperkt blijven? Kan deze regeling in tijd beperkt worden? Kan terugwerkende kracht worden voorkomen? Wat doe je met mensen die al eerder niet onder de OBR vielen en nu al met AOW zijn? Welk condities gaan gelden? Hadden mensen hun verzekering kunnen aanpassen? Welk uitkeringsniveau wil je bieden? AOW, bijstand, met inkomstenverrekening?

Navraag leert dat verzekeraars soms een AOV-verzekering aanbieden met een vaste looptijd tot bijvoorbeeld 68 jaar en niet tot de AOW-leeftijd. Ik zal onderzoek doen naar welke mogelijkheden er zijn en starten met opnieuw in gesprek gaan met verzekeraars om feitelijke informatie over deze problematiek boven water te krijgen en hen verzoeken concreet aan te geven wat verzekeraars nu aanbieden aan hun klanten, of dit passend is in die zin dat het doorloopt tot AOW, hoe vaak mensen tussen wal en schip raken, hoeveel brandende huizen er zijn en welke concrete maatregelen zij treffen voor “brandende huizen” en wat zij doen om deze problematiek in de toekomst te voorkomen. Ik zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2019 informeren.

Vraag:
Wat gaat de minister doen om hogere lonen te realiseren? Is de minister bereid een loonmaatregel te overwegen? Of staan we hier volgend jaar weer omdat van de beloofde koopkrachtgroei niks terecht is gekomen?

Antwoord:
Het op 23 november 2018 verschenen onderzoek van het CPB over de loonontwikkeling wijst op de lagere groei van de arbeidsproductiviteit als belangrijke verklaring voor de lagere loongroei in het verleden. Beter begrip van de groei van de arbeidsproductiviteit en effectiviteit van beleidsopties is van belang om hogere loonstijgingen te realiseren.

Omdat loonbeleid maatwerk vereist, is het aan decentrale partijen om hier afspraken over te maken. De situatie is immers van sector tot sector verschillend. Afhankelijk van de omstandigheden stellen decentrale partijen prioriteiten, waarbij de primaire beloning één van de afwegingen is. Een opwaartse loonmaatregel is een ferme ingreep van de overheid in de economie en daarom niet wenselijk. 

Overigens is er ook geen wettelijke ruimte voor een opwaartse loonmaatregel. Artikel 10 van de Wet op de Loonvorming (WLV) beschrijft dat een neerwaartse loonmaatregel kan worden overwogen in een noodsituatie van de nationale economie, waarbij een neerwaartse aanpassing van het loonkostenpeil noodzakelijk wordt geacht. Het zou oneigenlijk zijn met een beroep op dit artikel bij de huidige economische omstandigheden een opwaartse aanpassing op te leggen. Daarnaast betekent een opwaartse loonmaatregel een inbreuk op de contractvrijheid van cao-partijen, gewaarborgd in internationale verdragen.
 
Uitgaande van wat we nu weten en kunnen beïnvloeden zal 2019 positief uitpakken qua koopkracht. Er is berekend wat er gebeurt met het koopkrachtplaatje voor volgend jaar als de loonontwikkeling zou tegenvallen. Ook als de loonontwikkeling volgend jaar 1%-punt zou tegenvallen, gaat nog steeds ongeveer 90% van de huishoudens er in koopkracht op vooruit. De lastenverlichting van dit kabinet heeft dus duidelijk een positief effect op de koopkracht, los van de loongroei.




Vragen van het lid J.J. van Dijk (SP)

Vraag:
Deelt de minister de mening dat het volstrekt absurd is dat de topbestuurders van bedrijven veel meer verdienen dan de werkvloer?

Antwoord:
Ik wil voorop stellen dat het kabinet niet gaat over de beloningen van bestuurders van bedrijven. De discussie en besluitvorming over beloningen van bestuurders vindt in de onderneming zelf plaats. Aandeelhouders, commissarissen en bestuurders gaan over het beloningsbeleid, niet het kabinet. Tegelijkertijd is het kabinet zich scherp bewust van de maatschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot de beloningsverhoudingen. Niet voor niets heeft het kabinet het parlement in de eerste helft van dit jaar nog een wetsvoorstel voorgelegd dat de OR meer mogelijkheden geeft om de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen aan de orde te stellen. Dit voorstel is ook aangenomen en treedt op 1 januari 2019 in werking.


Vraag:
Uit onderzoek van NH Nieuws blijkt dat maar liefst 2 miljoen euro van de 15 miljoen euro voor kinderen in armoede verkeerd wordt besteed in Noord Holland. Waarom accepteert de minister dat? Is de staatssecretaris bereid te garanderen dat het geld op de juiste plek komt? En komt de staatssecretaris snel met een reductiedoelstelling voor de armoede, in lijn met de SP-motie in de Eerste Kamer?

Antwoord:
Het kabinet heeft aandacht voor armoede onder kinderen en stelt sinds 2017 100 miljoen euro extra ter beschikking aan gemeenten en maatschappelijke organisaties voor de aanpak ervan. Zoals u weet zijn over 85 van deze 100 miljoen euro bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG. Uit de eerste evaluatie die ik op 21 november 2018 (Kamerstukken II, 2018-2019, 24 515, nr. 455) naar uw Kamer heb gestuurd blijkt dat gemeenten in 2017 positieve stappen hebben gezet om de ambities uit die bestuurlijke afspraken te realiseren. Zo bieden negen van de tien gemeenten nu voorzieningen in natura aan, zijn de extra middelen uit de 85 miljoen euro voor het merendeel direct besteed aan beleid gericht op kinderen in armoede, en weten zij meer kinderen in armoede te bereiken dan in het jaar ervoor.

Er blijkt echter ook dat er verbeterslagen mogelijk en nodig zijn. De ambities van de bestuurlijke afspraken zijn nog niet bij alle gemeenten gerealiseerd. Met name is verbetering nodig in het bereiken van de ambities met de extra middelen, het inzicht van gemeenten in de besteding van de middelen en (het inzicht in) het bereik van alle kinderen, om bij hen de negatieve gevolgen van het opgroeien in armoede tegen te gaan.

Om samen met gemeenten deze verbetering te realiseren en de gestelde ambities te bereiken, heb ik de bestuurlijke afspraken met de VNG hernieuwd. Daarbij wordt vastgehouden aan de gezamenlijke ambitie om alle kinderen die in armoede opgroeien te bereiken en te ondersteunen. Gemeenten zetten daarbij in op een integrale en structurele aanpak van de oorzaken en gevolgen van armoede onder kinderen. Ik zal in samenwerking met de VNG en Divosa gemeenten ondersteunen, om zo het bereiken van álle kinderen in armoede te bevorderen.

Ik heb het CPB, SCP en CBS gevraagd te verkennen of het mogelijk is tot eenduidige armoede indicatoren te komen die bruikbaar zijn voor een eventuele reductiedoelstelling. De resultaten van deze verkenning zijn ook op 21 november 2018 naar uw Kamer verstuurd. Hierover wil ik ook in gesprek gaan met VNG. Begin 2019 zal ik uw Kamer informeren over de mogelijkheid om te komen tot een reductiedoelstelling.


Vraag:
Omdat sommige mensen beter af zijn binnen de sociale werkvoorziening dan buiten, mogen mensen zelf bepalen waar ze het best tot nu recht komen?

Antwoord:
Met de inwerkingtreding van de Participatiewet is het niet langer mogelijk om in de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te stromen. Mensen kunnen met ingang van 1 januari 2015 niet meer in de Wsw instromen. De banenafspraak en beschut werk zijn daarvoor in de plaats gekomen. Gemeenten kunnen maatwerk leveren voor ieder individu. Dat maakt de arbeidsmarkt inclusiever. Mensen kunnen ook zelf een aanvraag doen voor beschut werk. Sociale ontwikkelbedrijven kunnen een belangrijke rol spelen. Zij voeren voor veel gemeenten beschut werk uit. Vaak worden sociale ontwikkelbedrijven ook ingezet voor ondersteuning van de brede doelgroep van de Participatiewet.


Vraag:
Kan het kabinet het voorstel onderzoeken om het salaris aan de top op te nemen in de cao en ervoor te zorgen dat het salaris nooit meer dan tien keer hoger is dan het loon van de laagstbetaalde werknemer?

Antwoord:
Het kabinet treedt niet in de onderhandelingsvrijheid van sociale partners. Het is aan werkgevers en werknemers of de beloning van de top van een onderneming in de cao wordt ondergebracht of niet.


Vraag:
Er is een groep mensen die tussen wal en schip valt. Het lukt hen niet om een baan te krijgen via de banenafspraak, maar zij komen ook niet in aanmerking voor een beschutte werkplek ondanks dat zij daar wel recht op zouden hebben. Is de staatssecretaris bereid om beschutte werkplekken beschikbaar te stellen voor deze groep?

Antwoord:
De werkgevers, werknemers, gemeenten en het UWV zullen gaandeweg resultaten boeken met het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Dat stemt optimistisch. Maar als er mensen tussen wal en schip vallen dan moet worden gekeken wat de oorzaak daarvan is en wat daaraan kan worden gedaan. Dat is namelijk niet acceptabel. Onlangs is de evaluatie beschut werk gestart. Hierbij worden ook de indicatiecriteria onder de loep genomen. Mocht uit de evaluatie blijken dat er mensen tussen wal en schip vallen, dan zullen er passende maatregelen worden genomen om dat op te lossen. Ik verwacht dat ik de evaluatie beschut werk in het najaar van 2019 naar de Tweede Kamer kan sturen.
 

Vraag:
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de motie voor een cao beschut werk?

Antwoord:
Voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden bepaalt de Participatiewet dat er bij beschut werk altijd sprake is van werk in een dienstbetrekking. Het is aan sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties) om afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden voor mensen in beschut werk. Het kabinet speelt daarin geen rol.

Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om mensen met een arbeidsbeperking het wettelijk recht te geven op dienstverlening van een sociale werkvoorziening?

Antwoord:
Ik vind het van belang dat mensen met een arbeidsbeperking adequaat worden ondersteund. Dat is maatwerk. Uitgangspunt van de Participatiewet is decentrale uitvoering door gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop zij de uitvoering en dus ook de dienstverlening vormgeven.


Vraag:
Hoe geeft de staatssecretaris uitvoering aan mijn motie om groepen zoals zzp-ers, jongeren en studenten niet langer uit te sluiten van schuldhulpverlening?

Antwoord:
Gemeenten moeten iedereen toegang bieden tot passende hulpverlening. In de motie van het lid Van Dijk (SP) over groepen niet langer uitsluiten van gemeentelijke schuldhulpverlening (Kamerstukken II, 2017/18, 24 515, nr. 438) wordt de regering verzocht in 2019 de Kamer te rapporteren indien er gemeenten zijn die nog wel dergelijke groepen (zzp-ers, jongeren en studenten) uitsluiten. Zoals ik u schreef in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Dijk (PvdA) op 10 oktober 2018 (Kamerstukken II, 2018/19, nr. 240), werkt het kabinet met gemeenten samen om de toegang tot de schuldhulpverlening te verbeteren. Daarbij faciliteert het kabinet gemeenten, onder andere met de goedlopende en breed gedragen programma’s Schouders Eronder en Vakkundig aan het Werk. Bijzondere aandacht is er binnen deze programma’s voor groepen als zelfstandigen en jongeren. Zoals in de motie wordt verzocht, zal ik uw Kamer in 2019 informeren over de voortgang.
 

Vraag:
Schulden ontstaan ook door foute incassobureaus. Het verzenden van foute incassorekeningen moet standaard door de ACM worden beboet en recidivisten moeten volgens het ACM van de markt van de markt halen worden gehaald. Is de staatssecretaris daartoe bereid of laat ze deze boeven lopen?

Antwoord:
Het kabinet is bezig met de aanpak van misstanden in de incassomarkt waar het lid Van Dijk (SP) aan refereert. Daarbij wordt een incassoregister uitgewerkt. Bij de uitwerking wordt het toezicht en de rol van ACM meegenomen in de aanpak van misstanden. Uw Kamer wordt begin 2019 geïnformeerd door de Minister voor Rechtsbescherming over de planning, de benodigde tussenstappen en het daarbij behorende tijdpad om te komen tot een incassoregister.


Vraag:
Kan de minister reageren op het alternatief van de vakbonden om te kijken naar een compensatie via toeslagen, een zogenaamde inclusietoeslag?

Antwoord:
Het kabinet begrijpt de gedachte achter dit voorstel, maar constateert ook dat een toeslag via de Belastingdienst een majeure stelselwijziging is die ook verstrekkende gevolgen heeft voor de uitvoering. Daarmee valt dit voorstel buiten de kaders van het brede offensief en is het iets voor een langere termijn agenda. De staatssecretaris van SZW heeft in brieven van 7 september en 20 november, (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 352, nr. 115 en Kamerstukken II, 2018-2019, 34 352, nr. 138) aangegeven in te zetten op een gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voor mensen die gaan werken met loonkostensubsidie om werken lonend te maken voor mensen die in deeltijd werken met loonkostensubsidie, vergelijkbaar met de vrijlatingsregeling voor mensen met een medische urenbeperking. Dit is ten opzichte van de huidige situatie een aanmerkelijke verbetering voor mensen die in deeltijd werken met loonkostensubsidie waardoor ook voor hen werken gaat lonen. Dit voorstel vergt wetswijziging. Dat wetsvoorstel verwacht de staatssecretaris van SZW na de zomer 2019 bij de Kamer in te dienen.


Vraag:
Hoe staat het met het toezicht van de Inspectie SZW op arbeidsmigranten? Gaat de minister nu eindelijk scherp toezicht houden op huisvesting, arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van arbeidsmigranten? En de regels handhaven zoals de Nederlandse wet vereist, met extra inspecteurs bij de Inspectie SZW?

Antwoord:
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van arbeidswetgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Arbeidsomstandighedenwet. De gemeente heeft een rol wanneer het gaat om toezicht op huisvesting. Als het om SNF-gecertificeerd huisvesting voor arbeidsmigranten gaat, dan vinden ook controles plaats door de Stichting Normering Flexwonen (SNF). In het regeerakkoord wordt 50 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework (ICF). Ruim de helft van deze extra middelen zullen worden ingezet voor de bevordering van ‘eerlijk werk’, waar de aanpak van onderbetaling, arbeidsuitbuiting en schijnconstructies deel van uitmaakt. Zo besteedt het programma Schijnconstructies en cao- naleving van de Inspectie SZW bijzondere aandacht aan de aanpak van schijnconstructies, waaronder internationale (uitleen)constructies. Het programma uitzendbureaus pakt malafide uitzendbureaus aan die arbeidskrachten uit andere Europese landen bemiddelen. Daarnaast ondersteunt de Inspectie SZW sociale partners bij het toezicht op de naleving van cao-bepalingen. In het Meerjarenplan 2019-2022 van de Inspectie SZW worden voor de komende vier jaar de prioriteiten van de Inspectie gesteld op grond van de Inspectiebrede risico- en omgevingsanalyse en het ICF. Dit Meerjarenplan van de Inspectie SZW is op 15 november jl. aan uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 000 XV, nr 10).


Vraag:
Er zijn bijna twee miljoen Oekraïners werkzaam in Polen en 250.000 Polen werkzaam in Nederland. Wat vindt de minister van dit gezeul met werknemers?

Antwoord:
Er is in de Europese Unie een vrij verkeer van werknemers dus het staat werkgevers vrij om Europese arbeidskrachten aan te trekken. Waar tekorten bestaan op de arbeidsmarkt, is de mogelijkheid van arbeidsmigratie in de Europese Unie ook heel waardevol. EU-arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie. Dat neemt niet weg dat we ook oog moeten hebben voor de negatieve effecten van arbeidsmigratie. Oneerlijke concurrentie door constructies om arbeidsmigranten goedkoper te laten werken dan Nederlanders moeten worden aangepakt. Dit is zowel in het belang van bonafide werkgevers als van de arbeidsmigranten. Om dat aan te pakken, is ook al het nodige gebeurd. Met de Wet aanpak schijnconstructies is ingezet op het tegengaan van oneerlijke concurrentie door het ontduiken van de regels voor het wettelijk minimumloon. Ook in Europa zet ik in op het tegengaan van oneerlijke concurrentie. De aanpassing van de detacheringsrichtlijn draagt daaraan bij.


Vraag:
Kan de minister een tipje van de sluier oplichten rondom de maatregelen die zijn aangekondigd naar aanleiding van de WW-fraude?

Antwoord:
UWV is - in samenwerking met mijn ministerie - hard aan de slag met de uitwerking en implementatie van de maatregelen zoals aangekondigd in mijn brieven van 1 en 10 oktober jl. (Kamerstukken II, 2018-2019, 17 050, nr. 545 en Kamerstukken II, 2018-2019, 17 050, nr. 547) In het daaropvolgende debat hierover met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik u in januari 2019 schriftelijk over de voortgang zal informeren. Daar kan ik nu niet op vooruitlopen.


Vraag:
Kan de minister reageren op de problematiek dat circa 100.000 arbeidsmigranten geen huisvesting hebben in Nederland?

Antwoord:
Met de huidige economische groei neemt de druk op de huisvesting van arbeidsmigranten toe. Er dient voldoende en kwalitatief goede huisvesting beschikbaar te zijn. Het is aan gemeenten, uitzendbureaus/werkgevers om hun verantwoordelijkheid te pakken en te zorgen voor voldoende en goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Huisvesting van arbeidsmigranten in een loods, ook al is dit tijdelijk, is onacceptabel. De gemeente Westland heeft bij de situatie in Poeldijk ook actie ondernomen ten aanzien van het uitzendbureau om te zorgen dat dit soort situaties niet meer voorkomt.

Het kabinet zet in op kwalitatief goede huisvesting. Zoals bekend geldt per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de huisvesting voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn afgesproken in de cao en zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een normenset met accreditering is het eerdergenoemde SNF-keurmerk.


Vraag:
Wat is de stand van zaken rondom de Kamervragen van het lid Van Dijk (SP) over ICT-projecten UWV?

Antwoord:
Er wordt op dit moment hard gewerkt aan de beantwoording van deze vragen. Daarvoor moet nader onderzoek worden gedaan. Zo dienen de archieven bij SZW en UWV geraadpleegd worden met betrekking tot de middelen die UWV in 2007 aan ICT heeft uitgegeven. Het is daarom niet mogelijk om de vragen binnen de gestelde termijn van drie weken te beantwoorden. Ik zal uw Kamer de antwoorden op deze Kamervragen zo spoedig mogelijk doen toekomen.


Vraag:
Is de minister het met SP eens dat vrij verkeer van werknemers niet de vrijheid van werknemers verhoogt, maar leidt tot lagere lonen en loonkosten voor arbeidsmigranten en dus tot een loondump?

Antwoord:
Het kabinet is van oordeel dat het vrij verkeer van werknemers Nederland op tal van terreinen grote voordelen heeft gebracht en dat ook heel veel werknemers daarvan profiteren. Dat neemt niet weg dat er op een aantal terreinen ook negatieve effecten zijn opgetreden, zoals oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden en schijnconstructies. De inzet van het kabinet is er daarom consequent op gericht om deze problemen aan te pakken op die gebieden, waar zij zich voordoen. Dit doet het kabinet onder andere via de inzet in Europa voor gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plaats (de wijziging van de detacheringsrichtlijn bijvoorbeeld) en het versterken van de handhaving bij grensoverschrijdende arbeid. Het kabinet is ervan overtuigd dat we op die manier de arbeidsvoorwaarden voor alle mobiele werknemers in Europa structureel kunnen verbeteren.


Vraag:
Worden uitzendbureaus die zich schuldig maken aan 'discriminatie op bestelling' nu werkelijk aangepakt?

Antwoord:
Naar aanleiding van de RADAR-uitzending van januari 2018, waarbij discriminatoire verzoeken aan vestigingen van uitzendbureaus in bijna de helft van de gevallen werden ingewilligd, is de uitzendsector aan de slag gegaan met het inrichten van een stevige aanpak om discriminatie tegen te gaan. Dit doet de uitzendsector in nauw overleg met mijn ministerie. De brancheorganisaties ABU en NBBU hebben beiden een pakket van maatregelen ontwikkeld. Het voeren van een actief antidiscriminatiebeleid is een lidmaatschapeis geworden. Ook worden er mystery calls uitgevoerd onder de eigen leden om te bezien in hoeverre zij meegaan in discriminerende verzoeken. De ABU heeft daarnaast onlangs de campagne ‘Werk jij mee? Zeg nee’ gelanceerd. Onderdeel van deze campagne is een meldpunt voor discriminatoire verzoeken. Er is doorlopend overleg tussen mijn ministerie en de sector om de voortgang en opbrengsten van de zelfregulering te monitoren.
 
Aanvullend op deze zelfregulering is in het vernieuwde actieplan arbeidsmarktdiscriminatie aangekondigd dat de bevoegdheden van de Inspectie SZW verruimd worden zodat toezicht en handhaving mogelijk worden met betrekking tot de aanwezigheid van wervings- en selectiebeleid bij werkgevers, waarin voldoende waarborgen moeten worden opgenomen om discriminatie van sollicitanten te voorkomen en tegen te gaan. Hiertoe zal de Arbowet worden gewijzigd. In samenhang hiermee wordt bezien hoe toezicht op derde partijen die diensten verlenen in werving- en selectieprocedures, waaronder uitzendbureaus, kan worden ingericht. De uitkomst hieervan wordt betrokken bij de voorgenomen wetswijziging. Gedurende de voorbereiding van de benodigde wetswijziging zal de Inspectie SZW verkennende inspecties uitvoeren bij werkgevers en intermediairs die zijn gericht op het versterken van de informatiepositie.
 
Dit betekent dat het toezicht op de uitzendsector, en andere bemiddelende partijen in het werving- en selectieproces, wordt versterkt. De Inspectie SZW ziet niet toe op individuele gevallen van discriminatie. Individuele gevallen van discriminatie kunnen worden gemeld bij de politie, het College voor de Rechten van de Mens of de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening. De Inspectie SZW benut signalen van deze partijen bij het vaststellen van risicobedrijven en sectoren.

Vragen van het lid S.P.R.A. van Weyenberg (D66)

Vraag:
Herkent de minister het punt dat veel zzp-ers een fiscaal voordeel hebben als ze geoormerkt geld hebben gespaard voor pensioen, maar dat de meesten daarvan niet op de hoogte zijn?

Antwoord:
Zelfstandigen kunnen op verschillende manieren in een oudedagsvoorziening voorzien, waaronder via een fiscale oudedagsreserve. Een zelfstandige kan op de hoogte worden gebracht van de mogelijkheden van een oudedagsvoorziening via de eigen accountant en/of belastingadviseur, de site van de Belastingdienst, via voorlichting en informatie van bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel etc. Er zijn mij geen signalen bekend dat de meeste zelfstandigen niet op de hoogte zouden zijn van de mogelijkheden tot het voorzien in een oudedagsvoorziening.


Vraag:
Is de minister bereid om in gesprek te gaan met het UWV en de uitzendsector over de uitkomsten van het onderzoek van Deloitte over de langdurige effecten op het inkomen van mensen die de diagnose kanker hebben gehad? Zou de minister ook met het UWV willen kijken hoe we medische zorg en re-integratie bij elkaar kunnen brengen?

Antwoord:
Wanneer de diagnose ‘kanker’ wordt vastgesteld, stort je wereld in. Als deze diagnose bij jongere vrouwen bovendien ook nog leidt tot extra inkomensverlies, zoals gesteld wordt in het rapport van Deloitte, maakt dat de toekomst niet rooskleuriger. Het werkbehoud bij kanker en het weer aan het werk helpen van mensen die geen werk meer hebben, zijn thema’s die ook mij aan het hart gaan. Er gebeurt nu al veel op het gebied van kanker en werk.

Allereerst is er in 2017 een pilot geweest met een vervroegde inzet van de no-riskpolis. Daarin wordt onderzocht of mensen met een Ziektewetuitkering, die geen werkgever meer hebben, sneller aan het werk komen door deze no-riskpolis. Ik verwacht dat ik de onderzoeksresultaten begin 2019 aan de Kamer kan sturen.
Ten tweede heb ik recent een subsidieregeling voor werkzoekenden met kanker opengesteld. Op grond daarvan kan ik subsidie verlenen aan projecten die werkhervatting bevorderen voor mensen die kanker hebben of kanker hebben gehad. De inschrijvingstermijn van deze regeling is net gesloten (16 november). Begin 2019 zal duidelijk worden welke projecten voor subsidie in aanmerking komen.
Ik vind het verzoek van het lid Van Weyenberg (D66) om in gesprek te gaan met de uitzendsector, sympathiek. Wel wil ik eerst de resultaten van de pilot en de aanvragen in het kader van de subsidieregeling afwachten zodat ik die kan meenemen in dat gesprek.
 
Wat betreft het bij elkaar brengen van de publieke gezondheidszorg en UWV, die de re-integratie ondersteunt voor mensen zonder werkgever, ligt het voor de hand om bij specialisten uit de publieke gezondheidszorg aandacht te vragen voor de rol van werk in het genezingsproces (arbeid als medicijn). Dit ligt echter op het terrein van mijn collega, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarvoor zal ik zijn aandacht vragen.

De jonge vrouwen met een werkgever dienen vanuit het werk ondersteund te worden bij re-integratie. Leidinggevenden in het bedrijf en de arbodienstverlening van het bedrijf hebben hier een rol in. SZW heeft een eerste aanpassing van de richtlijn “kanker en werk” voor bedrijfsartsen door de beroepsvereniging van bedrijfsartsen (NVAB) gefinancierd. Hiermee is in 2017 een nieuwe richtlijn beschikbaar gekomen voor bedrijfsartsen, die momenteel in de praktijk wordt getest en in de toekomst mogelijk verder aangepast wordt. Op deze wijze ondersteun ik de begeleiding van werknemers van kanker vanuit de arbeidsgerelateerde zorg.
 


Vraag:
Wat betekenen de door de minister in de brief aangekondigde maatregelen in de WW in de praktijk?

Antwoord:
Vrijwilligerswerk vind ik van grote waarde en kan bijdragen om weer een nieuwe baan te vinden. In de afgelopen periode heb ik in overleg met alle betrokken partijen gewerkt aan verruiming van de huidige regeling.
 
Daarbij merk ik op dat tussen de wens om meer vrijwilligerswerk toe te staan en de eis dat er geen verdringing mag optreden een zeker spanningsveld bestaat. Ik heb hier een balans in gevonden met de volgende uitbreidingen:
- Kern van de verruiming is dat al het vrijwilligerswerk met behoud van WW-uitkering, dat wordt uitgevoerd bij een organisatie of instelling zonder winstoogmerk, toegestaan is. Het moet dan om grotendeels algemeen nuttige activiteiten gaan. Dit is dus substantieel ruimer dan alleen bij organisaties of instellingen met de ANBI/SBBI status.
- Het criterium ANBI en SBBI blijft wel gehandhaafd, naast de hiervoor genoemde verruiming, omdat dit makkelijk door UWV te controleren is en veel organisaties waar vrijwilligerswerk wordt gedaan deze status wel hebben.
- Om te voorkomen dat er zich in de toekomst toch onvoorziene onwenselijke situaties voordoen die niet onder de regeling vallen maar toch kennelijk algemeen geaccepteerd vrijwilligerswerk zijn, is er een hardheidsclausule in de regeling opgenomen.
- In de definitie van ‘onbetaalde arbeid’ zijn de uurvergoedingen geschrapt. Hiermee worden knelpunten bij bijvoorbeeld politie en brandweer weggenomen. Ook dit is een verruiming van mogelijkheden.
 
De waarborgen die de regeling reeds kent om verdringing en oneerlijke concurrentie tegen te gaan, behoeven geen wijziging. Dit betreft de eis dat er sprake moet zijn van onbetaalde arbeid en dat deze onbetaalde arbeid moet bestaan uit gebruikelijk onbetaalde werkzaamheden. Daarnaast ziet ook de definitie van ‘organisatie of instelling zonder winstoogmerk’ toe op voorkoming van verdringing van reguliere arbeid.
 
Deze verruiming is in overleg met UWV, sociale partners en belangenorganisaties op het gebied van vrijwilligerswerk tot stand gekomen. De aanpassingen worden op 4 december in de Staatscourant gepubliceerd.


Vraag:
Graag een toezegging van de minister voor het verruimen van het aantal tewerkstellingsvergunningen en om deze flexibeler in te zetten, conform de motie Ziengs. Daarnaast graag een reactie van de minister op de vraag om tot een generieke regeling te komen voor gespecialiseerde koks, zoals Duitsland kent.

Antwoord:
Het derde en laatste jaar van de huidige quotumregeling is gaan lopen op 1 oktober 2018. De cijfers van het derde quotumjaar worden nauwlettend in de gaten gehouden. Op 3 december 2018 zal met de sectorvertegenwoordigers een gesprek plaatsvinden over de voortgang van de quotumregeling. Indien er aanleiding is om het quotum te verruimen, wordt daar (conform de motie van Ziengs en Van Weyenberg van juli 2016) net als in het tweede quotumjaar welwillend naar gekeken.
 
Op 1 oktober 2019 loopt de huidige regeling voor koks in de Aziatische horeca af. De komende periode wordt bezien op welke manier ook na 1 oktober 2019 zal worden voorzien in een regeling die het voor werkgevers mogelijk maakt gespecialiseerde Aziatische koks uit derde landen aan te trekken. In dit kader zal ook worden gekeken naar de Duitse regeling.
 
De huidige regeling beantwoordt aan de behoefte aan Aziatische koks, maar heeft ook een aantal onwenselijke effecten en stimuleert werkgevers onvoldoende zelf inspanningen te blijven plegen om tot een duurzame oplossing te komen. Zo wordt onder andere gesignaleerd dat de regeling nu ook wordt gebruikt om koks uit derde landen te halen om functies te vervullen waarvan betwijfeld kan worden of die altijd een Aziatisch specialisme vereisen. Voor deze groep is een specifieke regeling niet aangewezen.
 
De toekomstige regeling zal daarom beter toegespitst moeten zijn op het kunnen aantrekken van juist de hoger gespecialiseerde koks. Over de toekomst van de regeling zal het gesprek plaatsvinden met de sectorvertegenwoordigers. Voor 1 april 2019 wordt u nader geïnformeerd over het vervolg.
 

Vraag:
Is de minister bereid om plannen voor te bereiden voor als het weer misgaat, bij een mogelijk volgende crisis?

Antwoord:
Het gaat goed met de economie en steeds meer mensen hebben een baan. Er is sprake van een krappe arbeidsmarkt. Het CPB verwacht dat de gunstige ontwikkeling van de economie en de arbeidsmarkt volgend jaar aanhoudt. De werkloosheid daalt naar verwachting tot gemiddeld 3,5% in 2019. Maar de hoogconjunctuur zal niet altijd aanhouden en we moeten rekening houden met een volgende crisis. Het kabinet houdt de ontwikkeling van de arbeidsmarkt altijd in de gaten om bij een volgende crisis snel maatregelen te kunnen nemen als dit nodig is. Hierbij is het van belang om ook aandacht te hebben voor de lessen uit de vorige crisis en om aan te sluiten bij maatregelen die snel op te schalen zijn.




Vragen van het lid R. Raemakers (D66)

Vraag:
Wat is de voortgang op het consumptief krediet? En waarom geeft het kabinet aan dat er, in het geval van onvoldoende voortgang, vervolgstappen worden overwogen? Kan het kabinet dan niet gewoon, conform het regeerakkoord, vervolgstappen nemen?

Antwoord:
Betalingsachterstanden bij verzendhuiskredieten (dat zijn kredieten die verstrekt worden door thuiswinkelorganisaties zoals postorderbedrijven en webwinkels) zijn zeer hoog: 34% van de overeenkomsten kent een betalingsachterstand in 2017. Dat is aanmerkelijk hoger dan bij andere vormen van consumptief krediet (6,6% gemiddeld). De hoogte van dit percentage en de kenmerken van het krediet (doorlopende kredieten met langere looptijd in combinatie met hoge rentes) baren mij en de minister van Financiën zorgen.
Daarom moeten de thuiswinkels dit percentage fors terugdringen. Onder druk van de AFM zetten zij al een paar belangrijke stappen. De belangrijkste is dat thuiswinkels per 1 mei 2018 de leennormen hebben aangescherpt. Daarnaast hebben thuiswinkels ook aanpassingen gemaakt in hun online omgeving.
Uit cijfers van BKR (Bureau Kredietregistratie) blijkt dat achterstanden – een half jaar na invoering van de strengere leennormen – met 7% zijn afgenomen, tot bijna 27%. Dit is dus een positieve ontwikkeling, maar nog steeds een hoog percentage.
Daarom zal de minister van Financiën in mei 2019 met AFM opnieuw kritisch kijken naar de achterstanden.
 


Vraag:
De staatssecretaris geeft aan dat de inwerkingtreding van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet vertraging oploopt. Kan deze wet niet sneller in werking treden en welke 'tussenmaatregelen' neemt het kabinet?

Antwoord:
Ik deel de zorgen die de Kamer heeft over de vertraging rond de implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Ik constateer echter ook dat de wil om deze wetgeving voortvarend tot uitvoering te brengen bij de verschillende stakeholders onverminderd aanwezig is. Samen met de staatssecretaris van Financiën onderzoek ik de mogelijkheden om waar mogelijk toch nog te versnellen en om via tussenmaatregelen reeds effect te sorteren bij de groep schuldenaren die op dit moment kampen met een beslagvrije voet die te laag wordt vastgesteld. Een brief over onder andere mogelijke tussenmaatregelen en de inwerkingtreding van de wet aan uw Kamer is voor begin 2019 toegezegd.  
 


Vraag:
Het lukt niet goed jongeren een goede start te laten maken op de arbeidsmarkt, met name uit speciaal of praktijkonderwijs, maar ook jongeren in de jeugdzorg. Bij gemeenten is er niet altijd een passend aanbod voor begeleiding. D66 wil graag dat de staatssecretaris met gemeenten aan de slag gaat om dit thema op de agenda te zetten. D66 stelt daarom een Jongerenpact voor, en een "Dag van het jongerenpact". Graag een reactie van de staatssecretaris hierop.

Antwoord:
Er is al veel gaande rond de begeleiding van kwetsbare jongeren. De voorgestelde maatregelen in het kader van het breed offensief moeten er aan bijdragen dat meer jongeren met een arbeidsbeperking aan het werk komen.

Van belang is ook dat er nu een interdepartementaal beleidsonderzoek loopt naar jongeren met afstand tot de arbeidsmarkt. In dat kader wordt gekeken naar knelpunten en oplossingsrichtingen om jongeren optimaal perspectief te geven op werk. Ik verwacht dat het IBO-onderzoek in het voorjaar 2019 naar de Kamer wordt verzonden. Bij de evaluatie van de Participatiewet die eind volgend jaar verschijnt, kijken we eveneens naar jongeren met een arbeidsbeperking en de ondersteuning van gemeenten. Ook voert de SER naar aanleiding van de motie van Van Dijk (PvdA) en Van Weyenberg (D66) een brede verkenning uit naar ontplooiingskansen van jongeren, waarbij ook mogelijke knelpunten voor toegang tot het onderwijs en de arbeidsmarkt aan bod komen. De verkenning komt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2019 beschikbaar.

Daarnaast was er afgelopen donderdag in Utrecht een praktijkdag van het uitvoeringsprogramma 16-27. Deze praktijkdag was bedoeld om zowel de praktijk als het beleid te verbeteren en zo meer kansen te creëren voor jongeren die minder zelfredzaam zijn. Acht pilots starten om te innoveren of te versnellen daar waar verschillende beleidsterreinen samen komen: bij de overgang van school of jeugdzorg naar werk of bij multiproblematiek. Regio’s uit het hele land nemen eraan deel of kijken in de ‘tweede ring’ mee. Ook zijn drie werkgroepen van start gegaan met gemeentelijke deelnemers waarin wordt geïnvesteerd in professionalisering: het ontsluiten van kennis en data. De pilots en werkgroepen worden ondersteund door koepelorganisaties en kennisinstellingen, zoals Divosa, Ingrado, SBB, NJi en Movisie, in samenwerking met SZW, OCW en VWS.
Verder wil ik benoemen dat sprake is van een positieve trend in de cijfers. Jongeren profiteren ook volop van de aantrekkende arbeidsmarkt.

Het aantal jongeren onder de 27 jaar in de Participatiewet neemt al sinds april 2017 af, van ruim 50.000 tot 43.000 in augustus 2018. Het aantal re-integratievoorzieningen voor jongeren onder de 27 jaar in de Participatiewet neemt toe. En bijna 45% van de ingezette loonkostensubsidies wordt ingezet voor jongeren onder de 27 jaar, terwijl 10% van de Participatiewet uit jongeren bestaat.
Er gebeurt al veel, samen met betrokken partijen. Of een jongerenpact meerwaarde heeft, vind ik lastig. Als ik dit pleidooi van het lid Raemakers (D66) opvat om best practices te verzamelen en onder de aandacht te brengen, dan zeg ik toe om hier naar te kijken.


Vraag:
Financiële prikkels leiden er soms toe dat iemand in de dagbesteding terechtkomt, in plaats van op een werkplek. Wordt bij de verkenning naar simpel switchen ook het zorgdeel meegenomen?

Antwoord:
Het project simpel switchen kijkt ook naar dagbesteding en of de financiering stimuleert dat mensen zich kunnen ontwikkelen naar (beschut) werk. Voor het einde van het jaar informeer ik u hier verder over per brief naar de Kamer.




 
 




Vragen van het lid G.J. van Dijk (PvdA)

Vraag:
Hoe gaan we handhaven op grote internationale bedrijven die zich in Nederland niet aan de regels houden voor wat betreft de inzet van werknemers?

Antwoord:
De handhaving van de regels op het gebied van grensoverschrijdende arbeid is een belangrijke beleidsdoelstelling van het kabinet. Daartoe worden verschillende middelen ingezet, zowel op regelgevend gebied als via versterking van het controleapparaat. Zo wordt met de Wet aanpak schijnconstructies oneerlijke concurrentie door ontduiking van het minimumloon bestreden. In Europa hebben wij ons sterk gemaakt voor de herziening van de detacheringsrichtlijn en het invoeren van een Europese Arbeidsautoriteit. In het regeerakkoord is 50 miljoen euro per jaar vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework. Ruim de helft van deze extra middelen zal worden ingezet voor de bevordering van ‘eerlijk werk’, waaronder de aanpak van onderbetaling, arbeidsuitbuiting en schijnconstructies. Deze extra inzet zal ook bijdragen aan de aanpak van illegale internationale (uitleen)constructies en de malafide uitzendbureaus die daarvan profiteren. Daarnaast ondersteunt de Inspectie sociale partners bij het toezicht op de naleving van cao-bepalingen. In het Meerjarenplan 2019-2022 van de Inspectie SZW, dat op 15 november (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 000 XV, nr. 10) aan uw Kamer werd toegezonden worden deze activiteiten nader toegelicht.
 


Vraag:
Is de minister bereid om de wachttijd voor pensioenen van uitzendkrachten te schrappen? Is de minister bereid het kostenverschil tussen uitzendkrachten en vaste krachten aan te pakken? Wat gaat de minister doen voor betere pensioenen van werknemers met een flexibel contract?

Antwoord:
Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd over de uitkomsten van het nieuwste onderzoek naar de witte vlek op pensioengebied (Kamerstukken II, 2018-2019, 32043, nr. 427). Kijkend naar de wachttijd van 26 weken in de uitzendsector zijn de uitkomsten van het onderzoek opvallend. Ongeveer de helft van de uitzendkrachten is meer dan 26 weken in dienst bij dezelfde werkgever en 25 procent van deze groep uitzendkrachten heeft geen actieve pensioenaanspraken of bouwt deze niet op (circa 47 duizend personen). Overigens bouwt 60% van de uitzendkrachten die minder dan 26 weken bij dezelfde werkgever in dienst zijn juist wél pensioenaanspraken op.
 
Het pensioenfonds van de uitzendsector heeft naar aanleiding van de uitkomsten een eerste reactie gegeven. Zij zijn van mening dat enkele resultaten genuanceerder liggen dan uit het onderzoek van het CBS blijkt. Hierbij is ook gemeld dat het afschaffen of verkorten van de wachttijd op de cao-tafel ligt. Een dergelijk besluit moet cijfermatig onderbouwd zijn, daarom is hun voornemen om het CBS een verdiepingsonderzoek te laten uitvoeren op de uitkomsten van dit onderzoek. Ik wil hier niet op vooruit lopen. Wel ben ik voornemens met de uitzendsector in gesprek te gaan om meer inzicht te krijgen in de situatie. Ik heb in mijn brief aangegeven uw Kamer over de uitkomst te informeren.

In het Nederlandse stelsel zijn sociale partners verantwoordelijk voor de arbeidsvoorwaarde pensioen. De overheid kan op het verzoek van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bepaalde bedrijfstak deelname aan een pensioenfonds verplichtstellen. Dit systeem leidt ertoe dat verreweg de meeste werknemers pensioen opbouwen. Bij bedrijven die niet onder de verplichtstelling vallen en waarin de deelname aan een pensioenregeling ook niet in een cao is vastgelegd, zijn werkgever en werknemer vrij om afspraken te maken over een pensioenregeling. Dan kan ook de consequentie zijn dat er geen pensioenopbouw wordt afgesproken. Het aanpassen van deze systematiek is een zware stap. Ik sta open voor verdere doordenking van dit onderwerp. Ik heb de oproep uit uw Kamer in het debat op 27 november 2018 over het mislukken van een pensioenakkoord goed gehoord.
 
Bij een bepaalde groep flexibele werknemers ben ik al wel bereid concrete stappen te ondernemen, namelijk bij de groep payrollwerknemers. Ik wil namelijk, net als het lid Van Dijk (PvdA), voorkomen dat payrolling wordt gebruikt vanwege kostenverschillen en zo te concurreren op arbeidsvoorwaarden. Dit is bij payroll belangrijk, omdat payrollwerknemers in dezelfde situatie zouden moeten komen als werknemers die direct in dienst zijn. De opdrachtgever heeft namelijk inhoudelijk toezicht en leiding over de door hem of via een derde geworven en geselecteerde payrollwerknemer die exclusief aan hem ter beschikking wordt gesteld. Daarom vind ik het belangrijk om de positie van payrollwerknemers op het gebied van pensioen te verbeteren. In het Wetsvoorstel arbeidsmarkt in balans (WAB) is geregeld dat payrollwerknemers recht krijgen op een adequate pensioenregeling als ze werken bij een bedrijf waar een pensioenregeling geldt, of als ze werken in een sector waar een pensioenregeling geldt. Wat precies onder een adequate pensioenregeling wordt verstaan, wordt nog uitgewerkt. Hiermee zet ik dus al stappen om de kostenverschillen weg te nemen tussen werknemers die direct in vaste dienst zijn en werknemers die werken op een payrollcontract.
 


Vraag:
Kunnen we mensen die in het doelgroepregister zitten zonder dat ze aan het werk zijn voor een bepaalde periode een aanbod voor werk of scholing geven?

Antwoord:
Ik vind dit een sympathiek idee. Mensen die in het doelgroepregister banenafspraak zitten, vallen onder de verantwoordelijkheid van UWV of de gemeente. UWV en gemeenten zorgen voor passende ondersteuning voor deze mensen. Zij beschikken daarvoor over de nodige instrumenten en kunnen deze instrumenten in maatwerk inzetten, naargelang de mogelijkheden van betrokkene. 


 
Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om een plan te ontwikkelen om sociaal ontwikkelbedrijven een toekomst te geven? Is de staatssecretaris bereid om de bezuiniging hierop te stoppen? En is het mogelijk om participatiebudget hiervoor te gebruiken?

Antwoord:
Uitgangspunt van de Participatiewet is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop zij de uitvoering vormgeven en dus ook voor de regionale sociale infrastructuur. Sociale ontwikkelbedrijven kunnen daarin een belangrijke rol spelen. In veel regio’s is dat ook het geval. Dat blijkt ook uit rapportages van Cedris, waaruit blijkt dat de meeste sociale werkbedrijven een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van de Participatiewet: 84% wordt als werkgever of bemiddelaar voor de nieuwe doelgroepen ingezet (bron: persbericht Cedris bij Sectorinformatie 2017). Met de middelen naar aanleiding van motie Kerstens (30 miljoen) heeft het kabinet de herstructurering van de sociale werkvoorziening ondersteund.
Dat laat onverlet dat ik samen met gemeenten, stakeholders en deskundigen wil bezien welke mogelijkheden er zijn om de regionale ondersteuning van werkzoekenden met een beperking en werkgevers verder te verbeteren. Daarom laat zij een verkenning (foto) onder alle 35 arbeidsmarktregio’s opstellen (start januari 2019) van de wijze waarop de werkgevers- en werkzoekendendienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking (zoals bedoeld in de Participatiewet) is georganiseerd. Daarbij kijk ik ook naar de rol van de sw-bedrijven. Ook laat ik een verkenning uitvoeren (start voorjaar 2019) naar het gebruik van detacheringsfaciliteiten bij de uitvoering van de Participatiewet.
De (tussen)uitkomsten van deze verkenningen bieden gelegenheid om deze thema’s nader te agenderen, bijvoorbeeld via een dialoogsessie (de SER heeft aangeboden deze mede  te willen organiseren) en invulling te geven aan de bij andere debatten ingediende moties van de leden Buma (CDA), Renkema (GL) en Van Dijk (PvdA) over dit thema.
Het kabinet is niet voornemens de bezuiniging op de Wsw te stoppen. De financiële ontwikkelingen in de Wsw worden gevolgd via de zogenoemde Thermometer Wsw. In juni heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de twee-meting. Hieruit blijkt dat de financiële problematiek zich met name voordoet in de jaren 2018-2020. Daarna neemt deze problematiek af.
Met het regeerakkoord zijn extra middelen vrijgekomen als gevolg van de aanpassing van de normeringssystematiek van het gemeentefonds. Deze middelen kunnen soelaas bieden voor de financiële problematiek in de jaren 2018-2020.
Het participatiebudget verschaft gemeenten de financiële middelen om mensen naar werk te begeleiden. Dit budget is vrij besteedbaar en gemeenten hoeven zich over de besteding niet te verantwoorden.
 
 


Vraag:
Voor beschut werk loopt de bonus af, en wordt de no-riskpolis minder. Is de staatssecretaris bereid om te kijken naar extra budget voor beschut werk om te zorgen dat er meer mensen vanuit beschut werk gaan werken?

Antwoord:
Ten eerste vormt het feit dat de bonus afloopt en de no-riskpolis structureel wordt gefinancierd vanaf 2021 geen reden om extra middelen toe te voegen. Bij de bonus gaat het om tijdelijke middelen bovenop de structurele middelen, die bedoeld zijn als tijdelijke stimulans in de periode 2015 - 2019 (laatste uitbetaling in 2020). Bij de no-riskpolis betreft het een budget neutrale schuif. De uitgaven die gemeenten anders zouden hebben voor deze doelgroep worden vanaf 2021 door het Rijk gefinancierd. Ter compensatie wordt een bedrag in mindering gebracht op de beschikbare middelen voor beschut werk.
Ten tweede vormen de financiële middelen, zeker op dit moment, geen belemmering voor gemeenten om beschut werk te realiseren. Dat komt doordat de realisatie van beschutte werkplekken achterloopt op de aantallen waarvoor gemeenten financiële middelen ontvangen. Zo werkten er aan het eind van het tweede kwartaal 2018 circa 1.800 mensen op een beschutte werkplek, terwijl gemeenten in 2018 voor 6.500 plekken gefinancierd worden. De middelen zijn vrij besteedbaar en worden niet teruggevorderd bij gemeenten. Ook de middelen die beschikbaar zijn gesteld voor de bonus beschut werk zijn gebaseerd op de aanvankelijk geraamde aantallen. De middelen die niet worden besteed aan de bonus beschut werk blijven ook beschikbaar voor gemeenten.
Momenteel loopt de evaluatie beschut werk. Hierover zal ik uw Kamer in de tweede helft van 2019 informeren.


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om te kijken hoe we de projecten die worden gefinancierd uit de ESF-gelden kunnen doorzetten?

Antwoord:
De ondersteuning van mensen met additionele middelen vanuit het ESF is een succes: het is voor het eerst dat alle middelen nu al zijn benut. Keerzijde van dit succes is dat er geen nieuw ESF-tijdvak ten behoeve van de arbeidsmarktregio’s opengesteld kan worden. ESF middelen zijn evenwel additioneel. De gemeenten beschikken over reguliere middelen om mensen te ondersteunen richting werk. Met de extra impuls van 17 miljoen euro die in het kader van de motie Seegers c.s. beschikbaar is gekomen voor het creëren van baankansen voor leerlingen in het vso-pro kan het kabinet ook aankomend jaar wat extra’s doen. Bij de onderhandelingen over de toekomst van het ESF (programmeringsperiode 2021-2027) heeft Nederland duidelijk gemaakt het ESF vooral te willen investeren in de arbeidsmarktparticipatie en sociale inclusie van kwetsbare groepen en de integratie van statushouders. Aangezien dit onderhandelingsproces nog in volle gang is, kan ik geen toezeggingen doen over de uitkomsten.

Vragen van het lid E.E.W. Bruins (ChristenUnie)

Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris toch zorgen voor adequate inzet van jobcoaches door gemeenten?

Antwoord:
Ik onderschrijf het belang van een adequate inzet van jobcoaching volledig, zoals ook aangegeven in mijn brief uitwerking breed offensief van 20 november jl. (Kamerstukken II, 2018-2019, 34 352, nr. 138). Het is van belang dat voldoende ondersteuning plaatsvindt en waar mogelijk harmonisering plaatsvindt op een manier die voor de praktijk werkbaar is. Vertrekpunt is dat het instrument jobcoach en andere aanbodversterkende voorzieningen aansluiten bij de behoefte van mensen en uniformer wordt toegepast dan nu gebeurt.
Daarom wil ik de mogelijkheid van een aanvraag om ondersteuning op maat voor werkzoekenden en werkgevers in de wet opnemen; daartoe bereid zij wetswijziging voor. Dit versterkt de eigen regie van werkzoekenden en van werkgevers en de zorgplicht van de gemeente. Er moet wel ruimte blijven voor maatwerk. Dit betekent ruimte voor de professional om de ondersteuning in maatwerk af te stemmen op de behoefte en mogelijkheden van de werkzoekende en diens potentiële werkgever. Dat moet zorgvuldig gebeuren. De professional kan, uiteraard in overleg met de werkzoekende en de potentiële werkgever, het beste beoordelen wat nodig is. Verder wordt gemeenten gevraagd om bij verordening het gemeentelijk aanbod van jobcoach en andere voorzieningen uit te werken. Tenslotte wordt een werkgroep van gemeenten en experts gevormd om voor de zomer 2019 voorstellen te doen voor een modelverordening terzake.
 


Vraag:
Hoe kan de staatssecretaris bevorderen dat alle bedrijven die mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen een training geven zoals de Harrie-Helpt training? Kan de interne begeleiding bij werkgevers in het actieplan voor betere werkgeversdienstverlening in het licht van de extra impuls van 35 miljoen worden meegenomen?

Antwoord:
Ik onderschrijf het belang van adequate ondersteuning voor de werknemer en werkgever. Vertrekpunt is dat de voorzieningen aansluiten bij de behoefte van belanghebbenden. Ik vind ook dat interne begeleiding deel uit moet maken van het pakket dat gemeenten aanbieden aan werknemers en werkgevers. Op zich kan interne begeleiding nu al worden ingezet. Dat gebeurt ook al, maar nog niet overal.
In mijn brief over het breed offensief die ik vorige week naar uw Kamer heb gestuurd staat dat ik het mogelijk wil maken dat werkgevers en de mensen zelf een maatwerkvoorziening kunnen aanvragen. De maatwerkvoorziening versterkt de zorgplicht van gemeenten en de eigen regie van werkzoekenden en werkgevers. Ik ben hiervoor een wetswijziging aan het voorbereiden.
Er komt dus een vervolg op de brief over het breed offensief, waarin het instrument begeleiding een belangrijke plaats inneemt. Dit gebeurt in samenwerking met de betrokken partijen.
Het lid Bruins (CU) vraagt daarnaast of interne begeleiding meegenomen kan worden bij de extra impuls van 2 keer 35 miljoen euro voor de arbeidsmarktregio’s. Het is aan de arbeidsmarktregio’s om hiervoor plannen te maken en hoe zij de werkgeversdienstverlening invullen. Interne begeleiding kan, evenals externe begeleiding daarvan een element zijn met oog op instroom en duurzame arbeidsparticipatie.
Naar aanleiding van de oproep van het lid Bruins (CU) zal ik via het Gemeentenieuws SZW en op de door de Programmaraad georganiseerde praktijkdagen gemeenten wijzen op het belang van interne begeleiding.


Vraag:
Is de minister bereid om een onderzoek uit te voeren naar de kostenvoordelen die er voor werkgevers in de bouw-, landbouw- en transportsector kunnen zijn bij de inzet van arbeidsmigranten in verhouding tot Nederlandse werknemers en wat daar aan zou kunnen worden gedaan?

Antwoord:
Onze welvaart is voor een groot deel te danken aan onze open economie met zijn sterke internationale oriëntatie. EU-arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan onze economie. Maar we moeten ook oog hebben voor de nadelen van arbeidsmigratie.
Het SEO-onderzoek ‘grensoverschrijdende arbeid’ uit 2014 spreekt over kostenvoordelen in bepaalde sectoren, in EU-verband voortvloeiend uit de detacheringsrichtlijn en overtredingen van wet- en regelgeving. Na 2014 is de detacheringsrichtlijn aangepast. Ook intensiveert dit kabinet de handhaving van wet- en regelgeving, door uitbreiding van de Inspectie SZW. Daarnaast blijkt dat naast kosten, ook flexibiliteit en werkmotivatie een rol spelen bij de keuze voor arbeidsmigranten. De conclusie van het onderzoek is dat de arbeid door arbeidsmigranten overwegend aanvullend is op het binnenlands arbeidsaanbod. Zowel uit het SEO-onderzoek uit 2014 als het recente onderzoek van CPB en SCP blijkt dat alleen bij enkele risicogroepen die het meest concurreren met arbeidsmigranten er tijdelijk sprake kan zijn van verdringing. Op de wat langere termijn is er werk voor iedereen: zowel voor de mensen die hier al zijn, als voor de arbeidsmigranten.
Gelet op het aangehaalde SEO-onderzoek, waarbij ook de effecten in specifieke sectoren in beeld zijn gebracht, en het recente onderzoek van CPB en SCP, vind ik een nieuw onderzoek niet nodig.
 


Vraag:
Wat doet het kabinet concreet aan de armoede in de overzeese delen van ons Koninkrijk?

Antwoord:
In het regeerakkoord is aangegeven dat Nederland voor de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. Prioriteit hierbij is om het economisch perspectief op de eilanden te verbeteren, onder meer door versterking van de sociale en fysieke infrastructuur en het terugdringen van armoede. Het kabinet is doordrongen van de urgentie van de armoedeproblematiek en heeft daarom in de kabinetsreactie ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Kamerstukken II 2017/18, 34775 IV, nr. 45) een pakket aan maatregelen aangekondigd om bestaanszekerheid te verbeteren.
 
De uitkeringen zoals de AOV, de nabestaandenuitkering en de onderstand stijgen per januari 2019 met 5%, bovenop de inflatie. Daarnaast gaat de onderstand voor mensen die zelfstandig wonen aanzienlijk omhoog en komen vanaf volgend jaar meer mensen in aanmerking voor bijzondere onderstand, doordat het kabinet de inkomensgrens verhoogt naar 120% van het minimumloon. De kinderbijslag stijgt in 2019 met 50%. Met de verhoging van de uitkeringen gaat het wettelijk minimumloon met 5% omhoog. Werkgevers zijn met ingang van 1 januari 2019 dus wettelijk verplicht om werknemers die momenteel het minimumloon verdienen, 5% meer te betalen. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen de kans hebben om werk te vinden en gestimuleerd worden om te gaan werken. Daarom wordt een impuls gegeven aan arbeidsbemiddeling en wordt op dit moment hard gewerkt om de komende jaren de kwaliteit en financiële toegankelijkheid van kinderopvang op Caribisch Nederland te verbeteren.
Het kabinet zet hiermee een betekenisvolle stap om armoede aan te pakken. In 2020 zal het effect van de maatregelen worden bezien en worden bezien of en zo ja welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
 


Vraag:
Het is essentieel dat mensen met schulden vroegtijdig geholpen worden. Dat kan door de gemeente, maar ook door vrijwilligersorganisaties. De ChristenUnie heeft bij de APB een extra financiële impuls geregeld om een landelijk dekkend netwerk van vrijwilligersorganisaties te realiseren. Hoe wordt dit verder uitgewerkt?

Antwoord:
Het ministerie van SZW is met de Alliantie van vrijwilligersorganisaties in de schuldhulpverlening (Humanitas, Leger des Heils, Schuldhulpmaatje, Landelijk Stimuleringsnetwerk Thuisadministratie, Inspraakorgaan Turken en  het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders) in gesprek om binnen de gegeven financiële middelen die onder meer voortvloeiend uit de motie van het lid Segers c.s. (Kamerstukken II, 2018-2019, 35 000, nr. 25) te komen tot een voorstel om te werken aan een landelijk dekkend netwerk van erkende vrijwilligersprojecten gericht op schuldhulp en financiële begeleiding. Dat vraagt van de Alliantie veel personele en financiële inzet. De Alliantie heeft een subsidieaanvraag ingediend om een gezamenlijk voorstel te kunnen voorbereiden. Die aanvraag van de Alliantie is in behandeling.


Vraag:
Hoe staat het met de uitwerking van de aanpak van de stapeling van boetes?

Antwoord:
Het lid Bruins (CU) heeft verzocht geïnformeerd te worden over de stand van zaken en de aanpak om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren. Het kabinet werkt diverse maatregelen uit om het onnodig oplopen van schulden zoveel mogelijk te voorkomen, waaronder:

  • de minister voor Rechtsbescherming zal de mogelijkheden om Wahv-boetes in termijnen te betalen verder uitbreiden door betalingsregelingen bij bedragen vanaf 75 euro met ingang van 1 januari 2019 toe te staan.

  • Tevens laat de minister voor Rechtsbescherming onderzoek uitvoeren naar de hoogte en effectiviteit van de verhogingensystematiek bij verkeersboetes.

  • VWS heeft naar aanleiding van onderzoek naar ongewenste effecten van de wanbetalersregeling een aantal maatregelen genomen, waaronder het kwijtschelden van eindafrekeningen.

In samenhang met deze maatregelen zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief brede schuldenaanpak nader informeren over de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Bruins c.s.  Daarin wordt het kabinet verzocht om zich zo breed mogelijk in te spannen om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies op zo veel mogelijk terreinen te maximeren, en verzoekt de Kamer op zo kort mogelijke termijn geïnformeerd te worden over de stand van zaken en de aanpak om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren.
 




Vragen van het lid C.M. van Brenk (50PLUS)

Vraag:
De IOW moet blijven ingaan op 60-jarige leeftijd en niet meegroeien met de AOW-leeftijdsverhoging. Wat vindt de minister hiervan?

Antwoord:
De IOW biedt personen die een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW) of hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), en die bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of ouder zijn, inkomensondersteuning op sociaal-minimumniveau (zonder partner- en vermogenstoets) na afloop van de WW of loongerelateerde WGA-uitkering tot de AOW leeftijd.
Het kabinet wil in deze kabinetsperiode voor oudere werknemers die ondanks inspanningen van werkgevers en werknemers toch werkloos of arbeidsongeschikt worden, de IOW verlengen met vier jaar, tot 1 januari 2024. Verlengen van de IOW met 4 jaar betekent, gelet op de maximale WW-duur van 24 maanden, dat de nieuwe instroom (in de IOW) niet eindigt vanaf 2022, maar vanaf 2026.
Met het oog op de stijgende participatiegraad van oudere werknemers en de betaalbaarheid van de regeling, zal de leeftijdsgrens van de IOW vanaf 2020 meestijgen met de AOW-leeftijd. Dit is afgesproken in het regeerakkoord. Ik zal volgend jaar een wetsvoorstel met die strekking naar de Tweede Kamer sturen.
 

Vraag:
Hoe wordt de onafhankelijkheid van de commissie over de toekomst van werk geborgd en hoe wordt de Tweede Kamer goed meegenomen?

Antwoord:
Het kabinet hecht sterk aan de onafhankelijkheid van de commissie, gezien de complexiteit van de problematiek. De instellingsregeling van de commissie kent ook een aantal bepalingen die hier specifiek op zien: zo stelt de commissie haar eigen werkwijze vast, rapporteert de commissie over haar bevindingen en worden deze bevindingen algemeen beschikbaar gesteld. Ook is het secretariaat voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie en brengen de leden op persoonlijke titel hun kennis en ervaring in en treden zij niet op als vertegenwoordiger van een specifieke belangengroep. Na ommekomst van het onafhankelijke advies zal ik dit advies naar de Kamer verzenden.


Vraag:
Hoe gaat de staatssecretaris werk maken van een betere inzet van de sociaal ontwikkelbedrijven?

Antwoord:
Uitgangspunt van de Participatiewet is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop zij de uitvoering vormgeven en dus ook voor de regionale sociale infrastructuur. Sociale ontwikkelbedrijven kunnen daarin een belangrijke rol spelen. Het kabinet ziet dat zij dat in vele regio’s ook doen. Dat blijkt ook uit rapportages van Cedris, waaruit blijkt dat de meeste sociale werkbedrijven een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van de Participatiewet; 84% wordt als werkgever of bemiddelaar voor de nieuwe doelgroepen ingezet (bron: persbericht Cedris bij Sectorinformatie 2017). Dat laat onverlet dat het kabinet samen met gemeenten, stakeholders en deskundigen wil bezien welke mogelijkheden er zijn om de regionale ondersteuning door sociaal ontwikkelbedrijven van werkzoekenden met een beperking en werkgevers verder te verbeteren. Daarom laat het kabinet een verkenning (foto) onder alle 35 arbeidsmarktregio’s opstellen (start januari 2019) van de wijze waarop de werkgevers- en werkzoekendendienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking (zoals bedoeld in de Participatiewet) is georganiseerd. Daarbij kijkt het kabinet met name naar de rol van de sw-bedrijven. Ook laat het kabinet een verkenning uitvoeren (start voorjaar 2019) naar het gebruik van detacheringsfaciliteiten bij de uitvoering van de Participatiewet.
De (tussen)uitkomsten van deze verkenningen bieden gelegenheid om deze thema’s nader te agenderen, bijvoorbeeld via een dialoogsessie (de SER heeft aangeboden deze mede te willen organiseren) en invulling te geven aan de bij andere debatten ingediende moties van de leden Buma, Renkema en van Dijk over dit thema.

 

Vraag:
Het onderscheid markt en overheid bij de banenafspraak moet blijven, want de overheid moet haar verantwoordelijkheid nemen. Is de staatssecretaris het daarmee eens?

Antwoord:
Ik ben het zeer met het lid Van Brenk eens dat overheidswerkgevers hun verantwoordelijk moeten nemen om banen te realiseren voor mensen met een arbeidsbeperking. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor hun aandeel in de 125.000 extra banen, ook nu het onderscheid markt en overheid wordt losgelaten. Samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werk ik er hard aan om over de inspanningen en resultaten van de overheidswerkgevers voor de banenafspraak bestuurlijke afspraken te maken.
Het loslaten van het onderscheid markt en overheid is echter nodig om het systeem voor de banenafspraak te kunnen vereenvoudigen. Dit onderscheid zorgt namelijk voor veel administratieve lasten, bijvoorbeeld bij de administratie voor het meetellen van inleenverbanden. Ook waren werkgevers door het onderscheid soms méér bezig te regelen dat een baan bij de eigen organisatie meetelde, dan met het realiseren van extra banen.
En het realiseren van extra banen moet voorop staan. Zonder gedoe over waar een baan meetelt of administratieve lasten. Dit bereiken we door het opheffen van het onderscheid. Door het opheffen van het onderscheid krijgen alle werkgevers, dus ook overheidswerkgevers, meer mogelijkheden om banen te realiseren. Ook kunnen markt en overheid nu veel meer samenwerken.

Vraag:
50Plus vraagt een reactie van de staatssecretaris op de voorstellen van Cedris en Divosa om te komen tot één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt.

Antwoord:
Cedris en Divosa pleiten voor soepele overgangen in de participatieketen van (arbeidsmatige) dagbesteding, beschut werk, banenspraak en regulier werk. Zij wijzen er op dat in het huidige systeem de bestaanszekerheid van mensen onder druk komt te staan wanneer positieve ontwikkelingsstappen worden gezet. Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat mensen mee kunnen doen op de voor hen meest passende plek en dat ontwikkeling wordt gestimuleerd, waarbij mensen zich ook veilig moeten voelen om de stappen die ze kunnen zetten ook daadwerkelijk te zetten. In de brief Uitwerking breed offensief van 20 november jl. (Kamerstukken II, 2018-2019, 34 352, nr. 138) staat dat ik met het project Simpel switchen in de participatieketen hiermee aan de slag gaat. In de brief staat aangegeven langs welke sporen dit gebeurt. Eind dit jaar zal de Kamer nader geïnformeerd worden over de voortgang van het project.
 


Vraag:
De kostendelersnorm moet van tafel. Waarom blijft dit nog steeds van toepassing?

Antwoord:
De kostendelersnorm is ingevoerd omdat als er lagere kosten zijn voor een bijstandsgerechtigde omdat kosten kunnen worden gedeeld, een lager uitkeringsbedrag nodig is.
Bij de invoering van de kostendelersnorm in de Participatiewet is er voor gezorgd dat mensen niet onder de armoedegrens komen. Desondanks kan er een situatie zijn waarin het wenselijk is om individueel maatwerk te verlenen. Indien bijzondere uitgaven voor mantelzorg gedaan moeten worden, zijn op basis van maatwerk bijvoorbeeld de bijzondere bijstand en de Wet maatschappelijke ondersteuning de aangewezen voorzieningen. Het is aan gemeenten om in voorkomende gevallen te beoordelen of een aanvullende inkomensondersteuning noodzakelijk is.


Vraag:
De Participatiewet vraagt om een toereikend macrobudget. Op welk punt is het advies van de ROB over dit budget niet gevolgd?

Antwoord:
Kabinet en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hebben de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd advies uit te brengen over de raming van het macrobudget voor bijstandsuitkeringen. De ROB is gekomen met een aantal goede aanbevelingen. Over de uitwerking hiervan heeft het kabinet de afgelopen maanden constructief overlegd met de VNG. Op 6 november heeft het kabinet een brief gestuurd naar de VNG over de voortgang van dit overleg.
 
Gezamenlijk is geconcludeerd dat de belangrijkste adviezen van de ROB zijn overgenomen. De VNG heeft aangegeven dat er sprake is  een toereikende financiële tegemoetkoming voor de problemen bij de BUIG, die voorkomt dat tekorten uit het verleden doorwerken.
Voor 2018 en 2019 is geregeld dat de verhoogde toestroom van statushouders vooraf wordt meegenomen bij de raming van het macrobudget. De belangrijkste oorzaak voor eerdere tekorten is hiermee ondervangen.
 
De ROB adviseert om tot een oplossing te komen voor de tekorten over 2016 en2017. Het kabinet heeft met de VNG overeenstemming bereikt die in de geest is van het ROB-advies. De oplossing zit in de budgetten van 2018 en 2019. De raming van SZW wijkt voor die jaren ten gunste van gemeenten af van de CPB raming. Dat het macrobudget daardoor hoger uitpakt weegt op tegen het effect dat de tekorten uit 2016 en 2017 hebben op de uitnamen voor het vangnet in 2018 en 2019.
 
Op dit moment vindt nog constructief overleg plaats over de ROB-aanbevelingen met als doel om de transparantie van de ramingen en de betrokkenheid van gemeenten daarbij te verbeteren en te bezien welke rol het CPB hierbij kan spelen. Het kabinet wil tot een raming komen die toekomstbestendig is en waar gemeenten op kunnen vertrouwen.
 
 
 
Vraag:
Wat kan de staatssecretaris betekenen om het doorgaan op afbetaling te kopen bij postorderbedrijven tegen te gaan, om zo schulden te voorkomen?

Antwoord:
Het hoge percentage betaalachterstanden bij postorderbedrijven is zorgwekkend. De minister van Financiën zet in samenwerking met de AFM grote druk op de thuiswinkels om achterstanden fors terug te dringen. Dit heeft zich al vertaald in verschillende positieve aanpassingen, waaronder de aanscherping van de leennormen. Dit heeft tot gevolg dat consumenten minder of minder vaak kunnen lenen. Kwetsbare consumenten worden hierdoor beter beschermd.
Daarnaast heeft de minister van Financiën beleidsdoelstellingen geformuleerd om in de leenomgeving ongewenste verleiding tot lenen tegen te gaan. Er wordt van kredietaanbieders verwacht dat ze deze doelstellingen in acht nemen. Daarnaast wordt gezocht naar een alternatief voor de kredietwaarschuwing ‘Let op! Geld lenen kost geld.’ die ook aan deze doelstellingen bij zal dragen.


Vraag:
Er is een grote discrepantie tussen de hoogte van de armoedeproblematiek en het aantal mensen dat een beroep doet op schuldhulpverlening. Hoe kan de staatssecretaris dit verbeteren?

Antwoord:
Gelukkig hebben huishoudens met een laag inkomen niet per se ook problematische schulden. Dit neemt niet weg dat lang niet alle huishoudens met problematische schulden gemeentelijke schuldhulp krijgen. Een deel van deze huishoudens lost problemen zelf op of krijgt andere hulp, bijvoorbeeld van vrijwilligers. Een ander deel zou wel hulp moeten krijgen, ook om verder oplopen van de schulden te voorkomen. De Brede schuldenaanpak beoogt daarom vroegsignalering te versterken, zodat gemeentes mensen met schulden beter en eerder bereiken.
 


Vraag:
Welke garantie is er dat de 71 miljoen voor armoede en schulden voor gemeenten via de decentralisatieuitkering ook echt hiervoor gebruikt worden? Wat vindt de staatssecretaris van oormerking?

Antwoord:
De colleges van B&W en de gemeenteraden zijn verantwoordelijk voor de gemeentelijke schuldhulpverlening en het lokale armoedebeleid en de investering van de extra middelen daarin. Een garantie is er daarom niet. Oormerken (specifieke uitkering) past niet bij de gemeentelijke verantwoordelijkheid en veroorzaakt extra administratieve lasten. Het Interbestuurlijk Programma bevordert dat de middelen worden besteed aan het bestrijden van schulden en armoede. Landelijk worden de resultaten via monitoring- en evaluatieonderzoeken gevolgd.
 


Vraag:
Heeft de minister voldoende beschikbare middelen om de problemen rond de handhaving bij UWV op te lossen en is de minister bereid om het lek bij het UWV te dichten?

Antwoord:
Het UWV is samen met mijn ministerie bezig met een stevig pakket aan maatregelen om de uitkeringsfraude met de WW aan te pakken. Onder meer door een meer solide adressenbeleid, registratie van tussenpersonen en betere controle op meerdere uitkeringen op één adres. In januari zal ik u schriftelijk over de voortgang informeren. Daarnaast ga ik een extern onderzoek laten uitvoeren naar misbruikrisico’s bij het UWV. Zoals ik in het debat met uw Kamer in oktober heb toegezegd ga ik daarbij ook kijken in hoeverre UWV beschikt over voldoende capaciteit en middelen om fraude effectief aan te pakken.

 
 




Vragen van het lid M.J. van Rooijen (50PLUS)

Vraag:

Pensioengerechtigden ontvangen al jarenlang geen indexering, omdat er te weinig premie wordt ingelegd. Herkent de minister dit en wat gaat hij er aan doen? Kan er een andere rekenrente gaan gelden bij zachtere aanspraken? Graag uw reactie op de vaststelling van de rekenrente en de dekkingsgraad.

Antwoord:

Het lid Van Rooijen heeft verschillende vragen gesteld over de rekenregels in het huidige contract en een contract met zachte aanspraken. Wederom heeft het lid Van Rooijen daarbij gewezen op het verschil tussen het relatief hoge rendement dat pensioenfondsen behalen en de lage rekenrente waarmee hun pensioenverplichtingen berekend moeten worden. In de praktijk hebben fondsen inderdaad vaak een hoger rendement behaald dan de risicovrije rente. Voor de toekomst is dat echter een onzeker rendement. Rendementen uit het verleden geven geen garantie voor de toekomst. Ook afgelopen maand hebben we weer gezien dat er op de beurs ook stevig verlies geleden kan worden. De AEX-index staat nu lager dan aan het begin van dit jaar en dat zien we ook terug in de dekkingsgraden van pensioenfondsen.

Het hoge rendement dat fondsen in de afgelopen jaren regelmatig hebben behaald, is bovendien niet behaald ondanks de lage rente, maar juist in belangrijke mate dankzij de lage rentestanden. Hierover bestaat veel verwarring. Aan de bezittingenkant van de balans mogen fondsen op grond van de huidige regels al rekening houden met het hogere verwachte rendement dat risicovol beleggen oplevert. Die hogere verwachte rendementen zijn vastgelegd in de parameters ftk. Fondsen mogen hiermee rekening houden in bijvoorbeeld herstelplannen, waardoor ze niet onmiddellijk bij een dekkingsgraad onder 100% hoeven te korten. Door deze ademruimte in het systeem zijn de afgelopen jaren veel kortingen bij pensioenfondsen voorkomen, toen de gemiddelde dekkingsgraad van de fondsen tot bijna 90% was weggezakt.

De verplichtingenkant van de balans van pensioenfondsen moet zo worden berekend dat alle huidige en toekomstige pensioenen – de pensioenverplichtingen – door vermogen zijn gedekt. Dat is immers wat een kapitaalgedekt systeem behelst. Ook het lid Van Rooijen gaf aan dat de tweede pijler een kapitaalgedekt stelsel is. Er is alleen sprake van volledige kapitaaldekking – in ieder pensioencontract, dus ook een contract met zachte aanspraken – als de risicovrije rente wordt gehanteerd. Een hogere rekenrente betekent immers dat een deel van de toekomstige pensioenen uit onzeker rendement betaald moet gaan worden dat nu nog niet is behaald en waarvan onzeker is of dat in de toekomst wel wordt behaald.

Zouden we op een opslag op de risicovrije rente gaan hanteren dan ligt er een onbetaalde rekening onder het stelsel, zonder dat we dat hardop zeggen of dat we eerst afspraken maken over de vraag wat er moet gebeuren als het ingeboekte onzekere rendement zich straks niet realiseert. Sterker nog, werkenden worden in de illusie gelaten dat ook zij beter af zijn met een hogere rekenrente, terwijl feitelijk de financiering onder hun toekomstige pensioen vandaan wordt gehaald om indexatie aan ouderen uit te keren. Als er meer geld het fonds uitstroomt, zal er per definitie minder vermogen voor werkende en toekomstige deelnemers overblijven. Het beeld dat iedereen beter af is met een hogere rekenrente is dus per definitie onjuist.

Alleen een risicovrije discontovoet biedt een garantie dat het totale collectieve vermogen in een fonds op een evenwichtige en eerlijke manier tussen alle generaties wordt verdeeld. En dat het toekomstige pensioen van iedereen door bestaand geld is gedekt. Elke andere, hogere discontovoet betekent dat een hypotheek op de toekomst wordt genomen. Het toekomstige pensioen van werkenden zou dan alleen nog “gedekt” worden door de onzekere verwachting dat risico nemen in de toekomst een hoger rendement oplevert dan de marktrente.

Zoals ik op 22 november jl. in een brief ter beantwoording van Kamervragen van de heer Van Rooijen heb aangegeven (Kamerstukken II, 2018-19, 734) heeft de wetgever het van belang gevonden om vanuit macro-economisch oogpunt premiestabiliteit toe te staan. Hierdoor mag bij de vaststelling van premies tijdelijk van de risicovrije marktrente worden afgeweken (premiedemping). Een evenwichtige balans tussen een deugdelijke financiering van nieuwe pensioenopbouw enerzijds en stabiele loonkosten anderzijds staat daarbij voorop. Die balans raakt verstoord als premies worden gehanteerd die langdurig ver onder de kostprijs van nieuwe pensioenopbouw liggen. Zoals ik heb aangegeven in de kabinetsreactie op de evaluatie van het financieel toetsingskader, staat een dergelijke situatie op gespannen voet met de eis van een evenwichtige afweging van belangen.

Wat betreft de commissie parameters/UFR is een heldere wettelijke taak vastgelegd. Deze commissie moet bestaan uit onafhankelijke deskundigen die om de 5 jaar een advies geven over onder meer de UFR-methode die onderdeel is van de risicovrije rentetermijnstructuur waarmee pensioenfondsen hun pensioenverplichtingen moeten waarderen. De wetgever heeft dit gedaan om de commissie onafhankelijk van de politiek te kunnen laten opereren. Juist om te voorkomen dat de UFR een speelbal van maatschappelijk deelbelangen zou kunnen worden.

De UFR is nodig, omdat de markt voor rentes met looptijden langer dan 20 jaar te beperkt is en dat kan leiden tot instabiliteit. Wettelijke taak van de commissie is om objectief vast te stellen wat de beste UFR-methode en de juiste parameters ftk zijn en ook niet meer dan dat. Doel is niet om een hogere dekkingsgraad te creëren.


Vraag:
Kunt u reageren op de eventuele bereidheid in de pensioenonderhandelingen om een deel van de zzp'ers met een laag tarief te beschouwen als werknemers waarbij werkgevers pensioenpremies hiervoor zouden afdragen?

Antwoord:
Dit onderwerp is niet besproken tijdens de onderhandelingen over pensioenen.


Vraag:
Wat vindt de minister ervan om zzp-ers te verplichten tot doorberekening van de hogere btw-tarieven, en deze inkomsten te gebruiken voor een verplichte AOV-verzekering voor zzp-ers?

Antwoord:
Door zzp-ers te verplichten om de hogere BTW-tarieven door te berekenen aan hun opdrachtgevers en deze te gebruiken voor het betalen van een verplichte AOV, zou de opdrachtgever de facto de premie voor de AOV betalen. Daarmee zou de opdrachtgever via een achterdeur de facto aangemerkt worden als werkgever, terwijl er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Dit doorkruist de contracteervrijheid tussen zelfstandige en opdrachtgever. Bovendien zou dit leiden tot grote administratieve lasten vanwege het bijhouden van een BTW-boekhouding. Niet alleen aan de kant van de zelfstandige maar ook aan de kant van de opdrachtgever. Ook voor de uitvoerder van deze verplichte verzekering, bijvoorbeeld het UWV, zou dit zeer lastig uitvoerbaar zijn, omdat de uitvoerder zou moeten vaststellen of de BTW is doorberekend.
Nog los van mijn principiële bezwaar tegen dit voorstel, ben ik alleen al vanwege de ingewikkelde uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, geen voorstander van dit voorstel.
 

 

 

Vragen van het lid C. Stoffer (SGP)

Vraag:
SGP is van mening dat zzp'ers een buffer moeten aanleggen t.b.v. werkloosheid, zodat ze niet direct van de bijstand gebruik hoeven te maken. Is de minister bereid om dit voor te leggen aan de commissie die over de toekomst van werk gaat nadenken?

Antwoord:
De Commissie regulering van werk is een onafhankelijke adviescommissie en gaat zodoende over haar eigen advies. De commissie is in de instellingsregeling gevraagd zich te buigen over de regulering van werk in brede zin, waarbij arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit aan de orde kunnen komen. Deze suggestie van de SGP zal ter overweging worden meegegeven aan de voorzitter van de commissie door een kopie van deze set vragen naar hem door te geleiden.


Vraag:
Over de ondersteuning van arbeidsgehandicapten is breed overleg gevoerd. Het onderwijs is echter de grote afwezige. Speciaal onderwijs en praktijkonderwijs zaten niet aan tafel. Bovendien krijgt de onderwijssector te weinig of te laat informatie over deze regelgeving , zoals de toepassing van de LIV. Wil de staatssecretaris ook rechtstreeks naar scholen communiceren?

Antwoord:
Bij de uitwerking van het breed offensief is uitgebreid overleg gevoerd met betrokken partijen op het terrein van werk en inkomen: gemeenten, sociale partners, cliëntenorganisaties. Dit betekent niet dat er geen oog is voor het belang van het onderwijs, met name het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.
De afgelopen periode is al veel geïnvesteerd in goede samenwerking tussen gemeenten en pro/vso-scholen. Zo zijn in 2017 bovenregionale bijeenkomsten voor gemeenten en scholen gehouden waarin de aandacht voor goede samenwerking werd benadrukt en waarbij voorlichting werd gegeven over de instrumenten. In het kader van de monitor van de Participatiewet en onderzoek van de Inspectie weten we dat schoolverlaters vanuit praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs inmiddels goed in beeld zijn en dat gemeenten investeren in arbeidsondersteuning aan deze groep.
Naar aanleiding van de motie-Segers c.s. wordt verder eenmalig 17 miljoen vrijgemaakt om aan de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s om een extra impuls voor ondersteuning aan pro/vso schoolverlaters vorm en inhoud te geven. Dit gebeurt in samenspraak met betrokken regiogemeenten en pro/vso-scholen. Zoals in de brief van 20 november jl. over de uitwerking van het breed offensief staat aangegeven is het onderwijsveld ook nauw betrokken bij de impuls Perspectief op Werk, om in de arbeidsmarktregio’s meer werkzoekenden aan een baan te helpen.
Wat betreft de informatievoorziening is over de Wet tegemoetkomingen loondomein met daarin de onderdelen LIV, LKV en jeugd-LIV uitgebreid gecommuniceerd via Rijksoverheid.nl en via de communicatiekanalen van UWV (www.uwv.nl/wtl) en Belastingdienst. Voor de VSO- en PRO leerlingen die bijvoorbeeld stage lopen en recht hebben op LKV banenafspraak en scholingsbelemmerden, is daarbij gecommuniceerd via EDUNOVA; Kennispartner van het onderwijs en sociale domein en expert op het gebied van arbeidstoeleiding.
 


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid het feit dat er geen afzonderlijke CAO voor gerechtsdeurwaarders is te agenderen in de beroepsgroep?

Antwoord:
Zoals het lid Stoffer van de fractie van SGP heeft aangegeven ligt deze vraag op het terrein van de minister voor Rechtsbescherming. Deze vraag zal onder zijn aandacht worden gebracht.
 

Vraag:
De dienstverlening aan ondernemers in de bijstand is onvoldoende. Welke doelstelling heeft de staatssecretaris bij het verbeteren van de dienstverlening aan burgers en bedrijven?

Antwoord:
Ik hecht aan een effectieve en efficiënte dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden die door het opzetten van hun eigen onderneming willen uitstromen uit de bijstand en gevestigde ondernemers die door tijdelijke financiële problemen een beroep moeten doen op de Bijzondere bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004). Het zetten van doelstellingen voor het verbeteren van de dienstverlening aan ondernemers bij de uitvoering van het Bbz 2004 ligt primair bij de gemeenten. Ik richt mij hierbij op het faciliteren van gemeenten bijv. door het subsidiëren van de uitwisseling van kennis en kunde, zoals onlangs is gedaan door Divosa die klantprofielen van de Bbz gebruikers heeft onderscheiden. Gemeenten kunnen hiermee de dienstverlening beter afstemmen op de individuele behoefte van de ondernemer die voor hulp bij hen aanklopt.

 




Vragen van het lid T. Kuzu (DENK)

Vraag:
Is de minister bereid het huisvestingsprobleem van arbeidsmigranten zelf aan te pakken? Wil de minister het huisvestingspunt koppelen aan de economische groei?

Antwoord:
Met de huidige economische groei neemt de druk op de huisvesting van arbeidsmigranten toe. Er dient voldoende en kwalitatief goede huisvesting beschikbaar te zijn. Het is aan gemeenten, uitzendbureaus/ werkgevers om hun verantwoordelijkheid te pakken en te zorgen voor voldoende en goede huisvesting voor arbeidsmigranten.
Het kabinet zet in op kwalitatief goede huisvesting. Zoals bekend geldt per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon (Wml). Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden. Eén van die voorwaarden is dat de huisvesting voldoet aan bepaalde kwaliteitseisen die zijn afgesproken in de cao en zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een normenset met accreditering is het SNF-keurmerk.
 


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid te onderzoeken wat de economische schade is van arbeidsmarktdiscriminatie?

Antwoord:
Het actieplan richt zich met name op onderzoek dat toepasbare instrumenten voortbrengt, die inzetbaar zijn voor bijvoorbeeld werkgevers en personeelsfunctionarissen om discriminatie in het werving- en selectieproces tegen te gaan. Daarnaast is het van belang dat de ervaringen van Nederlanders met discriminatie voldoende inzichtelijk zijn. Het SCP voert opnieuw haar onderzoek ‘Ervaren discriminatie in Nederland’ uit, waarmee de aard en omvang van het probleem goed in beeld worden gebracht. Publicatie van dit rapport vindt eind 2019 plaats. Aanvullend onderzoek acht ik niet opportuun.
 


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid een concrete armoededoelstelling te formuleren?

Antwoord:
Ik heb het CPB, SCP en CBS gevraagd te verkennen of het mogelijk is tot eenduidige armoede indicatoren te komen die bruikbaar zijn voor een eventuele reductiedoelstelling. De resultaten van deze verkenning heb ik recentelijk naar uw Kamer verstuurd. Hierover wil ik ook in gesprek gaan met VNG. Begin 2019 zal ik uw Kamer informeren over de mogelijkheid om te komen tot een reductiedoelstelling.


Vraag:
Kunt u een reactie geven op het voorstel om ouderen met een onvolledig AOW samen te laten wonen (bijvoorbeeld met kinderen) zonder dat de kostendelersnorm wordt toegepast?

Antwoord:
Met de aanvullende inkomensondersteuning voor ouderen met een onvolledige AOW verleent de overheid algemene bijstand aan ouderen in Nederland die zelf niet in een inkomen op inkomen op het bestaansminimum kunnen voorzien. Dat is integraal onderdeel van de Participatiewet. De kostendelersnorm is daarin een basisprincipe dat ongeacht de leeftijd van de bijstandsgerechtigde van toepassing is. Ik kan dus niet aan dit voorstel tegemoet komen.

Vraag:
Verzoek aan de minister om de ontslagbescherming, welke in de WAB wordt versoepeld, te handhaven. Is de minister bereid het CPB een maatschappelijke kosten-baten analyse te laten doen?

Antwoord:
De voorgenomen maatregel om het ontslagstelsel een ruimer bereik te geven is een belangrijk onderdeel van het pakket aan maatregelen dat ervoor moet zorgen dat er een nieuwe balans op de arbeidsmarkt ontstaat. De afzonderlijke maatregelen uit de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB) zullen nog uitgebreid ter sprake kunnen komen bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel.  
De Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Arbeidsmarkt in Balans geeft inzage in de arbeidsmarkteffecten van de daarin opgenomen maatregelen. De inschatting van deze effecten is met het CPB afgestemd. Daarom acht het kabinet een door het CPB uit te voeren maatschappelijke kosten-baten analyse niet van toegevoegde waarde.