Lijst van vragen en antwoorden over de voortgang Pilot beleidsevaluaties VWS
Verbetering verantwoording en begroting
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2018D60311, datum: 2018-12-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31865-124).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: H.W. Krijger, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 31865 -124 Verbetering verantwoording en begroting.
Onderdeel van zaak 2018Z24017:
- Indiener: H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2018-12-20 15:15: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-01-23 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2019-06-18 16:00: Jaarverslag en Slotwet ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2018 (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2020-04-16 20:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
31 865 Verbetering verantwoording en begroting
Nr. 124 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 19 december 2018
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Medische Zorg en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 17 september 2018 inzake de voortgang Pilot beleidsevaluaties VWS (Kamerstuk 31 865, nr. 119).
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft deze vragen mede namens de Minister voor Medische Zorg en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoord bij brief van 17 december 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Lodders
De adjunct-griffier van de commissie,
Krijger
Vraag 1
Tot welke afspraken heeft de bijeenkomst geleid met de Review Board, waar werd gereflecteerd op de individuele onderzoeksopzetten en de concept-rapporten van de evaluatie-onderzoeken? Heeft de bijeenkomst geleid tot wijzigingen in (onderdelen van) de pilot beleidsevaluaties? Zo ja, tot welke wijzigingen?
Vraag 2
Welke deskundigen hebben zitting in de Review Board? Wat is precies hun taakopdracht?
Antwoord 1 en 2
De Review Board VWS reflecteert op en geeft gevraagd en ongevraagd advies over de afzonderlijke onderzoeksopzetten, de lopende evaluaties en concept-eindrapportages uit het Meerjarenprogramma 2018–2022 van VWS in het kader van de Pilot Lerend evalueren (Kamerstuk 31 865, nr. 99). De Review Board beziet daarbij of de praktijk (zoals ervaringen en inzichten van burgers en professionals) wordt betrokken in de uitvoering van de evaluaties, of waar mogelijk de internationale context wordt meegenomen en of waar relevant voor VWS vernieuwende onderzoeksmethodieken worden toegepast. Tevens zal de Review Board de functie vervullen voor het signaleren van trends, reflecteren op de opvolging van aanbevelingen en het leggen van verbanden tussen de verschillende evaluaties. De startbijeenkomst van oktober jl. stond in het teken van de oprichting en werkwijze van de Review Board en heeft nog niet gereflecteerd op of geadviseerd over afzonderlijke beleidsevaluaties.
De Review Board bestaat uit de volgende leden: mevrouw prof.dr.ir. G.M. van Dijk (externe voorzitter), mevrouw dr. A.B. van Staveren (extern lid), de heer dr. E.J. de Vries (extern lid), teamlid ABDTOPConsult, plv. directeur Buitenlandse Financiële Betrekkingen (Ministerie van Financiën), wetenschappelijk medewerker RIVM, directeur Patiënt en Zorgordening (Ministerie van VWS) en directeur Financieel-Economische Zaken (Ministerie van VWS).
Vraag 3
Op welke wijze is externe expertise op het gebied van beleidsevaluaties betrokken bij de pilot?
Antwoord 3
Externe expertise op het gebied van beleidsevaluaties wordt op verschillende manieren betrokken. De meeste evaluaties hebben een onafhankelijk deskundige als voorzitter van de begeleidingscommissie met kennis van het evalueren van beleid. Bij evaluaties die door externe bureaus worden uitgevoerd, wordt de kennis van beleidsevaluaties van de onderzoekers meegewogen in de gunning. Vanaf 2020 worden alle taakopdrachten besproken door de Review Board.
Vraag 4
Welke (cultuur)verandering is binnen het ministerie doorgevoerd om de pilot succesvol te maken?
Antwoord 4
Met de start van de pilot is een (cultuur)verandering in gang gezet. Hierbij zijn diverse aanpassingen in de opzet en aanpak gedaan om deze verandering te ondersteunen. Zo richten evaluaties zich op concrete beleidsvraagstukken op het brede terrein van VWS en niet langer op (onderdelen van) begrotingsartikelen. Dat betekent dat anders dan bij de eerdere beleidsdoorlichtingen naast de betreffende uitgaven op de VWS-begroting ook – waar dat aan de orde is – de betreffende uitgaven die vallen onder het Uitgavenplafond Zorg worden betrokken in de evaluatieonderzoeken. Een ander belangrijk aspect van de pilot is dat de praktijk zoals de uitvoerende instanties en de burgers nadrukkelijk wordt betrokken, (waar mogelijk) de internationale context wordt meegenomen en vernieuwende onderzoeksmethodieken worden toegepast. In de aanpak van de pilot wordt gewerkt met een uitdagend, praktijkgericht en interactief ondersteuningsprogramma voor de betrokken beleidsmedewerkers en onderzoekers. Daarbij heeft de pilot de volle aandacht van de leden van de bestuursraad van VWS om zo de ingezette beweging te ondersteunen. In de evaluatie van de pilot zelf (nr. 20) wordt gemonitord of deze veranderingen plaatsvinden en of deze veranderingen leiden tot succes van de pilot. Dat wil zeggen: werkende weg het inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid vergroten en om op basis daarvan het beleid verbeteren.
Vraag 5
Kunt u een overzicht geven van de beleidsinhoudelijke ontwikkelingen en nieuwe inzichten die geleid hebben tot beperkte aanpassingen in het programma, waarin u in de brief aan refereert?
Antwoord 5
Voor vier evaluaties is enkel de naam van de evaluatie aangepast om zo aan te sluiten op de recente beleidsprogramma’s van VWS. Deze programma’s zijn het afgelopen jaar gestart en/of nader uitgewerkt. Dit geldt voor de evaluaties nr. 02 Kennis (was) → Kennisfunctie VWS (nu), nr. 07 Substitutie (was) → De juiste zorg op de juiste plek (nu), nr. 12 VBHC (was) → Uitkomstgerichte zorg (nu) en 13 Cliëntondersteuning (was) → Onafhankelijke cliëntondersteuning (nu).
Voor drie van deze evaluaties (nr. 02, 07 en 13) is besloten om in 2019 niet een ex post evaluatie uit te voeren maar een ex durante evaluatie omdat het programma’s betreffen die pas zijn of worden opgestart. De resultaten van een ex durante evaluatie kunnen input zijn om het beleid waar nodig bij te sturen. In 2021 of 2022 wordt een ex post evaluatie uitgevoerd. Voor de evaluatie Uitkomstgerichte zorg was al een dergelijke planning opgenomen. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 11 over de inhoudelijke wijziging.
Vraag 6
In hoeverre wordt bij de evaluaties in het kader van de pilot ook aandacht besteed aan besparingsvarianten?
Vraag 7
Wordt de zogenaamde 20%-besparingsvariant zoals bij beleidsdoorlichting gebruikelijk was bij de pilot voortaan achterwegen gelaten?
Antwoord 6 en 7
In alle evaluaties zullen ter advisering verschillende (beleids)alternatieven worden uitgewerkt die meer doeltreffend en/of meer doelmatig zijn. Hierbij wordt zoveel mogelijk conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) gewerkt, maar er kan gemotiveerd van worden afgeweken. In de uitwerking van de beleidsvarianten kan worden geëxperimenteerd, bijvoorbeeld hoe met hetzelfde budget meer maatschappelijke impact gerealiseerd kan worden. Er worden geen taakstellende besparingen in beeld gebracht.
Vraag 8
Op welke manieren bent u met deze pilot betrokken bij de bredere operatie Inzicht in Kwaliteit?
Vraag 9
In hoeverre hebben dit programma en de evaluatie ervan een relatie met de rijksbrede operatie Inzicht in Kwaliteit?
Antwoord 8 en 9
De pilot Lerend evalueren maakt onderdeel uit van de Rijksbrede Operatie Inzicht in Kwaliteit. Het doel van de operatie is om de maatschappelijke impact van beleid te vergroten. In de Kamerbrief van de Minister van Financiën1 wordt de pilot in dit kader aangeduid als een voorbeeld avant la lettre.
In de uitwerking van de individuele evaluaties uit het meerjarenprogramma 2018–2022 zijn medewerkers van Financiën actief betrokken, onder andere als lid van diverse begeleidingscommissies zoals ook voor de Evaluatie van de pilot zelf (nr. 20).
Vraag 10
Wat zijn de gevolgen van het later starten van een aantal evaluaties?
Antwoord 10
Een aantal van de in 2018 gestarte evaluaties had in de opstartfase meer tijd nodig dan vooraf voorzien. In de praktijk blijkt dat bij de start van verschillende evaluaties tijd nodig is om te komen tot goede onderzoeksvragen, in te zetten vernieuwende en passende onderzoeksmethodieken en een aanpak om de uitvoeringspraktijk actief te betrekken. Dit kan tot gevolg hebben dat enkele evaluaties later worden opgeleverd dan was voorzien. Mocht dit het daadwerkelijk het geval zijn, dan wordt u hierover geïnformeerd.
Vraag 11
Zijn er naast een aantal wijzigingen in de planningen ook inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke opzet? Zo ja, kan een volledig overzicht worden gegeven van deze wijzigingen? Kan per wijziging worden aangegeven wat daarvan de exacte aanleiding was?
Antwoord 11
Inhoudelijk is de evaluatie sturingsinstrumenten Wmo 2015 aangepast. Het onderwerp sturingsinstrumenten Wmo 2015 is betrokken bij de evaluatie van de Hervorming van de Langdurige Zorg en al naar uw Kamer verzonden.2 Daarom is als vervolg daarop besloten om het onlangs gestarte programma Een tegen Eenzaamheid3 te evalueren. In dit programma ligt de nadruk op de aanpak en het werken met landelijke en lokale coalities. Het is een ex durante evaluatie, de resultaten kunnen waar nodig leiden tot het bijsturen van de aanpak.
Vraag 12
Een van de taakopdrachten betreft de evaluatie «De juiste zorg op de juiste plek», worden in deze evaluatie de verschillende hoofdlijnenakkoorden in samenhang geëvalueerd?
Antwoord 12
Op 6 april 20184 heb ik u het rapport van de taskforce Juiste zorg op de juiste plek toegezonden. In dit rapport wordt een toekomstvisie geschetst en worden bouwstenen aangereikt om daar te komen. Via de bestuurlijke akkoorden in de curatieve zorg hebben partijen zich gecommitteerd aan de beweging de juiste zorg op de juiste plek en bij het maken van afspraken is het rapport van de Taskforce als inspiratiebron gebruikt. In die gesprekken is nadrukkelijk aan de orde gekomen dat een transformatie naar de juiste zorg op de juiste plek iets is wat decentraal tot stand moet komen. Dit door een feitelijk beeld te maken van de sociale- en gezondheidssituatie en opgave in de regio, gemeente of wijk en vervolgens te bepalen wat er nodig is om de zorg en ondersteuning zo goed mogelijk vorm te geven.
Met diverse mensen uit het veld heb ik gesprekken gevoerd over de transformatie en wat ik kan bijdragen om deze transformatie te faciliteren. In mijn brief van 11 oktober5 heb ik uiteen gezet welke gerichte acties ik onderneem om de transformatie te ondersteunen.
De evaluatie van zorg op de juiste plek kent veel samenhang met de Hoofdlijnenakkoorden, waarvoor de evaluatie is toegezegd voor 2021. Om die reden stel ik voor beide evaluaties in samenhang te bezien.
Vraag 13
Hoe worden lessen die zijn geleerd in de ene evaluatie, meegenomen in andere evaluaties?
Antwoord 13
Het bevorderen van het leren wordt op verschillende manieren ondersteund. Zo wordt als vast onderdeel in de kabinetsreactie op een afgerond evaluatieonderzoek in een aparte passage ingegaan op de geleerde lessen. Daarnaast is een uitdagend, praktijkgericht en interactief ondersteuningsprogramma opgezet voor de betrokken beleidsmedewerkers en onderzoekers. Hierin worden de opgedane ervaringen vanuit het eerste jaar van de pilot Lerend evalueren meegenomen bij de uitwerking van de evaluaties die in 2019 van start gaan. Zoals in de beantwoording op vraag 1 en 2 zal de Review Board ook een actieve rol gaan spelen in het leggen van verbanden tussen de verschillende evaluaties uit het meerjarenprogramma van VWS.
Vraag 14
Voor welke evaluaties zijn nulmetingen uitgevoerd? Zo ja, zijn deze resultaten inmiddels beschikbaar?
Antwoord 14
Voor veel evaluaties geldt dat het beleid een aantal jaren eerder ex post is geëvalueerd. Deze eerdere evaluaties zijn in feite de nulmeting voor het huidige beleid. Dit geldt bijvoorbeeld bij de evaluaties Topsport en Wanbetalers Zvw.
De evaluaties Uitkomstgerichte zorg, Onafhankelijke cliëntondersteuning, Langer thuiswonende ouderen en de Evaluatie van de pilot zijn ex ante onderzoeken. Deze onderzoeken zijn nog niet afgerond.
Vraag 15
Eind 2018 houdt de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) op te bestaan, in de evaluatie die eind 2019 verschijnt zal onderzocht worden in hoeverre de TAJ doeltreffend en doelmatig is geweest in het realiseren van haar doelen. Wat gebeurt er als de TAJ niet doeltreffend en doelmatig blijkt te zijn geweest in het realiseren van haar taken?
Antwoord 15
Wij kunnen niet vooruitlopen op de uitkomsten van de evaluatie, maar zijn de TAJ reeds erkentelijk voor haar belangrijke bijdrage de afgelopen jaren. De TAJ heeft zich met name gericht op vragen vanuit jeugdhulpaanbieders om continuïteit van zorg en behoud van essentiële functies tijdens de transitie te realiseren. De TAJ heeft veelvuldig – vooral in de periode rond de transitie – doorbraken weten te creëren wanneer gemeenten en aanbieders bij inkoop gerelateerde discussies vastliepen. Ook is de TAJ waardevol gebleken bij de bemiddeling rond inkoop van zorg en bij de beoordeling van aanvragen van aanbieders voor financiële steun op basis van de beleidsregels «Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet».
Vraag 16
Staat in de evaluatie de doeltreffendheid en doelmatigheid van de 3 miljoen euro per jaar die aan de TAJ is besteed centraal, of het budget van 200 miljoen euro dat is besteed in het kader van bijzondere transitiekosten Jeugdwet?
Vraag 17
Ligt de nadruk van de evaluatie op het bedrag van 200 miljoen euro van de bijzondere transitiekosten of op het bedrag van 3 miljoen euro TAJ-bureaukosten?
Antwoord 16 en 17
De nadruk van de evaluatie ligt op de vraag in hoeverre de TAJ haar beleidsdoelen doeltreffend en doelmatig heeft uitgevoerd. Deze wordt beantwoord op 3 verschillende niveaus.
Functioneren TAJ op microniveau (1). In financiële zin is hierbij met name aandacht nodig voor de bedrijfsvoeringkosten van de TAJ. Afgelopen jaren bedroeg deze post op de VWS-begroting jaarlijks € 3 mln. Met oog op de afbouw van de werkzaamheden van de TAJ bedraagt deze post op de VWS-begroting in 2018 € 1,5 mln.
Het effect van de TAJ op aanbieders en gemeenten (lokaal/regionaal) (2) en het effect van de TAJ op het zorglandschap specialistische jeugdhulp (bovenregionaal/landelijk) (3). Zowel bij het lokaal/regionale niveau als bovenregionaal/landelijk wordt onder andere aandacht besteed aan de adviezen van de TAJ die zijn opgesteld in het kader van de beleidsregels «Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet». Het Ministerie van VWS beschikt over subsidieaanvragen op basis van deze adviezen. De beleidsregels «Bijzondere Transitiekosten Jeugdwet» hebben een plafond van € 200 miljoen.
Vraag 18
Op welke wijze worden ervaringen van de cliënten(organisaties) meegenomen in de evaluatie van de TAJ?
Antwoord 18
De evaluatie van de TAJ dient op een onafhankelijke wijze plaats te vinden. De evaluatie wordt daarom uitbesteed aan een onafhankelijk onderzoeksbureau. De verschillende partijen betrokken bij de TAJ, zoals cliëntenorganisaties, zullen deelnemen aan de evaluatie. Het Ministerie van VWS heeft daarbij de rol van opdrachtgever. Er zal daarnaast een begeleidingscommissie voor de evaluatie van de TAJ worden ingericht met een afvaardiging van betrokken partijen (exclusief de TAJ). De taak van de begeleidingscommissie is te fungeren als klankbord voor het onafhankelijk onderzoeksbureau.
Vraag 19
Wat is de concrete centrale evaluatievraag met betrekking tot de doeltreffendheid en doelmatigheid van de TAJ en langs welke maatstaf wordt die gelegd?
Antwoord 19
De centrale vraag is in hoeverre de TAJ doeltreffend en doelmatig is geweest in het realiseren van haar beleidsdoelen conform het instellingsbesluit van de TAJ. In het instellingsbesluit is opgenomen dat de TAJ tot taak heeft om ervoor te zorgen dat organisaties en gemeenten voldoende gelegenheid krijgen om tot inkoopafspraken te komen die de continuïteit van de hulp verzekeren en te voorkomen dat functies van hulp die niet gemist kunnen worden, verdwijnen bij de overdracht van deze functies naar het gemeentelijk niveau.
Vraag 20
Worden de doelmatigheid en doeltreffendheid van het Transformatieformatiefonds en de effectiviteit van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ook ex post, of zelfs ex ante, geëvalueerd?
Antwoord 20
Het gezamenlijke hoofddoel van het programma Zorg voor de Jeugd is de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering merkbaar en meetbaar steeds beter te maken voor kinderen, jongeren en gezinnen, zodat ze op tijd passende hulp ontvangen.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) gaat vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties ondersteunen bij het uitwerken van hun plannen en de acties van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd. Om de uitvoering van het programma en de beoogde vernieuwing een impuls te geven is het transformatiefonds (€ 108 mln. voor 2019–2021) ingesteld. Jeugdhulpregio’s kunnen hierop aanspraak maken door regionale jeugddeals te sluiten. Het Transformatiefonds is onderdeel van een landelijk lerend systeem. Centraal hierbij staat het steeds beter willen worden, benutten en door ontwikkelen van kennis, van elkaar leren en reflectie van de cliënt. Het OZJ zal een belangrijke rol spelen bij het volgen van de voortgang en ontwikkelingen van de regionale transformatieplannen.
De voortgang van de acties en de resultaten van het programma Zorg voor de Jeugd gaan we samen met de Minister voor Rechtsbescherming monitoren. Twee keer per jaar wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd (voortgangsrapportage in mei en november). Eventuele knelpunten in de voortgang worden besproken in de stuurgroep Zorg voor de Jeugd. Deze stuurgroep kan zo nodig adviseren tot aanvullende maatregelen om de doelen van het programma te realiseren. Over vier jaar maken we een balans op van de resultaten van het programma.
Vraag 21
Wat is de reden dat de evaluatie eerst eind 2019 gereed is? Welke mogelijkheden zijn er om de evaluatie in de eerste helft van 2019 gereed te hebben?
Antwoord 21
Op 31 december 2018 houdt de TAJ op te bestaan. In verband hiermee presenteert de TAJ op 19 december 2018 haar slotbrief aan de Minister voor Rechtsbescherming en VWS. Daarin maken zij de balans op van haar werkzaamheden. De slotbrief van de TAJ zal worden betrokken bij de evaluatie. Om die reden zal de evaluatie begin 2019 worden uitbesteed. Naar verwachting is de evaluatie eind 2019 gereed.
Vraag 22
Op welke wijze worden de leerpunten en conclusies van de evaluatie van de TAJ toegepast in het werk van het OZJ?
Vraag 23
In hoeverre kan het OZJ zich nog aanpassen op basis van de leerpunten, terwijl het OZJ begint voor de evaluatie van de TAJ beschikbaar is?
Antwoord 22 en 23
Het OZJ is vanaf 1 januari 2019 t/m 2021 operationeel. In deze periode is er ook een «Jeugdautoriteit». Het doel van de Jeugdautoriteit is om de continuïteit van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering te borgen, daar waar ondersteuning vanuit het OZJ onvoldoende helpt.
De Jeugdautoriteit kan onder meer bemiddelen rond de inkoop van jeugdhulp en zo nodig bestuurlijke maatregelen voorbereiden. Het gaat hierbij ook om een sluitstuk en escalatie-optie als gemeenten en/of aanbieders er zelf niet uitkomen en de aanpak vanuit ondersteuning onvoldoende werkt.
Mocht de evaluatie van de TAJ aanleiding zijn om de werkwijze van het OZJ en de Jeugdautoriteit aan te passen, dan zullen de Minister voor Rechtsbescherming en wij dit bezien met het OZJ, de Jeugdautoriteit, gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties.
Vraag 24
Is al bekend welk onafhankelijk bureau deze evaluatie gaat uitvoeren en wie in de begeleidingscommissie zitting zullen nemen?
Antwoord 24
Het is nog niet bekend welk onafhankelijk bureau de evaluatie gaat uitvoeren, aangezien de evaluatie begin 2019 wordt uitbesteed. Ten behoeve van de evaluatie zal een begeleidingscommissie worden ingericht met een afvaardiging van gemeenten, aanbieders, cliëntenorganisaties, het Ministerie van J&V en het Ministerie van VWS. De taak van de begeleidingscommissie is het fungeren als klankbord voor het onafhankelijk onderzoeksbureau. Idealiter is binnen de begeleidingscommissie ook een afvaardiging aanwezig van het OZJ en de Jeugdautoriteit. Dit om het leereffect van de evaluatie te maximaliseren.
Vraag 25
Wat kost de evaluatie zelf en hoeveel van die kosten zijn voor de organisatie van het zogenaamde «world café»?
Antwoord 25
De kosten van de evaluatie zijn naar verwachting circa € 80.000. Bij aanvang van de evaluatie is het een optie om een world café te organiseren. Een world café is een creatief proces waarbij tijdens een informele dialoog van gedachten wordt gewisseld over een bepaald thema. Hierbij wordt zowel de nadruk gelegd op hetgeen dat goed is gegaan als hetgeen dat beter had gekund. Doel van een world café is om draagvlak te creëren bij de betrokken partijen, alvorens tot een diepgaande analyse over te gaan. De kosten van een world café zijn beperkt.
Vraag 26
Kan bij het achterhalen van de inspirerende werking van topsport ook gekeken worden naar reeds bekende effecten in het buitenland en de reden waarom topsport daar ondersteund wordt, een voorbeeld kan Groot Brittannië zijn.
Antwoord 26
Ja, er is binnen de voorgestelde evaluatie nadrukkelijk ruimte voor het maken van internationale vergelijkingen.
Vraag 27
Is er een mogelijkheid om een directe verantwoording aan de Kamer van NOC*NSF te krijgen over de besteding van de topsportmiddelen?
Antwoord 27
NOC*NSF dient zich jaarlijks te verantwoorden bij het Ministerie van VWS over de ontvangen instellingssubsidie topsport. Eerder heb ik de toezegging gedaan dat de Kamer jaarlijks geïnformeerd wordt over de besteding van het topsportbudget van het Ministerie van VWS dat naar NOC*NSF gaat (AO Sport d.d. 28 juni 2018 30 234, nr. 192). Hierdoor zou Kamer voldoende zicht moeten hebben op de besteding van de topsportmiddelen van NOC*NSF. Mijns inziens is een directe verantwoording van NOC*NSF aan de Kamer niet wenselijk.
Vraag 28
Kunnen organisaties zoals een overheids-NV met winstoogmerk zoals in Rotterdam, Arnhem, Alkmaar, Optisport en sportfondsen ook van de bijdragen aan mede-overheden gebruik maken?
Antwoord 28
Deze vraag valt buiten de scope van de opzet van deze Evaluatie Topsport in het kader van de pilot Lerend evalueren. Het Ministerie van VWS gaat niet over het (top)sportbeleid van andere overheden.
Vraag 29
Wilt u het talentenbeleid ook benoemen als indicator voor het versterken van het topsportbeleid?
Antwoord 29
Talentontwikkeling is onlosmakelijk verbonden aan het topsportbeleid en hier zal nadrukkelijk aandacht voor zijn in zowel de Evaluatie Topsport als de verdere uitwerking van het zesde deelakkoord «Topsport die inspireert».
Vraag 30
Hoe worden de doelmatigheid en doeltreffendheid van de 10 miljoen euro die jaarlijks voor evenementenbeleid beschikbaar is gemonitord en geëvalueerd?
Antwoord 30
Het beleidskader sportevenementen valt buiten de scope van deze Evaluatie Topsport. Mijn plannen voor de herziening van het evenementenbeleid heb ik recentelijk naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 30 234, nr. 198). In samenspraak met de sector, ga ik een nieuw nationaal strategisch sportevenementenbeleid ontwikkelen. Als we explicieter formuleren wat we met de organisatie van sportevenementen willen bereiken (gezamenlijk doelstellingen), kunnen we dit beter monitoren en kan de doelmatigheid van de inzet van onze financiële middelen worden vergroot. Daarover wil ik in het kader van het Nationaal Sportakkoord afspraken maken.
Vraag 31
Wordt in de evaluatie van de doelmatig- en doeltreffendheid van het Nederlandse topsportbeleid ook een landenvergelijking gemaakt waaruit bijvoorbeeld kan worden afgeleid of andere landen (relatief) net zoveel investeren in topsport als Nederland en met welk resultaat?
Antwoord 31
Ja, dit wordt meegenomen in deelonderzoek 1: een verdieping van het Sports Policy Factors Leading to International Sporting Succes (SPLISS)-onderzoek.
Vraag 32
Kunt u voor beide onderzoeken aangeven in hoeverre ook aandacht besteed wordt aan doelmatigheid en doeltreffendheid van het topsportbeleid?
Antwoord 32
In deelonderzoek 1 wordt de mate van doeltreffendheid en doelmatigheid onderzocht. Deelonderzoek 2 is gericht op het in kaart brengen van welke waarden van topsport voor Nederland bepalend zijn. De uitkomsten hiervan kunnen vervolgens van invloed zijn op toekomstige beleidskeuzes.
Vraag 33
Wanneer en hoe wordt de Kamer geïnformeerd over tussentijdse resultaten (met betrekking tot de taakopdracht evaluatie Topsport), respectievelijk wanneer worden de beide eindrapporten naar verwachting aan de Kamer gestuurd?
Antwoord 33
De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de pilot Lerend evalueren van VWS, waaronder de Evaluatie Topsport. Volgens planning worden beide onderzoeken in 2019 afgerond en aan uw Kamer aangeboden.
Vraag 34
Waarom worden sportevenementen buiten de evaluatie gehouden? Hoe worden doelmatigheid en doeltreffendheid van de 10 miljoen euro die jaarlijks voor evenementenbeleid beschikbaar is gemonitord en geëvalueerd?
Antwoord 34
Het sportevenementenbeleid wordt niet meegenomen in deze evaluatie omdat het beleidskader sportevenementen een bredere scope heeft dan alleen het ondersteunen van de topsportambities. Zie ook mijn antwoord op vraag 30.
Vraag 35
Worden sporters, coaches en trainers zelf ook betrokken bij het onderzoek in het kader van de taakopdracht evaluatie Topsport? Op welke wijze?
Antwoord 35
Ja, bij beide deelonderzoeken vind ik dit belangrijk en daarom wil ik deze doelgroepen nadrukkelijk betrekken via onder andere reguliere gesprektafels en de Community of Practice.
Vraag 36
Hoeveel topsporters vallen onder de verschillende Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s)? Hoeveel topsporters met status Senioren-1 (S-1) vallen niet onder de CTO’s?
Antwoord 36
Deze vraag is niet direct te relateren aan de voorgenomen opzet van de Evaluatie Topsport. Indien deze informatie noodzakelijk is om antwoord te krijgen op de succes- en faalfactoren (en gerelateerd hieraan de mate van doelmatig- en doeltreffendheid) van het Nederlandse topsportbeleid, dan zal dit terugkomen in het eindrapport.
Vraag 37
Welke kosten maken de groep CTO topsporters en de groep S-1 gemiddeld per jaar?
Antwoord 37
Deze vraag is niet direct te relateren aan de voorgenomen opzet van de Evaluatie Topsport. Indien deze informatie noodzakelijk is om antwoord te krijgen op de succes- en faalfactoren (en gerelateerd hieraan de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid) van het Nederlandse topsportbeleid, dan zal dit terugkomen in het eindrapport.
Vraag 38
Ontvangen de topsporttalentscholen subsidie van de rijksoverheid dan wel van NOC*NSF?
Antwoord 38
Topsporttalentscholen die verbonden zijn aan een van de vijf Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) kunnen aanspraak maken op een financiële bijdrage vanuit het topsportbudget van NOC*NSF.
Vraag 39
Wat is de waarde van de evaluatie als de in Nederland georganiseerde topsportevenementen niet meegenomen worden?
Antwoord 39
Het beleidskader sportevenementen heeft een bredere scope dan alleen het (mede) ondersteunen van topsportevenementen en is recentelijk geëvalueerd en herzien (Kamerstuk 30 234, nr. 198). Dit onderzoek zal daarom specifiek gericht zijn op alleen het evalueren van het topsportbeleid. In 2019 gaan we vervolgens het zesde deelakkoord «Topsport die inspireert» uitwerken, waarbij het Rijk, gemeenten en de sport nadere afspraken maken over sportevenementen, topsport en media. (En zie ook mijn antwoord op vragen 30 en 34.)
Vraag 40
In de taakopdracht Evaluatie Wanbetalersregeling wordt uitsluitend gesproken over de doeltreffendheid en nergens over doelmatigheid van dit beleid, wordt ook doelmatigheid van het beleid meegenomen in deze evaluatie en zo ja hoe? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 40
Het gaat in deze evaluatie niet primair om de verhouding tussen de kwaliteit van uitgevoerde taken en ingezette middelen bij de uitvoeringspartijen (prestaties uitvoerende organisaties). Waar mogelijk zal wel een uitspraak worden gedaan over de verhouding van de totale uitvoeringskosten in relatie tot de bereikte resultaten.
Vraag 41
Op welke manier wordt in deze evaluatie gekeken naar de omleiding van de zorgtoeslag?
Antwoord 41
De omleiding van de zorgtoeslag bij wanbetalers is een belangrijk instrument om in voorkomende gevallen alsnog de bestuursrechtelijke premie te innen. Het maakt daarmee onderdeel uit van dit onderzoek.
Vraag 42
Welke burgers zullen op welke wijze betrokken worden bij de beide onderdelen van deze evaluatie?
Antwoord 42
In overleg met het onderzoeksbureau zal gezocht worden naar een methode om ervaringen van (ex-)wanbetalers en de mening van overige verzekerden mee te nemen in dit onderzoek. Gedacht kan worden aan interviews en focusgroepen.
Vraag 43
Op welke wijze worden de verschillen tussen de uitvoering van de regeling van voor en na 1 juli 2016 (de datum waarop enkele versoepelingen zijn doorgevoerd) in het onderzoek meegenomen met betrekking tot de evaluatie Wanbetalersregeling?
Antwoord 43
Om de nieuwe maatregelen te kunnen beoordelen zal zover mogelijk de periode na 1 juli 2016 worden afgezet tegen de periode voor 1 juli 2016.
Vraag 44
In hoeverre worden de uitvoeringskosten van de wet (van 19 miljoen euro per jaar) bij de Wanbetalersregeling in de evaluatie betrokken?
Antwoord 44
Het gaat in deze evaluatie niet om de verhouding tussen prestaties en ingezette middelen bij de uitvoeringspartijen. Waar mogelijk zal wel een uitspraak worden gedaan over de verhouding van de totale uitvoeringskosten van € 19 miljoen tot de bereikte resultaten (zie ook antwoord op vraag 40).
Vraag 45
Wordt bij de evaluatie ook onderzocht wat de effecten van het afschaffen van de Wanbetalersregeling zouden zijn?
Antwoord 45
Nee. De Zorgverzekeringswet is per 2006 ingevoerd en de wanbetalersregeling eind 2009.
Daardoor is grosso modo bekend welk effect de afwezigheid van de wanbetalersregeling heeft.
In de jaren tussen 2006 en 2009 hebben zorgverzekeraars verzekerden met een betalingsachterstand van enkele maanden geroyeerd.
Vraag 46
Op welke wijze worden de ervaringen van ervaringsdeskundigen meegenomen in de evaluatie Wanbetalersregeling?
Antwoord 46
In overleg met het onderzoeksbureau zal gezocht worden naar een methode om ervaringen van ervaringsdeskundigen mee te nemen. Te denken valt aan interviews of focusgroepen met (ex-)wanbetalers en schuldhulpverleners.
Vraag 47
Met betrekking tot de evaluatie (Onafhankelijke) cliëntondersteuning wordt aangegeven dat het thema verweven is met en onderdeel is van een breed scala aan programma’s, kan worden toegelicht op welke wijze de invloed van deze verschillende programma’s op de resultaten op de onderzoeksthema’s wordt meegenomen?
Antwoord 47
De opmerking was vooral andersom bedoeld. Ik heb willen aangegeven dat er verbondenheid en verwevenheid bestaat met mijn andere programma’s, omdat versterking van cliëntondersteuning bijdraagt aan het realiseren van doelen die zijn gesteld in onder andere Volwaardig Leven, Onbeperkt Meedoen, Zorg voor de Jeugd, de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Langer Thuis. Zo gaan we, zoals ik in mijn brief van 15 oktober 20186 schreef, aan de slag met pilots gespecialiseerde ondersteuning om te leren welke meerwaarde gespecialiseerde ondersteuning heeft voor specifieke groepen, verbonden aan elk van de genoemde vijf programma’s.
Vraag 48
Op pagina 21 van de taakopdracht wordt gesproken over een investering van 55 miljoen euro in cliëntondersteuning en op pagina 23 staat dat gemeenten 120 miljoen euro beschikbaar hebben en zorgkantoren 10 miljoen euro, hoe verhouden die bedragen zich tot elkaar?
Antwoord 48
Bij de decentralisatie van de zorg in 2015 zijn aan het gemeentefonds middelen toegevoegd waarmee gemeenten onafhankelijke cliëntondersteuning kunnen organiseren conform de opgave in de Wmo (dit is circa € 120 miljoen per jaar). Ook zorgkantoren krijgen middelen om onafhankelijke cliëntondersteuning in te kopen conform hun opgave in de Wlz (dit is € 10 miljoen per jaar).
Het Kabinet stelt deze kabinetsperiode € 55 miljoen extra beschikbaar. Dat zijn incidentele middelen voor de periode 2018–2021. Per 2022 gaat het om structureel € 10 miljoen per jaar. Ik heb besloten om met de incidentele middelen tot een Aanpak Cliëntondersteuning te komen, waarmee we met alle betrokkenen gericht met een aantal opgaven en activiteiten aan de slag gaan. Dan gaat het bijvoorbeeld om het financieel ondersteunen van koplopergemeenten, die met cliëntondersteuning aan de slag willen en extra middelen voor zorgkantoren om hun Ontwikkelagenda Cliëntondersteuning te realiseren en extra cliëntondersteuning in te kunnen kopen.
Vraag 49
Kunt u de Kamer een iets concreter totaalbeeld geven van wanneer welke trajecten lopen, wanneer welke rapporten zullen verschijnen en wat de Kamer op welk moment kan verwachten in het kader van de evaluatie (Onafhankelijke) cliëntondersteuning?
Antwoord 49
Op 12 juli 20187 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de opgaven en activiteiten van de Aanpak Cliëntondersteuning. De afgelopen maanden hebben we deze met alle partijen verder ingevuld en fijn geslepen. Ik verwacht uw Kamer over de nadere invulling begin 2019 te informeren.
Het gaat om vier opgaven: (1) meer inzicht in wie welke cliëntondersteuning behoeft, (2) het beter bekend maken van cliëntondersteuning, (3) het beter vindbaar maken cliëntondersteuning (goed bij «de toegang» organiseren) en (4) het versterken van kwaliteit en deskundigheid van cliëntondersteuners.
Dit gaan we bereiken door onder meer de volgende activiteiten:
– Onderzoek te doen naar de vraag naar cliëntondersteuning en naar het huidige aanbod en deze met elkaar te vergelijken. Het eerste (vraagonderzoek) is in december afgerond, het tweede (aanbodonderzoek en vergelijking) in het voorjaar van 2019. Bij het tweede onderzoek ontvangt u een inhoudelijke reactie op beide.
– Enkele tientallen gemeenten gaan, veelal met hun regio, aan de slag als koplopergemeenten. Zij houden hun lokale beleid nog eens goed tegen het licht en versterken deze daar waar nodig, met zowel materiele ondersteuning vanuit VNG (met een lerende omgeving) als financiële ondersteuning vanuit de extra middelen die dit Kabinet beschikbaar stelt.
– Zorgkantoren hebben een ontwikkelagenda geformuleerd die vooral toeziet op het beter bekend maken van en versterken van de kwaliteit van cliëntondersteuning. Ook krijgen zorgkantoren enige middelen om meer cliëntondersteuning te organiseren.
– Er worden pilots gestart met gespecialiseerde cliëntondersteuning voor specifieke doelgroepen om de meerwaarde daarvan en de kosten en baten in beeld te krijgen. Hierover stuurde ik op 15 oktober 2018 uw Kamer een brief.
– De beroepsvereniging wordt ondersteund om de ingezette professionalisering verder vorm te geven en de samenwerking tussen informele en formele ondersteuning te versterken.
– Betrokken partijen gaan om tafel om te zorgen voor betere samenhang tussen cliëntondersteuning op basis van de opgave van gemeenten in de Wmo en cliëntondersteuning op basis van de opgaven aan zorgkantoren in de Wlz. Ook wordt gekeken naar de samenhang tussen cliëntondersteuning en andere functionarissen, zoals onderwijs-zorg-consulenten.
Ik ben voornemens om u met enige regelmaat en in ieder geval eens per jaar te informeren over de voortgang op deze activiteiten en daarmee het bereiken van gestelde doelen.
Vraag 50
Hoe worden doelmatigheid en doeltreffendheid van deze middelen in de evaluatie onderzocht?
Antwoord 50
Het traject Lerend Evalueren geeft een extra impuls om scherp te zijn op doelmatigheid en doeltreffendheid. De aan u gestuurde taakopdracht was een eerste aanzet. Deze wordt nader ingevuld aan de hand van de Aanpak Cliëntondersteuning. Er is een Klankbordgroep ingesteld van alle bij cliëntondersteuning betrokken partijen, die regelmatig bij elkaar komt om de voortgang op de doelen en activiteiten te bespreken.
Waar doelen goed kwantificeerbaar zijn zullen wij deze meten en betrekken bij uitspraken over de doelmatigheid van het programma. Een voorbeeld hiervan is betere bekendheid onder cliënten en professionals. Er zijn echter ook een aantal kwalitatieve doelstellingen die moeilijk te kwantificeren zijn. Zo gaat het in deze aanpak ook vooral om leren. In die zin zijn de middelen goed besteed wanneer we geleerd hebben wie nu exact welke ondersteuning nodig heeft en welke kosten en baten daarmee gemoeid zijn, in relatie tot wat we aan reguliere (integrale) dienstverlening van onder meer gemeenten en zorgkantoren mogen verwachten. Om dit te achterhalen ligt een meer kwalitatieve evaluatie meer voor de hand. Dit zal in een nadere uitwerking meer vorm krijgen.
Vraag 51
In hoeverre wordt in de evaluatie ook domeinoverstijgend gekeken (inkomensondersteuning, schuldenproblematiek)? Wordt ook gekeken naar vormen van integrale cliëntondersteuning breder dan (medische) zorg en gericht op ondersteuning bij brede sociale (gezins)problematiek?
Antwoord 51
De Wmo is daar heel helder over. Cliëntondersteuning is per definitie niet alleen op zorg gericht, maar bedoeld voor alle levensterreinen, dus ook op gebied van bijvoorbeeld werk & inkomen. We weten ook dat veel mensen behoefte hebben aan ondersteuning bij het krijgen van hulp op deze gebieden, zeker wanneer ze schulden hebben. Ook in de Wlz wordt aangegeven dat cliëntondersteuning bedoeld is om het recht op zorg tot gelding te maken, in samenhang met andere levensdomeinen. In de evaluatie wordt ook domein overstijgend gekeken.
Vraag 52
De taakopdracht evaluatie (Onafhankelijke) cliëntondersteuning schetst een richting, maar is nog niet concreet. Wanneer wordt dit concreet en kan de Kamer tussentijds geïnformeerd worden?
Antwoord 52
Zie ook het antwoord op vraag 49. Op 12 juli 2018 heb ik de opgaven en vermoedelijke activiteiten van de Aanpak Cliëntondersteuning naar uw Kamer gestuurd. Op basis daarvan is ook de taakopdracht geformuleerd. De afgelopen maanden heeft de Aanpak nader invulling gekregen. Ik verwacht uw Kamer begin 2019 nader te informeren.
Vraag 53
Kunt u nader toelichten wat de aanpak van het Instituut van Publieke Waarden is die momenteel wordt gehanteerd voor het nu lopende onderzoek?
Antwoord 53
Het onderzoek van bureau AEF en het Instituut voor Publieke Waarden is in een afrondende fase en ik verwacht u dat snel te kunnen sturen. Hun methode is om in een aantal sterk van elkaar verschillende wijken, waar kwetsbare mensen wonen, diepte-interviews te houden met mensen die gebruik maken van enige zorg of andere regelingen uit het sociaal domein. Zij inventariseren wat hun behoeften zijn, welke hindernissen ze hebben ondervonden om tot hulp, zorg of voorzieningen te komen, of ze daarbij hulp en ondersteuning hebben gehad en/of konden gebruiken, en wanneer er echt meerwaarde is voor onafhankelijke cliëntondersteuning.
Vraag 54
Welke kengetallen en indicatoren zijn beschikbaar of worden ontwikkeld om zicht te krijgen op de doelen van de evaluatie en van het programma Een tegen Eenzaamheid?
Antwoord 54
De belangrijkste uitkomstindicator is de prevalentie van eenzaamheid. De Wetenschappelijke Adviescommissie (WAC) zal advies uitbrengen over hoe deze indicator (en andere uitkomst- en procesindicatoren) gedurende het programma Een tegen Eenzaamheid het best gemeten kan worden.
De ex durante uitvoeringstoets van het programma Een tegen Eenzaamheid zoals omschreven in de taakopdracht maakt onderdeel uit van het evaluatieprogramma van VWS, de pilot Lerend evalueren. Deze uitvoeringstoets richt zich op de aanpak van dit programma. Hoeveel gemeenten werken met een lokale coalities? In hoeverre levert de landelijke coalitie daar een bijdrage aan? Is er verschil te zien in de ontwikkeling van eenzaamheid tussen regio’s die wel en geen gebruik maken van lokale coalities?
Vraag 55
Wordt er, naast de sociaal-medische verklaringen die voor eenzaamheid genoemd worden op pagina 28, in de evaluatie ook gekeken in hoeverre veranderingen in beleid en zorgvoorzieningen van invloed zijn (geweest) op eenzaamheid onder ouderen?
Antwoord 55
Het programma is niet primair gericht op het verklaren van het ontstaan van eenzaamheid. De WAC zal een onderzoek agenda ontwikkelen waarop onderzoeksvragen als deze ook een plaats kunnen krijgen.
Vraag 56
Het programma Een tegen Eenzaamheid krijgt een organisatie die «lean and mean» is, kan worden toegelicht hoe de organisatie precies vorm krijgt? Hoe is te zien dat deze «lean and mean» is?
Antwoord 56
Het programma richt zich op het op gang brengen van een brede beweging in de samenleving en het mobiliseren en ondersteunen van het lokale speelveld. De kracht van het effect en dus ook de capaciteit om het verschil te maken zit daar. Elk programmaonderdeel (nationale coalitie, centrum en WAC) kent een trekker/kopstuk en minimale ondersteuning. Daarnaast zijn er 10–15 adviseurs die gemeenten ondersteunen bij de inrichting en invulling van lokale coalities. VWS heeft een programmateam ingericht van waaruit de coördinatie tussen de onderdelen, activiteiten en communicatie is opgepakt.
Vraag 57
Wanneer kan gesproken worden van een trendbreuk in de eenzaamheid onder ouderen? Hoe wordt dit precies gemeten?
Antwoord 57
De trend is nu: de leeftijdsspecifieke prevalentie van eenzaamheid is stabiel, maar door de groei van het aantal ouderen neemt ook het aantal eenzame ouderen in Nederland toe. Van een trendbreuk kan gesproken worden als de leeftijdsspecifieke prevalentie van eenzaamheid onder ouderen afneemt. De WAC zal adviseren over wat nodig is om een dergelijke trendbreuk te kunnen aantonen.
Vraag 58
Het kostenverhaal van eenzaamheid zal geen onderdeel zijn van de pilot, wanneer zullen de resultaten van het nader onderzoek dat uitgevoerd zal moeten worden bekend worden?
Antwoord 58
Dit is nu nog niet bekend, maar wordt verderop in het traject nog bepaald.
Vraag 59
Als het gaat om Een tegen Eenzaamheid, wordt in deze evaluatie een relatie gelegd met de voor dit beleid ingezette financiële middelen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom blijft doelmatigheid van beleid buiten beschouwing?
Antwoord 59
Deze uitvoeringstoets richt zich op de aanpak van dit programma via landelijke en lokale coalities. Daarnaast zijn de extra middelen die dit kabinet beschikbaar heeft gesteld, gericht op het op gang brengen van een brede beweging ten einde een trendbreuk in eenzaamheid in te bewerkstelligen. Door de beschreven onderzoeksaanpak uit de taakopdracht willen wij in beeld brengen in hoeverre de aanpak met landelijke en lokale coalities een succes is. Daarnaast adviseert de WAC over hoe te meten en in hoeverre de beoogde trendbreuk wordt gerealiseerd. Uiteraard wordt doelmatigheid in de opzet en uitvoering van het programma nagestreefd en vindt er via de jaarverslagen verantwoording plaats over de besteding van de middelen.
Vraag 60
Verschillende evaluaties moeten (nog) uitbesteed worden aan externe onafhankelijke onderzoeksbureaus, hoe gaat deze aanbesteding precies in zijn werk? Kan daarbij onder andere ingegaan worden op de criteria waarop de ingediende voorstellen naar aanleiding van de uitgezette aanbesteding zullen worden beoordeeld en wie het besluit neemt? Wat zal in de beoordeling zwaarder wegen, de kosten of de kwaliteit van het evaluatievoorstel?
Antwoord 60
Een aanbesteding loopt via de Haagse Inkoop Samenwerking (HIS), onderdeel van de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR). UBR|HIS is het Inkoop Uitvoeringscentrum van onder andere een aantal ministeries. UBR|HIS begeleidt voor de opdrachtgever de offerteprocedure van de aanbesteding. Er wordt aan verschillende partijen gevraagd een offerte uit te brengen. Gunning gebeurt op basis van de «beste prijs-kwaliteitsverhouding», hetgeen wordt bepaald op basis van de in offerteaanvraag gestelde criteria.
De gunningscriteria en de weging van de criteria worden vooraf bepaald door de opdrachtgever en omvatten kwaliteitscriteria zoals kwaliteit en inhoud van het plan van aanpak, methode, planning en kwaliteit/kennis van de onderzoekers en de prijs. Vooraf krijgen alle criteria een weging mee. De nadruk ligt op de kwaliteitseisen en prijs telt voor 10–20% mee bij de beoordeling. De beoordeling wordt uitgevoerd door de opdrachtgever.
Vraag 61
De taakopdracht Evaluatie Eenzaamheid schetst een richting, maar is nog niet concreet. Wanneer wordt dit concreet en kan de Kamer tussentijds geïnformeerd worden?
Antwoord 61
De adviezen die de WAC opstelt zullen gedeeld worden met de Kamer. In de voortgangsrapportage over het programma Een tegen Eenzaamheid, die u voor het kerstreces ontvangt, wordt u verder geïnformeerd over de agenda van de WAC. Het plan van aanpak voor de beleidsevaluatie zal voor de zomer 2019 gereed zijn.
Vraag 62
Hoe ziet u evaluatie van een programma voor u waar nog geen indicatoren voor zijn?
Antwoord 62
De indicatoren voor het programma zijn opgenomen op p. 21 en 22 van het programmaboekje «Een tegen Eenzaamheid».
Vraag 63
Wordt bij de taakopdracht Evaluatie Eenzaamheid ook het doel zelf van het programma Een tegen Eenzaamheid, namelijk een trendbreuk in eenzaamheid onder ouderen te bewerkstelligen, in de evaluatie meegenomen en zo ja, hoe wordt dat gemeten en hoe wordt de Kamer daarover geïnformeerd de komende jaren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 63
Zie antwoord op vraag 54. Deze uitvoeringstoets zoals omschreven in de taakopdracht richt zich op de aanpak van dit programma via landelijke en lokale coalities. Binnen het reguliere programma wordt geëvalueerd of een trendbreuk wordt bewerkstelligd. De WAC adviseert (de deelnemers in) het programma over hoe de trendbreuk gemeten kan worden. Dit advies zal met de Kamer gedeeld worden met de voortgangsrapportage die voor het kerstreces wordt verstuurd.
Vraag 64
Kunt u aangeven of en hoe de in bijlage 1 genoemde negen fondsen, 16 bedrijven, vijf overheden, 15 maatschappelijke organisaties, 21 branche- en belangenbehartigers en zes overige actoren betrokken zijn of worden bij de evaluatie?
Antwoord 64
Bijlage 1 was slechts bedoeld als een illustratie van mogelijk te benaderen partijen – per abuis is dit niet helder vermeld. Dit is dus niet de daadwerkelijke nationale coalitie. U wordt nog geïnformeerd over de samenstelling van deze nationale coalitie.
Kamerstuk 31 865, nr. 118, Operatie «Inzicht in Kwaliteit».↩︎
Kamerstuk 34 104, nr. 231, Eindrapport van de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg.↩︎
Kamerstuk 29 538, nr. 252, Landelijk actieprogramma «Eén tegen eenzaamheid».↩︎
Kamerstuk 29 689, nr. 896, Rapport van de Taskforce «de juiste zorg op de juiste plek»↩︎
Kamerstuk 29 689 nr. 938, Kabinetsreactie op het rapport van de Taskforce «de juiste zorg op de juiste plek».↩︎
Kamerstuk 31 476, nr. 23, brief van Minister van VWS.↩︎
Kamerstuk 31 476, nr. 22, brief van Minister van VWS.↩︎