Reactie op verzoek van het lid Van Toorenburg, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 22 januari 2019, over een juridische duiding van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 juni 2018 in de zaak Gnandi
Vreemdelingenbeleid
Brief regering
Nummer: 2019D03512, datum: 2019-01-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-19637-2460).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.G.J. Harbers, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 19637 -2460 Vreemdelingenbeleid.
Onderdeel van zaak 2019Z01583:
- Indiener: M.G.J. Harbers, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-01-30 10:45: Debat over een versoepeling van het kinderpardon (Plenair debat (debat)), TK
- 2019-01-31 13:20: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-02-06 15:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-02-07 13:25: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
19 637 Vreemdelingenbeleid
Nr. 2460 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2019
Tijdens het mondelinge vragenuur van 22 januari jl. heeft het lid Van Toorenburg (CDA) verzocht om een juridische duiding van het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 19 juni 2018 in de zaak Gnandi1 (Handelingen II 2018/19, nr. 43, mondelinge vragen van het lid Fritsma over het bericht dat CDA en D66 een soepeler kinderpardon willen en (Handelingen II 2018/19, nr. 43, Regeling van Werkzaamheden). In deze brief doe ik uw Kamer, zoals toegezegd, mijn reactie hierop toekomen.
In de zaak Gnandi was de vraag van de Belgische rechter aan de orde onder welke voorwaarden een beslissing op een asielprocedure kan worden gecombineerd met een terugkeerbesluit (en daarmee de start van de terugkeerprocedure), terwijl nog een rechtsmiddel openstaat. Nederland, maar ook Duitsland en Tsjechië hebben in die procedure betoogd dat een zekere samenloop tussen een beslissing op asiel en een terugkeerbesluit onontbeerlijk is voor een efficiënte terugkeerprocedure.
Het Hof oordeelde dat tegelijk met een afwijzend asielbesluit een terugkeerbesluit kan worden genomen. De vreemdeling is vanaf dat moment ook illegaal op het grondgebied van de EU in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Een ander oordeel zou in de woorden van het Hof «tegen de doelstelling van het ontwikkelen van een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid indruisen. Bij een dergelijke uitlegging zou immers pas na de beslissing op het rechtsmiddel een terugkeerbesluit kunnen worden genomen, waardoor de inleiding van de terugkeerprocedure aanzienlijke vertraging zou kunnen oplopen en deze procedure complexer zou kunnen worden.»2
Op dit moment wordt een aantal procedures gevoerd over de vraag of de begrippen in de Nederlandse wet en de wijze waarop die zijn geformuleerd voldoende overeenkomen met de uitgangspunten in het arrest Gnandi. Dit raakt met name procedures waarin de maatregel van bewaring in geschil is. Het is mij bekend dat er enkele rechtbankuitspraken zijn waaruit een wisselend beeld naar voren komt over de vraag of, gedurende een beroep tegen de afwijzing van een asielverzoek, de vreemdeling kan worden verplicht mee te werken aan een presentatie bij de ambassade of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst om zijn identiteit vast te stellen. Dit betreft zowel zaken van vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld als vreemdelingen die een beroep tegen een (eerste) asielverzoek in een COA-locatie afwachten. In één van deze zaken loopt thans hoger beroep.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
M.G.J. Harbers