[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Jaarverslag Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018

Jaarverslag

Nummer: 2019D14772, datum: 2019-05-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35200-VIII-1).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35200 VIII-1 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018.

Onderdeel van zaak 2019Z07222:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

35 200 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2018

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 15 mei 2019

Inhoudsopgave

A. ALGEMEEN 5
1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening 5
2. Leeswijzer 8
B. BELEIDSVERSLAG 13
3. Beleidsprioriteiten 13
4. Beleidsartikelen 37
Art. nr. 1 Primair onderwijs 37
Art. nr. 3 Voortgezet onderwijs 46
Art. nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 54
Art. nr. 6 en 7 Hoger onderwijs 64
Art. nr. 8 Internationaal beleid 75
Art. nr. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 80
Art. nr. 11 Studiefinanciering 84
Art. nr. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 94
Art. nr. 13 Lesgelden 97
Art. nr. 14 Cultuur 99
Art. nr. 15 Media 107
Art. nr. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 113
Art. nr. 25 Emancipatie 119
5. Niet-beleidsartikelen 124
Art. nr. 91 Nominaal en onvoorzien 124
Art. nr. 95 Apparaat Kerndepartement 125
6. Bedrijfsvoeringsparagraaf 128
C. JAARREKENING 139
7. Departementale verantwoordingsstaat 139
8. Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen 140
9. Jaarverantwoording agentschappen per 31-12-2018 141
9.1 Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) 141
9.2 Nationaal Archief (NA) 151
10. Saldibalans 161
11. WNT-verantwoording 2018, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 171
D. BIJLAGEN 173
1. Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s 173
2. Afgerond evaluatie en overig onderzoek 185
3. Inhuur Externen 207
4. Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector 209

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING

AAN de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2018 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media decharge te verlenen over het in het jaar 2018 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport op. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

a. het gevoerde financieel en materieel beheer;

b. de bijgehouden administraties van het Rijk;

c. de financiële informatie in het jaarverslag;

d. de betrokken saldibalans;

e. de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

f. de in het jaarverslag opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2018;

b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2018 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2018, alsmede over de Saldibalans van het Rijk over 2018 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voorgezet Onderwijs en Media,
A. Slob

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ........(datum).

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van .......(datum).

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2018 bestaat uit de volgende onderdelen:

A. Een algemeen deel

B. Het beleidsverslag

C. De jaarrekening

D. Bijlagen

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor Artikel 1 Primair onderwijs, Artikel 3 Voortgezet onderwijs, Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en Artikel 15 Media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.

Bij het Regeerakkoord is – met ingang van de begroting 2018 – het groen onderwijs als beleidsterrein ondergebracht bij het Ministerie van OCW. In het jaarverslag 2018 is de verantwoording van het groen onderwijs volledig geïntegreerd.

A. Algemeen deel

Het Algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Groeiparagraaf

Voor het opstellen van het departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften zijn de volgende veranderingen doorgevoerd ten opzichte van het jaarverslag 2017:

• Staafdiagrammen (geraamde) uitgaven en ontvangsten

Het voorgeschreven staafdiagram heeft geen totaalbalk meer, waardoor de overige balkjes met artikelen relatief beter te onderscheiden zijn. De totaaltelling wordt in tekst opgenomen.

• Bedrijfsvoeringsparagraaf

Departementen moeten tenminste iedere vijf jaar een beschrijving opnemen van de departementale checks and balances voor subsidieregelingen. Ook moet worden beschreven welke beleidsmatige en algemene ontwikkelingen met betrekking tot het toezicht op het normenkader financieel beheer hebben plaatsgevonden. OCW verwijst daarvoor naar de bijlage Toezichtsrelaties RWT’s en ZBO’s.

• Bijlage Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s

In de bijlage Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s is een aanvullende tabel opgenomen met meer uitgesplitste, gespecificeerde (financiële) informatie over grote RWT’s en ZBO’s.

Daarnaast heeft Tweede Kamer verzocht om in het jaarverslag inzicht te bieden in de diverse geldstromen en de verdeling daarvan in het wetenschappelijk onderwijs. Dit overzicht is opgenomen in bijlage 4. Hiermee wordt invulling gegeven aan de toezegging uit het Wetgevingsoverleg van 10 oktober 2018.

Voor de verantwoording 2018 heeft de Tweede Kamer «de onderbouwing van de ramingen van inkomsten en uitgaven» als focusonderwerp benoemd. De Minister van Financiën heeft op 18 oktober 2018 de Tweede Kamer geïnformeerd dat in het Financieel Jaarverslag Rijk 2018 hier invulling aangegeven zal worden.

Tot slot: een jaarverslag vormt het spiegelbeeld van de begroting. In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt dan ook per beleidsterrein geschetst welke voortgang is geboekt op de door het vorige kabinet gestelde doelen en welke (eerste) stappen zijn gezet voor de uitvoering van het Regeerakkoord. In dit onderdeel vindt ook nog de verantwoording plaats over de indicatoren van het voorgaande kabinet. Om deze reden sluiten de thema’s van de tabellen in het beleidsverslag niet volledig aan op de thema’s van de kopjes. Om de indicatoren zichtbaar te maken in de lopende tekst van het beleidsverslag, zijn de tabellen zo goed als mogelijk is, ingedeeld. Sommige van de indicatoren worden niet meer gemeten, zoals ook gemeld in de brief aan de Tweede Kamer. De indicatoren die niet meer gemeten worden, zijn niet opgenomen in de lopende tekst, maar staan wel in de totaaltabel achter de beleidsprioriteiten. Alle indicatoren, oud en nieuw zijn te vinden op Onderwijs in cijfers.

Informatie in de begroting en andere relevante publicaties

De begroting is een compact document en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda presenteert de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit de begroting wordt verwezen naar de openbare website OCW in cijfers. Belangrijke kengetallen zijn opgenomen op de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

• Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.

• Begin november 2018 heeft het Sociaal Cultureel Planbureau de publicatie «Het Culturele Leven» uitgebracht. In dit rapport presenteert het Sociaal en Cultureel Planbureau een model voor een periodieke rapportage over dat culturele leven. Dit model is vervolgens in dit rapport toegepast om het culturele leven in de jaren 2012–2017 in kaart te brengen.

• De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.

• Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

• Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.

• De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW, en de laatste stand van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Overgangsrecht Comptabiliteitswet

Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de presentatie en inrichting van de jaarverslagen en slotwetten over 2018 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Voor de dechargeverlening inzake het jaar 2018 over het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer zijn de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 en de daarop gebaseerde regelgeving van toepassing. Dit is conform de brief aan het parlement over het overgangsrecht in de Comptabiliteitswet 2016 (Vergaderjaar 2018–2019, 34 426, nr. 33). Om die reden moet telkens bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 voor de presentatie en inrichting en voor de begrotingsuitvoering de artikelen van de Comptabiliteitswet 2016 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017, 139.

3.2 – 3.4 19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid
3.5 22, eerste lid; 26, eerste lid
3.8 58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid
3.9 58, eerste lid, onderdeel b en c
2.37 60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid
2.35 61, tweede tot en met vierde lid
2.40 64
7.12 82, eerste lid; 83, eerste lid
7.14 82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

1. Beleidsprioriteiten

2. De beleidsartikelen

3. De niet-beleidsartikelen

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsprioriteiten

In het onderdeel Beleidsprioriteiten wordt teruggekeken op de activiteiten in 2018. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

2. De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

• Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.

• Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers.

• De beleidsconclusies.

• De tabel budgettaire gevolgen van beleid.

• Een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de kolom «Vastgestelde begroting» is de stand ontwerpbegroting (derde dinsdag van september) plus de mutaties die bij een nota van wijziging, amendement of motie ten opzichte van de ontwerpbegroting (dus na de derde dinsdag van september, maar voor de mutaties eerste suppletoire begroting) zijn aangebracht.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

3. De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

• Op artikel 91 (Nominaal en onvoorzien) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.

• Op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

D. Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

1. Toezichtrelaties RWT’s en ZBO’s

2. Afgerond evaluatie en overig onderzoek

3. Externe inhuur

4. Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

De begroting 2018 is opgesteld door het voorgaande kabinet. In dit beleidsverslag wordt daarom zowel verantwoording afgelegd over de beleidsprioriteiten uit de begroting 2018 en die van het nieuwe kabinet. In 2018 zijn we voortvarend aan de slag gegaan met de uitvoering van het huidige Regeerakkoord. Voor 2018 was € 1,09 miljard begroot aan Regeerakkoordintensiveringen. We zijn er in 2018 in geslaagd om bijna alle van de voorgenomen investeringen ook te besteden. In dit verslag zullen wij per beleidsterrein de resultaten noemen, en verwijzen naar de achterliggende regelingen en brieven voor meer informatie.

Een gebeurtenis die in 2018 veel aandacht kreeg, was het probleem met de schoolexamens van VMBO Maastricht. In juni kwamen hier grote onregelmatigheden aan het licht in de examens. De inspectie uitte het voornemen om de examens van honderden leerlingen ongeldig te verklaren. Hierdoor leefden zij in onzekerheid over of zij hun diploma zouden krijgen en verder konden studeren. Door maatwerk per leerling konden veel gedupeerde leerlingen alsnog zo snel mogelijk hun diploma halen. In onze brief van 14 december 2018 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar aanleiding van deze situatie, en de lessen die we hieruit hebben getrokken.

1. Onderwijs

1.1 Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen
1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a) Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten po 47% (2015) 65% (2017) Nog niet gepubliceerd 79% (2018) 100% (2020) 1 SA Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan
Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest vo 56% (2013) 20% (2017) Wordt niet meer gemeten

41% (2016)

25% (2018)

3 SA Toptalenten in het onderwijs, 2017
Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s vo 82% (2015) 84% (2017) Wordt niet meer gemeten

88% (2016)

100% (2018)

3 SA Toptalenten in het onderwijs, 2017
Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt mbo 34% (2010) 37% (2016) 38% (2017) Hoger (2018) 4 C ROA
Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs ho hbo: 58% (2010–2011) hbo: 55% (2016–2017) hbo: 52% (2017–2018) Hoger - 6/7 C Studentenmonitor Hoger Onderwijs
wo: 68% (2010–2011) wo: 68% (2016–2017) wo: 69% (2017–2018) Hoger -
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod po 0,07% (2014–2015) 0,09% (2016–2017) 0,10% (2017–2018) 0% (2020) 1 SA Leerplichttelling 2017–2018
vo 0,17% (2014–2015)

0,14%

(2016–2017)

0,18% (2017–2018) 0,10% (2017)0% (2020) 3 SA
b) Vergroten studiesucces
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt po 99% (2015–2016) 97% (2016–2017) 98% (2017–2018) Niet benoemd 1 SA College voor Toetsen en Examens Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt po 95% (2015–2016) 96% (2016–2017) 96% (2017–2018) Niet benoemd 1 SA

College voor Toetsen en Examens

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt po 87% (2015–2016) 93% (2016–2017) 93% (2017–2018) Niet benoemd 1 SA

College voor Toetsen en Examens

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel zittenblijvers po 2,2% (2012–2013) 1,7% (2016–2017) 1,7% (2017–2018) 1,5% (2020) 1 SA DUO
vo 5,9% (2012–2013) 5,7% (2016–2017) 6,2% (2017–2018) 4,7% (2017) 3,9% (2020) 3 SA DUO
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau mbo 2007–2008 2015–2016 2016–2017 2018 4 C MBO Raad
Niveau 1: 66% Niveau 1: 78% Niveau 1: 79% Hoger
Niveau 2: 62% Niveau 2: 73% Niveau 2: 72% Hoger
Niveau 3: 63% Niveau 3: 72% Niveau 3: 72% Hoger
Niveau 4: 65% Niveau 4: 74% Niveau 4: 75% Hoger
Totaal: 64% Totaal: 73% Totaal: 74% Hoger
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar ho hbo: 65,7% (2010–2011) hbo: 62,1% (2016–2017) hbo: 63,3% (2017–2018) 6/7 C DUO
wo: 57,3% (2010–2011)

wo:

73,2% (2016–2017)

wo: 72,6% (2017–2018)
Uitval in het eerste jaar ho hbo: 27,9% (2010–2011)

hbo:

26,8% (2016–2017)

hbo: 28,0% (2017–2018) 6/7 C DUO
wo: 18,8% (2010–2011)

wo:

15,7% (2016–2017)

wo: 16,5% (2017–2018)
Switchen na het eerste jaar ho hbo: 8,4% (2010–2011)

hbo:

8,3% (2016–2017)

hbo: 8,3% (2017–2018) 6/7 C DUO

wo:

9,0% (2010–2011)

wo:

8,3% (2016–2017)

wo:

9,1% (2017–2018)

Iedere leerling, ongeacht afkomst, moet zijn of haar talenten maximaal kunnen ontplooien. Het kabinet zet daarom in op gelijke kansen voor iedere leerling om zich te ontwikkelen, en heeft hiervoor in 2018 verschillende maatregelen genomen. In oktober is het programma «Gelijke Kansen» gestart met als opdracht om meer samenhang aan te brengen in het bestaande beleid van OCW, en de netwerkaanpak binnen de Gelijke Kansen Alliantie (GKA) verder uit te bouwen. In het primair onderwijs (po) en het voorgezet onderwijs (vo) is het aantal gelijke-kansen-allianties uitgebreid van 28 naar 60. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt met de VO-raad over een dekkend aanbod van brede brugklassen. De pilot met «10–14 scholen» is in 2018 uitgebreid, waarbij leerlingen pas na hun veertiende instromen op een specifiek niveau, in plaats van op hun twaalfde. Ook is, vooruitlopend op de structurele verhoging van € 170 miljoen uit het Regeerakkoord, er in 2018 € 40 miljoen geïnvesteerd in vroeg- en voorschoolse educatie en is er jaarlijks € 9,5 miljoen vrijgemaakt voor doorstroomprogramma’s po-vo. Daarnaast is begin 2018 gereageerd op het onderzoek naar de deelname aan en uitgaven voor het zogenaamde «schaduwonderwijs», waarmee alle vormen van extra ondersteuning die leerlingen krijgen buiten het reguliere onderwijs, zoals bijles, huiswerkbegeleiding en examentraining worden bedoeld. Uit het onderzoek bleek dat dat de financiële omvang beperkt is en dat deze vorm van onderwijsondersteuning voor ongeveer de helft kosteloos wordt aangeboden. In het Regeerakkoord is structureel € 15 miljoen extra uitgetrokken voor beter onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen. In maart hebben wij een brief gestuurd, en hebben wij de Regeling «subsidie begaafde leerlingen po en vo» opgesteld. Deze subsidieregeling stimuleert samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om te zorgen voor een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen in de regio.

In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is gelijke kansen één van de landelijke speerpunten in de nieuwe kwaliteitsagenda’s van mbo-instellingen. In november 2018 is de cascadebekostiging in de mbo afgeschaft. Hierdoor tellen alle studenten even zwaar mee in de bekostiging, ook degenen die meer tijd nodig hebben om hun diploma te halen of opleidingen stapelen. Daarnaast is de wijziging van de wet educatie en beroepsonderwijs door de Tweede Kamer aangenomen, om bestrijding van voortijdig schoolverlaters (vsv) aan te pakken. Met het programma «Sterk beroepsonderwijs» wordt samen met betrokkenen in het veld gewerkt aan een betere aansluiting tussen vmbo en mbo. Vanuit de subsidieregeling doorstroom mbo-hbo, is ruim € 10 miljoen geïnvesteerd in projecten voor het verbeteren van de aansluiting van het mbo op het hbo en het bevorderen van het studiesucces in het hbo van mbo-gediplomeerden. In het ho is de associate degree per 1 januari 2018 een zelfstandige opleiding geworden. Deze opleiding biedt mbo-studenten die een vierjarige bachelor te lang vinden de mogelijkheid om alsnog door te stromen naar het ho. Ook is het programma «Students4Students» ingezet om gelijke kansen in het ho te bevorderen. In dit programma worden studenten begeleid door rolmodellen en coaches.

1.2 Curriculumontwikkeling, en leerlingenkrimp en verantwoording

In 2017 is besloten om het onderwijscurriculum te actualiseren. Het doel hiervan is om vanuit de onderwijspraktijk te komen tot een toekomstgericht en samenhangend curriculum met een heldere doorlopende leerlijn van het begin van het po tot het eind van het vo. In maart 2018 zijn er ontwikkelteams, bestaande uit leraren en schoolleiders, gestart met de ontwikkeling van het nieuwe curriculum. Deze teams actualiseren in samenwerking de kerndoelen en eindtermen van het onderwijs. Zij zullen in 2019 bouwstenen opleveren voor nieuwe kerndoelen en eindtermen.

In het Regeerakkoord is opgenomen dat rekenen voor alle leerlingen een integraal onderdeel van het examen wordt. In de brief Toekomst van rekenen in het vo en mbo is er met de Kamer gecommuniceerd over een alternatief voor de rekentoets. Inmiddels is de inhoud van de brief onderwerp van debat geweest in de Tweede Kamer.

Wij blijven inzetten op een pluriform scholenaanbod en thuisnabij onderwijs. Daarom is in 2018 € 10 miljoen toegevoegd aan de toeslag voor kleine scholen in het po. Daarnaast is in juni de jaarlijkse voortgangsrapportage leerlingendaling naar de Kamer verstuurd, over de leerlingendaling in het po, vo en mbo. Hierin geven wij aan schoolbesturen steviger te gaan aanspreken op hun verantwoordelijkheid om de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs te borgen, zoals wij ook hebben aangekondigd in het Regeerakkoord. Om besturen te ondersteunen vergroten we de ruimte voor samenwerking en stimuleren we regionale samenwerking. Dit doen we ook in het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs waar de komende jaren de leerlingen- en studentenaantallen ook zullen dalen, bijvoorbeeld met het faciliteren van doorlopende leerroutes vo-mbo en het in de wet opnemen van het samenwerkingscollege mbo. Daarnaast is in het najaar van 2018 de commissie-Dijkgraaf ingesteld, die gaat adviseren over de leerlingendaling in het vo.

In onze brief waarin wij reageren op het advies van de Onderwijsraad, onderschrijven wij hun advies om de lumpsumbekostiging te behouden. De verantwoording van onderwijsinstellingen laat echter wel ruimte voor verbetering. Onze brief kondigt acties aan om de verantwoording van scholen te verbeteren door in te zetten op financiële benchmarks. Een eerste indruk hiervan is te vinden op het nieuwe dashboard.

1.3 Leraren, lerarentekort en lerarenregister
2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a) Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren vo 83,5% (2011) 95,2% (2016) 95,7% (2017) 96% (2016) 100% (2020) 3 SA IPTO en CenterData
Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding po 20% (2013) 22% (2016) Wordt niet meer gemeten 25% (2018) 30% (2020) 1 SA, LA Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding vo 33% (2013) 38% (2016) Wordt niet meer gemeten 40% (2017) 50% (2020) 3 SA, LA CenterData en DUO
Bovenbouw vwo 53% (2013) 63% (2016) Wordt niet meer gemeten

Hoger (2017)

80–85% (2020)

3 SA, LA CenterData en DUO
Hbo 66,2% (2011) 75,2% (2015) Wordt niet meer gemeten 80% (2016) 6/7 C PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016).
Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst po 85% (2013) 84% (2015) Wordt niet meer gemeten 96% (2018) 100% (2020) 1 SA, LA Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
vo 76% (2013) 67% (2016) Wordt niet meer gemeten 90% (2017) 100% (2020) 3 SA, LA
Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst po 56% (2013) 56% (2015) Wordt niet meer gemeten 79% (2018) 100% (2020) 1 SA, LA Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
vo 34% (2013) 33% (2016) Wordt niet meer gemeten 40% (2017) 100% (2020) 3 SA, LA
b) Verbetercultuur
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review po 62% (2014) 74% (2016) Wordt niet meer gemeten 87% (2018) 100% (2020) 1 LA, T Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)
vo 63% (2014) 68% (2016) Wordt niet meer gemeten 81% (2017) 100% (2020) 3
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

po/vo/

mbo

8% (2014) 35% (2017) Wordt niet meer gemeten 100% (2019) 1, 3 en 4 SA, LA, T Lerarenregister
Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister po 31% (2015) 69% (2017) 79% (2018) 100% (2018) 1 SA Schoolleidersregister po
c) Veilig leerklimaat
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt po 95% (2012) 97% (2016) 97% (2018) Stabiel of hoger (2017, 2020) 1 T Praktikon: monitor naar sociale veiligheid;
vo 93% (2012) 95% (2016) 97% (2018) Stabiel of hoger (2017, 2020) 3

Goede en betrokken docenten zijn essentieel voor kwalitatief goed onderwijs. Het lerarentekort vormt een grote uitdaging. Om het lerarentekort tegen te gaan, investeert het kabinet sterk in leraren. Sinds 2017 werken we met zes actielijnen om het lerarentekort aan te pakken. Er is structureel € 270 miljoen beschikbaar gesteld voor het verhogen van het salaris voor leraren in het in het po. Ook de besturen zetten € 70 miljoen van de middelen voor de functiemix in om de salarissen van docenten te verbeteren. Het subsidieplafond van de regeling zij-instroom is structureel verhoogd naar € 17,2 miljoen, om meer mensen als zij-instromer tot docent op te leiden. Nieuwe studenten die per studiejaar 2018–2019 starten met een lerarenopleiding betalen de eerste twee jaar maar de helft van het collegegeld. Daarnaast is ingezet op een regionale aanpak van het lerarentekort door schoolbesturen, scholen en lerarenopleidingen. Op 8 februari 2018 is voor het po het werkdrukakkoord afgesloten met vertegenwoordigers van het veld. In dit akkoord is afgesproken om structureel € 237 miljoen in te zetten om de werkdruk te verlagen. Scholen kunnen zelf bedenken hoe zij dit geld willen inzetten, zodat maatwerk mogelijk is. Over de representatie van de beroepsgroep leraren heeft de heer Rinnooy Kan afgelopen jaar als verkenner onderzocht wat de mogelijkheden zijn om beroepsgroepvorming onder leraren te stimuleren. Zijn advies volgen wij op door leraren de tijd en de ruimte te geven om van onderop, los van bestaande organisaties en onder regie van de leraren zelf, een beroepsgroep te vormen die het vervolg op het lerarenregister bepaalt. Tot die tijd wordt het lerarenregister niet verder ontwikkeld.

1.4 Sectorakkoorden, kwaliteitsafspraken en Strategische agenda
3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld po 5,3% (2014) 35% (2017) 45% (2018) 100% (2017) 1 SA, T PO-Raad
vo 94% (2014) 92% (2017) 93% (2018) Hoger (2016) 100% (2017) 3 VO-raad
Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort po 38% (2012–2013) 41% (2014–2015) Wordt niet meer gemeten Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) 1 SA Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt vo 47% (2012–2013) 64% (2015–2016) Wordt niet meer gemeten 77% (2017) 100% (2020) 3 SA Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert po 27% (2012–2013) 41% (2015–2016) 65% (2016–2017) 60% (2016) 100% (2017–2018) 1 SA Inspectie van het Onderwijs
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert vo 72% (2012) 74% (2016) Wordt niet meer gemeten 100% (2020)) 3 SA Inspectie van het Onderwijs
Oordeel ouders over betrokkenheid po Cijfer 7 (2012) Cijfer 7 (2014) Wordt niet meer gemeten Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) 1 T Monitor Ouder-betrokkenheid
Aantal voortijdig schoolverlaters vo/mbo 41.800 (2008–2009) 23.744 (2016–2017) 25.574 (2017–2018) 20.000 (2019–2020) 3 en 4 T DUO
Studenten-tevredenheid mbo 4 C JOB-monitor
Opleiding 7,0 (2014) 7,0 (2016) 7,1 (2018) 7,3 (2020)
Instelling 6,5 (2014) 6,6 (2016) 6,7 (2018) 6,7 (2020)
% tevreden over school en studie (meting tot 2018) 49% (2014) 52% (2016) 55% (2020)
% tevreden over school en studie (meting vanaf 2018) 62% (2018)
Studenttevredenheid ho hbo: 65,6% (2010–2011) hbo: 75,8% (2017–2018) hbo: 72,9% (2018–2019) 6/7 C Nationale Studenten Enquête
wo: 81,1% (2010–2011) wo: 85,2% (2017–2018) wo: 84,0% (2018–2019)

In het Regeerakkoord is afgesproken dat de doelen uit de sectorakkoorden voor het po en vo worden gehandhaafd. De sectorakkoorden zijn geactualiseerd, op basis van de tussenevaluatie in 2017, de geboekte voortgang en maatschappelijke ontwikkelingen. In juni zijn de geactualiseerde akkoorden met het primair en voortgezet onderwijs naar de Tweede Kamer gestuurd.

Voor het mbo was 2018 het laatste jaar dat de kwaliteitsafspraken voor 2015–2018 golden. Uit de voortgangsrapportage van «mbo in bedrijf» blijkt dat veel instellingen verwachten dat zij de kwaliteitsafspraken gaan halen. In februari hebben wij het nieuwe bestuursakkoord «Trots, vertrouwen en lef» gesloten met de mbo-sector, met nieuwe kwaliteitsafspraken. Mbo-instellingen krijgen hierin meer ruimte om zelf te bepalen hoe zij zich kunnen verbeteren. Elke instelling stelt een eigen kwaliteitsagenda op, zodat zij rekening kan houden met de eigen regionale situatie. Soms is het docenten en schoolleiders onduidelijk welke ruimte er in de regels zit voor onderwijsvernieuwing. Hiervoor is in 2018 ruimte in regels mbo gepubliceerd, waarin de meest gestelde vragen van docenten over de wet- en regelgeving aan bod komen. Het groen onderwijs valt sinds januari 2018 onder de verantwoordelijkheid van OCW. In 2018 was de bekostiging van de groene onderwijsinstellingen nog niet geharmoniseerd met de bekostiging van de andere bekostigde instellingen. Om verdere achterstand in de bekostiging van de aoc’s te voorkomen is voor 2018 incidenteel € 11 miljoen toegevoegd aan het budget voor aoc’s. In onze brief van 13 september 2018 hebben we de Tweede Kamer geïnformeerd over de toekomstbestendigheid van het groene onderwijs en de gespreksronde met de aoc’s in 2018. Met JOB en de MBO Raad zijn afspraken gemaakt over de schoolkosten in het mbo. Hierdoor is er voor instellingen en studenten meer helderheid over schoolkosten in het mbo en kan de Inspectie van het Onderwijs beter toezien op naleving. Verder is aangekondigd dat mbo’ers vanaf studiejaar 2020–2021 wettelijk «studenten» gaan heten in plaats van «deelnemers». Door nu ook in de wet de term deelnemer te veranderen in het woord student wordt recht gedaan aan de waarde van mbo-opleidingen.

In april 2018 zijn de sectorakkoorden hbo en wo gesloten. Belangrijke onderdeel hiervan zijn de kwaliteitsafspraken op instellingsniveau, die uitgaan van minder sturing door de overheid en meer vertrouwen in de instellingen. Daarnaast bevatten de akkoorden afspraken over verantwoording en transparantie. De commissie Van Rijn is gevraagd alle knelpunten en oplossingsrichtingen te bekijken en te komen met een advies voor één voorkeursscenario voor de herziening van de bekostigingssystematiek in het ho. Voor onderwijsvernieuwing in het ho zijn er in 2018 74 Comeniusbeurzen verstrekt aan docenten en onderwijsleiders. Deze investering is onderdeel van de strategisch agenda en wordt betaald uit de studievoorschotmiddelen. Daarnaast heeft de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen in 2018 een nieuw platform opgezet voor erkende onderwijsinnovatoren die zich inzetten om het ho te verbeteren. Ook is het budget voor de regeling open en online is in 2018 verhoogd van € 1 naar € 2 miljoen. Er is een nieuwe regeling gepubliceerd met twee pijlers: online onderwijs en open leermaterialen.

1.5 Internationalisering

In juni hebben wij de visiebrief «internationalisering in evenwicht» aan de Tweede Kamer gestuurd. Met onze aanpak stimuleren wij de internationalisering van het mbo en ho, maar wel met aandacht voor de keerzijden ervan. Het is belangrijk dat er bewust taalbeleid wordt gevoerd, dat de onderwijskwaliteit voorop staat en dat het onderwijs toegankelijk blijft. Ook is de algemene maatregel van bestuur in werking getreden over de voorschriften voor het verzorgen van hoger onderwijs in het buitenland (transnationaal onderwijs) in het voorjaar van 2018. De Europese Commissie heeft een voorstel gedaan voor de versterking van het programma «Erasmus+».

Duizenden Nederlandse kinderen gaan naar school in het buitenland. Het is belangrijk dat zij goed onderwijs krijgen in het Nederlands, zodat zij na terugkomst probleemloos instromen in het onderwijs en in de maatschappij. Voor de Nederlandse scholen in het buitenland is met ingang van 2018 structureel € 3 miljoen per jaar vrijgemaakt.

1.6 Opleiden voor de samenleving van de toekomst
4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek vo 23% (2012) 24% (2017) 24,3% (2018) 30% (2017) 3 DUO
Aandeel mbo-studenten techniek mbo 28% (2011) 27,2% (2017–2018) 27% (2018–2019) Hoger (2018) 4 C DUO
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen ho hbo: 18% (2012) hbo: 20% (2017) hbo: 20% (2018) hbo: 19% (2016) 6/7 C DUO
wo: 21% (2012) wo: 26% (2017) wo: 27% (2018) wo: 22% (2016)
Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) mbo/ ho 17% (2010) 19% (2016) 19,1% (2017) 20% (2020) 4/6/7 C Eurostat, Labour Force survey (LFS)
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was mbo 79% (2012) 76% (2016) 77% (2017) Hoger (2018) 4 T ROA, BVE-Monitor
hbo 72% (2013) 75% (2016) 75% (2017) Hoger (2020) 6/7 C HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen)
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt wo 56% (2011) 47% (2015) 52% (2017) Hoger (2020) 6/7 C NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft mbo 77% (2016) 77% (2018) Hoger (2020) 4 T SBB
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft mbo 76% (2016) 80% (2018) Hoger (2020) 4 T SBB

De leerlingen van nu zijn de werknemers en ondernemers van de toekomst. Om de waarde van opleidingen voor het individu en de maatschappij te vergroten dienen opleidingen aan te sluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. In 2018 is er € 40 miljoen beschikbaar gesteld om nieuwe beroepsgerichte profielen in te voeren in het vmbo. In het technisch vmbo daalt het aantal leerlingen namelijk hard. Bij ongewijzigd beleid zou dit leiden tot sluiting van techniekafdelingen op vmbo’s en dat er steeds grotere gaten ontstaan in het onderwijsaanbod. Dit is een punt van zorg, zeker gezien de tekorten aan technisch personeel op de arbeidsmarkt. In onze brief van 15 juni 2018 schreven wij dat regionale samenwerking de sleutel is om te komen tot een transitie naar een duurzaam, dekkend en kwalitatief hoogstaand technisch onderwijsaanbod. In het mbo is in 2018 een nieuwe regeling voor het Regionaal Investeringsfonds gepubliceerd. Om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt in het mbo te verbeteren, is vanuit dit fonds € 18,4 miljoen toegezegd aan 15 samenwerkingsverbanden tussen mbo-instellingen en bedrijven. Deze richten zich onder andere op digitale vaardigheden, zorg, bouw en infrastructuur en levensmiddelentechnologie. Daarnaast is de subsidieregeling praktijkleren meerjarig verlengd. Ook hebben wij dit jaar ingezet op het programma «Leven lang ontwikkelen». Dit programma stimuleert mensen om hun hele leven lang deel te blijven nemen aan onderwijs. Ook is het subsidieplafond van de regeling «Tel mee met Taal» voor scholing voor laaggeletterden in 2018 opgehoogd met € 5 miljoen en is er een extra aanvraagperiode geweest. Dit extra geld is ingezet voor taalscholing van laaggeletterde werknemers en ouders, en activiteiten van regionale samenwerkingsverbanden.

2. Wetenschap: Horizon 2020 en het nieuwe Europese Kaderprogramma

5 Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores owb 2e plaats (2009–2012) 1,52 3e plaats (2012–2015) 1,52 kleiner of gelijk 5 (2018) 16 C Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS

In het voorjaar van 2018 hebben we in de brief Uitwerking investeringen in wetenschap en onderzoek uiteengezet hoe de middelen uit het Regeerakkoord zullen worden ingezet. Een belangrijk onderdeel daarvan is de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). De eerste programmeerronde van de NWA is medio 2018 gestart, hier was met 330 vooraanmeldingen veel belangstelling voor. Via de actielijn binnen de NWA, waarin vakdepartementen langjarige en vernieuwende wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s financieren, heeft een extra investering van € 11,6 miljoen plaatsgevonden. Dit bedrag is verdubbeld uit de NWA middelen tot € 23,2 miljoen. Er is in 2018 besloten dat daarmee de volgende zes initiatieven worden uitgewerkt: cybersecurity, duurzame voedseltransitie, ecologie en Noordzee, opslag en conversie (energie), preventie en big data en schulden en armoede. Wetenschappelijk onderzoek is per definitie internationaal en een goede verbinding tussen nationaal en EU-beleid is dan ook essentieel. In 2018 heeft de Europese Commissie het plan voor het negende Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie gepresenteerd: «Horizon Europe». Samen met het Ministerie voor Economische Zaken en Klimaat hebben we het Nederlandse standpunt voor dit nieuwe programma uiteengezet in het BNC Fiche. Dit heeft geleid tot een deelakkoord in de Raad voor Concurrentievermogen op 30 november 2018 waar Nederland zich goed in kan vinden. Wij zetten ons bij de onderhandelingen in voor excellentie, impact en open science als basis voor het bereiken van wetenschappelijke doorbraken en impact van onderzoek op de samenleving.

3. Cultuur: herijking van het monumentenstelsel en herijking BIS

6 Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed
a) Aantal bezoeken
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) cultuur 2,2 miljoen (2012–2015) 2,5 miljoen (2016) 2,5 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020) 14 C Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW
Aantal bezoekers gesubsidieerde musea cultuur 7,8 miljoen (2012–2015) 9 miljoen (2016) 9 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020) 14 C Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW
b) Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt cultuur 89% (2012) 89% (2014) 89% (2016) 14 C SCP/CBS (VTO 2012–2014)

Dit kabinet heeft voorgenomen flink in cultuur te investeren: € 325 miljoen in erfgoed en monumenten en € 80 miljoen structureel in cultuur en historisch-democratisch bewustzijn. Een deel van deze middelen is in 2018 toegekend (€ 98,5 miljoen erfgoed en monumenten, € 25 miljoen cultuur en historisch-democratisch bewustzijn): in Cultuur in een open samenleving, Erfgoed telt en met de vele acties in de brief Voortgang Cultuur in een open samenleving is hierover gerapporteerd. Het kabinet heeft extra middelen ter beschikking gesteld aan de cultuurfondsen voor vernieuwing en talentontwikkeling. Ook willen we zo veel mogelijk kinderen en jongeren historisch-democratisch bewustzijn bijbrengen. Hiervoor zijn in 2018 via de prestatiebox extra middelen beschikbaar gesteld aan scholen in het po, om musea en historische plaatsen te bezoeken. Ook het Rijksmuseum ontvangt extra middelen om scholieren uit het po te ontvangen. In het programma «Erfgoed telt» hebben we de doelen van het erfgoedbeleid uitgewerkt. De nadruk ligt op instandhouding en herbestemming, de leefomgeving en de verbindende kracht van erfgoed. In 2018 is € 25 miljoen extra geïnvesteerd in het Museaal Aankoopfonds en € 30 miljoen extra in monumenten, waaronder kerken. Daarnaast is er € 30 miljoen extra geïnvesteerd in de restauratie en herbestemming van monumenten. Om kwaliteit te borgen en subsidie alleen aan monumentale onderdelen te besteden, heeft het kabinet besloten de monumentenaftrek om te vormen tot een subsidie. De Tweede en Eerste Kamer hebben met de vervangende subsidieregeling ingestemd. De digitale openbare bibliotheek wordt uitgebreid met meer actuele titels en meer titels voor de jeugd. Ook verbeteren we de positie van makers: rechthebbenden ontvangen vanaf 1 januari 2019 een uitleenvergoeding die op 50/50-basis wordt verdeeld tussen uitgevers en makers. Dit is met bibliotheken, uitgevers en makers overeengekomen in het convenant e-lending, dat in 2018 is gesloten.

In de adviesaanvraag aan de Raad voor Cultuur hebben wij de uitgangspunten voor de periode 2021–2024 benoemd: verbreding en vernieuwing, ruimte voor makers en kunstenaars, een sterke cultuursector en samenwerking tussen overheden. Voor culturele instellingen en opdrachtgevers vinden wij een goede balans tussen artistieke kwaliteit en een gezonde bedrijfsvoering, inclusief fair practice, van groot belang. Wij ondersteunen de initiatieven die het culturele veld neemt op het gebied van de arbeidsmarkt en zetten ons in om structureel de juiste voorwaarden te scheppen.

4. Media: eerste concessiebeleidsplan RPO en onderzoek naar onafhankelijke journalistiek in Nederland

Het jaar 2018 was een jaar van transitie. Dit kabinet staat voor een sterke publieke omroep, die alle groepen binnen onze samenleving aanspreekt en bereikt. Vanwege de dalende Ster-inkomsten, hebben we echter het budget voor de NPO naar beneden moeten bijstellen. Naar aanleiding van de motie Pechtold c.s. die in 2018 werd aangenomen, heeft het kabinet voor 2019 maximaal € 40 miljoen extra beschikbaar gesteld, om de NPO te compenseren voor deze daling. De NPO heeft hiervoor een plan van aanpak opgesteld. In 2018 is een traject in gang gezet dat moet leiden tot een visie op de toekomst van de publieke omroep. We willen voor de langere termijn een sterke en pluriforme publieke omroep met een kwalitatief, pluriform en inclusief media-aanbod behouden. De uitgangspunten voor deze visie zijn in de mediabegrotingsbrief 2019 beschreven. Verder is in 2018 het toegezegde onderzoek naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek in Nederland uitgevoerd in vier deelonderzoeken en met een brief naar de Tweede Kamer gestuurd. In het Regeerakkoord is € 5 miljoen structureel beschikbaar gesteld voor onderzoeksjournalistiek. De Tweede Kamer is op 22 juni 2018 in een brief geïnformeerd over de besteding van deze middelen in 2018 en de structurele ambities. In 2018 is een onderzoek naar de mediawettelijke doorgifteverplichting naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief is ook aangekondigd dat de mediapartijen gezamenlijk willen optrekken om te komen tot een bredere en meer integrale visie op de toekomst van de mediasector. In 2018 zijn de eerste gesprekken met partijen uit de sector gevoerd. Voor de Regionale Publieke Omroep (RPO) en de regionale publieke omroepen stond 2018 in het teken van de uitvoering van het eerste concessiebeleidsplan. In de reactie op dit concessiebeleidsplan is aangekondigd om per 1 januari 2019 formeel de concessie aan de RPO te verlenen. Ook is de Tweede Kamer geïnformeerd over de frictiekostenregeling voor samenwerkingsprojecten van de regionale omroepen, waarvan in de praktijk blijkt dat het tweede deel van deze frictiekostenregeling (de zogenoemde regeling B) voor de RPO en de regionale publieke omroepen lastig uitvoerbaar is. Daarom is in de mediabegrotingsbrief 2019 een alternatieve vorm van bekostiging voor die projecten aangekondigd.

5. Emancipatie: bevorderen van gelijkheid in Nederland

8 Het bevorderen van emancipatie
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking emancipatie 90% (2010) 93% (2016) 94% (2018) ≥90% 25 C LHBT monitor (SCP)

In maart is de emancipatienota aan de Tweede Kamer gezonden. Hierin zijn de beleidsdoelen voor emancipatie in de komende jaren beschreven. De acht strategische partnerschappen werken aan gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid door in te zetten op onderwijs, veiligheid en arbeidsmarkt. Voor de verbetering van economische en financiële zelfstandigheid van vrouwen is samen met SZW ingezet op verhoging van het aantal vrouwen dat werkt en het aantal uren dat zij werken. Tevens is ingezet op het bestrijden van ongelijk loon voor gelijkwaardig werk. Om te stimuleren dat 30% van de topposities worden vervuld door vrouwen, zijn afspraken gemaakt met het bedrijfsleven, zodat zij op eigen kracht het doel van meer vrouwen aan de top bereiken. De regenboogmaatregelen uit het Regeerakkoord lopen volgens planning en richten zich op het bevorderen van gelijke behandeling van LHBTI-personen, vooral door het aanpassen van wetgeving en ook over het bevorderen van LHBTI-acceptatie op school bij de opleiding van docenten en in het mbo. Om ruimte te geven aan genderdiversiteit zijn we gestart met activiteiten binnen onze bestaande initiatieven voor jongeren en in het onderwijs. Daarbij streven we naar meer genderdiversiteit en inclusief lesmateriaal.

6. Caribisch Nederland: tweede onderwijsagenda (2017-2020)

De scholen en andere onderwijsinstellingen in Caribisch Nederland hebben ook afgelopen jaar hard gewerkt om het onderwijs op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba verder te verbeteren. Dit gebeurt via de uitvoering van de «Tweede Onderwijsagenda» (2017–2020). Vrijwel alle onderwijsinstellingen hebben het niveau basiskwaliteit bereikt. Daarnaast hebben we de ondersteuning van de scholen door de bestuurscoach voortgezet en aanvullende bekostiging verstrekt voor onder meer taalonderwijs en implementatie van het stelsel van de Caribbean Examinations Council (CXC) op Saba en Sint Eustatius. Ook is met de scholen in Caribisch Nederland een overleg gestart over het verbeteren van de arbeidsvoorwaardenvorming. Daarnaast zijn ook in Caribisch Nederland de salarissen van docenten verbeterd en is er geïnvesteerd om de werkdruk te verlagen.

Leeswijzer indicatorentabel

In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende (tussen)streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van het beleidsverslag 2018 één op één overgenomen uit de beleidsagenda 2018.

Eindjaar per doelstelling

Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector). Het eindjaar kan verschillen per indicator, omdat met verschillende sectoren afspraken zijn gemaakt met een verschillende tijdshorizon: een voorbeeld zijn de indicatoren uit de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo. Hiervoor zijn voornamelijk afspraken gemaakt voor het eindjaar 2020. Bij enkele indicatoren zijn geen (tussen)streefwaarden opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is. In dit jaarverslag zijn de laatste twee bekende gerealiseerde waarden opgenomen.

Indicatoren die niet meer gemeten worden

In de begroting 2019 is zijn nieuwe indicatoren opgenomen. In dit jaarverslag verantwoorden we ons over de indicatoren uit de begroting 2018. Sommige van deze indicatoren worden echter niet meer gemeten en komen ook niet terug in de begroting 2019. Hierover is een brief gestuurd naar de Tweede Kamer1. In de tabel hebben we aangegeven welke indicatoren niet langer gemeten worden. De indicatoren uit de begroting 2019 zijn te vinden op het dashboard verantwoordingscijfers.

1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a) Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten po 47% (2015) 65% (2017) Nog niet gepubliceerd2

79% (2018)

100% (2020)

1 SA Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan
Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest vo 56% (2013) 20% (2017) Wordt niet meer gemeten

41% (2016)

25% (2018)

3 SA Toptalenten in het onderwijs, 2017
Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s vo 82% (2015) 84% (2017) Wordt niet meer gemeten

88% (2016)

100% (2018)

3 SA Toptalenten in het onderwijs, 2017
Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt mbo 34% (2010) 37% (2016) 38% (2017) Hoger (2018) 4 C ROA 2017, 2018
Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs3 ho hbo: 58% (2010–2011) hbo: 55% (2016–2017) hbo: 52% (2017–2018) Hoger –4 6/7 C Studentenmonitor Hoger Onderwijs
wo: 68% (2010–2011) wo: 68% (2016–2017) wo: 69% (2017–2018) Hoger –4
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod5 po6

0,07%

(2014–2015)

0,09% (2016–2017) 0,10% (2017–2018) 0% (2020) 1 SA Leerplichttelling 2017–2018
vo7

0,17%

(2014–2015)

0,14% (2016–2017) 0,18% (2017–2018)

0,10% (2017)

0% (2020)

3 SA
b) Vergroten studiesucces
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt po 99% (2015–2016) 97% (2016–2017) 98% (2017–2018) Niet benoemd 1 SA

College voor Toetsen en Examens;

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt po 95% (2015–2016) 96% (2016–2017) 96% (2017–2018) Niet benoemd 1 SA

College voor Toetsen en Examens

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt po 87% (2015–2016) 93% (2016–2017) 93% (2017–2018) Niet benoemd 1 SA

College voor Toetsen en Examens;

Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018

Aandeel zittenblijvers8 po 2,2%(2012–2013) 1,7% (2016–2017) 1,7% (2017–2018) 1,5%(2020) 1 SA DUO
vo 5,9%(2012–2013) 5,7% (2016–2017) 6,2% (2017–2018) 4,7% (2017) 3,9% (2020) 3 SA DUO
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau mbo 2007–2008 2015–2016 2016–2017 2018 4 C MBO Raad
Niveau 1: 66% Niveau 1: 78%

Niveau 1:

79%

Hoger
Niveau 2: 62% Niveau 2: 73%

Niveau 2:

72%

Hoger
Niveau 3: 63% Niveau 3: 72%

Niveau 3:

72%

Hoger
Niveau 4: 65% Niveau 4: 74%

Niveau 4:

75%

Hoger

Totaal:

64%

Totaal: 73%9 Totaal: 74% Hoger
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3 ho hbo: 65,7% (2010–2011) hbo:62,1% (2016–2017) hbo: 63,3% (2017–2018) 4 6/7 C DUO
wo: 57,3% (2010–2011)

wo:

73,2% (2016–2017)

wo: 72,6% (2017–2018)
Uitval in het eerste jaar3 ho hbo: 27,9% (2010–2011)

hbo:

26,8% (2016–2017)

hbo: 28,0% (2017–2018) 4 6/7 C DUO
wo: 18,8% (2010–2011)

wo:

15,7% (2016–2017)

wo: 16,5% (2017–2018)
Switchen na het eerste jaar3 ho hbo: 8,4% (2010–2011)

hbo:

8,3% (2016–2017)

hbo: 8,3% (2017–2018) 4 6/7 C DUO
wo: 9,0% (2010–2011)

wo:

8,3% (2016–2017)

wo:

9,1% (2017–2018)

2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a) Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren vo 83,5% (2011) 95,2% (2016) 95,7% (2017) 96% (2016) 100% (2020) 3 SA IPTO en CenterData
Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding po 20% (2013) 22% (2016) Wordt niet meer gemeten 25% (2018) 30% (2020) 1 SA, LA Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding vo 33% (2013) 38% (2016) Wordt niet meer gemeten 40% (2017) 50% (2020) 3 SA, LA CenterData en DUO
Bovenbouw vwo10 53% (2013) 63% (2016) Wordt niet meer gemeten Hoger (2017) 80–85% (2020) 3 SA, LA CenterData en DUO
Aandeel leraren met een afgeronde master- of PhD-opleiding hbo 66,2% (2011) 75,2% (2015) Wordt niet meer gemeten 80% (2016) 6/7 C PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016).11
Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst po 85% (2013) 84% (2015) Wordt niet meer gemeten 96% (2018) 100% (2020) 1 SA, LA Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
vo 76% (2013) 67% (2016) Wordt niet meer gemeten 90% (2017) 100% (2020) 3 SA, LA
Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst po 56% (2013) 56% (2015) Wordt niet meer gemeten 79% (2018) 100% (2020) 1 SA, LA Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
vo 34% (2013) 33% (2016) Wordt niet meer gemeten 40% (2017) 100% (2020) 3 SA, LA
b) Verbetercultuur
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review po 62% (2014) 74% (2016)12 Wordt niet meer gemeten 87% (2018) 100% (2020) 1 LA, T Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)
vo 63% (2014) 68% (2016)12 Wordt niet meer gemeten 81% (2017) 100% (2020) 3
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

po/vo/

mbo

8% (2014) 35% (2017)12 Wordt niet meer gemeten13 100% (2019) 1, 3 en 4 SA, LA, T Lerarenregister
Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister po 31% (2015) 69% (2017) 79% (2018) 100% (2018) 1 SA Schoolleidersregister po
c) Veilig leerklimaat
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt po 95% (2012) 97% (2016) 97% (2018) Stabiel of hoger (2017, 2020) 1 T Praktikon : monitor naar sociale veiligheid
vo 93% (2012) 95% (2016) 97% (2018) Stabiel of hoger (2017, 2020) 3
3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld po 5,3% (2014) 35% (2017) 45% (2018) 100% (2017) 1 SA, T PO-Raad
vo 94% (2014) 92% (2017) 93% (2018) Hoger (2016) 100% (2017) 3 VO-raad
Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort po 38% (2012–2013) 41% (2014–2015) 12 Wordt niet meer gemeten Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) 1 SA Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt14 vo 47% (2012–2013) 64% (2015–2016) Wordt niet meer gemeten 77% (2017) 100% (2020) 3 SA Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert15 po 27% (2012–2013) 41% (2015–2016) 65% (2016–2017) 60% (2016) 100% (2017–2018) 1 SA Inspectie van het Onderwijs
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert vo 72% (2012) 74% (2016) Wordt niet meer gemeten 100% (2020) 3 SA Inspectie van het Onderwijs
Oordeel ouders over betrokkenheid po Cijfer 7 (2012) Cijfer 7 (2014) Wordt niet meer gemeten Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) 1 T Monitor Ouder-betrokkenheid
Aantal voortijdig schoolverlaters vo/mbo 41.800 (2008–2009) 23.744 (2016–2017)16 25.574 (2017/2018) 20.000 (2019/2020) 3 en 4 T DUO
Studenten-tevredenheid mbo 4 C JOB- monitor 2016,2018
Opleiding 7,0 (2014) 7,0 (2016)12 7,1 (2018) 7,3 (2020)
Instelling 6,5 (2014) 6,6 (2016)12 6,7 (2018) 6,7 (2020)
% tevreden over school en studie (meting tot 2018) 49% (2014) 52% (2016) 55% (2020)
% tevreden over school en studie (meting vanaf 2018) 62% (2018)17
Studenttevredenheid ho hbo: 65,6% (2010–2011) hbo: 75,8% (2017–2018) hbo: 72,9% (2018–2019) 18 6/7 C Nationale Studenten Enquête
wo: 81,1% (2010–2011) wo: 85,2% (2017–2018) wo: 84,0% (2018–2019)
4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek vo 23% (2012) 24% (2017) 24,3% (2018) 30% (2017) 3 DUO
Aandeel mbo-studenten techniek mbo 28% (2011) 27,2% (2017–2018) 27% (2018–2019) Hoger (2018) 4 C DUO
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen ho hbo: 18% (2012) hbo: 20% (2017) hbo: 20% (2018) hbo: 19% (2016) 6/7 C DUO
wo: 21% (2012)

wo:

26% (2017)

wo:

27% (2018)

wo: 22% (2016)
Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/

ho

17% (2010) 19% (2016) 19,1% (2017) 20% (2020) 4/6/7 C Eurostat, Labour Force survey (LFS)
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was mbo 79% (2012) 76% (2016) 77% (2017) Hoger (2018) 4 T ROA 2017, 2018
hbo 72% (2013) 75% (2016) 75% (2017) Hoger (2020) 6/7 C HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen)
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt wo 56% (2011) 47% (2015) 52% (2017) Hoger (2020) 6/7 C NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft mbo 77% (2016)19 77% (2018)20 Hoger (2020) 4 T SBB
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft mbo 76% (2016)19 80% (2018)20 Hoger (2020) 4 T SBB
5 Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores owb 2e plaats (2009–2012) 1,52 3e plaats (2012–2015) 1,52 kleiner of gelijk 5 (2018) 16 C Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS
6 Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed
a) Aantal bezoeken21
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) cultuur 2,2 miljoen (2012–2015) 2,5 miljoen (2016) 2,5 miljoen (2017)22 Stabiel of hoger (2020) 14 C Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW
Aantal bezoekers gesubsidieerde musea cultuur 7,8 miljoen (2012–2015) 9 miljoen (2016) 9 miljoen (2017)22 Stabiel of hoger (2020) 14 C Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW
b) Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt cultuur 89% (2012) 89% (2014) 89% (2016)23 24 14 C SCP/CBS (VTO 2012–2016)
7 Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking25
media
8 Het bevorderen van emancipatie26
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking emancipatie 90% (2010) 93% (2016) 94% (2018) ≥90% 25 C LHBT monitor (SCP)

1 SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie/afspraak met het veld.

2 De publicatie van deze realisatiewaarde vindt te laat plaats om in dit jaarverslag meegenomen te kunnen worden.

3 De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

4 Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt en er in 2018 geen afspraken met instellingen zijn gemaakt waaraan indicatoren gekoppeld zijn.

5 Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.

6 Het percentage betreft de po leerlingen incl. (v)so leerlingen.

7 Het percentage betreft de vo leerlingen excl. vso leerlingen.

8 Basis-, tussen en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).

9 Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie.

10 Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

11 Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl.

12 Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

13 Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.

14 Dit betreft het aandeel scholen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

15 Dit gegeven voor 2018 betreft de scholen die in 2016–2017 zeer zwak of zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2017–2018) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd tot het niveau voldoende. Per 1 augustus 2017 is het toezicht van de Inspectie vernieuwd en wordt er gesproken van onvoldoende scholen in plaats van zwakke scholen. In het volgende jaarverslag zal de term onvoldoende scholen worden opgenomen.

16 Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in voorlopige naar definitieve cijfers.

17 Vanwege een recente wijziging in de vraagstelling van de enquête over de studenttevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren.

18 Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

19 Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt). Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de afronding.

20 Het gaat hier om een tweede meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (https://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).

21 In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013–2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017–2020.

22 Gegevens over 2018 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2017 opgenomen.

23 Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom ook geen recente realisatie cijfers beschikbaar.

24 Hier is geen streefwaarde aan verbonden. De indicator is als kengetal opgenomen om ontwikkelingen te volgen. Cultuurbereik: het percentage van de bevolking dat wordt bereikt door culturele voorzieningen geeft een beeld van het totale bereik van culturele voorzieningen. Dit is in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14.

25 Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) zijn de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2017–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken ten tijde van het opstellen van de begroting nog liepen, zijn in de begrotingen 2017 en 2018 geen indicatoren media opgenomen. In de begroting 2019 is wel een indicator opgenomen.

26 De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen is opgenomen in de begroting 2019.

G32 Voor- en vroegschoolseeducatie 1 40.000 40.000
G33 Aanpak werkdruk primair onderwijs (incl. € 20 miljoen kleine scholen) 1 108.000 108.000
G34 Modernisering CAO primair onderwijs 1 270.000 270.000
G35 Kwaliteit technisch onderwijs vmbo 3 40.000 40.000
G36 Fundamenteel onderzoek 16 95.000 95.000
G37 Toegepast onderzoek innovatie 16 25.000 25.000
G38 Onderzoeksinfrastructuur 16 45.000 45.000
G40 Cultuur (en historisch democratisch bewustzijn) 14 25.000 25.000
G41 Nederlandse scholen in het buitenland 1 3.000 3.000
G42 Media/ onderzoeksjournalistiek 15 5.000 5.000
G43 Intensivering erfgoed en monumenten (met name Nationaal Restauratiefonds) 14 98.500 97.750
G44 Aanpak laaggeletterdheid 4 5.000 5.000
G45 Onderwijsachterstandenbeleid en aandacht voor hoogbegaafde kinderen 1, 3 15.000 15.000
G47 Terugdraaien taakstelling OCW 244.000 244.000
G48 Terugdraaien taakstelling groen onderwijs diverse 0 0
G49 Halvering collegegeld eerstejaars HO (incl. Pabo voor 2 jaar en intensivering profileringsfondsen) 6,7 70.000 70.000
Totaal 1.088.500 1.087.750

Realisatie beleidsdoorlichtingen

1. Primair onderwijs
1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1 X Nee2
Doelmatigheid en focus op het onderwijs1 X Nee2
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1 X Nee2
1, 3, 4, 6 en 7 Onderwijs
Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk X Nee2
Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat X Nee2
Brede scholen3 X Nee2
Actieplan Leerkracht X Nee
12. WTOS
Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten X Ja
14. Cultuur
Cultuur 2009–2014 X Ja
15. Media
Mediabeleid 2010–2013 X Ja
16. Onderzoek en wetenschapsbeleid
25. Emancipatie
Emancipatie 2011–2014 X Ja
Emancipatie 2014 – 2018 X Ja

1 De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

2 Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

3 Deze doorlichting is onderdeel van de beleidsdoorlichting Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.

Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

Zie ook: «meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen»

Overzicht van Risicoregelingen

14 Indemniteitsregeling 284.298 429.291 425.493 288.096 300.000
Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen 176.631 0 12.710 163.921

De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

14 Achterborgovereenkomst NRF 341,6 322,7

Het Nationaal Restauratiefonds (NRF) verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het NRF is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

Een nadere toelichting op de regelingen is opgenomen bij het onderdeel Saldibalans.

4. DE BELEIDSARTIKELEN

Art.nr. 1 Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt ervoor dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren:

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het stelsel primair onderwijs worden beschreven op Onderwijs in Cijfers.

1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a) Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten 47% (2015) 65% (2017) Nog niet gepubliceerd1 79% (2018) 100% (2020) Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod2 3 0,07% (2014–2015) 0,09% (2016–2017) 0,10% (2017–2018) 0% (2020) Leerplichttelling 2017–2018
b) Vergroten studiesucces
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt 99% (2015–2016) 97% (2016–2017) 98% (2017–2018) Niet benoemd College voor Toetsen en Examens Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt 95% (2015–2016) 96% (2016–2017) 96% (2017–2018) Niet benoemd College voor Toetsen en Examens Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018
Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt 87% (2015–2016) 93% (2016–2017) 93% (2017–2018) Niet benoemd College voor Toetsen en Examens Kamerbrief resultaten eindtoets 2017–2018
Aandeel zittenblijvers4 2,2% (2012–2013) 1,7% (2016–2017) 1,7% (2017–2018) 1,5% (2020) DUO
2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a) Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo/wo masteropleiding 20% (2013) 22% (2016) Wordt niet meer gemeten 25% (2018) 30% (2020) Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO
Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst 85% (2013) 84% (2015) Wordt niet meer gemeten 96% (2018) 100% (2020) Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatievaardigheden beheerst 56% (2013) 56% (2015) Wordt niet meer gemeten 79% (2018) 100% (2020) Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
b) Verbetercultuur
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review 62% (2014) 74% (2016)5 Wordt niet meer gemeten 87% (2018) 100% (2020) Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister 8% (2014) 35% (2017)6 Wordt niet meer gemeten7 100% (2019) Lerarenregister
Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het Schoolleidersregister 31% (2015) 69% (2017) 79% (2018) 100% (2018) Schoolleiders-register po
c) Veilig leerklimaat
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt 95% (2012) 97% (2016) 97% (2018) Stabiel of hoger (2017, 2020) Praktikon: monitor naar sociale veiligheid
3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld 5,3% (2014) 35% (2017) 45% (2018) 100% (2017) PO-Raad
Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort 38% (2012–2013) 41% (2014–2015)6 Wordt niet meer gemeten Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert9 27% (2012–2013) 41% (2015–2016) 65% (2016–2017) 60% (2016) 100% (2017–2018) Inspectie van het Onderwijs
Oordeel ouders over betrokkenheid Cijfer 7 (2012) Cijfer 7 (2014) Wordt niet meer gemeten Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020) Monitor Ouder-betrokkenheid

1 De publicatie van deze realisatiewaarde vindt te laat plaats om in dit jaarverslag meegenomen te kunnen worden.

2 Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.

3 Het percentage betreft de po leerlingen incl. (v)so leerlingen

4 Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).

5 Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

6 Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

7 Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.

9 Dit gegeven voor 2018 betreft de scholen die in 2016–2017 zeer zwak of zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2017–2018) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd tot het niveau voldoende. Per 1 augustus 2017 is het toezicht van de Inspectie vernieuwd en wordt er gesproken van onvoldoende scholen in plaats van zwakke scholen. In het volgende jaarverslag zal de term onvoldoende scholen worden opgenomen.

Leerlingen basisonderwijs
geen gewicht 1.310,3 1.309,2 1.302,8 1.295,4 1.293,7 1.292,4
gewicht 0,3 78,5 70,2 64,5 60,7 58,5 56,6
gewicht 1,2 68,6 63,7 60,1 58,2 52,9 56,5
Subtotaal1 1.457,3 1.443,1 1.427,5 1.414,3 1.405,1 1.405,6
Leerlingen trekkende bevolking2 0,5 0,4 0,4 0,4 0,2 0,2
Totaal1 1.457,8 1.443,5 1.427,9 1.414,7 1.405,3 1.405,8
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs 36,8 34,7 33,9 34,0 33,7 35,0
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs 70,9 68,2 67,1 67,5 65,4 68,4
Totaal PO 1.565,5 1.546,4 1.528,9 1.516,2 1.504,3 1.509,1

1 (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

2 Dit zijn leerlingen op rijdende scholen.

Primair onderwijs1 6,2 6,4 6,6 6,9 6,9 7,3
1 In tegenstelling tot Begroting 2018 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Aanvullend op datgene wat in het onderdeel beleidsprioriteiten 2018 is opgenomen, kunnen de volgende opmerkingen wat betreft het realiseren van het voorgenomen beleid gemaakt worden.

Op het terrein van het creëren van gelijke kansen is het volgende beeld zichtbaar. Ook in 2018 is het aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten toegenomen. Van de subsidie voor doorstroomprogramma’s PO-VO is door 670 basisscholen en 185 vo-scholen gebruik gemaakt. De scores op het terrein van het behalen van de referentieniveaus zijn vergelijkbaar met die van 2017.

De tussenevaluatie van het bestuursakkoord PO eind 2017 liet zien dat er weliswaar op bepaalde terreinen grote stappen zijn gezet, maar dat andere onderwerpen een onvoldoende voortgang kennen, zoals de vulling van Vensters en het aanbod van bewegingsonderwijs. Ook was de verantwoording van besturen over de financiële middelen die aan hen worden uitgekeerd voor de sectorakkoorden voor verbetering vatbaar. Met de in 2018 overeengekomen actualisatie van het bestuursakkoord zijn daarvoor aanvullende acties afgesproken.

Wat betreft passend onderwijs is er in 2018 veel aandacht geweest voor de aansluiting van samenwerkingsverbanden met jeugdhulp/gemeenten. In de brief over Onderwijs en Zorg is door de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgesteld wat aangepakt wordt op het snijvlak van onderwijs en zorg. Ook is een start gemaakt met de uitwerking van de vereenvoudiging van de financiering van zorg in onderwijstijd, met een professionaliseringslag onder onderwijs(zorg)consulenten en met betere communicatie over bestaande maatwerkmogelijkheden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 9.558.272 10.342.863 10.216.767 10.632.968 11.687.151 10.505.757 1.181.394
Waarvan garantieverplichtingen 3.000 3.700 – 194 19.065 12.590 0 12.590
Waarvan overige verplichtingen 9.555.272 10.339.163 10.216.961 10.613.903 11.674.561 10.505.757 1.168.804
Uitgaven 9.674.957 10.032.762 10.212.474 10.494.756 11.142.533 10.505.757 636.776
Bekostiging 9.168.073 9.508.229 9.702.789 9.986.309 10.616.984 9.990.506 626.478
Hoofdbekostiging 8.979.272 9.362.138 9.532.349 9.742.879 10.292.897 9.688.072 604.825
Bekostiging Primair Onderwijs 8.967.791 9.347.550 9.515.642 9.725.580 10.275.784 9.672.842 602.942
Bekostiging Caribisch Nederland 11.481 14.588 16.707 17.299 17.113 15.230 1.883
Prestatiebox 161.987 128.675 156.230 228.085 309.368 282.234 27.134
Aanvullende bekostiging 26.814 17.416 14.210 15.345 14.719 20.200 – 5.481
Overig 26.814 17.416 14.210 15.345 14.719 20.200 – 5.481
Subsidies 98.795 95.901 87.272 88.877 87.640 93.584 – 5.944
–  Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten 23.000 23.000 23.000 23.191 23.808 23.000 808
Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek) 20.575 6.089 5.900 1.519 952 0 952
Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs 9.464 10.442 10.130 11.510 11.900 11.630 270
Overig 45.756 56.370 48.242 52.657 50.980 58.954 – 7.974
Opdrachten 6.354 8.100 9.982 6.915 6.901 12.053 – 5.152
Bijdrage aan agentschappen 32.699 33.902 25.538 26.207 29.651 23.912 5.739
Dienst Uitvoering Onderwijs 32.699 33.902 25.538 26.207 29.651 23.912 5.739
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 8.327 25.180 25.443 19.997 34.907 7.565 27.342
Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds 6.127 15.229 24.358 18.412 33.502 5.062 28.440
Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid 8.040 13 0 0
UWV 2.200 1.911 1.072 1.585 1.405 2.503 – 1.098
Bijdrage aan medeoverheden 360.709 361.450 361.450 366.451 366.450 366.750 – 300
Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid 261.009 261.750 261.750 266.750 277.402 277.402 0
Aanvulling GOA convenant G37 95.000 95.000 95.000 95.000 84.348 84.348 0
Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten 4.700 4.700 4.700 4.701 4.700 5.000 – 300
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 0 0 0 0 0 11.387 – 11.387
Brede Scholen 0 0 0 0 0 11.387 – 11.387
Ontvangsten 18.171 17.530 32.607 23.358 76.894 17.661 59.233

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2018 is € 636,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 59,2 miljoen hoger dan begroot.

De realisatie van de verplichtingen in 2018 is € 1.181,4 miljoen hoger dan begroot.

De hogere uitgaven hangen samen met forse meerjarige uitgavenreeksen die aan de oorspronkelijke begrotingsstand zijn toegevoegd, met name loonbijstelling en investeringen voortvloeiend uit het Regeerakkoord. In 2018 zijn daarvan niet alleen de uitgaven in kalenderjaar 2018 verplicht, maar ook een deel van de uitgaven in 2019. Vanwege de bekostiging op schooljaar zijn in 2018 immers de volledige schooljaaruitgaven 2018–2019 verplicht. Vandaar dat de afwijking van de verplichtingen ten opzichte van de oorspronkelijke begrote verplichtingen hoger is dan de afwijking van de uitgaven ten opzichte van de oorspronkelijk begrote uitgaven.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging primair onderwijs: Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 602,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak is het aan de lumpsum toevoegen van € 270,0 miljoen voor de verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor leerkrachten in het primair onderwijs. Daarnaast heeft de toegekende loon- en prijsbijstelling voor 2018 geleid tot een uitgavenverhoging van per saldo € 246,9 miljoen, en is met ingang van 1 augustus 2018 de eerste tranche werkdrukmiddelen aan de bekostiging toegevoegd (€ 97,2 miljoen). Deze bijstellingen waren nog niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Er is een bedrag van € 7,7 miljoen meer uitgegeven dan begroot vanwege een hoger aantal leerlingen dan geraamd. Ook is er in 2018 € 9,6 miljoen overgeboekt van artikel nr. 14 (cultuur) naar artikel nr. 1 (primair onderwijs) ten behoeve van de aan scholen toegekende middelen cultuureducatie en museumbezoek voor het schooljaar 2018–2019.

Daarnaast is het budget verlaagd ten gevolge van een overboeking van € 9,3 miljoen naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gevolg van minder plaatsen in justitiële inrichtingen, en is op de gewichtenregeling € 18,5 miljoen minder uitgegeven dan begroot. Scholen ontvangen door deze regeling een hogere bekostiging als zij meer leerlingen hebben met laagopgeleide ouders. In 2018 vielen de uitgaven aan deze regeling lager uit dan verwacht doordat er minder kinderen waren met laagopgeleide ouders dan geraamd.

Bekostiging Caribisch Nederland: Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland is € 1,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak van het verschil tussen realisatie en begroting is de op dit instrument geboekte bijdrage aan het pensioenfonds Caribisch Nederland van € 2,0 miljoen waarvoor de dekking op het instrument bekostiging primair onderwijs stond.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de prestatiebox is € 27,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De reden is het opnemen van loon- en prijsbijstelling in de voor 2018 verstrekte middelen (€ 15,0 miljoen), een verhoging van de verstrekte middelen ten behoeve van museumbezoek (€ 1,9 miljoen) en een eenmalige aanpassing van het betaalritme om aan te sluiten bij de ongelijke verdeling van de middelen uit de begrotingsafspraken over de kalenderjaren (€ 10 miljoen).

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De gerealiseerde aanvullende bekostiging voor 2018 bestond uit uitgaven voor tweetalig onderwijs, voor de regeling teambeurs voor professionalisering van teams van leerkrachten, voor de regeling tegemoetkoming vervangingskosten voor schoolleiders die een opleiding volgen, voor het Lerarenontwikkelfonds (LOF) en voor curriculumontwikkeling.

De totale realisatie voor deze doelen ligt per saldo circa € 5,5 miljoen lager dan begroot. Enerzijds is er sprake geweest van een hoger beschikbaar budget door een bijdrage in de uitgaven voor het LOF en de curriculumontwikkeling uit artikel nr. 3 (voortgezet onderwijs) ter grootte van € 3,7 miljoen. Anderzijds heeft zich op het geraamde budget voor de team- en schoolleidersbeurs een onderuitputting voorgedaan van € 9,2 miljoen. Deze onderuitputting is ontstaan doordat er minder gebruik is gemaakt van de team- en de schoolleidersbeurs dan geraamd. Van deze € 9,2 miljoen is in de eerste suppletoire wet 2018 € 3 miljoen ingezet als taakstellende dekking voor de tegenvaller op de leerlingen- en studentenramingen.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders van scholen in het primair- en voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland ter verbetering van de kwaliteit en zijn subsidies verstrekt in relatie tot de bestuursafspraken met de sector primair onderwijs. De realisatie op de subsidies is € 5,9 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daarvan betreft € 3 miljoen een onderuitputting op de lerarenbeurs en € 1,5 miljoen een onderuitputting op de regeling snel internet. Deze onderuitputting van in totaal € 4,5 miljoen is in de eerste suppletoire wet 2018 ingezet als taakstellende dekking voor de tegenvaller op de leerlingen- en studentenramingen. De resterende € 1,4 miljoen betreft onder meer een onderuitputting op het geraamde budget voor voornoemde bestuursafspraken en voor herintreders.

Opdrachten

De realisatie van het instrument opdrachten heeft betrekking op de kosten voor beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. Het gaat hierbij onder andere om de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel, projecten in het kader van voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en de ontwikkeling van de (adaptieve) eindtoets. De realisatie op de opdrachten is € 5,1 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Voor € 3,1 miljoen heeft een overboeking naar artikel nr. 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid) plaatsgevonden omdat de realisatie van begrote uitgaven voor onderzoeken uitgevoerd door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) voor passend onderwijs, onderwijsachterstanden en werkplaatsonderzoeken daar heeft plaatsgevonden. Daarnaast is een taakstelling van € 2,0 miljoen op dit budget verwerkt.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 5,7 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer:

• de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,5 miljoen hoger),

• interne overboekingen naar dit instrument (€ 2,6 miljoen) ter dekking van op dit instrument drukkende DUO-uitgaven voor projecten,

• meeruitgaven DUO (€ 1,7 miljoen) die niet waren geraamd

• een budgetverhoging van € 1,0 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangings- en Participatiefonds aan besturen vergoeden worden gedekt uit de premies die schoolbesturen afdragen. Het UWV ontvangt middelen voor de uitvoering van de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten.

De realisatie op de bijdragen aan ZBO’s/RWT’s is € 27,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een betaling van € 28,8 miljoen aan het Participatiefonds. Het Participatiefonds vergoedt de uitkeringskosten voor werkloosheid voor de sector primair onderwijs. Achteraf wordt per geval bekeken of deze kosten ten laste komen van het fonds (het collectief) of van het schoolbestuur waar het ontslag heeft plaatsgevonden. Als het Participatiefonds besluit dat ze ten laste komen van het desbetreffende bestuur, worden de kosten door het Ministerie van OCW in mindering gebracht op de bekostiging van dat bestuur en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds (zie ook het kopje Ontvangsten). De betaling van € 28,8 miljoen bestaat voor het grootste deel uit een inhaalslag in de verwerking van dergelijke gevallen in de jaren vanaf 2012. De inhaalslag was eind 2018 zo goed als afgerond.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het onder dit instrument begrote bedrag betreft een bijdrage aan het Gemeentefonds voor het realiseren van combinatiefuncties op basis van de bestuurlijke afspraken tussen het Ministerie van OCW, het Ministerie van VWS en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Deze is door middel van een overboeking gerealiseerd, en daarom op dit begrotingsartikel niet als uitgave zichtbaar.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 59,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. In de tweede suppletoire wet 2018 waren al de volgende oorzaken opgenomen:

• op de bekostiging in mindering gebrachte uitkeringskosten voor werkloosheid. Uiteindelijk is deze ontvangst opgelopen naar € 28,8 miljoen; dit bedrag is gedesaldeerd en aan het Participatiefonds beschikbaar gesteld (zie ook het kopje Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s).

• meer ontvangsten dan geraamd door terugvordering gewichtenmiddelen op basis van rechtmatigheidscontroles; dit betreft een bedrag van € 23,8 miljoen

• door de Inspectie van het Onderwijs opgelegde sancties met name bij fusies waar na controle bleek dat geen enkele leerling van de opgeheven school was overgegaan naar de fusieschool. Het totaal van de ontvangsten ten gevolge van opgelegde sancties bedraagt € 6,8 miljoen.

De overige ontvangsten, waaronder ontvangsten bij afrekening van subsidies en opdrachten en ontvangsten n.a.v. afhandeling Jaarrekening, bleken € 0,2 miljoen lager uit te komen dan oorspronkelijk geraamd.

Art.nr. 3 Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voorgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren:

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven op Onderwijs in Cijfers.

1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a) Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest 56% (2013) 20% (2017) Wordt niet meer gemeten 41% (2016) 25% (2018) Toptalenten in het onderwijs, 2017
Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s 82% (2015) 84% (2017) Wordt niet meer gemeten 88% (2016) 100% (2018) Toptalenten in het onderwijs, 2017
Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 2 0,17% (2014–2015) 0,14% (2016–2017) 0,18% (2017–2018) 0,10% (2017) 0% (2020) Leerplichttelling 2017–2018
b) Vergroten studiesucces
Aandeel zittenblijvers3 5,9% (2012–2013) 5,7% (2016–2017) 6,2% (2017–2018) 4,7% (2017) 3,9% (2020) DUO
2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a) Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren 83,5% (2011) 95,2% (2016) 95,7% (2017) 96% (2016) 100% (2020) IPTO en CenterData
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding 33% (2013) 38%(2016) Wordt niet meer gemeten 40% (2017) 50% (2020) CenterData en DUO
Bovenbouw vwo4 53% (2013) 63%(2016) Wordt niet meer gemeten Hoger (2017) 80–85% (2020) CenterData en DUO
Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst 76% (2013) 67% (2016) Wordt niet meer gemeten 90% (2017) 100% (2020) Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatievaardigheden beheerst 34% (2013) 33% (2016) Wordt niet meer gemeten 40% (2017) 100% (2020) Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
b) Verbetercultuur
Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review 63% (2014) 68% (2016)5 Wordt niet meer gemeten 81% (2017) 100% (2020) Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister 8% (2014) 35% (2017)5 Wordt niet meer gemeten6 100% (2019) Lerarenregister
c) Veilig leerklimaat
Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt 93% (2012) 95% (2016) 97% (2018) Stabiel of hoger (2017, 2020) Praktikon: monitor naar sociale veiligheid
3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld 94% (2014) 92% (2017) 93% (2018) Hoger (2016) 100% (2017) VO-Raad
Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt7 47% (2012–2013) 64% (2015–2016) Wordt niet meer gemeten 77% (2017) 100% (2020) Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs
Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert 72% (2012) 74% (2016) Wordt niet meer gemeten 100% (2020) Inspectie van het Onderwijs
Aantal voortijdig schoolverlaters 41.800 (2008–2009) 23.744 (2016–2017) 25.574 (2017–2018) 20.000 (2019/2020) DUO
4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek 23% (2012) 24% (2017) 24,3% (2018) 30% (2017) DUO

1 Het percentage betreft de vo leerlingen excl. vso leerlingen.

2 Dit betreft het aantal leerlingen dat >3 maanden niet naar school gaat, gebaseerd op de leerplichttelling. Niet bekend is of een passend aanbod voor onderwijs en/of zorg is gedaan.

3 Basis-, tussen en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).

4 Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

5 Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

6 Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.

7 Dit betreft het aandeel scholen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen3

Nader te verdelen in:

956.600 966.200 970.100 961.100 974.900
Vmbo (incl. lwoo) 414.800 416.200 392.600 377.900 394.800
Havo 252.700 256.200 259.000 261.400 258.900
Vwo 254.000 258.500 282.700 285.800 285.300
Pro 28.900 29.400 29.400 29.100 29.200
Vavo 6.200 6.100 6.400 6.800 6.700
2. Uitgaven per leerling (x €)4 7.690 7.978 8.198 8.362 8.722
3. Totaal aantal scholen 643 641 640 644 649
4. Gemiddeld aantal leerlingen per school 1.465 1.488 1.516 1.492 1.502

1 Vanaf 2017 zijn de leerlingen en scholen in het groen onderwijs ook meegenomen in de aantallen.

2 Deze aantallen zijn gebaseerd op de voorlopige telling op de teldatum.

3 Op de teldatum. Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld. Vanwege een wijziging in deze toedeling is er vanaf 2016 een verschil te zien in de leerlingenaantallen in de verschillende schoolsoorten ten opzichte van de jaren ervoor.

Bron: DUO

4 De totale uitgaven uit tabel 3.3, exclusief de bijdragen aan agentschappen (DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.

C. Beleidsconclusies

In het onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies over 2018 opgenomen. In 2018 is verder gewerkt aan de invoering van maatwerk in de afwijking onderwijstijd passend onderwijs. Daarmee is het per 1 augustus 2018 mogelijk om leerlingen, die een tijdelijke zorgbehoefte hebben en niet volledig naar onderwijs kunnen, de mogelijkheid te bieden minder onderwijs te laten volgen, onder verantwoordelijkheid van de scholen. Het uitgangspunt is wel om deze leerlingen toe te laten groeien naar het volgen van de volledige onderwijstijd. Met deze maatregel wordt meer verantwoordelijkheid van schoolbesturen verwacht voor leerlingen met een tijdelijke zorgbehoefte en, daarmee, minder thuiszitters ofwel minder langdurig geoorloofd verzuimd. Het aantal keren dat een leerling drie of meer maanden thuis zat (waarbij niet gemeten werd of sprake was van een passend aanbod) was in 2018 overigens opgelopen ten opzichte van het jaar ervoor tot 4.479 in primair en voortgezet onderwijs.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 7.486.937 8.024.207 7.942.036 8.326.918 8.814.741 8.350.551 464.190
Waarvan garantieverplichtingen 39.139 21.057 39.487 45.105 50.192 50.192
Waarvan overige verplichtingen 7.447.798 8.003.150 7.902.549 8.281.813 8.764.549 8.350.551 413.998
Uitgaven 7.315.883 7.662.616 7.951.000 8.143.906 8.707.896 8.460.939 246.957
Bekostiging 7.157.951 7.503.239 7.800.337 7.992.965 8.527.776 8.315.829 211.947
Hoofdbekostiging 6.855.763 7.165.499 7.359.766 7.545.671 8.050.064 7.816.749 233.315
Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum 6.276.935 6.557.349 6.723.308 6.890.750 7.336.257 7.172.972 163.285
Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro 566.334 592.409 621.677 639.339 698.845 628.137 70.708
Bekostiging Caribisch Nederland 12.494 15.741 14.781 15.582 14.962 15.640 – 678
Prestatiebox 149.854 176.884 200.850 259.356 290.268 304.881 – 14.613
Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs 149.854 176.884 200.850 259.356 290.268 304.881 – 14.613
Aanvullende bekostiging 152.334 160.856 239.721 187.938 187.444 194.199 – 6.755
Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het vo 48.425
Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2 18.600
Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs) 3.505 3.120 3.515 3.906 4.700 3.940 760
Regeling leerplusarrangement eerste opvang nieuwkomers 80.382 96.578 161.929 109.922 104.768 111.325 – 6.557
Regeling visueel gehandicapten 1.300
Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo 122 0 250 – 250
Regeling functiemix VO Randstadregio's 61.158 61.197 61.214 61.400 61.584 – 184
Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters voor VO-scholen 13.080 12.896 16.576 17.100 – 524
Subsidies 51.025 57.773 51.513 54.473 63.815 54.995 8.820
–  Stichting Kennisnet (basissubsidie) PO, VO, MBO 17.500 12.000 12.300 12.280 12.260 12.240 20
ICT-projecten (incl. Transparantie) 1.390 700 3.293 6.172 4.749 5.000 – 251
Onderwijs Bewijs 1.468 942 656 0
Regionale verwijzingscommissies VO 6.867 7.103
Pilots zomerscholen 4.501 8.750 8.276 7.972 7.972
Overige projecten 23.800 32.527 26.514 27.745 38.834 37.755 1.079
Opdrachten 2.513 2.360 3.730 4.981 3.861 5.054 – 1.193
In- en uitbesteding 2.513 2.360 3.730 4.981 3.861 5.054 – 1.193
Bijdrage aan agentschappen 37.072 31.192 30.311 32.310 54.546 31.752 22.794
Dienst Uitvoering Onderwijs 37.072 31.192 30.311 32.310 54.546 31.752 22.794
Bijdrage aan ZBO's/RWT's 67.126 67.961 64.768 58.969 57.775 53.202 4.573
ZBO: College voor Toetsen en Examens 10.785 11.052 11.733 12.718 12.728 5.400 7.328
SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen PO/VO/MBO (incl. examens) 56.341 56.909 53.035 46.251 45.047 47.802 – 2.755
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 196 91 157 208 123 107 16
–  GRAZ (ECML) en PISA 196 91 157 208 123 107 16
Garantie-uitgaven 0 0 184 0 0 0 0
–  Garantie-uitgaven 184 0
Ontvangsten 8.588 8.795 7.936 9.173 10.287 7.391 2.896

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2018 is € 247,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 2,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 50,2 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd.

Bekostiging

Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum

Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 163,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn de doorverdeling van het budget voor lichte ondersteuning van het groen onderwijs voor € 62,4 miljoen, toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor 2018 van € 188,3 miljoen en de extra middelen voor vmbo techniek van € 34 miljoen. Dit was niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro

Vanaf 1 januari 2016 is de bekostiging voor de lichte ondersteuning voor het leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (lwoo/pro) geïntegreerd in het kader van passend onderwijs. Deze bekostiging is opgesplitst in een deel basisbekostiging en een deel ondersteuningsbekostiging lwoo/pro. De realisatie is € 70,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn de doorverdeling van het budget voor lichte ondersteuning van het groen onderwijs voor € 62,4 miljoen en het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor een bedrag van € 15,4 miljoen.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging van Caribisch Nederland is € 0,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De goedkopere dollar is de belangrijkste oorzaak (€ 0,9 miljoen).

Prestatiebox

Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is € 14,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de overboeking van € 9 miljoen voor de uitvoering van de zomerscholen.

Aanvullende bekostiging

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

De realisatie op de Regeling IGVO is € 0,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers

De realisatie op de Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers is € 6,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De bekostiging van nieuwkomers eerste categorie (nieuwkomer op 1 oktober 2016 nog niet in Nederland) is opgedeeld in een regulier deel en in een aanvullend deel. Het budget voor het reguliere deel van de bekostiging van nieuwkomers eerste categorie staat, samen met het aanvullende deel, op de begroting onder aanvullende bekostiging. Het budget voor het reguliere deel is overgeboekt naar de hoofdbekostiging in 2018. Deze overboeking zorgt ervoor dat de realisatie op de eerste opvang nieuwkomers lager uitvalt (€ 9,7 miljoen).

Regeling functiemix VO Randstadregio’s

In het Aktieplan LeerKracht van Nederland zijn afspraken gemaakt over de versterking van de functiemix in de zogenoemde Randstadregio’s. De realisatie op de Regeling functiemix Vo Randstadregio’s is € 0,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Resultaat afhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO

Voor het aanpakken van schooluitval ontvangen schoolbesturen resultaatafhankelijke bekostiging. De realisatie op de regeling Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO is € 0,5 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet, voor de pilots zomerscholen en de doorstroomregelingen po-vo en vmbo-havo/mbo. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs bij het benutten van ICT. De pilots zomerscholen hebben als doel om het zittenblijven tegen te gaan door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De regelingen doorstroom po-vo en doorstroom vmbo-havo/mbo hebben het doel om de overgang van het po naar het vo enerzijds, en de overgang van het vmbo naar de havo of het mbo anderzijds te verbeteren. De realisatie op de subsidies is € 8,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de ondersteuning voor zeer zwakke scholen en onderzoeken naar regelluwe scholen en hoogbegaafden. De realisatie ligt € 1,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 22,8 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,7 miljoen hoger) én een verhoging van € 14,5 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het overige verschil wordt verklaard door overboekingen voor diverse projecten van DUO, zoals doorontwikkelen BRON.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneneducatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). De realisatie op de bijdrage aan het CvTE is € 7,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en SLO. De realisatie op de bijdrage aan Stichting Cito en SLO is € 2,8 miljoen lager dan de oorspronkelijke begroting.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. De Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van PISA. De realisatie op de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is € 0,02 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting.

Ontvangsten

In 2018 is € 2,9 miljoen meer ontvangen dan begroot. De ontvangsten bestaan voornamelijk uit terugvorderingen van bekostiging bij schoolbesturen en terugbetaling van onterecht betaalde subsidies.

Art.nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een belangrijke schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren:

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, bestuurlijke afspraken zoals de kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het onderwijsstelsel zijn te vinden op OCW in cijfers.

1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a) Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt 34% (2010) 37% (2016) 38% (2017) Hoger (2018) ROA 2017, 2018
b) Vergroten studiesucces
Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau 2007–2008 2015–2016 2016–2017 2018 MBO Raad
Niveau 1: 66% Niveau 1: 78% Niveau 1: 79% Hoger
Niveau 2: 62% Niveau 2: 73% Niveau 2: 72% Hoger
Niveau 3: 63% Niveau 3: 72% Niveau 3: 72% Hoger
Niveau 4: 65% Niveau 4: 74% Niveau 4: 75% Hoger
Totaal: 64% Totaal: 73%1 Totaal: 74% Hoger
2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
b) Verbetercultuur
Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister 8% (2014) 35% (2017)1 Wordt niet meer gemeten2 100% (2019) Lerarenregister
3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Aantal voortijdig schoolverlaters 41.800 (2008–2009) 23.7443 (2016–2017) 25.574 (2017–2018) 20.000 (2019–2020) DUO
Studenten-tevredenheid JOB-monitor 2016,2018
Opleiding 7,0 (2014) 7,0 (2016)4 7,1 (2018) 7,3 (2020)
Instelling 6,5 (2014) 6,6 (2016)4 6,7 (2018) 6,7 (2020)
% tevreden over school en studie (meting tot 2018) 49% (2014) 52% (2016) 55% (2020)
% tevreden over school en studie (meting vanaf 2018) 62% (2018)5
4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Aandeel mbo-studenten techniek 28% (2011) 27,2% (2017–2018) 27% (2018–2019) Hoger (2018) DUO
Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) 17% (2010) 19% (2016) 19,1% (2017) 20% (2020) Eurostat, Labour Force survey (LFS)
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was 79% (2012) 76% (2016) 77% (2017) Hoger (2018) ROA 2017, 2018
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft 77% (2016)6 77% (2018)7 Hoger (2020) SBB
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft 76% (2016)6 80% (2018)7 Hoger (2020) SBB

1 Het cijfer kan licht afwijken van het eerder gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie in de onderliggende dataset.

2 Deze indicator wordt niet langer op deze manier gemeten als gevolg van wijzigingen rondom het lerarenregister. Het nieuwe register is nog niet volledig operationeel en er wordt op dit moment gewerkt aan de opzet van een monitor die naar verwachting een indicator oplevert die goed bruikbaar is in begrotingsverband.

3 Het cijfer kan licht afwijken van eerdere gepubliceerde cijfer vanwege een mutatie van voorlopige naar definitieve cijfer.

4 De cijfers kunnen licht afwijken van eerdere gepubliceerde cijfers vanwege mutaties.

5 Vanwege een recente wijziging in de vraagstelling van de enquête over de studenttevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren.

6 Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).

7 Het gaat hier om een tweede meting van SBB onder erkende en niet erkende leerbedrijven. Voor de overige meetresultaten van het

onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt)

1 Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs», (uitgezonderd 2018) vavo)1 450,1 446,3 453,6 461,8 496,2
Bol 354,8 355,8 359,2 359,2 375,6
Bbl 94,4 90,3 94,5 102,5 120,6
Deeltijd-bol 0,9 0,2 0,0 0,0 0,0
Vavo 7,8 8,6 8,7 8,9 9,4
Bron: OCW-Referentieraming
2 Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)2 7,4 8,1 8,0 8,1 8,2

1 (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

2 De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming (telling 1 oktober 2018) plus de vavo studenten.

C. Beleidsconclusies

In het algemeen onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusie over 2018 opgenomen. Aanvullend kan worden gemeld dat in 2018 het bekostigingsmodel voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is geëvalueerd. Vavo-instellingen waren met de invoering van de bekostiging door het rijk (per 2013) niet langer afhankelijk van gemeentelijke besluitvorming voor de omvang en samenstelling van het vavo-aanbod. Daarmee werd beoogd het vavo-aanbod te waarborgen, mede gezien de belangrijke rol bij het voorkomen van het voortijdig schoolverlaten (VSV). Uit het evaluatierapport blijkt dat de doelstelling een stabiel vavo-aanbod in stand te houden, is gerealiseerd. Ook uit de deelname aan het vavo (aantal vavo-studenten) blijkt dat de gestelde doelstelling wordt bereikt. Het vavo biedt leerlingen die hun opleiding voortijdig dreigen te verlaten of hebben verlaten een tweede kans of weg alsnog een vo-diploma te halen. De omvang en de samenstelling van het vavo is gecontinueerd waarmee dit perspectief op het behalen van een diploma voor deze doelgroep bestendigd kan worden mede door de wijziging van de wijze van bekostigen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 3.898.698 3.964.746 4.478.441 4.333.854 4.424.079 4.449.579 – 25.500
Waarvan garantieverplichtingen 25.160 34.560 5.866 – 20.656 110.994 0 110.994
Waarvan overige verplichtingen 3.873.538 3.930.186 4.472.575 4.354.510 4.313.085 4.449.579 – 136.494
Uitgaven 3.757.009 4.065.903 4.118.177 4.209.212 4.601.918 4.496.879 105.039
Bekostiging 3.404.283 3.686.725 3.704.063 3.786.795 4.151.144 4.045.594 105.550
Hoofdbekostiging 3.166.278 3.381.311 3.278.808 3.298.079 3.607.090 3.506.738 100.352
Bekostiging roc's/ overige regelingen 2.995.643 3.268.662 3.210.597 3.229.517 3.537.697 3.437.190 100.507
Bekostiging kbb's 108.001 46.012 0 0 0 0 0
Bekostiging Caribisch Nederland 4.313 6.600 7.020 6.109 5.491 7.094 – 1.603
Bekostiging vavo 58.321 60.037 61.190 62.454 63.902 62.454 1.448
Kwaliteitsafspraken 31.845 214.086 298.623 366.000 399.635 400.000 – 365
Investeringsbudget 4.100 187.449 179.935 183.600 196.069 196.500 – 431
Resultaatsafhankelijk budget 27.745 26.637 118.688 182.400 203.566 203.500 66
Aanvullende bekostiging 206.160 91.327 126.632 122.716 144.419 138.856 5.563
Schoolmaatschappelijk werk in het mbo 13.922 13.939 15.003 15.000 14.938 15.000 – 62
Regionaal Investeringsfonds 3.575 11.218 15.834 20.691 22.729 25.861 – 3.132
Salarismix Randstadregio's 41.114 0 41.277 42.293 47.591 45.595 1.996
Regionaal programma 0 0 0 30.400 30.400 30.400 0
Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen 30.408 30.400 30.400 0 0 0 0
Programmagelden regio's 19.458 19.150 19.150 0 0 0 0
Tegemoetkoming schoolkosten mbo 0 0 4.968 10.000 10.000 10.000 0
Gelijke kansen 0 0 0 4.332 18.761 12.000 6.761
Convenanten met RMC-regio's 16.329 16.620 0 0 0 0 0
Taal en Rekenen 52.600 0 0 0 0 0 0
Leerlinggebonden financiering (LGF) 18.529 0 0 0 0 0 0
School-ex 2.0 10.115 0 0 0 0 0 0
Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2 110 0 0 0 0 0 0
Subsidies 238.592 229.039 254.258 235.308 246.410 229.971 16.439
Subsidieregeling praktijkleren 197.055 188.825 188.450 196.500 201.500 196.500 5.000
Actieplan Laaggeletterdheid/Tel mee met taal 3.715 3.930 11.688 14.072 22.780 12.010 10.770
Loopbaanorientatie 700 1.700 737 1.462 2.949 1.700 1.249
ROC Leiden 0 0 32.458 7.017 525 525 0
Pilots laaggeletterdheid 5.000 5.000 0 0 0 0 0
Sectorplan mbo-hbo techniek 0 0 0 0 0 0 0
Netwerkscholen 3.500 0 0 0 0 0 0
Overige subsidies 28.622 29.584 20.925 16.257 18.656 19.236 – 580
Opdrachten 6.556 17.351 11.642 15.567 8.573 2.314 6.259
In- en uitbesteding 6.556 3.644 3.515 6.214 4.228 2.314 1.914
Caribisch Nederland1 0 13.707 8.127 9.353 4.345 0 4.345
Bijdragen aan agentschappen 19.123 21.191 29.760 24.328 21.108 24.101 – 2.993
Dienst Uitvoering Onderwijs 19.123 17.372 27.312 22.128 18.312 21.601 – 3.289
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 0 3.819 2.448 2.200 2.796 2.500 296
Bijdragen aan ZBO's/RWT's 45 20.833 3.984 51.901 54.910 62.945 – 8.035
College voor Toetsen en Examens 45 0 0 0 0 4.365 – 4.365
Wet SLOA 0 0 0 0 0 3.604 – 3.604
SBB 0 20.833 3.984 51.901 54.910 54.976 – 66
Bijdragen aan medeoverheden 34.526 90.764 114.470 95.313 119.773 131.954 – 12.181
RMC's 32.200 32.550 33.350 34.068 35.309 34.067 1.242
Educatie 0 56.700 57.548 58.985 60.391 58.985 1.406
Caribisch Nederland 2.326 1.514 1.722 2.260 1.480 17.052 – 15.572
Regionaal Programma 0 0 21.850 0 22.593 21.850 743
Bijdragen aan sociale fondsen 53.884 0 0 0 0 0 0
Participatiebudget 53.884 0 0 0 0 0 0
Ontvangsten 8.038 10.875 3.338 2.786 6.742 3.000 3.742
1 Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt € 105 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 3,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging roc’s/overige regelingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De bekostiging is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.

In 2018 waren er nog twee afzonderlijke budgetten een voor de roc’s en vakinstellingen en een voor aoc’s verdeeld over de respectievelijke instellingen. Het landelijk budget dat beschikbaar is voor de onderscheiden mbo-instellingen wordt verdeeld in een budget voor entreeopleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entreeopleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl), de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding) en het aantal verblijfsjaren in het mbo (cascade). De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en de vraag of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. In 2018 is € 100,5 miljoen toegevoegd aan de lumpsum voor de roc’s en vakinstellingen en de aoc’s gezamenlijk. Deze stijging van beide budgetten wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2018. Bovendien is voor de aoc’s in 2018 eenmalig € 11 miljoen toegevoegd aan de lumpsum naar aanleiding van het bestuursakkoord mbo 2018–2022.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (Bes eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) is voor 2018 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo. De verdeling van de beschikbare middelen voor 2018 heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1-10-2016, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2016.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

Met als doel de verbetering van de kwaliteit van het mbo zijn er in 2015 kwaliteitsafspraken gemaakt. In 2015 hebben alle mbo-instellingen hun ambities ten aanzien van de verbetering van de onderwijskwaliteit in een kwaliteitsplan vastgelegd. In 2018 hebben de instellingen verder gewerkt aan de uitvoering van de kwaliteitsplannen en zijn de plannen van de kwaliteitsafspraken 2015 t/m 2018 afgerond. Aan de instellingen is voor de uitvoering van de kwaliteitsplannen een vast investeringsbudget beschikbaar gesteld.

Resultaatsafhankelijk budget

Daarnaast is er een resultaatafhankelijk budget beschikbaar gesteld voor een aantal onderwerpen, namelijk de studiewaarde, voortijdig schoolverlaten en de verbetering van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. In 2018 zijn de mbo-instellingen verder gegaan met de uitvoering van deze verbeterplannen en zijn de plannen van de kwaliteitsafspraken 2015 t/m 2018 afgerond. Indien aan de voorwaarden hiervoor is voldaan, zijn extra middelen aan de instellingen uitgekeerd.

Aanvullende bekostiging

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

Voor schoolmaatschappelijk werk zijn middelen aan de mbo-sector ter beschikking gesteld. Met deze middelen hebben de instellingen studenten met psychosociale problemen die dit (tijdelijk) nodig hebben, ondersteuning geboden. Deze ondersteuning helpt studenten voorkomende problemen op te lossen en levert zo een bijdrage aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.

Regionaal investeringsfonds (RIF)

Met het Regionaal investeringsfonds mbo, zijn in de periode 2014 tot en met 2017 middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) in het beroepsonderwijs. Mbo-instellingen, bedrijfsleven en bijvoorbeeld regionale overheden kunnen gezamenlijk een aanvraag indienen. Deze aanvragen moeten bijdragen aan een betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de behoefte van de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio financieel bijdragen. Uit de evaluatie is gebleken dat het fonds als katalysator werkt om de totstandkoming van pps'en te stimuleren. Wegens succes is het fonds in 2018 verlengd. Van 2014 tot en met 2018 zijn 119 publiek-private samenwerkingsverbanden tot stand gekomen en is in totaal door het Ministerie van OCW € 108 miljoen verplicht in het kader van het RIF. Daarvan is € 18,4 miljoen verplicht in 2018.

Salarismix Randstadregio’s

In het mbo zijn, aanvullend op de lumpsum, middelen beschikbaar gesteld om tot een versterking van de salarismix te komen in de Randstadregio’s. Aan de hand van behaalde competenties zijn docenten benoemd in een hogere schaal. De mbo-instellingen hebben de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin nagenoeg behaald. Met instellingen die de doelstellingen nog niet hebben behaald zijn nadere afspraken gemaakt waarmee op korte termijn wel invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van de salarismix. Hiervoor was in 2018 € 47,6 miljoen beschikbaar.

Regionaal Programma

In 2018 zijn alle 39 RMC-regio’s (Regionaal Meld- en Coördinatiepunt) verder gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. Voor de uitvoering van de regionale maatregelen was in 2018 in totaal € 52,99 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 30,4 miljoen via de contactschool naar de regio gekomen. Het andere deel van het beschikbare budget is via de RMC-contactgemeente naar de regio gegaan (zie bijdrage aan medeoverheden). In het schooljaar 2017/2018 is het aantal vsv’ers 25.574.

Tegemoetkoming schoolkosten MBO

Via de «Regeling tijdelijke voorziening leermiddelen» is in 2018 € 10 miljoen beschikbaar gesteld om de schoolkosten voor minderjarige bol-studenten uit minimagezinnen te beperken. Hiermee wordt geborgd dat minderjarige bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past.

Gelijke kansen

Van de middelen bestemd voor de Gelijke kansen is een deel besteed voor de uitvoering van het Actieprogramma Gelijke Kansen. Van de € 12 miljoen die beschikbaar was in 2018 voor mbo, was € 7,5 miljoen bestemd voor de regeling doorstroom mbo-hbo, € 4 miljoen voor de regeling compensatie langere inschrijvingsduur en € 0,5 miljoen was bestemd voor de regeling stimulering doorstroom niet verwant mbo-pabo. Uiteindelijk is er in 2018 op dit onderdeel € 18,8 miljoen gerealiseerd. Deze hogere realisatie is onder andere te verklaren omdat de middelen die in 2017 verplicht waren voor de regeling doorstroom mbo-hbo, conform regeling, in 2018 tot uitbetaling kwamen.

Subsidies

Subsidieregeling praktijkleren

Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is om werkgevers te stimuleren praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen te bieden aan leerlingen, studenten en onderzoekers. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten van de begeleiding in de praktijk. In 2018 is het beschikbare budget volledig uitgeput. Er zijn meer aanvragen gedaan voor de bbl dan het beschikbare budget. De regeling, die per 1 januari 2019 zou vervallen, is verlengd tot 2023 naar aanleiding van de motie van het lid Tielen om de subsidieregeling praktijkleren meerjarig vast te leggen.

Tel mee met taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid zijn in 2018 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan «Tel mee met Taal 2016–2018» dat door de Ministeries van OCW, SZW en VWS wordt uitgevoerd en bekostigd. Met dit actieprogramma werden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. Ook werden taalhuizen en taalpunten opgericht en taalvrijwilligers getraind. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. Het programma is verlengd tot en met eind 2019. Daarnaast is om de aanpak van laaggeletterdheid te versterken, in het Regeerakkoord afgesproken om het structurele budget voor de aanpak van laaggeletterdheid vanaf 2018 met € 5 miljoen per jaar te verhogen. Daarnaast kan de hogere realisatie in 2018 verklaard worden door bijdragen van andere departementen en een kasschuif uit 2017. In 2018 is de regeling geëvalueerd en is in voorjaar van 2019 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De LOB middelen zijn ingezet voor de LOB portal KiesMBO, dat in november 2018 is gelanceerd. Voorts zijn de middelen besteed aan het LOB Expertisepunt vo-mbo om de kwaliteit van loopbaanbegeleiding te verbeteren en de bestuurlijke afspraken in de LOB agenda’s vo en mbo te ondersteunen. Tevens wordt het project LOB en Gelijke Kansen in het mbo uitgevoerd ter versterking van de jongeren in een achterstandspositie en voor het creëren van gelijke kansen.

ROC Leiden

In het kader van de problematiek rondom ROC Leiden is in totaal een (maximale) financiële bijdrage van € 40 miljoen beschikbaar gesteld. Dit bedrag is in tranches in 2016 tot en met 2018 verstrekt. Het budget is conform vastgestelde begroting in 2018 in zijn geheel uitgeput.

Overige subsidies

Hieronder vallen posten zoals het Techniekpact, het Netwerk Burgerschap en het Steunpunt taal & Rekenen.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Caribisch Nederland

Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het scholen van docenten en de transitie naar de Engelse taal op St. Eustatius om de kwaliteit van het onderwijs verder te verbeteren. De middelen voor Caribisch Nederland waren begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking van € 4,3 miljoen naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 3,3 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,5 miljoen hoger) én een verlaging van € 5,1 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budget neutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden middelen verstrekt voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een ZBO dat verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2018 € 4,4 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name doordat de middelen zijn overgeheveld naar art.nr 3 (Voortgezet onderwijs).

Wet SLOA

De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De subsidieverlening voor het Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2018 is € 3,6 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name doordat de middelen zijn overgeheveld naar art.nr 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB heeft middelen ontvangen om de wettelijke taken uit te voeren. Hiermee is een bijdrage geleverd aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Dit omvat zowel het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur, als het werven en accrediteren van leerbedrijven. Daarnaast zorgt SBB voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert de kwaliteit van deze praktijkplaatsen.

Bijdrage aan medeoverheden

RMC’s

Dit betreft de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de vsv’ers van 18 jaar en ouder uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk. Hiervoor was in 2018 € 35,3 miljoen beschikbaar.

Educatie

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). De verplichte besteding bij roc's, die tussen 2015 en 2017 geleidelijk is afgebouwd, is per 2018 geheel vervallen. Zo kunnen gemeenten beter maatwerk bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Ook zijn er voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De gerealiseerde opdrachten en subsidies ten behoeve van Caribisch Nederland zijn onder de instrumenten opdrachten en subsidies gerealiseerd. Daarnaast hebben er kasschuiven naar latere jaren plaatsgevonden, met name vanwege vertraging in de onderwijshuisvesting. Hierdoor is de op dit instrument de realisatie € 15,6 miljoen lager.

Regionaal Programma

Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie was in de begroting 2018 een bedrag van € 21,85 miljoen opgenomen. Dit is in de vorm van een specifieke uitkering aan RMC-contactgemeenten verstrekt. Door een administratieve fout is er op dit begrotingsartikel daarnaast nog € 0,7 miljoen betaald, terwijl dit pas in 2019 had moeten gebeuren. Dit leidt in 2018 tot een overschrijding van het budget met € 0,7 miljoen.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 6,7 miljoen in 2018 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

Art.nr. 6 en 7 Hoger onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren:

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsafspraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel.

Indicatoren/kengetallen

1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
a) Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd
Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs1 hbo: 58% (2010–2011) hbo:55% (2016–2017) hbo: 52% (2017–2018) Hoger –2 Studentenmonitor Hoger Onderwijs
wo: 68% (2010–2011) wo: 68% (2016–2017) wo: 69% (2017–2018) Hoger –2
b) Vergroten studiesucces
Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3 hbo: 65,7% (2010–2011) hbo: 62,1% (2016–2017) hbo: 63,3% (2017–2018) 2 DUO
wo: 57,3% (2010–2011) wo: 73,2% (2016–2017) wo: 72,6% (2017–2018)
Uitval in het eerste jaar3 hbo: 27,9% (2010–2011) hbo: 26,8% (2016–2017) hbo: 28,0% (2017–2018) 2 DUO
wo: 18,8% (2010–2011) wo: 15,7% (2016–2017) wo: 16,5% (2017–2018)
Switchen na het eerste jaar3 hbo: 8,4% (2010–2011) hbo: 8,3% (2016–2017) hbo: 8,3% (2017–2018) 2 DUO
wo: 9,0% (2010–2011) wo: 8,3% (2016–2017) wo: 9,1% (2017–2018)
2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
a) Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders
Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding4 66,2% (2011) 75,2% (2015) Wordt niet meer gemeten 80% (2016) PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016).5
3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Studenten-tevredenheid hbo: 65,6% (2010–2011) hbo: 75,8% (2017–2018) hbo: 72,9% (2018–2019) 6 Nationale Studenten Enquête
wo: 81,1% (2010–2011) wo: 85,2% (2017–2018) wo: 84,0% (2018–2019)
4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen hbo: 18% (2012) hbo: 20% (2017) hbo: 20% (2018) hbo: 19% (2016) DUO
wo: 21% (2012) wo:26% (2017) wo:27% (2018) wo: 22% (2016)
Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren) 17% (2010) 19% (2016) 19% (2017) 20% (2020) Eurostat, Labour Force survey (LFS)
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was 72% (2013) 75% (2016) 75% (2017) Hoger (2020) HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen)
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt 56% (2011) 47% (2015) 52% (2017) Hoger (2020) NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt

1 De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

2 Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt en er in 2018 geen afspraken met instellingen zijn gemaakt waaraan indicatoren gekoppeld zijn.

3 De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

4 Voor het hbo betreft dit het aandeel docenten met een afgeronde master- of PhD-opleiding.

5 Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl.

6 Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

1. Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000) 2013/14 2014/15 2015/16 2016/17 2017/18 2018/19
hbo voltijd bachelor 385,9 395,2 392,9 397,1 401,3 402,0
hbo voltijd master 3,0 3,3 3,2 3,5 4,1 4,8
hbo deeltijd bachelor 42,3 38,7 37,0 37,1 39,0 40,7
hbo deeltijd master 8,5 8,6 8,8 8,4 7,7 7,8
Totaal hbo 439,8 445,9 442,0 446,1 452,2 455,2
wo voltijd bachelor 155,1 158,0 158,4 162,7 171,0 182,2
wo voltijd master 88,0 91,0 95,7 98,4 102,0 105,7
wo deeltijd bachelor 2,4 2,0 1,8 1,6 1,7 1,7
wo deeltijd master 4,0 3,7 3,4 3,3 3,2 3,2
Totaal wo 249,5 254,7 259,3 266,0 278,0 292,7
Bron: 1cijferho
2. Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000) 2013 2014 2015 2016 2017 2018
hbo voltijd bachelor 51,8 54,3 58,1 59,8 63,6 65,2
hbo voltijd master 1,1 1,2 1,3 1,3 1,3 1,5
hbo deeltijd bachelor 8,7 8,0 7,5 7,0 6,3 6,8
hbo deeltijd master 2,4 2,4 2,2 2,5 2,4 2,2
Totaal hbo 64,0 65,9 69,1 70,6 73,6 75,8
wo voltijd bachelor 31,6 31,7 33,6 33,4 34,0 34,0
wo voltijd master 35,1 37,1 38,8 40,0 41,0 42,5
wo deeltijd bachelor 0,5 0,4 0,4 0,3 0,2 0,2
wo deeltijd master 1,4 1,3 1,4 1,1 1,1 1,1
Totaal wo 68,7 70,5 74,0 74,8 76,3 77,8
Bron: 1cijferho
3. Onderwijsuitgaven per student2 (bedragen x € 1.000) 2015 2016 2017 2018
hbo 6,9 6,9 7,0 7,4
wo 6,9 6,9 7,0 7,4
4. Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1)
2017/18
2.006

1 De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset. Daarnaast zijn de aantallen ingeschreven studenten en gediplomeerden nu inclusief het groene onderwijs, en daardoor niet vergelijkbaar met de aantallen uit de begroting 2018 en de jaarverslagen over voorgaande jaren.

2 Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2018 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

Toelichting:

Overige indicatoren en kengetallen voor het stelsel hoger onderwijs zijn opgenomen in het Staat van het Onderwijs 2016–2017 en in OCW in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

In het onderdeel beleidsprioriteiten zijn de belangrijkste beleidsconclusies over 2018 opgenomen. Aanvullend kan nog worden gemeld dat het experiment flexstuderen met ingang van het studiejaar 2017/2018 van start is gegaan (tussenrapportage volgt uiterlijk in september 2019, eindevaluatie in september 2022) en de pilot instellingsaccreditatie met lichte opleidingsaccreditatie per 2018 in werking is getreden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 2.961.392 2.874.883 2.867.843 3.213.191 3.461.463 3.215.709 245.754
Waarvan garantieverplichtingen 26.789 25.983 70.434 53.643 22.410 22.410
Waarvan overige verplichtingen 2.934.603 2.848.900 2.797.409 3.159.548 3.439.053 3.215.709 223.344
Uitgaven 2.732.897 2.811.099 2.833.160 2.925.976 3.262.539 3.140.498 122.041
Bekostiging 2.688.138 2.756.130 2.773.809 2.868.197 3.185.040 3.080.297 104.743
Hoofdbekostiging 2.518.043 2.578.000 2.584.417 2.713.021 3.185.040 3.080.297 104.743
Onderwijsdeel hbo 2.445.854 2.507.785 2.505.033 2.630.368 3.091.346 2.989.506 101.840
Deel ontwerp en ontwikkeling 69.201 70.046 70.915 72.439 80.191 73.961 6.230
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen 8.346 10.171 13.503 16.830 – 3.327
Bekostiging experimenten open bestel 2.537
Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo 451 169 123 43
Prestatiebox 170.095 178.130 189.392 155.176 0 0 0
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering 170.095 178.130 189.392 155.176
Subsidies 752 3.798 5.569 5.001 2.077 1.806 271
Regeling stimulering Bèta/techniek 2.758 4.289 3.143 0
Overig 752 1.040 1.280 1.858 2.077 1.806 271
Opdrachten 242 271 0 0 0 0 0
Uitbesteding1 242 271
Bijdragen aan agentschappen 17.851 17.613 17.540 14.089 12.969 14.080 – 1.111
Dienst Uitvoering Onderwijs 17.851 17.613 17.540 14.089 12.969 14.080 – 1.111
Bijdragen aan ZBO's/RWT's 23.616 31.096 36.242 38.689 62.453 44.315 18.138
NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo) 23.616 28.696 29.477 29.329 48.963 31.769 17.194
NWO (Promotiebeurs voor leraren) 2.400 2.949 5.720 9.238 9.026 212
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)2 3.816 3.640 4.252 3.520 732
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 2.298 2.191 0 0 0 0 0
Stichting Studiekeuze 1233 2.298 2.191
Ontvangsten 2.615 1.288 1.903 1.358 2.057 1.213 844

1 Noot 1: Vanaf 2016 opgenomen onder opdrachten artikel 7 wo (zie tabel 6.4)

2 Noot 2: Tot 2016 opgenomen onder bijdragen aan ZBO's/RWT's artikel 7 wo (zie tabel 6.4)

3 Noot 3: Vanaf 2016 opgenomen onder bijdragen aan (inter)nationale organisaties artikel 7 wo (zie tabel 6.4)

Verplichtingen 4.293.686 4.235.203 4.391.850 4.663.507 5.038.007 4.753.943 284.064
Waarvan garantieverplichtingen 9.017 – 22.983 – 22.983 – 22.983 – 22.983
Waarvan overige verplichtingen 4.284.669 4.258.186 4.391.850 4.686.490 5.060.990 4.753.943 307.047
Uitgaven 4.152.113 4.210.383 4.328.205 4.443.628 4.860.007 4.696.066 163.941
Bekostiging 4.115.685 4.178.621 4.298.116 4.416.577 4.829.573 4.667.614 161.959
Hoofdbekostiging 3.986.790 4.042.961 4.153.232 4.300.299 4.829.573 4.667.614 161.959
Onderwijsdeel wo 1.641.970 1.675.277 1.731.117 1.831.298 2.196.748 2.092.269 104.479
Onderzoeksdeel wo 1.730.563 1.750.117 1.768.756 1.800.009 1.962.582 1.920.983 41.599
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek 614.257 617.567 653.359 668.992 670.243 654.362 15.881
Prestatiebox 128.895 135.660 144.884 116.278 0 0 0
Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering 128.895 135.660 144.884 116.278
Subsidies 10.067 4.709 3.160 2.553 3.573 3.995 – 422
Subsidieregeling Sirius programma 5.443 1.726
Subsidieregeling Libertas Noodfonds 605 265
3TU's samenwerking 1.500
Open en online onderwijs 1.027 988 1.674 1.600 74
Overig 2.519 2.718 2.133 1.565 1.899 2.395 – 496
Opdrachten 1.240 1.374 2.716 1.851 2.404 1.705 699
Uitbesteding1 1.240 1.374 2.716 1.851 2.404 1.705 699
Bijdragen aan ZBO's/RWT 3.769 4.032
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)2 3.769 4.032
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 21.352 21.647 24.213 22.647 24.457 22.752 1.705
Organisaties3 21.352 21.647 24.213 22.647 24.457 22.752 1.705
Ontvangsten 10.426 592 2.253 1.364 172 16 156

1 Noot 1: Vanaf 2016 inclusief opdrachten artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)

2 Noot 2: Vanaf 2016 opgenomen onder bijdragen aan ZBO's/RWT's artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)

3 Noot 3: Vanaf 2016 inclusief bijdragen aan (inter)nationale organisaties artikel 6 hbo (zie tabel 6.3)

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt voor het hbo € 122,0 miljoen en voor het wo € 163,9 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 0,8 miljoen en bij het wo € 0,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging waarbij het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen afzonderlijk worden bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 104,7 miljoen en voor het wo met € 162,0 miljoen verhoogd. Dit betreft:

• Aanpassing op basis van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2018 (hbo + € 33,6 miljoen en wo + € 58,0 miljoen);

• De verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2018 (hbo + € 72,0 miljoen en wo + € 106,4 miljoen);

• Toevoeging van de regeerakkoordmiddelen toegepast onderzoek (hbo + € 4,5 miljoen);

• Een meevaller (hbo – € 0,8 miljoen) op de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen. Er werden minder vouchers toegekend dan geraamd;

• Diverse kleinere mutaties voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten (hbo – € 4,6 miljoen en wo – € 2,4 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),

b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en

c. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,

b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten,

c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en

d. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Dit deel bestaat uit het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Doel is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duale onderwijs. In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen, en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 zijn er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering. Doordat het experiment deels nog in een opstartfase zat, bleef het aantal aangevraagde vouchers in 2018 achter bij de raming. De realisatie in 2018 is daardoor € 3,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Van dit bedrag is € 2,5 miljoen conform de gehanteerde regelgeving en systematiek overgeheveld naar het onderwijsdeel van de rijksbijdrage van de instellingen, het restant is als meevaller te beschouwen.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders, onder andere door te werken met leeruitkomsten en leerwegonafhankelijke toetsing, bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 uitgebreid met meer opleidingen, er nemen nu ongeveer 500 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering.

De evaluatie van zowel het experiment als de pilots vindt in 2021 plaats. Een tussenevaluatie is in voorjaar 2019 aan de Tweede Kamer gezonden. Op basis van de tussenevaluatie kan worden besloten of het experiment vraagfinanciering eventueel wordt uitgebreid of aangepast.

Subsidies

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

Vanaf 2018 is er een nieuwe regeling open en online hoger onderwijs 2018–2022. Ten opzichte van de eerdere stimuleringsregeling heeft deze als extra doelstelling, naast het versterken van open en online onderwijs, ook het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity’s. De regeling is bedoeld om instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. De regeling bestaat uit twee pijlers: online onderwijs en open leermaterialen. Projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal, en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2018 12 projecten gestart: 7 voor de pijler online onderwijs en 5 voor de pijler open leermaterialen. De instellingen matchen de aan hun toegekende subsidie met ten minste hetzelfde bedrag. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over online onderwijs en open leermaterialen in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.

Overig (hbo en wo)

Hieronder vallen, afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo, overige subsidietoekenningen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor de begrotingsartikelen 6 en 7. De gerealiseerde uitgaven liggen € 1,1 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft onder meer verhogingen vanwege uitvoering halvering van het collegegeld (€ 2 miljoen) en toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,4 miljoen) én verlagingen voor het naar 2019 overhevelen van middelen vervangingsportfolio DUO (€ 1,5 miljoen) en in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW (€ 2,4 miljoen), welke laatste middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

NWO

Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO; het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen). Vanaf 2018 is vanuit het Regeerakkoord Rutte III extra geïnvesteerd in het praktijkgericht onderzoek, voor 2018 is daardoor het budget verhoogd met € 10,5 miljoen. Daarnaast is het budget verhoogd voor de OCW-programma’s Postdoc/City Deals Kennis Maken (€ 3 miljoen), het IenM-programma PROO/VANG (€ 1 miljoen) en het LVN-groenpact (€ 2 miljoen). Tenslotte is het budget aangepast voor de loon- en prijsbijstelling (€ 0,7 miljoen).

Praktijkgericht onderzoek van hogescholen groeit uit tot een eigenstandige en hoogwaardige vorm van onderzoek met een sterke binding met maatschappij en economie en een duidelijk eigen positie in het kennisbestel. Het Nationaal Regieorgaan Praktijkgericht Onderzoek SIA (onderdeel van NWO) stimuleert en richt de verdere vernieuwing en uitbouw van het onderzoek aan hogescholen. In 2018 honoreerde Regieorgaan SIA daartoe 338 projecten (van 450 ontvankelijke indieningen) in 11 verschillende regelingen. In 2018 zijn 321 projecten gestart. Ultimo 2018 waren er 669 projecten in uitvoering.

Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2018 is via NWO aan 48 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.

Art.nr. 8 Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren:

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van het Ministerie van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op OCW in Cijfers. Deze website biedt ook informatie over de indicatoren over o.a. het programma Erasmus+, maar ook de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 13.973 14.645 11.001 13.080 13.236 11.116 2.120 807
Uitgaven 12.330 12.669 12.281 11.625 12.496 11.716 780 766
Subsidies 1.297 1.559 1.595 856 820 821 – 1 155
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) 773 724 632
Netherlands house for Education and Research (Neth-ER) 450 600 600 600 600 600
Frans-Nederlandse academie (FNA) 20
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur 24 135 211 186 155 196 – 41 155
Overige incidentele subsidies 30 100 152 70 65 25 40
Opdrachten 6 359 1.002 56 0 210 – 210 0
Beleidsonderzoek en benchmarking 6 33 61 30 103 – 103
Incidentele Internationale activiteiten 22 3 23 107 – 107
EU-Voorzitterschap 304 938 3
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 10.577 10.301 9.234 10.287 11.250 10.259 991 185
OCW-vertegenwoordiging in het buitenland 141 135 135 135 135 – 135
EP Nuffic 4.690 3.505 3.566 3.838 3.875 3.793 82
Nederlandse Taalunie 3.224 4.140 2.806 2.821 2.727 2.764 – 37
Europa College Brugge 30 30 30 30 30 30 0
Unesco 20 – 20
OESO CERI 67 69 71 74 77 76 1
Fulbright Center 388 368 368 368 468 368 100
DCCIC 90 90 90 0
Stichting Ons Erfdeel 185 185 185 185 185 185 0 185
Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training 1.762 1.779 1.963 2.208 2.989 2.064 925
EU-programma's en activiteiten 20 40 20 20
Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) 628 859 804 55
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken 450 450 450 426 426 426 0 426
Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa) 450 450 450 426 426 426 0 426
Ontvangsten 310 113 1 24 113 99 14

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt € 0,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het betreft hier voornamelijk een ophoging van het budget voor het Nationaal Agentschap Erasmus+. De realisatie van de verplichtingen is € 2,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het betreft hier mutaties waarbij de verplichting in 2018 is aangegaan met kasgevolgen voor 2019. De realisatie van de ontvangsten is bijna gelijk aan het oorspronkelijk begrote bedrag.

Subsidies

Neth-ER

De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad; Nuffic; KNAW; NFU; TNO; VSNU; Vereniging Hogescholen; NWO; ISO; JOB; LSVB; en ZonMw. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Daarnaast vormt Neth-ER ook een platform voor vroegtijdige afstemming tussen OCW en de in Neth-ER verenigde veldorganisaties op het gebied van Europees onderwijs- en wetenschapsbeleid. Neth-ER wordt gefinancierd vanuit bijdragen van de leden en een aanvullende subsidie van het Ministerie van OCW.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Nuffic

Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij DutchCulture centre for international cooperation(DCCIC). In 2017 is de reservering voor de bijdrage aan het Cultural Contact Point overgedragen naar art.nr. 14(cultuur).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries, Septentrion en de Franse Nederlanden.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is een samenwerking van Nuffic en Cinop. De omvang van het Europese programma Erasmus+ en de daarbij behorende uitvoeringskosten zijn sterk gestegen. De ophoging van de OCW bijdrage aan het Agentschap volgt de ophoging van de Europese Commissie aan het Agentschap.

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) 3.155 3.155 3.155 2.858 2.873 2.873 0
Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) 54.338 51.688 52.588 49.001 51.437 50.311 – 1.126
Internationaal beleid (artikel 8) 705 810 886 932 766 942 176
Cultuur (artikel 14) 5.459 5.393 5.739 4.640 4.617 4.617
Onderzoek en wetenschappen (artikel 16) 524 454 454 454 454 454
Apparaatskosten (artikel 95) 139 0 – 139
Totaal 64.181 61.500 62.822 57.885 60.286 59.197 – 1.089

Toelichting:

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling van de HGIS middelen van het Ministerie van OCW per artikel.

Art.nr. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren:

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit via aanvullende bekostiging en subsidies.

Stimuleren:

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan «LeerKracht van Nederland», het in mei 2011 uitgebrachte actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep!» en de in oktober 2013 opgestelde «Lerarenagenda 2013–2020: de leraar maakt het verschil» en de op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenanten en bestuursakkoorden.

Regisseren:

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken levert zij een bijdrage aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Zij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Indicatoren/kengetallen:

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten en in OCW in cijfers. Het Dashboard Lerarenagenda geeft een beeld van de kwantitatieve voortgang voor alle zeven lijnen van de Lerarenagenda.

C. Beleidsconclusies

Onderwijscoöperatie

In mei 2018 heeft de Onderwijscoöperatie (OC) besloten zichzelf op te heffen. Dit betekent dat de subsidierelatie tussen OCW en de OC per 1 januari 2019 is beëindigd. Inmiddels zijn de meeste taken van de OC stopgezet. De OC heeft in 2018 al geen Leraar van het Jaar-verkiezing meer georganiseerd en ook het Lerarencongres is geannuleerd. De publiekrechtelijke taken van de OC, met als voornaamste de uitvoering van het Lerarenontwikkelfonds (LOF), zijn overgedragen naar het CAOP. Voor de medewerkers die nog geen andere aanstelling hebben kunnen vinden, heeft de OC een sociaal plan opgesteld. Leraren zijn nu weer aan zet om te komen tot een nieuwe, stevige, breed gedragen beroepsorganisatie van leraren die de beroepsgroep vertegenwoordigt.

De belangrijkste andere wijzigingen op het gebied van leraren worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 153.898 168.537 188.280 152.191 138.490 180.323 – 41.833
Uitgaven 339.016 209.749 208.594 162.367 140.384 181.159 – 40.775
Bekostiging 157.130 18.720 24.612 27.820 26.720 32.442 – 5.722
Hoofdbekostiging
Prestatiebox 33.700
Professionalisering po/vo/bve 33.700
Aanvullende bekostiging 123.430 18.720 24.612 27.820 26.720 32.442 – 5.722
Functiemix VO Randstadregio's 61.075
Salarismix MBO Randstadregio's 41.001
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen 16.120 18.720 24.612 27.820 26.720 32.442 – 5.722
G.O.- en vakbondsfaciliteiten po 5.234
Subsidies 156.984 177.228 167.251 125.339 109.289 135.889 – 26.600
Lerarenbeurs/zij-instroom 81.474 111.722 115.534 109.945 103.380 122.642 – 19.262
impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo 16.103 20.366 16.774 2.625 687 1.638 – 951
Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen 17.942 16.779 17.418 63
Verankering academische opleidingsschool 2.665 2.383 1.120
InnovatieImpuls Onderwijs 2.726 385
Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po 2.230
Onderwijscoöperatie 2.900 2.908 3.015 2.945 822 2.945 – 2.123
Open Universiteit (LOOK) 1.937
Promotiebeurs voor leraren 7.874 7.610 6.502 3.251 0
Projecten professionalisering 959 1.327 1.092 3.899 1.665 2.000 – 335
Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek 7.335 4.733 654 0
Caribisch Nederland 2.097 2.308
Overige projecten 10.742 6.707 5.142 2.611 2.735 6.664 – 3.929
Opdrachten 9.168 7.302 10.908 3.654 1.623 7.492 – 5.869
Onderzoek, ramingen en communicatie 9.168 7.302 3.837 2.685 1.497 3.492 – 1.995
Leraren- en schoolleidersregister 7.071 969 126 4.000 – 3.874
Bijdrage aan agentschappen 7.770 6.499 5.823 5.554 2.752 5.336 – 2.584
Dienst Uitvoering Onderwijs 7.770 6.499 5.823 5.554 2.752 5.336 – 2.584
Bijdragen aan ZBO's/RWT's 7.964
–  Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid 7.964
Ontvangsten 6.544 7.596 12.319 11.319 9.812 6.000 3.812

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 is € 40,8 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 3,8 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bekostiging

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen:

Opleidingsscholen ontvangen aanvullende bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. De realisatie is € 5,7 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Het aantal studenten dat bepalend is voor het niveau van de bekostiging op de opleidingsscholen heeft niet het maximum bereikt.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de lerarenbeurs (t.b.v. bachelor- en masteropleiding voor leraren in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs), zij-instroom (t.b.v. instroom uit andere beroepssectoren), impuls tekortvakken vo en wetenschap en techniek pabo. De realisatie op de subsidies is € 26,6 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt voor een groot deel veroorzaakt door de taakstelling van € 25,0 miljoen op de lerarenbeurs. Daarnaast is door de afbouw van activiteiten door de Onderwijscoöperatie € 2,1 miljoen niet besteed. Verder is de realisatie op de regeling tegemoetkoming onderwijsmasters € 1,1 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting en is de realisatie van een subsidie voor een onderzoek naar innovatieve concepten € 0,5 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. De realisatie op de opdrachten is € 5,9 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk door de taakstellende onderuitputting op het lerarenregister door de afbouw van activiteiten door de Onderwijscoöperatie.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs:

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 2,6 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft een verlaging van € 2,6 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 3,8 miljoen hoger doordat meer leraren, die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond in voorgaande jaren, de toegekende beurs hebben terugbetaald.

Art.nr. 11 Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren:

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering van de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinancieringssystemen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomst vaste en efficiënte uitvoering. In 2018 heeft de grootste programma-activiteit plaatsgevonden: de conversie van de WSF-gegevens naar het nieuwe systeem. PVS is in 2018 succesvol afgerond, waardoor alle (oud-)studenten zijn aangesloten op PVS. Door een overstap op het PVS systeem kunnen de leningen (zowel basisbeurs, aanvullende beurs als de reisvoorziening) van sommige studenten eerder dan voorheen omgezet worden in een gift. Oorspronkelijk worden leningen altijd in januari van het volgende jaar omgezet. Met het huidige systeem kunnen de leningen gelijk omgezet worden als studenten hun diploma halen. Dit sluit beter aan bij de belevingswereld van de studenten en voorkomt verwarring. Het betreft hier studenten die al aan het terugbetalen zijn, studenten die bijna moeten beginnen met terugbetalen en studenten waarvan de diplomatermijn binnen een jaar verstrijkt of al verstreken is.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 4.846.345 4.367.687 5.828.062 4.563.829 6.200.225 5.373.215 827.010
Uitgaven 4.846.345 4.367.687 5.828.062 4.563.829 6.200.225 5.373.215 827.010
Inkomensoverdracht 3.011.892 2.261.813 3.202.597 1.496.930 3.251.767 2.252.834 998.933
Basisbeurs 1.363.422 1.307.103 1.014.122 741.403 503.228 533.880 – 30.652
Gift (R) 989.938 1.045.073 1.075.460 1.108.885 1.210.960 1.075.269 135.691
Prestatiebeurs (NR) 373.484 262.030 – 61.338 – 367.482 – 707.732 – 541.389 – 166.343
Aanvullende beurs 683.797 736.390 757.761 777.233 808.533 804.037 4.496
Gift (R) 537.091 579.340 585.282 608.481 672.109 618.438 53.671
Prestatiebeurs (NR) 146.706 157.051 172.479 168.752 136.424 185.599 – 49.175
Reisvoorziening 819.053 167.521 1.420.507 – 41.301 1.631.598 742.473 889.125
Bijdrage aan vervoersbedrijven (R) 1.124.222 384.717 1.605.171 122.391 1.723.502 867.313 856.189
Gift (R) 521.861 594.044 639.958 668.643 718.370 667.203 51.167
Prestatiebeurs (R) – 827.030 – 811.239 – 824.622 – 832.335 – 810.274 – 792.043 – 18.231
Overige uitgaven 145.620 50.798 10.207 19.595 308.408 172.444 135.964
Overige uitgaven relevant (R) 170.521 97.552 117.723 285.356 77.750 79.087 – 1.337
Caribisch Nederland (R) 2.129 3.013 3.320 3.491 3.210 4.031 – 821
Overige uitgaven niet-relevant (NR) – 27.030 – 49.767 – 110.836 – 269.252 227.448 89.326 138.122
Leningen 1.713.785 1.974.217 2.500.210 2.934.328 2.832.535 3.014.916 – 182.381
Rentedragende lening (NR) 1.551.003 1.771.421 2.238.174 2.612.321 2.480.180 2.670.455 – 190.275
Collegegeldkrediet (NR) 162.782 202.796 262.036 322.007 352.355 344.461 7.894
Bijdrage aan agentschappen 120.668 131.657 125.255 132.571 115.923 105.465 10.458
Dienst Uitvoering Onderwijs (R) 120.668 131.657 125.255 132.571 115.923 105.465 10.458
Ontvangsten 751.400 764.976 795.034 826.628 846.307 896.901 – 50.594
Ontvangen rente en relevante hoofdsom (R) 186.151 154.920 128.017 106.887 95.100 107.886 – 12.786
Kortlopende vorderingen (R) 96.423 92.801 83.054 93.778 57.673 81.559 – 23.886
Terugontvangen hoofdsom (NR) 468.826 517.254 583.963 625.963 693.534 707.456 – 13.922
Totaal programma-uitgaven 4.846.345 4.367.687 5.828.062 4.563.829 6.200.225 5.373.215 827.010
Relevante uitgaven: 2.639.400 2.024.157 3.327.547 2.097.483 3.711.550 2.624.763 1.086.787
Niet-relevante uitgaven: 2.206.945 2.343.531 2.500.515 2.466.346 2.488.675 2.748.452 – 259.777
Totaal ontvangsten 751.400 764.976 795.034 826.628 846.307 896.901 – 50.594
Relevante ontvangsten: 282.574 247.721 211.071 200.665 152.773 189.445 – 36.672
Niet-relevante ontvangsten: 468.826 517.254 583.963 625.963 693.534 707.456 – 13.922

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2018 € 827,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 1086,8 miljoen hoger uit dan begroot. Hiervan wordt een groot deel verklaard door kasschuiven die hebben plaatsgevonden in de Miljoenennota en de Najaarsnota voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. Het betreft hier een vooruitbetaling van € 869,6 miljoen aan OV-bedrijven voor de OV-abonnementen van studenten. De niet-relevante uitgaven waren € 259,8 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 50,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 36,7 miljoen lager dan begroot, de niet-relevante ontvangsten waren € 13,9 miljoen lager.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2018 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten die aan een nieuwe opleiding beginnen in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor de invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

Studerenden met basisbeurs 665.088 630.872 506.094 395.402 290.298 306.100 – 15.802
Bol 237.993 238.947 236.048 230.764 220.603 226.000 – 5.397
Hbo 283.878 265.655 197.812 132.213 64.064 74.100 – 10.036
Wo 143.217 126.270 72.234 32.425 5.631 6.000 – 369
(Nul)lening en geen basisbeurs 109.981 153.663 277.203 393.096 486.511 477.600 8.911
Bol 6.235 6.975 7.702 8.432 8.067 7.100 967
Hbo 52.994 75.663 142.916 214.365 277.321 269.200 8.121
Wo 50.752 71.025 126.585 170.299 201.123 201.300 – 177
Totaal 775.069 784.535 783.297 788.498 776.809 783.700 – 6.891
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2018 lager lag dan geraamd (6.891 studerenden minder).

In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het aantal studenten in zowel bol, hbo als wo met een basisbeurs is lager dan was geraamd. Het aantal studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs is juist hoger in de bol en het hbo dan was geraamd. In het wo is dit aantal ongeveer gelijk gebleven.

Bol direct gift 115,6 103,2 85,0 79,3 82,3 78,1 3,2
Bol omzettingen prestatiebeurs in gift 201,3 209,5 217,0 226,0 250,2 228,4 21,8
Ho direct gift 2,7 2,4 2,7 3,4 6,0 0,5 5,5
Ho omzettingen prestatiebeurs in gift 670,3 730,0 770,8 800,2 872,5 768,3 104,2
Totaal 989,9 1.045,1 1.075,5 1.108,9 1211,3 1.075,3 134,7
Bron: Realisatiegegevens DUO
Bol toekenningen 251,8 256,7 259,5 249,8 238,5 254,2 – 15,7
Bol omzettingen – 200,1 – 208,0 – 217,0 – 226,0 – 250,2 – 228,4 – 21,8
Ho toekenningen 977,9 933,7 662,8 406,8 175,4 191,8 – 16,4
Ho omzettingen – 656,1 – 720,4 – 766,6 – 798,0 – 871,5 – 759,1 – 112,4
Totaal 373,5 262,0 – 61,3 – 367,5 – 707,8 – 541,4 – 166,4
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2018 per saldo € 12,5 miljoen (€ 3,2 miljoen en – € 15,7 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. Deze € 12,5 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal en een verschuiving van uitwonende studenten naar thuiswonende studenten.

In 2018 zijn per saldo € 21,8 miljoen meer basisbeursuitgaven in de bol in gift omgezet dan geraamd. In het ho is ten opzichte van de raming € 104,2 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. Dit geldt zowel in het hbo als in het wo. Zie hiervoor de toelichting bij de beleidsconclusies.

De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben, zijn € 5,5 miljoen hoger dan geraamd. Dit zijn studenten die nog recht hebben op een basisbeurs, omdat zij sneller zijn afgestudeerd dan de voorgeschreven vier jaar. Waarschijnlijk is dit het resterende effect van de boeggolf voor het studievoorschot.

De toekenningen basisbeurs als prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 16,4 miljoen lager dan begroot, omdat er minder studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Bol 112.519 115.390 115.226 112.894 110.724 109.700 1.024
Hbo 85.600 88.881 86.974 88.376 88.466 87.600 866
Wo 28.077 29.202 28.540 29.288 30.127 29.800 327
Totaal 226.196 233.473 230.740 230.558 229.317 227.100 2.217
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2018 in het bol, hbo en wo hoger uitgekomen dan geraamd.

Bol direct gift 232,4 239,8 228,6 224,8 228,9 223,0 5,9
Bol omzettingen prestatiebeurs in gift 130,9 135,4 139,7 147,2 164,2 151,3 12,9
Ho direct gift 36,5 48,1 47,1 51,3 54,6 49,3 5,3
Ho omzettingen prestatiebeurs in gift 137,3 156,0 169,8 185,2 224,4 194,8 29,6
Totaal 537,1 579,3 585,3 608,5 672,1 618,4 53,7
Bron: Realisatiegegevens DUO
Bol toekenningen 158,2 167,7 174,0 171,9 164,3 171,1 – 6,9
Bol omzettingen – 128,2 – 132,8 – 139,8 – 147,3 – 164,2 – 151,3 – 12,9
Ho toekenningen 250,3 275,7 307,2 328,8 360,6 359,7 0,9
Ho omzettingen – 133,6 – 153,6 – 168,9 – 184,7 – 224,2 – 193,8 – 30,3
Totaal 146,7 157,0 172,5 168,8 136,4 185,6 – 49,2
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2018 per saldo € 1,0 miljoen (€ 5,9 miljoen en – € 6,9 miljoen) lager uitgekomen. De aanvullende beurzen gift in de bol zijn hoger uitgevallen dan geraamd en de aanvullende beurs prestatiebeurs is lager uitgevallen dan geraamd. De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn € 12,9 miljoen hoger dan geraamd. De omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho vielen € 29,6 miljoen hoger uit dan geraamd. Zie hiervoor de toelichting bij de beleidsconclusies.

De toekenningen van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn in 2018 per saldo € 6,2 miljoen (€ 5,3 miljoen en € 0,9 miljoen) hoger dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studenten aantallen dan geraamd in zowel het hbo als het wo.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Aantal gebruikers van het reisrecht 657.972 668.303 663.486 771.330 782.943 766.100 16.843
Bol 210.984 215.151 214.627 316.008 324.377 307.700 16.677
Ho 446.988 453.152 448.859 455.322 458.566 458.400 166
Aantal RBS 19.345 20.614 20.568 20.480 19.314 20.900 – 1.586
Bol 2.809 2.978 3.017 3.240 2.992 2.900 92
Ho 16.536 17.636 17.551 17.240 16.322 18.000 – 1.678
Totaal 677.317 688.917 684.054 791.810 802.257 787.000 15.257
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2018 per saldo hoger (totaal 15.257) dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door bol-studenten. Sinds 2017 hebben minderjarige bol-studenten ook recht op een reisproduct. De hogere realisatie in 2018 zit echter zowel in de minderjarige als de meerderjarige bol-studenten. Het aantal studenten dat in 2018 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 1.586 studenten lager dan geraamd. Het aantal RBS in de bol viel hoger uit dan geraamd, het aantal RBS in het ho juist lager.

Betaling aan vervoerbedrijven 1.124,2 384,7 1.605,2 122,4 1.723,5 867,3 856,2
Bol prestatiebeurs – 242,2 – 238,9 – 246,3 – 307,4 – 292,1 – 285,6 – 6,5
Bol omzettingen 159,4 181,5 193,3 196,5 199,9 204,4 – 4,5
Ho prestatiebeurs – 584,8 – 572,3 – 578,3 – 524,9 – 518,2 – 506,4 – 11,8
Ho omzettingen 335,6 385,7 419,5 448,2 495,9 437,5 58,4
RBS en overig 26,9 26,9 27,2 24,0 22,6 25,2 – 2,7
Totaal reisvoorziening 819,1 167,5 1.420,5 – 41,3 1.631,6 742,5 889,1
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2018 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 889,1 miljoen hoger dan geraamd.

De bijdrage aan de vervoersbedrijven is € 856,2 miljoen hoger dan geraamd. Dit wordt voor een groot deel verklaard door kasschuiven van totaal € 869,5 miljoen die hebben plaatsgevonden in de Miljoenennota en de Najaarsnota voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat. Het resterende bedrag betreft een verlaging op dit budget wat wordt veroorzaakt door lagere prijzen dan aanvankelijk geraamd.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoersbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 6,5 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere studentenaantallen dan geraamd. In het ho is het prestatiebeursbedrag € 11,8 miljoen negatiever dan geraamd.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bol-studenten € 4,5 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 58,4 miljoen hoger. Ook hier speelt het naar voren halen van de omzettingen zoals toegelicht bij de basisbeursuitgaven een rol. Het verschil tussen begroting en realisatie 2018 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is – € 2,7 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door lagere studentenaantallen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen en voorschotten. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2018 bij overige uitgaven bedraagt € 136,0 miljoen, waarvan – € 2,2 miljoen relevant en € 138,1 miljoen niet-relevant. De hogere niet-relevante uitgaven zijn te wijten aan de invoering van het nieuwe PVS systeem: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening. Dit betekent dat er op deze post een hoger bedrag blijft staan aan prestatiebeurzen.

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Rentedragende lening 1.551,0 1.771,4 2.238,2 2.612,3 2.480,2 2.670,5 – 190,3
Collegegeldkrediet 162,8 202,8 262 322,0 352,4 344,5 7,9
Totaal 1.713,8 1.974,2 2.500,2 2.934,3 2.832,5 3.014,9 – 182,4
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn in 2018 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 182,4 miljoen lager dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2018 per saldo € 190,3 miljoen lager dan geraamd. Hiervan is een groot deel te wijten aan de invoering van het nieuwe PVS systeem: er is nu sprake van één geïntegreerd systeem, waarbij bepaalde boekingsgangen zijn verbeterd. Het betreft hier de niet-relevante boekingsgang van prestatiebeurs naar definitieve rentedragende lening. Deze boekingsgang wordt in het nieuwe systeem pas uitgevoerd als de prestatiebeurs uit de termijn loopt, waar dit voorheen al eerder werd omgezet naar lening.

De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is er € 7,9 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt. Dit komt door grotere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 10,5 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verlaging van € 4,8 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 2,2 miljoen hoger) en andere overige mutaties.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Hoofdsom (NR) 468,8 517,3 584,0 626,0 693,5 707,5 – 13,9
Relevante rentedragende lening 2,4 2,2 1,1 1,0 0,7 0,8 – 0,1
Rente ontvangsten 177,7 146,5 126,3 105,8 93,9 106,5 – 12,6
Renteloos voorschot 6,1 6,2 0,6 0,1 0,5 0,5 – 0,1
Totaal 655,0 672,2 712,0 732,9 788,6 815,3 – 26,7
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming is er in 2018 per saldo € 26,7 miljoen minder ontvangen dan geraamd. De belangrijkste componenten van deze lagere ontvangsten zijn de ontvangsten op de hoofdsom en de renteontvangsten. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar in de lagere rente ontvangsten van € 12,6 miljoen. De terugbetaling studieleningen is € 13,9 miljoen lager dan begroot.

Leningen 13.803,3 15.083,0 16.778,1 18.812,9 20.498,8
Collegegeldkrediet 583,3 699,9 850,0 1034,2 1377,6
Levenlanglerenkrediet 0 0 0 3,9 23,9
Totaal 14.386,6 15.782,9 17.628,1 19.851,0 21.900,3
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen. De bedragen in 2017 komen niet overeen met de bedragen in het jaarverslag 2017. Dit komt doordat in 2017 per abuis is vergeten om de rentebedragen bij de totale schulden op te tellen alsook het levenlanglerenkrediet. Het totaal aan uitstaande leningen in 2018 is € 21,9 miljard. Het betreft hier de uitstaande leningen op oud-studenten en actieve studenten. Het totaal aan uitstaande leningen is in 2018 gestegen met € 2,0 miljard. Dit wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat er steeds meer studenten onder het studievoorschot vallen die gemiddeld een hoger bedrag lenen. Daarnaast is het totaal aantal studenten in het ho toegenomen. Ook het levenlanglerenkrediet is nu een eerste vol jaar in gebruik genomen.

Achterstallig lager recht (ALR) 50,8 47,6 41,8 53,6 26,9 41,8 – 14,9
Reisvoorziening 35,1 35,2 35,2 34,2 28,7 35,2 – 6,5
Overig 10,5 10,0 6,0 6,0 2,1 4,5 – 2,4
Totaal 96,4 92,8 83,1 93,8 57,7 81,6 – 23,9
Bron: Realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2018 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal – € 23,9 miljoen. Er is voor € 14,9 miljoen minder ontvangen op achterstallig lager recht. Door het inwerking treden van het PVS systeem is de post achterstallig lager recht (ALR) een stuk lager.

De ontvangsten op de post overig zijn € 2,4 miljoen lager dan begroot.

Art.nr. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren:

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2018 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 102.472 93.696 86.708 92.792 80.481 89.501 – 9.020
Uitgaven 102.472 93.696 86.708 92.792 80.481 89.501 – 9.020
Inkomensoverdrachten 85.476 75.881 69.787 76.913 78.031 73.889 4.142
TS 17- 15.888 6.661 15 4 8 0 8
Minderjarige deelnemers bol (R) 15.888 6.661 15 4 8 0 8
TS 18+ 5.900 5.506 5.391 5.968 5.849 5.392 457
Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) (R) 3.955 3.634 3.327 3.741 3.611 3.327 284
Deeltijd vo (R) 1.945 1.872 2.065 2.227 2.238 2.065 173
VO 18+ 63.688 63.713 64.381 70.941 72.174 68.497 3.677
Volwassenenonderwijs (vavo) (R) 5.882 6.295 5.787 6.204 6.423 6.148 275
Meerderjarige scholieren vo (R) 51.245 51.019 53.369 58.773 58.883 57.411 1.472
Meerderjarige scholieren vso (R) 5.613 5.519 4.730 4.242 3.843 4.442 – 599
STOEB/ALR (NR) 948 880 495 1.722 3.025 496 2.529
Bijdrage aan agentschappen 16.996 17.815 16.921 15.879 2.450 15.612 – 13.162
Dienst Uitvoering Onderwijs (R) 16.996 17.815 16.921 15.879 2.450 15.612 – 13.162
Ontvangsten 3.645 3.444 2.630 3.813 4.227 2.415 1.812
TS 17- (R) 693 542 318 144 84 0 84
TS 18+ (R) 96 75 85 158 215 85 130
VO 18 + (R) 2.856 2.827 2.227 3.511 3.928 2.330 1.598

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt € 9,0 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdracht

Uitgaven

De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2018 per saldo € 9,0 miljoen lager dan begroot. De lagere uitgaven worden voor € 13,2 miljoen veroorzaakt door een verlaging van het budget van DUO. Daarnaast worden er ook hogere uitgaven van € 4,1 miljoen gerealiseerd op de WTOS. Dit komt doordat er meer meerderjarige leerlingen in het (deeltijd) voortgezet onderwijs zijn die een tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten aanvragen.

Aantal gebruikers TS 17- 26.800 1.859 0 0 0 0
Aantal gebruikers TS 18+ 6.676 5.470 6.092 6.363 6.891 6.100 791
Aantal gebruikers VO 18+ 34.328 33.261 32.852 35.808 36.338 34.200 2.138
Bron: Realisatiegegevens DUO

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 13,6 miljoen lager dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verlaging van € 13,6 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,3 miljoen hoger) en andere overige mutaties.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil tussen de raming en realisatie 2018 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal € 1,8 miljoen.

Art.nr. 13 Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren:

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Indicatoren/kengetallen

In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met 2018) aangegeven.

Voltijd mbo 1.090 1.118 1.131 1.137 1.137 1.155
Bron: Regeling tarieven 18/19

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2018 geen bijzonderheden voorgedaan.

D.Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 7.116 7.626 7.198 7.334 12.158 6.555 5.603
Uitgaven 7.116 7.626 7.198 7.334 12.158 6.555 5.603
Bijdrage aan agentschappen 7.116 7.626 7.198 7.334 12.158 6.555 5.603
Dienst Uitvoering Onderwijs 7.116 7.626 7.198 7.334 12.158 6.555 5.603
Ontvangsten 224.407 259.160 248.477 241.966 237.165 238.269 – 1.104

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt € 5,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

De gerealiseerde uitgaven liggen € 5,6 miljoen hoger dan in de oorspronkelijke begroting opgenomen. Dit verschil betreft voornamelijk een verhoging van € 4,7 miljoen in het kader van de (op totaalniveau budgetneutrale) herverdeling basisbetaling DUO over de begrotingsartikelen van het Ministerie van OCW. Deze middelen zijn herverdeeld naar aanleiding van de resultaten van een onderzoek door een extern onderzoeksbureau. Het resterende verschil betreft onder meer de toegepaste loon- en prijsbijstelling 2018 (€ 0,1 miljoen hoger) en andere overige mutaties.

Ontvangsten

Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.

Bol/vo 230.916 229.109 227.533 221.191 217.236 222.800 5.564
Bron: realisatiegegevens DUO en ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal lesgeldplichtigen in 2018 is hoger dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

Art.nr. 14 Cultuur

A. Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren:

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren:

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren:

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

6 Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed
a) Aantal bezoeken1
Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) 2,2 miljoen (2012–2015) 2,5 miljoen (2016) 2,5 miljoen (2017)2 Stabiel of hoger (2020) Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW
Aantal bezoekers gesubsidieerde musea 7,8 miljoen (2012–2015) 9 miljoen (2016) 9 miljoen (2017)2 Stabiel of hoger (2020) Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW
b) Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt 89% (2012) 89% (2014) 89% (2016)3 SCP/CBS (VTO 2012–2016)

1 In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013–2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017–2020.

2 Gegevens over 2018 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2017 opgenomen.

3 Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom nog geen recente realisatie cijfers beschikbaar.

In dit jaarverslag verantwoorden we ons over de indicatoren uit de begroting 2018. In de begroting 2019 zijn nieuwe indicatoren opgenomen. Hierover is een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. De indicatoren uit de begroting 2019 zijn te vinden op het dashboard verantwoordingscijfers. Meer indicatoren rondom de doelen en functies van het cultuurstelsel worden in woord, beeld en cijfers gepresenteerd op OCW in cijfers.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen in de begroting. In 2018 zijn de plannen voor cultuur uit het Regeerakkoord verder uitgewerkt. De brief Cultuur in een open samenleving presenteert de concrete maatregelen op het gebied van vernieuwing en talentontwikkeling, regionale proeftuinen, scholenbezoek aan musea en cultuureducatie in brede zin. Met de andere overheden heeft overleg plaatsgevonden over de voorbereiding voor de periode 2021–2024 en is een gezamenlijke adviesaanvraag ingediend bij de Raad voor Cultuur.

In de brief Erfgoed Telt is de Tweede Kamer geïnformeerd over de maatregelen om ons erfgoed te behouden en toegankelijk te maken. De omvorming van de fiscale monumentenaftrek in een uitgavenregeling ter tegemoetkoming aan de monumenteigenaren is geregeld en start in 2019. Daarnaast kregen in 2018 onderwerpen als herbestemming en verduurzaming aandacht. Hiertoe is in 2018 onder meer geïnvesteerd in restauratie van grote monumenten, (digitale) toegankelijkheid en museaal aankoopfonds.

In mei 2018 is een brief aan de Kamer gestuurd en gemeld dat, na de rijksgesubsidieerde musea (met ingang van 1-1-2017) nu ook de RHC’s met ingang van 1-1-2019 zelf verantwoordelijk zijn voor hun huisvesting. Voor zowel de rijksmusea als de RHC’s geldt een proefperiode, die eindigt op 1-1-2022, waarna een evaluatie plaatsvindt. Tevens is in juni 2018 een brief aan de Kamer gestuurd waarin de Minister haar voornemen te kennen geeft tot moderniseren van de Archiefwet 1995.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 766.072 599.736 2.072.046 506.851 511.415 398.142 113.273
Waarvan garantieverplichtingen 473.197 432.037 55.649 103.359 34.823 0 34.823
Waarvan overige verplichtingen 292.875 167.699 2.016.397 403.492 476.592 398.142 78.450
Uitgaven 709.466 713.445 795.135 738.415 852.585 787.883 64.702
Bekostiging 608.412 616.810 600.818 633.284 717.121 697.242 19.879
Culturele basisinfrastructuur 487.566 478.041 475.203 398.644 423.247 411.387 11.860
Vierjaarlijkse instellingen 333.074 322.949 318.126 232.252 239.409 248.881 – 9.472
Vierjaarlijkse fondsen 154.492 155.092 157.077 166.392 183.838 162.506 21.332
Erfgoedwet 121.722 138.511 121.238 17.273
Huisvesting 81.547 91.860 81.665 10.195
Beheer en onderhoud collecties 40.175 46.651 39.573 7.078
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen 0 46.099 – 46.099
Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen 0 22.629 – 22.629
Digitale openbare bibliotheken 0 12.200 – 12.200
Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten 0 11.270 – 11.270
Monumentenzorg 79.792 75.266 78.754 45.953 117.814 68.469 49.345
Archieven incl. Regionale Historische Centra 25.577 25.384 26.607 24.787 25.281 24.647 634
Flankerend beleid huisvesting 4.189 28.104 10.254 31.960 2.050 7.902 – 5.852
Cultuureducatie met Kwaliteit 10.000 10.000 10.000 10.218 10.218 17.500 – 7.282
Archeologie 1.288 15 0 0 0 0
Subsidies 58.127 37.155 58.519 45.529 76.789 37.529 39.260
Verbreden inzet cultuur 7.670 8.519 15.043 8.991 13.903 8.684 5.219
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) 6.715 6.471 6.862 6.327 8.873 7.155 1.718
Programma bibliotheekvernieuwing 17.963 0 0 0
Programma leesbevordering 2.900 2.900 3.476 3.437 3.427 3.350 77
Creatieve Industrie 2.940 1.609 1.823 1.998 1.975 23
Monumentenzorg 6.801 6.801
Erfgoed en ruimte 2.016 2.567 2.667 2.125 3.500 – 1.375
Programma ondernemerschap 1.475 1.575 1.575 0 0 0 0
Specifiek cultuurbeleid 16.448 16.081 28.996 22.284 39.662 12.865 26.797
Opdrachten 4.411 14.568 95.405 16.982 14.421 10.079 4.342
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis 4.411 14.568 95.405 2.233 1.235 2.127 – 892
Monumentenzorg 6.941 6.732 3.717 3.015
Archeologie 1.976 1.845 865 980
Erfgoed en ruimte 1.366 1.580 2.500 – 920
Overige opdrachten 4.466 3.029 870 2.159
Bijdrage aan agentschappen 34.793 42.101 37.180 39.771 41.396 40.307 1.089
Nationaal Archief 34.793 42.101 37.180 39.771 27.440 25.778 1.662
Nationaal Archief Programma 13.956 14.529 – 573
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 3.723 2.811 3.213 2.849 2.858 2.726 132
–  Uitvoering internationale verdragen 1.384 1.163 1.875 2.849 2.858 2.726 132
–  Uitvoering internationale contributies 2.285 1.648 1.338 0
–  Europese samenwerking 54 0 0 0 0 0
Ontvangsten 13.380 32.322 2.421 11.031 7.648 494 7.154
1 De indeling van deze tabel is gewijzigd ten opzichte van de vorige begroting. Dit is nodig in verband met de komst van twee nieuwe wetten (de Erfgoedwet en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen). Daarnaast worden de financiële instrumenten opdrachten en subsidies nader gespecificeerd, om zo beter inzicht te kunnen bieden. Ten slotte wordt het instrument bijdragen aan (inter)nationale organisaties niet langer gespecificeerd, in verband met de beperkte omvang van dit budget.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de verplichtingen in 2018 is per saldo € 113 miljoen hoger dan was geraamd bij de vastgestelde begroting. Hiervan is € 35 miljoen het gevolg van het positieve saldo van verleende en vervallen garanties. Het resterende verschil is grotendeels veroorzaakt door de toevoeging van regeerakkoordmiddelen aan het budget.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017–2020 zijn in de brief van 20 september 2016 opgenomen. In het tweede jaar van deze periode kende het Rijk subsidie toe aan 87 culturele instellingen en 6 cultuurfondsen.

Het budget is per saldo verhoogd met in totaal € 11,9 miljoen. Dit betreft vooral de toevoeging van de loon- en prijscompensatie (€ 10,8 miljoen), de toevoeging van middelen vanuit het Regeerakkoord voor de cultuurfondsen, voor talentontwikkeling in de beeldende kunst, voor volkscultuur, voor aanvullende bekostiging van jeugdtheaters en EYE Filmmuseum (€ 6,1 miljoen) en de overboeking naar het financiële instrument Erfgoedwet voor de extra liquiditeitsbevoorschotting aan Naturalis (€ 4,5 miljoen).

Erfgoedwet

Op basis van de Erfgoedwet worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak wordt op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen middelen beschikbaar gesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.

Het budget is per saldo verhoogd met € 17,3 miljoen. Dit betreft voornamelijk de loon- en prijscompensatie (€ 2,2 miljoen), interne overboekingen voor de extra liquiditeitsbevoorschotting voor de nieuwbouw van Naturalis (€ 9 miljoen) en een uitgave via de Erfgoedwet aan Het Nieuwe Instituut die geraamd was op het financiële hoofdinstrument Subsidies (€ 5,5 miljoen).

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) als nationale bibliotheek van Nederland een coördinerende rol vervult.

In 2018 concentreerden de activiteiten zich op de uitvoering van een gezamenlijke innovatieagenda, op de voorbereiding van de evaluatie van de wet en op de doorontwikkeling van de digitale openbare bibliotheek. Daarvoor is op 3 oktober 2018 een convenant e-lending afgesloten met auteurs, uitgevers en bibliotheken.

Het budget is verlaagd met € 46,1 miljoen en betreft een overboeking naar art.nr. 16 (onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob. Deze overboeking bestaat uit € 22,6 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 12,2 miljoen voor digitale infrastructuur (inkoop e-content) en € 11,3 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten.

Monumentenzorg

In juli 2016 is de Erfgoedwet, die een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed vervangt waaronder de Monumentenwet, van kracht geworden. Daarmee is de Erfgoedwet het nieuwe kader geworden voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is in 2018 de Beleidsbrief inzake wijzigingen in de instandhoudingssubsidie voor rijksmonumenten per 2013 van belang. Voorts is aandacht besteed aan restauraties van (grote) monumenten. De brief Erfgoed Telt is gepubliceerd. In 2016 heeft een eerste pilot voor verduurzaming van monumenten plaatsgevonden. De uitkomsten van deze pilot zijn aanleiding geweest om in 2018 budget voor duurzame monumenten via het Revolving Fund (Nationaal Restauratiefonds) toe te voegen mede om de doelstellingen over het energiebeleid tot en met 2050 te behalen.

Het budget is per saldo verhoogd met € 49,3 miljoen. Dit betreft voornamelijk de toevoeging van Regeerakkoordmiddelen (€ 63 miljoen), de overheveling naar het Provinciefonds voor monumenten in het aardbevingsgebied (€ 5 miljoen), de overboeking naar het financiële instrument Opdrachten voor de uitvoeringskosten monumentenzorg (€ 6,3 miljoen) en een overboeking naar het financiële instrument Subsidies voor de regeling Restauratie Mobiel Erfgoed (€ 1 miljoen).

Archieven incl. Regionale Historische Centra

Het Ministerie van OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra (RHC’s), die in elke provinciehoofdstad met uitzondering van Zuid-Holland zijn gevestigd. Voor de archiefsector vervult het Nationaal Archief een ondersteunende functie op het terrein van kennis en innovatie.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet. Daarnaast zijn de middelen bestemd voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de Erfgoedwet vallen.

Het budget is verlaagd met € 5,9 miljoen. Dit betreft hoofdzakelijk een overheveling naar het financiële instrument Erfgoedwet voor de extra liquiditeitsbevoorschotting aan Naturalis.

Cultuureducatie met kwaliteit

Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is voor de periode 2017–2020 voortgezet. Het programma gaat uit van drie pijlers. Ten eerste de implementatie, verdieping en ontwikkeling van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie. Ten tweede de inhoudelijke deskundigheid versterken van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie. En ten derde het versterken van de relatie van de school met de culturele en sociale omgeving. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd.

Het budget is verlaagd met € 7,3 miljoen. Dit betreft een overheveling naar art.nr. 1 (primair onderwijs) ten behoeve van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur

Voor de financiering van de cultuurkaart is meerjarig een budget opgenomen van € 4,9 miljoen per jaar. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zet OCW samen met private partijen tot en met 2020 extra in op muziekonderwijs in het primair onderwijs. Het Ministerie van OCW investeert tot en met 2020 samen met het Fonds voor Cultuurparticipatie tot een bedrag van € 25 miljoen. Scholen kunnen een beroep doen op de regeling Impuls muziekonderwijs via het Fonds voor Cultuurparticipatie om de kwaliteit van het muziekonderwijs op scholen te verbeteren. Daarnaast zijn in 2018 uitgaven gedaan voor deskundigheidsbevordering van mensen die voor de klas staan. Verder zijn op dit financiële instrument ook middelen beschikbaar voor digitalisering in de cultuursector.

Het budget is per saldo verhoogd met € 5,2 miljoen. Dit betreft de toevoeging van middelen vanuit het Regeerakkoord voor Impuls muziekonderwijs (€ 5 miljoen). Daarnaast zijn teruggevorderde middelen ingezet ter verbetering van de infrastructuur digitalisering erfgoed (€ 0,2 miljoen).

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van OCW en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de periode 2017–2020 gelden drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerbrieven van 4 mei 2016 en 15 februari 2017).

In oktober 2018 is de rapportage van de Ministeries van OCW en Buitenlandse Zaken over de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Programma leesbevordering

Het programma Kunst van Lezen is voortgezet als onderdeel van het Actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018. Tel mee met Taal is een gezamenlijke aanpak van het Ministerie van OCW samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om laaggeletterdheid te voorkomen en tegen te gaan. Tel mee met Taal is in maart 2018 met een jaar verlengd.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget zijn uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Monumentenzorg

De middelen zijn bestemd voor subsidies op het gebied van monumentenzorg. Het gaat daarbij om projecten op het gebied van archeologie, restauratie van rijksmonumenten, kwaliteit in de sector en het opleiden van vakmensen. De basis hiervoor is gelegd in de beleidsbrieven Cultuur in een open samenleving en Erfgoed telt.

Erfgoed en ruimte

Het programma Visie Erfgoed en Ruimte is in 2018 afgesloten. Dit programma had ten doel de relatie tussen ruimtelijke ontwikkeling en erfgoed te versterken. Met de beleidsbrief Erfgoed Telt wordt dit ruimtelijk erfgoedbeleid gecontinueerd via uitvoeringsmaatregelen als de Erfgoed Deal en deelname aan de Nationale Omgevingsvisie.

Specifiek cultuurbeleid

Onder dit instrument worden verschillende incidentele en kleinere subsidiebudgetten verantwoord. Het Mondriaanfonds heeft middelen ontvangen voor hun Aankoopfonds (motie Van Veen) en voor een subsidieregeling voor de restauratie van mobiel erfgoed. Daarnaast heeft het NWO middelen ontvangen voor archeologisch onderzoek, heeft het Fonds Cultuurparticipatie middelen ontvangen voor een programma archeologieparticipatie en heeft de gemeente Amsterdam een decentralisatie-uitkering ontvangen voor de centrale voorziening van het digitale stelsel voor de Omgevingswet. De tijdelijke subsidie aan het Nationaal Holocaust Museum i.o is op verzoek van de ontvanger een jaar uitgesteld.

Het budget is verhoogd met € 26,8 miljoen. Deze verhoging betreft voornamelijk de aanvulling van het Museaal Aankoopfonds met € 25 miljoen vanuit het Regeerakkoord.

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is bestemd voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Monumentenzorg

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur erfgoed en informatie- en communicatietechniek.

Archeologie

Deze middelen zijn bestemd voor enkele ondersteuningstaken die na uitvoering van de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 aan de Tweede Kamer is gestuurd, structureel noodzakelijk worden geacht.

Erfgoed en Ruimte

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten die worden verstrekt in het kader van de uitvoering van het programma Erfgoed en Ruimte.

Overige opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de programma’s Erfgoed digitaal, Gedeeld Cultureel Erfgoed en voor werelderfgoed.

Bijdrage aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Naast de prioriteiten, die onder het financiële instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is € 7,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Dit betreft de desaldering van de ontvangst van € 5,7 miljoen van de rijksmusea met betrekking tot de vordering van de bestemmingsfondsen (motie Van Veen), de afroming van het eigen vermogen van het Nationaal Archief voor € 0,5 miljoen en € 0,9 miljoen meer ontvangsten als gevolg van het definitief vaststellen van toegekende subsidies.

Art.nr. 15 Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep.

Stimuleren

Verder is de Minister verantwoordelijk voor het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur en voor het bevorderen van mediawijsheid.

Regisseren

Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

De OCW-begroting wordt in het najaar nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling van dit artikel 15 door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.

Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningperiode die loopt tot en met 2020, een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media. Als de publieke omroep een afspraak niet naleeft, kan de Minister een boete opleggen. Zowel de verantwoording als de validatie wordt als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden.

Indicatoren/kengetallen

1. Waarborgen dat alle lagen van de bevolking toegang hebben tot een kwalitatief hoogstaand media-aanbod
de NPO wordt gewaardeerd door de Nederlandse bevolking
waardering Nederlandse Publieke Omroep 7,1 7,0 7,0 7,2
waardering commerciële omroepen 6,9 6,8 6,8 6,7
Bron: Ipsos
de NPO bereikt met zijn programmering een groot deel van de Nederlandse bevolking:
Integraal bereik NPO (13+) 87% 86% 85% 84%
gemiddeld weekbereik (NPO1, NPO2, NPO3), 15 minuten aaneengesloten voor de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder 79,3% 77,7% 75,4% 73,1%
Bron: NPO
2. Het waarborgen van een kwalitatief hoogstaande journalistieke informatievoorziening met voldoende onafhankelijk media-aanbod
Nederland handhaaft een hoge positie op de World Press Freedom Index #4/180 #2/180 #5/180 #3/180
Bron: Reporters without borders
7 Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking1
1 Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) zijn de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2017–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken ten tijde van het opstellen van de begroting nog liepen, zijn in de begrotingen 2017 en 2018 geen indicatoren media opgenomen. In de begroting 2019 is wel een indicator opgenomen.

Bij schrijven van de rijksbegroting 2018 was er nog geen prestatieovereenkomst met de publieke omroep afgesloten. Omdat het streven was om de indicatoren te laten aansluiten bij deze prestatieovereenkomst, zijn er destijds geen indicatoren (met een streefwaarde) opgenomen, alleen kengetallen (zonder streefwaarde). In de begroting 2019 is wel een indicator opgenomen. Meer kengetallen over het stelsel zijn opgenomen in OCW in cijfers.

C. Beleidsconclusies

De belangrijkste conclusies op het terrein van media worden beschreven in het onderdeel beleidsprioriteiten. Aanvullend daarop kan nog het volgende vermeld worden.

In 2018 is besloten dat voor 2019 € 1,5 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de pilot regionale vensterprogrammering van de RPO en NPO. De voorbereidingen voor de pilot zijn in volle gang, zodat in april kan worden gestart.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 1.180.980 1.020.726 990.792 996.678 915.524 989.426 – 73.902
Uitgaven 1.149.484 864.629 1.019.469 977.791 973.392 989.426 – 16.034
Bekostiging 1.143.398 859.804 1.012.881 971.732 966.516 983.679 – 17.163
Publieke Omroep (omroepinstellingen) 1.012.687 776.518 923.624 893.656 940.139 892.605 47.534
Landelijke publieke omroep 836.974 648.767 765.473 752.149 795.844 751.870 43.974
Regionale omroep 174.413 127.751 158.151 141.507 144.295 140.735 3.560
Minderhedenprogramma 1.300
Beheertaken landelijke publieke omroep 72.858 49.924 64.844 64.782 39.251 64.453 – 25.202
Stichting Omroep Muziek 18.097 12.358 15.952 16.143 16.366 16.144 222
Uitzenden en uitzendgereedmaken 29.713 20.725 25.577 25.730 25.730 – 25.730
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) 25.048 16.841 23.315 22.909 22.885 22.579 306
Dotaties, bijdragen publieke omroep 32.542 28.614 32.866 13.267 16.796 13.263 3.533
Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties 18.646 17.202 19.613 0 0 0 0
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2.101 2.185 2.156 2.119 5.434 2.105 3.329
Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO) 9.156 6.534 8.064 8.106 8.274 8.113 161
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik) 1.859 1.446 1.498 1.498 1.519 1.498 21
Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) 780 1.247 1.535 1.544 1.569 1.547 22
Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR) 24.736 4.258 – 8.917 – 463 – 30.040 12.858 – 42.898
Overige bekostiging media (uit rente AMR) 250 165 134 490 370 500 – 130
Basisinfrastructuur Cultuur 2013–2016 325 325 330 0 0
Vierjaarlijkse instellingen 325 325 330 0
Subsidies 498 463 358 311 1.820 919 901
Subsidies 498 463 358 311 1.820 919 901
Opdrachten 7 552 899 650 170 0 170
Opdrachten 7 552 899 650 170 0 170
Bijdragen aan ZBO's en RWT's 5.519 3.750 5.271 5.038 4.826 4.793 33
Commissariaat voor de Media 5.519 3.750 5.271 5.038 4.826 4.793 33
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 62 60 60 60 60 35 25
–  Uitvoering internationale verdragen en contributies 62 60 60 60 60 35 25
Ontvangsten 196.571 191.501 206.979 199.517 164.157 206.500 – 42.343

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2018 ligt lager dan oorspronkelijk begroot, als gevolg van een hogere onttrekking aan de AMR (–/– € 42,9 miljoen), toevoeging van de prijsindexeringen (€ 21,0 miljoen), toevoeging RA middelen (€ 4,9 miljoen) en overige kleine mutaties. Per saldo is dit –/– € 17,0 miljoen.

De realisatie van de verplichtingen 2018 ligt € 73,9 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde lagere uitgaven, gaat het om in december 2018 aangegane verplichtingen voor 2019 op basis van de mediabegrotingsbrief voor 2019. Het budget in 2019 ligt lager, het verplichtingenbudget 2018 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2019.

De raming van de ontvangsten is met –/– € 42,3 miljoen bijgesteld, met name als gevolg van minder reclame-inkomsten dan verwacht.

Bekostiging

Landelijke en regionale publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister van OCW de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep. De hogere uitgaven van de publieke omroep zijn het gevolg van de prijsindexering 2018 van € 16,3 miljoen, overheveling budget van uitzenden en uitzendgereedmaken naar landelijk publieke omroep van € 25,7 miljoen en een schikking bezwaarprocedure NPO van € 1,9 miljoen.

De hogere uitgaven van de regionale omroepen zijn het gevolg van de prijsindexering 2018 van € 3,6 miljoen.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in onze samenleving. In het Regeerakkoord is € 4,9 miljoen aan het budget onderzoeksjournalistiek toegevoegd zodat het budget ruim € 7.0 miljoen was. Van dit budget is € 1,6 miljoen gerealiseerd op het instrument subsidies. (Kamerstuk 32 827, nr. 126)

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) betrokken.

Onttrekking Algemene Mediareserve

De AMR dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMR. De hogere onttrekking aan de AMR van in totaal € 42,9 miljoen is het gevolg van:

• een uitgedeelde prijsindex 2018 van –/– € 20,7 miljoen;

• prijsbijstelling 2018 van € 10,4 miljoen;

• ontvangst als gevolg van ontbinding Stichting Mediafonds van € 1,5 miljoen;

• desaldering lagere STER-inkomsten van –/– € 28,4 miljoen en –/– € 16,6 miljoen;

• uitgaven Stimuleringsfonds voor de journalistiek op subsidies –/– € 1,6 miljoen;

• onttrekking als gevolg van een schikking bezwaarprocedure NPO van –/– € 1,9 miljoen;

• kasschuif van 2021 naar 2018 van € 15 miljoen;

• diverse kleine hogere en lagere uitgaven van –/– € 0,6 miljoen;

Subsidies

Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan de Stichting Arbeidsmarkt- Werkgelegenheids- en Opleidingsfonds voor de Omroep (hierna: AWO-fonds) voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding en aan het European Journalism Centre voor diverse internationale journalistiekprojecten betaald. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media. De hogere uitgaven van € 0,9 miljoen zijn het gevolg van € 1,6 miljoen uit het Regeerakkoord voor onderzoeksjournalistiek die op het instrument bekostiging zijn ontvangen en zijn gerealiseerd op subsidies en kleinere budgetmutaties van –/– € 0,7 miljoen.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders.

Ontvangsten

Dit betreffen de ramingen van de reclameopbrengsten van de STER en van de renteontvangsten op de AMR. In de mediabegrotingsbrief voor 2018 is opgenomen dat de ontwikkelingen van de reclamemarkt snel zijn gegaan. In 2018 heeft een desaldering van de te verwachte ontvangsten plaatsgevonden van € 16,6 miljoen en € 28,4 miljoen in totaal € 45 miljoen. Per saldo zijn er in totaal € 42,3 miljoen minder ontvangsten. De werkelijke realisatie van de reclameopbrengsten over 2018 is pas bekend in mei 2019, wanneer de jaarrekening van de STER wordt gepubliceerd. Deze realisatiecijfers worden meegenomen in de mediabegrotingsbrief voor het jaar 2020. In de mediabegrotingsbrief voor 2019 is een nieuwe structurele raming opgenomen.

Art.nr. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren:

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren:

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

• kwaliteit en excellentie;

• zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;

• samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het bedrijvenbeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak ontwikkeld met bijbehorende innovatiecontracten.

Regisseren:

De Minister schept voorwaarden voor:

• een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;

• borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;

• het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;

• de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;

• de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren en overige informatie over de toerusting en de prestaties voor het onderzoekstelsel worden beschreven op OCW in cijfers.

De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en de kwaliteit van het wetenschapssysteem kan o.a. bezien worden op basis van citaties naar wetenschappelijke publicaties. Wanneer het aantal citaties wordt genormeerd op een mondiaal gemiddelde dan geeft dat de positie van Nederland in de wereld aan. Nederland neemt in de periode 2012–2015 mondiaal een vooraanstaande derde positie in wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek.

De kwaliteit van de Nederlandse wetenschap blijkt ook uit het hoge aandeel van Nederlandse wetenschappers over de volle breedte van Horizon 2020, het Europese kaderprogramma voor onderzoek en innovatie. Zowel als het gaat om de maatschappelijke uitdagingen als bijvoorbeeld de European Research Council.

5 Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap
Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores 2e plaats (2009–2012) 1,52 3e plaats (2012–2015) 1,52 kleiner of gelijk 5 (2018) Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS

C. Beleidsconclusies

De verdeling van de middelen uit het Regeerakkoord voor wetenschap en onderzoek zijn uitgewerkt in de Kamerbrief Uitwerking investeringen in wetenschap en onderzoek. Een belangrijk onderdeel daarvan is de Nationale Wetenschapsagenda. De eerste programmeerronde van de Nationale Wetenschapsagenda is medio 2018 gestart en lijkt met 330 ingediende voorstellen een groot succes. De nationale roadmap grootschalige wetenschappelijke infrastructuur is met de Regeerakkoordmiddelen opgehoogd met 30 miljoen euro, tot in totaal 138 miljoen euro. Met dit bedrag zijn in april 2018 tien voorstellen gehonoreerd.

Met de uitvoering van de talentbrief is ingezet op het versterken en verbreden van loopbaanperspectieven van wetenschappers. Met het oog op loopbaanmogelijkheden hebben NWO en VSNU afspraken gemaakt over inbeddingsgaranties bij de Veni, Vidi en Vici-beurzen. Op het gebied van divers talent is de Westerdijkimpuls een groot succes gebleken. Met deze éénmalige impuls zijn 100 extra vrouwelijke hoogleraren benoemd, bovenop de streefcijfers van de universiteiten. De laatste benoemingen hebben begin 2018 plaatsgevonden, waardoor het hele effect pas eind 2019 in de totaalcijfers te zien zal zijn. Daarnaast draagt de in 2018 gestarte NWO-pilot Vluchtelingen in de wetenschap bij aan meer diversiteit.

De strategische samenwerking en profilering tussen universiteiten wordt vergroot door de investering in twee sectorplannen: bèta en techniek en sociale en geesteswetenschappen. Hiermee investeren we in de basis van het onderzoek, zoals uitbreiding in onderzoekscapaciteit en het aantrekken en behouden van onderzoekstalent. De kwartiermakers hebben samen met het veld sectorbeelden opgesteld. De twee onafhankelijke commissies die de voorstellen van het veld gaan beoordelen zijn in december 2018 van start gegaan.

Om het belang van maatschappelijke impact op de maatschappij te onderstrepen is eerder een nationale valorisatieprijs aangekondigd. Deze prijs, de Stevinpremie, is in oktober 2018 voor het eerst aan twee wetenschappers uitgereikt, gelijktijdig met de Spinozapremie voor excellent onderzoek.

In 2018 is open science in samenwerking met de stakeholders langs de drie hoofdlijnen uit de brief en het Plan verder ontwikkeld: open toegang tot wetenschappelijke publicaties, optimaal hergebruik van onderzoek en innovatie en aanpassing van de waardering en evaluatie van wetenschap. In 2018 werd bekend dat het percentage open access publicaties over 2017 op 50% ligt. De doelstelling is 100% in 2020. In februari 2018 is tevens de eerste nationaal coördinator open science benoemd. Door middel van deze ambassadeursrol wordt ingezet op een versnelling van de transitie. Inmiddels hebben meerdere landen ons voorbeeld gevolgd.

Het institutenstelsel (de instituten van NWO en de KNAW) is zoals aangekondigd in de Wetenschapsvisie geëvalueerd waarbij is gekeken naar hun toegevoegde waarde voor het wetenschapsbestel en hun responsiviteit ten aanzien van de Nationale Wetenschapsagenda. Deze evaluatie is begin 2019 afgerond.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 1.342.276 1.038.163 964.085 1.064.240 1.122.383 1.027.309 95.074
Waarvan garantieverplichtingen – 846 – 889 – 934 – 934
Waarvan overige verplichtingen 1.342.276 1.038.163 964.931 1.065.129 1.123.317 1.027.309 96.008
Uitgaven 926.503 1.034.719 1.040.139 1.034.753 1.216.958 1.008.396 208.562
Bekostiging 756.167 913.370 923.215 913.550 1.101.220 880.871 220.349
Hoofdbekostiging 504.082 661.764 669.606 657.342 742.322 629.458 112.864
NWO-wet en WHW
NWO 365.891 483.207 489.560 475.144 556.834 494.119 62.715
KNAW 91.331 88.880 89.435 89.573 89.646 88.786 860
KB 46.860 89.677 90.611 92.625 95.842 46.553 49.289
Aanvullende bekostiging 252.085 251.606 253.609 256.208 358.898 251.413 107.485
NWO Talentenontwikkeling 165.865 162.318 161.409 161.246 160.885 160.885 0
NWO STW 8.000 8.000 8.000 8.000 8.000 8.000 0
NWO Grootschalige researchinfrastructuur 61.963 54.243 55.295 55.382 85.380 55.380 30.000
NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek 16.257 21.603 23.258 25.933 28.986 21.501 7.485
Poolonderzoek 0 2.942 3.147 3.147 3.147 3.147 0
Caribisch Nederland 0 2.500 2.500 2.500 2.500 2.500 0
NWO NWA 0 0 0 0 70.000 0 70.000
Subsidies 83.131 25.759 22.123 21.746 22.549 26.944 – 4.395
CPG 261 0 0 0 0 0
Montesquieu Instituut 559 0 0 0 0 0
Stichting NLBIF 0 0 0 0 550 550 0
Naturalis Biodiversity Center 10.235 6.262 6.266 6.265 6.265 6.265 0
BPRC 8.635 8.359 8.359 9.608 9.608 9.608 0
NCWT/NEMO 3.520 3.366 3.393 3.366 3.366 3.366 0
STT 231 219 221 221 221 221 0
Stichting AAP 1.027 1.032 1.032 1.032 1.032 1.032 0
Nationale coördinatie 6.098 2.885 1.352 1.254 1.507 5.902 – 4.395
Bilaterale samenwerking 3.570 3.636 1.500 0 0 0 0
NTU/INL 3.053 0 0 0 0 0 0
Poolonderzoek 2.500 0 0 0 0 0 0
Caribisch Nederland 2.942 0 0 0 0 0 0
Genomics 40.500 0 0 0 0 0 0
Opdrachten 676 691 318 223 163 304 – 141
opdrachten 676 691 318 223 163 304 – 141
Bijdrage aan agentschappen 303 303 291 950 673 770 – 97
Dienst Uitvoering Onderwijs 303 303 291 286 0 279 – 279
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland 0 0 0 664 673 491 182
Bijdrage aan medeoverheden 480 650 813 0 0 0 0
Nationaal contactpunt Kaderprogramma 480 650 813 0 0 0 0
Bijdrage aan internationale organisaties 85.746 93.946 93.379 98.284 92.353 99.507 – 7.154
EMBC 775 812 832 853 918 853 65
EMBL 4.732 4.846 5.016 5.198 5.176 5.198 – 22
ESA 30.362 30.950 31.061 31.065 31.065 31.065 0
CERN 41.363 47.832 44.937 49.891 44.199 49.800 – 5.601
ESO 8.514 7.032 9.044 8.773 8.425 10.019 – 1.594
NTU/INL 0 2.474 2.489 2.504 2.570 2.572 – 2
Ontvangsten 117 441 722 3.793 504 101 403

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2018 ligt € 208,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is € 0,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

De realisatie van de verplichtingen zijn per saldo € 116,0 miljoen lager dan verwacht. Dit wordt veroorzaakt door:

• het afboeken van een aanvullende verplichting van € 266,0 miljoen die op de saldibalans was opgenomen in verband met de administratieve verwerking van subsidieverplichtingen die de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek(NWO) is aangegaan richting de kennisinstellingen. Deze aanvullende verplichting wordt nu afgeboekt gezien een herziene afspraak met de NWO. Als gevolg hiervan is er geen sprake meer van een aanvullende verplichting

• verder is er in 2018 een verplichting aangegaan van € 150,0 miljoen met kasgevolgen in 2019. Het betreft hier de Regeerakkoordmiddelen voor Fundamenteel Onderzoek, Toegepast onderzoek innovatie en onderzoeksinfrastructuur.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en Koninklijke Bibliotheek (KB). Hiermede stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategie van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

OCW draagt structureel bij aan:

• NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onderzoekers in staat gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

• NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;

• NWO voor het uitvoeren van een onderzoeksprogramma «Wetenschap op de Cariben» en het in stand houden en in bedrijf houden van een multifunctioneel kenniscentrum op Sint Eustatius;

• NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek ten behoeve van de coördinatie en financiering van het onderwijsonderzoek.

• NWO-programma voor het uitvoeren van vernieuwend en maatschappelijk relevant onderzoek via de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).

De bekostiging is met € 220,3 miljoen verhoogd. Dit betreft:

• De verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2018 (€ 1,9 miljoen);

• Een overboeking van € 48,6 miljoen van art.nr. 14 (Cultuur) met betrekking tot de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de KB;

• De overheveling van de Regeerakkoordmiddelen voor Fundamenteel Onderzoek, Toegepast onderzoek innovatie en onderzoeksinfrastructuur (€ 150 miljoen);

• Diverse interdepartementale overboekingen voor het uitvoeren van een aantal programma’s in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda (€ 6,7 miljoen);

• Diverse interne overboekingen o.a. ten behoeve van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (€ 13,1 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier onderandere om bijdragen aan:

• Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;

• Het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

• Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.

Het budget voor subsidies is per saldo met € 4,4 miljoen verlaagd. Dit wordt met name veroorzaakt door interne overboekingen naar andere instrumenten binnen artikel 16.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en evaluaties.

Bijdrage aan agentschappen

Opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie «Horizon 2020». Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij RVO is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.

Het budget is per saldo met € 7,2 miljoen verlaagd. De oorzaak van deze verlaging is o.a een gunstige wisselkoers van de Zwitserse Frank met betrekking tot de contributie aan CERN.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers als gevolg van eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende subsidies.

Art.nr. 25 Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en mensen met een intersekse conditie) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Financieren:

De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en voor het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.

Stimuleren:

Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017–2022. Deze regeling voorziet in het verstrekken van instellingssubsidies aan instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Regisseren:

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen voor gender- en LHBTI gelijkheid.

Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren op dit beleidsterrein zijn opgenomen op OCW in cijfers.

8 Het bevorderen van emancipatie 1
Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking 90% (2010) 93% (2016) 94% (2018) ≥90% LHBT monitor (SCP)
1 De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen is opgenomen in de begroting 2019.

C. Beleidsconclusies

De beleidsdoorlichting emancipatiebeleid is in november 2018 met een beleidsreactie en de beoordeling van een extern deskundige (Universiteit Utrecht) aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 31 511, nr 31). Veel van de aanbevelingen uit de beleidsdoorlichting zijn al meegenomen in het huidige beleid. Voor het thema sociale veiligheid van vrouwen is het beleid aangepast. In 2018 is met twaalf gemeenten een pilot gestart voor samenwerking op lokaal beleid voor veiligheid in de publieke ruimte («veilige steden»). Het Programma Economische Zelfstandigheid is niet gecontinueerd. Uit de beleidsdoorlichting bleek, dat hiermee niet voldoende bereik werd gerealiseerd. In overleg met de Staatssecretaris van SZW wordt bezien hoe de economische zelfstandigheid en financiële onafhankelijkheid van vrouwen op een andere wijze gestimuleerd kan worden.

In het onderwijsveld zijn initiatieven van start gegaan voor meer genderdiversiteit en gelijke behandeling.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 15.444 7.145 13.475 45.373 6.003 5.831 172
Uitgaven 13.124 12.968 11.614 12.363 12.929 15.444 – 2.515
Bekostiging 4.148 4.148 4.198 6.199 8.500 8.000 500
Kennisinfrastructuur 4.148 4.148 4.198 6.199 8.500 8.000 500
–  Vrouwenemancipatie 2.948 2.948 2.948 2.949 0
–  LHBT 1.200 1.200 1.250 1.250 0
Gender- en LHBTI-gelijkheid 2.000 8.500 8.000 500
Subsidies 7.370 6.814 5.985 4.963 3.613 3.614 – 1
Subsidieregeling emancipatie 2.590 291 0 0 0 0 0
Vrouwenemancipatie 2.590 267 0
LHBT 24 0
Subsidieregeling emancipatie 2011 4.780 6.523 5.985 4.266 1.844 1.623 221
Vrouwenemancipatie 2.568 3.687 3.846 2.557 1.100 678 422
LHBT 2.212 2.836 2.139 1.709 744 945 – 201
Subsidieregeling Gender- en LHBTI- gelijkheid 2017–2022 697 1.769 1.991 – 222
Opdrachten 1.455 1.730 1.096 1.024 783 668 115
Vrouwenemancipatie 852 1.297 625 913 0
LHBT 603 433 471 111 0
Gender- en LHBTI-gelijkheid 783 668 115
Bijdrage aan agentschappen 151 151 145 137 3 132 – 129
DUO 151 151 145 137 3 132 – 129
Bijdrage aan medeoverheden 0 0 0 0 0 3.000 – 3.000
Gemeentefonds BZK 0 0 0 0 0 3.000 – 3.000
–  Vrouwenemancipatie 0
–  LHBT 0
–  Gender- en LHBTI-gelijkheid 3.000 – 3.000
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties 0 125 190 40 30 30 0
LHBT 125 190 40 30 30 0
Ontvangsten 89 58 284 54 53 0 53

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2018 ligt € 2,5 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,05 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 0,2 miljoen verhoogd.

Bij Voorjaarsnota 2018 zijn de verplichtingen met € 0,5 mln. verlaagd. Met de Najaarsnota 2018 zijn de verplichtingen met € 0,8 mln. verhoogd. Met de slotwet zijn zowel de verplichtingen als de kas met € 0,1 miljoen verlaagd.

Bekostiging

Ik bekostig vanaf 2018 acht strategisch partners. Deze acht partners zijn merendeel allianties; in totaal vijftien organisaties.

Het budget is met € 0,5 miljoen verhoogd. De strategische allianties zijn vanaf 2018 gestart met de uitvoering van hun activiteitenplannen.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de voornemens uit de emancipatienota 2018–2021 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van het emancipatiebeleid 2018–2021 zijn de «Subsidieregeling emancipatie 2011» en de «Subsidieregeling gender- en LHBTI- gelijkheid emancipatie 2017–2022».

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Bijdrage aan agentschappen

Het betreft het aandeel uitbetaalde Loon- en prijsbijstelling 2018 aan DUO. Tevens zijn de uitvoeringskosten van de subsidieregelingen door DUS-I € 0,1 miljoen uit dit instrument betaald.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van gender- en LHBTI- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het Gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 0,9 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 25 gemeenten om het programma economische zelfstandigheid van vrouwen uit te voeren door het te stimuleren om stappen te zetten richting de arbeidsmarkt. Een bedrag van € 0,9 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 36 gemeenten en de 4 grote steden met als de doel de «veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie» van LHBTI verder te bevorderen. Om gemeenten te stimuleren om de sociale veiligheid van vrouwen in de publieke ruimte te vergroten is € 0,3 miljoen overgemaakt voor de 4 grote steden en 7 gemeenten. Een bedrag van € 0,1 miljoen is voor bovenstaande projecten overgemaakt naar het BTW compensatiefonds van het Ministerie van Financiën. Een aantal gemeenten heeft geen beroep gedaan op aanvraag voor een bijdrage uit het gemeentefonds. Hierdoor is de realisatie € 0,6 miljoen lager dan begroot. Het budget op het instrument «Bijdrage aan mede-overheden» is verlaagd met een bedrag van € 0,2 miljoen ten gunste van het instrument «Bekostiging».

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Bijdrage aan het Europese project «Rights, Equality and Citizenship Programme» van Transgender Europe (TGEU). Binnen dit project is succesvol gewerkt aan capaciteitsversterking van lokale transorganisaties in Europa en is bijgedragen aan een effectieve belangenbehartiging richting internationale organisaties.

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

Art.nr. 91. Nominaal en onvoorzien

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 0 0 0 0 0 269.682 – 269.682
Totale uitgaven 0 0 0 0 0 269.682 – 269.682
Loonbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
–  waarvan programma 0 0 0 0 0 0 0
–  waarvan apparaat 0 0 0 0 0 0 0
Prijsbijstelling 0 0 0 0 0 0 0
–  waarvan programma 0 0 0 0 0 0 0
–  waarvan apparaat 0 0 0 0 0 0 0
Onvoorzien 0 0 0 0 0 269.682 – 269.682
Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loon- en prijsbijstelling

Het budget voor 2018 is per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2018 en de compensatie voor de ABP-pensioenpremiestijging zijn direct structureel verdeeld over de artikelen.

Onvoorzien

Het budget voor de post Nader te verdelen is bij de Tweede suppletoire begroting per saldo met € 269,7 miljoen verlaagd: na het afsluiten van de nieuwe cao primair onderwijs is € 270,0 miljoen overgeboekt naar art.nr. 1 (primair onderwijs).

Art.nr. 95. Apparaat Kerndepartement

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Verplichtingen 256.178 249.788 243.981 234.043 250.379 252.663 – 2.284
Uitgaven 256.178 249.788 243.565 234.542 250.379 252.663 – 2.284
Personele uitgaven 176.907 179.076 184.613 189.432 185.942 194.907 – 8.965
waarvan eigen personeel 164.778 170.675 174.681 180.150 177.316 185.699 – 8.383
waarvan inhuur externen 8.612 4.809 5.880 4.884 5.190 5.463 – 273
waarvan overige personele uitgaven 3.517 3.592 4.052 4.398 3.436 3.745 – 309
Materiële uitgaven 79.271 69.562 57.844 43.979 63.217 57.756 5.461
waarvan ICT 30.133 27.032 21.721 17.833 23.442 20.435 3.007
waarvan bijdrage aan SSO's 31.330 31.021 19.982 14.687 15.121 18.952 – 3.831
waarvan overige materiële uitgaven 17.808 11.509 16.141 11.459 24.654 18.369 6.285
Begrotingsreserve schatkistbankieren 0 1.150 1.108 1.131 1.220 0 1.220
Ontvangsten 10.194 2.973 1.467 3.000 2.428 567 1.861

Het Ministerie van OCW heeft de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. Het Ministerie van OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2018 € 2,3 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:

• Zo is voor de loon- en prijsbijstelling budget toegevoegd.

• Daarnaast is een aantal grote projecten vertraagd, zoals de vervanging van de ICT werkplek, de verhuizing van de Inspectie van het Onderwijs en de nieuwe scholingsregeling, waardoor er budget is doorgeschoven naar 2019.

• Tenslotte staat het Ministerie van OCW garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat het Ministerie van OCW hierdoor loopt, wordt een vergoeding (risicopremie) ontvangen. De risicopremie voor 2017 is ontvangen in 2018 en deze bedraagt € 1,2 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2018 uiteindelijk € 1,9 miljoen hoger dan geraamd. Dit is onder andere het saldo van hogere ontvangsten dan geraamd omdat:

• OCW garant staat voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2017 is ontvangen in 2018 en bedraagt € 1,2 miljoen.

• Een aantal vorderingen uit 2017 van ruim € 0,6 miljoen pas in 2018 is ontvangen.

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie 256,2 249,7 243,6 234,5 250,4 252,7 – 2,3
Kerndepartement 132,5 136,7 135,9 131,8 143,1 152,1 – 9,0
Rijksdienst Cultureel Erfgoed 47,8 38,0 34,6 32,9 34,9 32,4 2,5
Inspectie van het Onderwijs 67,3 66,8 64,0 61,5 64,6 61,4 3,2
Erfgoedinspectie 2,4 2,3 2,3 2,4 2,3 2,2 0,1
Onderwijsraad 2,4 2,2 2,9 2,3 2,2 2,2 0,0
Raad voor Cultuur 2,4 2,3 2,5 2,5 2,0 1,9 0,1
Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid 1,4 1,4 1,4 1,1 1,3 0,5 0,8
Totaal apparaatskosten agentschappen 307,2 336,6 356,4 351,4 365,6 307,3 58,3
Dienst Uitvoering Onderwijs 278,9 303,4 313,3 314,1 326,8 270,6 56,2
Nationaal Archief 28,3 33,2 43,1 37,3 38,8 36,7 2,1
Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's 112,1 111,5 129,5 153,9 158,0
Stichting Fonds voor de Podiumkunsten 4,6 4,4 4,4 6,1 6,3
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie 2,2 1,9 1,9 2,6 3,1
Stichting Mondriaanfonds 2,0 2,2 2,2 2,9 3,7
Stichting Nederlands Filmfonds 3,0 3,1 2,6 3,9 3,5
Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie 1,4 1,6 1,1 1,9 1,8
Stichting Nederlands Letterenfonds 2,0 2,0 1,1 2,7 2,6
Bureau Architectenregister 0,9 0,0
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) 1,6 1,6 1,7 nvt 0,0
Commissariaat voor de Media (CvdM) 4,7 3,8 5,3 7,4 4,8
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) 2,3 2,6 2,6 1,5 2,0
Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) 0,0 0,0 1,5 0,7
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) 3,8 4,0 3,8 3,6 3,5
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) 15,0 15,0 13,5 14,1 14,5
Koninklijke Bibliotheek (KB) 15,3 15,3 26,5 36,7 41,0
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) 32,3 32,3 41,6 47,4 53,2
Stichting Participatiefonds 2,6 2,5 2,3 2,1 2,0 2,0 0,0
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) 15,3 15,3 15,3 15,3 12,1
Stichting Vervangingsfonds 3,4 3,2 3,0 2,8 2,7 2,7 0,0
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 0,6 0,7 0,6 0,5 0,5

In onderstaande tabel staat de verdeling van de taakstelling op de Apparaatsuitgaven/-kosten uit het vorige Regeerakkoord (Rutte II) weergegeven. Deze taakstelling is verdeeld over kerndepartement, agentschappen en ZBO’s.

Departementale taakstelling (totaal) 24,0 54,0 67,0 67,0
Kerndepartement 6,9 20,0 26,5 26,5
Agentschappen
DUO 12,1 23,5 27,9 27,9
NA 0,8 1,0 1,0 1,0
Totaal Agentschappen 12,9 24,5 28,9 28,9
ZBO’s
Cultuurfondsen 0,5 1,1 1,4 1,4
Commissariaat voor de Media 0,2 0,5 0,6 0,6
Nederlandse Publieke Omroep 0,1 0,3 0,4 0,4
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) 0,2 0,4 0,5 0,5
Kon.Ned.Academie van Wetenschappen (KNAW) 0,7 1,6 2,0 2,0
Kon.Bibliotheek (KB) 0,6 1,3 1,6 1,6
Ned.organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) 1,5 3,5 4,3 4,3
Participatiefonds 0,1 0,3 0,4 0,4
Vervangingsfonds 0,2 0,4 0,5 0,5
Stimuleringsfonds voor de Pers 0,0 0,1 0,1 0,1
Totaal ZBO's 4,2 9,5 11,8 11,8

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het financieel beheer binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid zijn zowel de fouten als de onzekerheden gedurende het jaar 2018 binnen de gestelde rapporteringstoleranties gebleven, met uitzondering van artikel 8. De overschrijding is hieronder toegelicht in paragraaf 1, onder Rechtmatigheid.

Paragraaf 1 – Rechtmatigheid, totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, financieel en materieelbeheer en overige aspecten bedrijfsvoering

• Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag (DJV) is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.

Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Bij het begrotingsartikel 8, Internationaal Beleid, bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden € 1,3 miljoen. Bij dit artikel is in 2018 sprake geweest van een fout en een onzekerheid in de rechtmatigheid van de aangegane verplichtingen ter grootte van € 6,4 miljoen. Dit betreft 48,5% van het artikel. Deels is dit veroorzaakt doordat OCW onvoldoende waarborgen heeft getroffen om vooraf risico’s op staatssteun (onzekerheid € 2,8 miljoen) in de subsidiebeschikking aan Nuffic voor 2019 te ondervangen. Om dergelijke onzekerheden in het vervolg te voorkomen heeft OCW het subsidieproces als geheel aangepast en wordt vanaf 2019 bij alle verstrekte subsidies boven € 125.000 een voorafgaande staatssteunanalyse expliciet uitgevoerd. Daarnaast zijn bij dit artikel in 2018 al enkele verplichtingen (fout € 3,6 miljoen) voor 2019 aangegaan die niet in de 2e suppletoire begroting waren vermeld.

Artikel 8 Internationaal beleid Verplichtingen € 13,2 mln. € 1,3 mln. € 3,6 mln. € 2,8 mln. € 6,4 mln. 48,5%

• Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

• Financieel en materieel beheer

De Algemene Rekenkamer (AR) constateerde in het verantwoordingsonderzoek over 2017 drie onvolkomenheden, te weten bij het Inkoop Uitvoeringscentrum Noord, Informatiebeveiliging DUO en voorschottenbeheer OCW. De status is als volgt:

–  Inkoop Uitvoeringscentrum Noord

De AR constateerde over 2016 al een onvolkomenheid op het gebied van inkoopbeheer. Ondanks verbeteringen kon in 2017 nog niet vastgesteld worden dat er bij het Inkoop Uitvoeringscentrum Noord (IUC-Noord) gewerkt wordt volgens de nieuwe procedures en dat de risico’s in het inkoopproces voldoende worden beperkt middels beheersmaatregelen. Ook ontbraken over 2017 nog een goed contractenregister, een adequate aanbestedingskalender en een uniform inkoopdossier.

Het IUC-Noord heeft in 2018 diverse verbeteringen gerealiseerd. De processen van het IUC-Noord zijn in 2018 gestandaardiseerd. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft in 2018 een audit gedaan op bestaan en werking van de beheersmaatregelen in de nieuwe werkprocessen. Verder heeft IUC-Noord alle inkoopdossiers op volledigheid gecontroleerd en waar nodig aangevuld. In 2019 blijft het IUC-Noord zich inspannen om het aantal opmerkingen per dossier nog verder terug te brengen.

Het contractenregister is ingericht voor (vrijwel) alle via het IUC-Noord afgesloten contracten. Sommige afnemers gebruiken het register nu ook voor hun lokale contracten (verdere inrichting daarvan loopt). Bovendien is de aanbestedingskalender ingericht en in werking genomen. Het inkoopdossier is in opzet geüniformeerd.

Positionering IUC-Noord

Het IUC-Noord levert diensten aan diverse overheidsorganen, waaronder DUO. Het IUC-Noord is in 2019 onder aansturing van DUO gebracht. In 2018 is in opdracht van de Secretaris-Generaal (SG) een rapport uitgebracht waarin meerdere mogelijkheden voor de positionering van het IUC-Noord zijn verkend en uitgewerkt. Naar aanleiding van gesprekken met afnemers, medewerkers, bestuurders en andere stakeholders is door de SG in december 2018 besloten om het IUC-Noord binnen DUO te positioneren. Belangrijk argument is dat het opdelen en daarmee regionaliseren van het IUC-Noord leidt tot versplintering van het totale inkoopveld van OCW.

De onafhankelijkheid van het IUC-Noord bij de nieuwe positionering binnen één van haar afnemers wordt geborgd door de inrichting van een strategisch koersbepalend overleg waarin de directeuren van de opdrachtgevende Rijksorganisaties zitting nemen.

De Coördinerend directeur Inkoop (CDI) zal in 2019, zoals in het CPO-CDI stelsel is vastgelegd, er op toe zien dat de sturing op inkoop op een zodanige wijze is ingericht dat hiermee wordt voldaan aan rijksbrede en departementale kaders voor inkoop.

–  Informatiebeveiliging DUO

De Algemene Rekenkamer (AR) heeft over 2017 geconstateerd dat de onvolkomenheid op het gebied van Informatiebeveiliging bij DUO nog niet voldoende was verbeterd. Dit betrof met name het autorisatiebeheer en risico’s daarbij.

Er is in 2018 een compliance programma ingericht dat DUO in staat stelt verder in control te geraken, te blijven en te voldoen aan de geldende rijksbrede normenkaders.

Het meerjarige project Autorisatiebeheer is een onderdeel van het compliance programma. Vanuit het project is gewerkt aan de inrichting van gecentraliseerd en geautomatiseerd autorisatiebeheer, gebaseerd op het toekennen van autorisaties op basis van rollen. Vanwege de complexiteit, beschikbaarheid van specialistische kennis en aanbestedingsissues is het project ten opzichte van het projectplan met in ieder geval een half jaar vertraagd. In 2019 wordt verder gewerkt aan het project Autorisatiebeheer.

Om risico’s met betrekking tot ongeautoriseerde toegang te beperken worden uitgegeven autorisaties jaarlijks geëvalueerd. De jaarlijkse evaluatie van uitgegeven autorisaties is vanwege de vertraging en aanpassing van het project Autorisatiebeheer in 2018 conform het bestaande beleid in beperkte mate uitgevoerd. Additioneel is een Security Operations Center ingericht, dat zich actief richt op het continu monitoren van de beveiligingsstatus van DUO.

–  Voorschottenbeheer OCW

De Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk constateerden beide over 2017 dat er bij OCW onvoldoende waarborgen voor ordelijk voorschottenbeheer aanwezig waren. Er bestond onduidelijkheid over de taken en verantwoordelijkheden in het proces van verstrekken en afwikkelen van voorschotten. Ook het sturen op het beheer van de voorschotten, onder meer met cijfer- en ouderdomsanalyses, was gebrekkig. In 2018 zijn de aanbevelingen ter hand genomen. Zo is binnen het ministerie de informatievoorziening over de voorschotten verbeterd. Op basis daarvan zijn analyses uitgevoerd en zo nodig correcties in de openstaande voorschottenstand aangebracht. Tot slot zijn de taken en verantwoordelijkheden in het voorschottenbeheer verhelderd. In 2019 worden nog verbeteringen doorgevoerd om het voorschottenbeheer structureel op orde te krijgen.

• Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Na de 2e suppletoire begrotingswet in 2018 hebben nog enkele (beleidsmatige en technische) mutaties plaatsgevonden. Deze zijn toegelicht in de Slotwet 2018.

Paragraaf 2 – Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

• Beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik

Externe risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.

Risico’s bij het niet toepassen van beheersmaatregelen bij de lerarenbeurs

Met de lerarenbeurs kunnen leraren subsidie aanvragen voor studiekosten voor het volgen van een tweede bachelor-, deficiëntie-, of masteropleiding.

Controle over het jaar 2018 geeft aanleiding tot een evaluatie van de uitvoering van het M&O-beleid. Niet alle beheersmaatregelen bij deze regeling zijn naar behoren uitgevoerd met mogelijke gevolgen voor de rechtmatigheid. In 2019 zal bij de evaluatie van het uitvoeringsproces onder meer gekeken worden naar de beheersmaatregelen, waaronder de beoordeling van de informatie bij de aanvraag ten behoeve van het verlenen van de subsidie en de controle achteraf van onder meer de behaalde studiepunten.

Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Aan de volgende geldstromen met een restrisico groter dan € 1 miljoen kleven na inzet van deze instrumenten toch nog risico’s:

1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs

Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het (maximale) opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering van de regeling vaststelling impulsgebieden. Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is in 2018 een bedrag gemoeid van € 286 miljoen.

Het gewicht kan worden gecontroleerd via de door de ouders ingevulde, in 2015 vereenvoudigde ouderverklaring. Door deze in 2015 gewijzigde verklaring neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school af. Met dit formulier wordt echter niet ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf kunnen doen en een te laag opleidingsniveau aangeven. Het risico blijft bestaan dat scholen een volledig ingevulde ouderverklaring op een juiste wijze omzetten in een leerlingengewicht, maar dat de ouderverklaring niet op waarheid berust. Het valideren van de ouderverklaring met opleidingsdocumenten van ouders is niet mogelijk, aangezien de verklaring het niet of niet volledig gevolgd hebben van een opleiding betreft. Het niet of niet volledig gevolgd hebben van een opleiding zou in een aantal gevallen wel gecheckt kunnen worden op basis van centrale opleidingsregisters. Een dergelijke toets mag een school en het Ministerie van OCW echter niet uitvoeren vanwege privacywetgeving.

Inmiddels is voor de toekenning van de bekostiging ter bestrijding van onderwijsachterstanden aan basisscholen een nieuwe verdeelsystematiek ontwikkeld door het CBS, gebaseerd op een nieuwe indicator. Uitgangspunt van de nieuwe systematiek is te komen tot een verdeling van de middelen die beter aansluit bij de onderwijsachterstandenproblematiek op basisscholen dan de oude gewichtenregeling en de regeling vaststelling impulsgebieden. Daarnaast heeft de nieuwe systematiek tot doel om de foutgevoeligheid en de administratieve lasten van de tot nu toe geldende regelingen voor basisscholen op te heffen. De daarbij gebruikte indicator wordt door het CBS vastgesteld op basis van bij het CBS aanwezige registraties en niet langer op basis van door belanghebbenden (ouders) verstrekte opleidingsgegevens. Daarmee is er geen sprake van M&O-gevoeligheid.

De nieuwe indicator wordt vanaf 1 augustus 2019 toegepast. Wel is er een overgangsperiode van drie schooljaren (2019–2020 tot en met 2021–2022), waarbinnen het schoolgewicht op 1 oktober 2018 ook een rol speelt bij de vaststelling van het te ontvangen budget ter bestrijding van onderwijsachterstanden. In die periode is er dus nog sprake van een gedeeltelijke M&O-gevoeligheid.

Gedurende het hele jaar 2018 is alleen de oude gewichtenregeling (inclusief impulsregeling) van toepassing geweest. Net als in vorige jaren is het lastig in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 286 miljoen als restrisico aangemerkt.

2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

Niet-basisscholen in het primair onderwijs met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2018 € 19,2 miljoen. De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd.

Voor 2018 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond derhalve € 19,2 miljoen.

3. Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen

Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt bij de basisscholen in de materiële instandhouding een NOAT-bekostiging gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2018 € 4,6 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd.

Voor 2018 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen daarmee € 4,6 miljoen.

4. Studiefinanciering uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor een extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor de mbo-studenten en studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen. De extra basisbeurs voor een uitwonende mbo student is € 2.243 per jaar. De totale uitgaven aan uitwonende beurzen bedroegen in 2018 € 275,3 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2018 € 5,7 miljoen.

Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de Basis Registratie Personen (BRP), maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2018 ongeveer 1.500 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In ongeveer 39% van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken en als gevolg van het vervallen van het onderscheid tussen uit- en thuiswonenden in het studievoorschotstelsel, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijvingen in het BRP en wordt niet aan OCW toegerekend. Er is dus sprake van een geïmporteerd risico. In 2017 is een a-selecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert in 2018 nog een restrisico van ongeveer € 5 miljoen, hetgeen ten opzichte van eind 2016 een daling betekent van ongeveer € 3 miljoen.

5. Aanvullende beurs

Studenten kunnen in aanmerking komen voor de aanvullende beurs. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. In 2018 is in totaal € 808,3 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan heeft € 28,8 miljoen betrekking op studenten met ouders in het buitenland.

Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. De Belastingdienst beheert het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn 10.056 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op. Gegevensuitwisseling met buitenlandse Belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.

DUO vraagt de bewijsstukken op maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst, met uitzondering van de voormalige Nederlandse Antillen ad € 6,5 miljoen, waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van € 22,3 miljoen.

6. Terugbetalen studieschulden

Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (inclusief bewijsstukken). Gegevensuitwisseling met het buitenland komt immers in beperkte mate tot stand. Ultimo 2018 ontbrak nog van circa 2,4% van de debiteuren een betrouwbaar adres (afgerond 20.000 van de circa 835.000 debiteuren). Eind 2015 waren dit er nog circa 30.000 (was 4% van het totaal aantal debiteuren).

• Grote, lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent in 2018 vijf ICT-projecten groter dan € 5 miljoen (waarvan er in de loop van 2018 twee zijn afgerond): Doorontwikkelen Basisregistratie Onderwijs (BRON), ICT werkplekdienstverlening OCW, Implementatie Wet Beroep Leraar (voorheen: Krachtig Leraarschap en Lerarenregister), Programma Vernieuwing Studiefinanciering (afgerond in 2018) en Programma Dienstverlening Instellingen (PDI) (afgerond in 2018). Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel aan BZK. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Het gaat om informatie over onder andere het doel van het project, de geraamde kosten, de doorlooptijd en de uitgebrachte kwaliteitstoetsen. Minimaal één keer per jaar wordt het dashboard geactualiseerd. Raadpleging van het dashboard maakt het mogelijk in één oogopslag het verloop van kosten en doorlooptijd te zien. Ook maakt een grafiek de ramingen en de feitelijk gemaakte kosten zichtbaar. Verder is aangegeven aan welk beleidsterrein het project bijdraagt.

Voor alle projecten geldt dat CIO- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op navolging van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten heeft het opstellen van Privacy Impact Assessments een plaats gekregen. OCW voldoet aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming die op 25 mei 2018 formeel van toepassing is geworden. In 2019 zullen nog enkele verbeteringen plaatsvinden in het proces.

• Betaalgedrag

Tijdig betalen

Het streefcijfer voor tijdig betalen is 95 procent van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2018 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 96,6 procent.

E-factureren

Alle aanbestedende diensten in Europa zijn conform de EU-Richtlijn «Elektronische facturering bij overheidsopdrachten» uiterlijk per november 2018 verplicht om e-factureren te implementeren. Dit betekent dat deze diensten e-facturen van leveranciers moeten kunnen ontvangen en verwerken. De EU-richtlijn is in Nederland uitgewerkt in de Aanbestedingswet en het Aanbestedingsbesluit. Deze wijzigingen gaan in op 18 april 2019. Vooruitlopend op de EU Richtlijn, de Aanbestedingswet en het Aanbestedingsbesluit is op 16 juni 2016 door de Ministers van Economische Zaken en voor Wonen en Rijksdienst besloten en bekend gemaakt dat de rijksoverheid vanaf 1 januari 2017 bij nieuwe overeenkomsten voor de levering van producten, verrichting van diensten of voor de uitvoering van werken van leveranciers, een elektronische factuur eist. Dit ligt vast in het «Toepassingskader elektronisch factureren rijksoverheid». Tot nu toe werden leveranciers nog niet aangesproken op niet naleving van de plicht tot e-factureren. In 2018 zijn echter door de vijf bij het Financieel Diensten Centrum aangesloten departementen in projectvorm de nodige voorbereidingen getroffen om de naleving van de inkoopvoorwaarde e-factureren door leveranciers te stimuleren. De maatregelen starten in de loop van 2019.

• Audit Committee

In dit onderdeel wordt verslag gedaan van de activiteiten van het Audit Committee in het verslagjaar.

Volgens de Regeling Audit Committees van het Rijk adviseert het Audit Committee in elk geval over:

• Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële vastlegging;

• De regie op het auditbeleid;

• Het risicomanagement en de uitkomsten daarvan.

De Secretaris-Generaal als voorzitter vormt samen met de leden van het MT-OCW en vier externe leden het Audit Committee. De directeur FEZ en de directeur Auditdienst Rijk nemen als adviseur ook deel aan de vergaderingen. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en het secretariaat van het Audit Committee wordt door FEZ gevoerd.

Agendapunten van het afgelopen jaar waren:

• Departementaal jaarverslag OCW;

• Samenvattend auditrapport OCW van de Auditdienst Rijk;

• Auditplan en -rapportage OCW van de Auditdienst Rijk;

• Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer;

• Risicomanagement;

• Reviewplan OCW van de Auditdienst Rijk;

• Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.

In 2019 zal een evaluatie van het Audit Committee OCW plaatsvinden.

• Departementale checks and balances subsidieregelingen

Belangrijke gremia bij de totstandkoming van subsidieregelingen bij OCW zijn het Interdepartementaal Expertisecentrum subsidies (I-ECS) en het Expertisecentrum subsidies OCW (ECS OCW).

Het I-ECS is een periodiek overleg van de ministeries OCW en VWS over subsidieaangelegenheden waarin de disciplines juridische zaken, uitvoering en financiën en de Auditdienst Rijk (ADR) zijn vertegenwoordigd. In het I-ECS worden de harmonisatie van subsidieprocessen en algemene vraagstukken op het terrein van subsidies besproken. In het I-ECS is ook de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS opgesteld.

In het ECS OCW ondersteunen diverse disciplines de beleidsdirecties bij het maken van subsidieregelingen. Het ECS OCW heeft als doel de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van subsidieregelingen te bevorderen. Een beschrijving van de stappen die gezet moeten worden bij het maken van een subsidieregeling staat in het OCW Draaiboek voor subsidieregelingen, waarbij ook rekening is gehouden met het Integraal Afwegings Kader. Bij de totstandkoming van een subsidieregeling voert de betrokken uitvoeringsorganisatie ook een uitvoeringstoets uit met een advies van de ADR.

OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden voor alle geldstromen (dus ook voor subsidies) de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. De gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen, is toegelicht in deze bedrijfsvoeringsparagraaf.

• Normenkader financieel beheer zbo’s en rwt’s

OCW past in haar toezichtsrelaties met de zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak het normenkader waar mogelijk toe. In bijlage 1 «Toezichtsrelaties en zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak» wordt ingegaan op eventuele uitzonderingen.

Paragraaf 3 – Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

• Organisatieaanpassingen bij DUO

DUO bevindt zich momenteel in een transitie van een organisatie met een complex systeemlandschap naar een meer wendbare ICT-gedreven organisatie waarin onderhoud en vervanging structureel geborgd zijn. De transitie daarvan binnen DUO is nog volop bezig en een goede bemensing is daar cruciaal voor.

DUO maakt bij het ontwikkelen van ICT zowel gebruik van eigen personeel als ingehuurd personeel. Het is de ambitie van DUO om meer te werken met eigen personeel, zowel vanwege de lagere kosten als vanwege de noodzaak om langdurig te kunnen beschikken over vitale kennis.

Door het aantrekken van de ICT-markt blijkt het toch moeilijker dan gedacht om vast personeel te werven. Daarmee is er grote druk ontstaan op de stabiliteit van de taakuitvoering en heeft DUO een aantal belangrijke doelen niet kunnen realiseren, bijvoorbeeld bij de eindtoets PO. DUO is dan ook een campagne gestart om ICT-ers te werven met behulp van een website en door publiciteit te zoeken in diverse media. Parallel werkt DUO in het Rijks ICT Gilde samen met andere uitvoeringsorganisaties om het aantrekkelijk te maken voor ICT-ers aan de slag te gaan bij organisaties met een publieke taak. Het onvoldoende kunnen aantrekken van nieuw ICT personeel kan de continuïteit van de dienstverlening in gevaar brengen.

• Conversie naar nieuw Studiefinancieringssysteem DUO

De realisatie van een nieuw Studiefinancieringssysteem is in 2018 succesvol afgerond. Met het Programma Vernieuwing Studiefinanciering laat DUO zien dat het in staat was een ingewikkeld samenstel van verouderde systemen te vervangen door een nieuw systeem en een meer eigentijdse manier om klanten te bedienen.

• Financiering Kinderopvang DUO

In de loop van 2018 is, ondanks de (succesvolle) voorbereidende stappen die bij DUO waren gezet, het politieke besluit genomen om te stoppen met het wetstraject directe financiering Kinderopvang, waarbij DUO de uitvoering voor het Ministerie van SZW op zich zou nemen. Het hiermee verbonden programma bij DUO is daarna gestopt.

• Aanpassingen bedrijfsprocessen en departementsbrede analyse op sturingsrelaties

OCW heeft in 2018 een aantal van haar bedrijfsprocessen aangepast. Voor een belangrijk deel heeft dit te maken met het implementeren van wet- en regelgeving. Voorbeelden hiervan zijn de Algemene Verordening Gegevensbescherming en het invoeren van een ex-ante analyse op het verlenen van staatssteun. Deze analyse wordt aan het betreffende subsidiedossier toegevoegd.

Naar aanleiding van het onderzoek «sturing richting Nuffic bij OCW» dat de Auditdienst Rijk heeft uitgevoerd, is door een projectteam nader gekeken naar de subsidie- en sturingsrelatie met Nuffic. Hieruit kwam naar voren dat in de subsidierelatie het risico op staatssteun aanwezig is. Dit komt mede omdat OCW taken die Nuffic structureel uitvoert niet goed wettelijk heeft geborgd. Op basis hiervan melden we hierboven in paragraaf 1 «Rechtmatigheid» een overschrijding van de artikeltolerantie op artikel 8. Doelstelling van OCW is om de sturingsrelatie tussen OCW en Nuffic opnieuw vorm te geven aan de hand van het door de ADR geschetste handelingsperspectief.

In navolging van deze nadere analyse is in 2018 binnen het bestuursdepartement een traject in gang gezet waarbij wordt gekeken of de sturingsrelatie die OCW met andere partijen heeft, effectief is en past binnen de interne en externe kaders. In voorkomend geval zal de sturingsrelatie en de bijhorende wijze van financiering worden bijgesteld. Ook wordt bekeken hoe invulling kan worden gegeven aan aanbevelingen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek «Subsidies». Dit traject loopt ook in 2019 en stelt OCW beter in staat effectief te sturen op het realiseren van haar beleidsdoelstellingen.

• Awareness datalekken OCW en DUO

Ook in 2018 is binnen OCW en bij DUO, veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Bewustwording blijft belangrijk om te voorkomen dat er datalekken ontstaan maar ook om te zorgen dat ze volgens de voorschriften tijdig worden gemeld als ze zijn opgetreden.

Het aantal datalekken bij OCW (exclusief DUO) is 12 geweest. Hiervan zijn er 3 bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld.

DUO heeft eveneens veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Deze aandacht heeft geleid tot meer bewustwording binnen de organisatie. Er is sprake van een stijging van het aantal meldingen bij het meldpunt datalekken van DUO. In 2018 zijn binnen DUO in totaal 73 incidenten gemeld die zijn gekwalificeerd als datalek. Tien hiervan hebben uiteindelijk, volgens de voorschriften vanuit de Algemene Verordening Gegevensbescherming, tot een melding bij de Autoriteit Persoonsgegevens geleid. DUO heeft ook 22 incidenten gemeld bij het meldpunt datalekken van andere departementen voor wie DUO regelingen uitvoert.

De opgetreden datalekken hebben niet geleid tot openbaar worden van gegevens op internet door hackers. Ook in 2019 zal OCW stappen zetten om noodzakelijke verbetering door te voeren.

• Fiscaliteit

Het Ministerie van OCW heeft gedurende 2018 haar fiscale processen nagelopen en voor mogelijke risico’s beheersmaatregelen opgesteld in de vorm van een plan van aanpak. Deze met de Belastingdienst afgestemde aanpak, heeft in 2018 geleid tot verdergaande samenwerking en de ondertekening van het convenant Horizontaal Toezicht met de Belastingdienst. Het doel van de samenwerking is het continu verbeteren van de interne processen met als doel een optimale fiscale beheersing bij het Ministerie van OCW.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

TOTAAL 39.879.302 40.285.779 1.380.627 42.675.735 42.326.880 1.368.566 2.796.433 2.041.101 – 12.061
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 19.853.245 20.148.498 1.143.075 21.119.829 21.362.675 1.107.416 1.266.584 1.214.177 – 35.659
4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 4.449.579 4.496.879 3.000 4.424.079 4.601.918 6.742 – 25.500 105.039 3.742
6 Hoger beroepsonderwijs 3.215.709 3.140.498 1.213 3.461.463 3.262.539 2.057 245.754 122.041 844
7 Wetenschappelijk onderwijs 4.753.943 4.696.066 16 5.038.007 4.860.007 172 284.064 163.941 156
8 Internationaal beleid 11.116 11.716 99 13.236 12.496 113 2.120 780 14
11 Studiefinanciering 5.373.215 5.373.215 896.901 6.200.225 6.200.225 846.307 827.010 827.010 – 50.594
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 89.501 89.501 2.415 80.481 80.481 4.227 – 9.020 – 9.020 1.812
13 Lesgelden 6.555 6.555 238.269 12.158 12.158 237.165 5.603 5.603 – 1.104
14 Cultuur 398.142 787.883 494 511.415 852.585 7.648 113.273 64.702 7.154
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.027.309 1.008.396 101 1.122.383 1.216.958 504 95.074 208.562 403
25 Emancipatie 5.831 15.444 0 6.003 12.929 53 172 – 2.515 53
91 Nominaal en onvoorzien 269.682 269.682 0 0 0 0 – 269.682 – 269.682 0
95 Apparaatskosten 252.663 252.663 567 250.379 250.379 2.428 – 2.284 – 2.284 1.861
Basis- en Voorgezet onderwijs en Media 20.026.057 20.137.281 237.552 21.555.906 20.964.205 261.150 1.529.849 826.924 23.598
1 Primair onderwijs 10.505.757 10.505.757 17.661 11.687.151 11.142.533 76.894 1.181.394 636.776 59.233
3 Voortgezet onderwijs 8.350.551 8.460.939 7.391 8.814.741 8.707.896 10.287 464.190 246.957 2.896
9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid 180.323 181.159 6.000 138.490 140.384 9.812 – 41.833 – 40.775 3.812
15 Media 989.426 989.426 206.500 915.524 973.392 164.157 – 73.902 – 16.034 – 42.343

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT AGENTSCHAPPEN

Baten-lastenagentschap DUO
Totale baten 273.585 342.882 69.297 320.931
Totale lasten 277.585 342.407 64.822 325.686
Saldo van baten en lasten – 4.000 475 4.475 – 4.755
Totale kapitaaluitgaven – 9.600 – 39.452 – 29.852 – 27.407
Totale kapitaalontvangsten 2.600 16.800 14.200 7.582
Baten-lastenagentschap NA
Totale baten 38.816 40.311 1.495 39.087
Totale lasten 38.816 40.381 1.565 38.852
Saldo van baten en lasten 0 – 70 – 70 235
Totale kapitaaluitgaven – 5.322 – 6.787 – 1.465 – 2.844
Totale kapitaalontvangsten 0 0 0 243

9. JAARVERANTWOORDING AGENTSCHAP PER 31 DECEMBER 2018

9.1 DIENST UITVOERING ONDERWIJS

Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het CJIB en andere overheidsorganen.

Baten
Omzet 273.585 342.869 69.284 320.842
Omzet moederdepartement 215.350 270.500 55.150 261.228
Omzet overige departementen 51.000 64.880 13.880 52.495
Omzet derden 7.235 7.489 254 7.119
Rentebaten – 
Vrijval voorzieningen 13 13 89
Bijzondere baten
Totaal baten 273.585 342.882 69.297 320.931
Lasten
Apparaatskosten 270.585 326.811 56.226 314.063
Personele kosten 195.585 232.026 36.441 227.670
Waarvan eigen personeel 142.498 156.284 13.786 140.499
Waarvan inhuur externen 46.087 68.515 22.428 81.814
Waarvan overige personele kosten 7.000 7.227 227 5.357
Materiële kosten 75.000 94.785 19.785 86.393
Waarvan apparaat ICT 20.000 23.542 3.542 21.892
Waarvan bijdrage aan SSO’s 21.000 23.374 2.374 21.779
Waarvan overige materiële kosten 34.000 47.869 13.869 42.722
Rentelasten 15 15 – 
Afschrijvingskosten 7.000 12.448 5.448 8.591
Materieel 6.000 10.418 4.418 7.681
Waarvan apparaat ICT 5.500 10.127 4.627 7.370
Immaterieel 1.000 2.030 1.030 910
Overige lasten 3.034 3.034 2.908
Dotaties voorzieningen 3.034 3.034 2.908
Bijzondere lasten
Totaal lasten 277.585 342.308 64.723 325.562
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening – 4.000 574 4.574 – 4.631
Agentschapsdeel Vpb-lasten 99 99 124
Saldo van baten en lasten – 4.000 475 4.475 – 4.755

Toelichting:

DUO heeft een positief resultaat van € 0,5 miljoen gerealiseerd. Dit positieve resultaat is toe te schrijven aan de éénmalige compensatie in de najaarsnota van € 12,8 miljoen. Indien die middelen niet beschikbaar waren gekomen, was 2018 afgesloten met een negatief resultaat van € 12,3 miljoen. In 2018 wordt met name veroorzaakt door de inwerkingtreding van het nieuwe studiefinancieringssysteem (PVS) wat heeft geleid tot extra beheer en onderhoudskosten. Daarnaast is extra ingezet op telefonische bereikbaarheid en op het plegen van het noodzakelijk systeemonderhoud om de reguliere uitvoeringsprocessen te borgen. De digitale infrastructuur onderwijs bij DUO is van essentieel belang voor de dienstverlening en communicatie aan studenten, instellingen en ouders/burgers. De druk op het gebruik van deze voorzieningen is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Dit heeft gevolgen voor de digitalisering. Deze ontwikkeling vraagt om een ICT-landschap dat up to date is en blijft. De middelen die horen bij deze ontwikkeling, toegenomen vernieuwing, vervanging, en onderhoud kosten, zijn achter gebleven.

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet moederdepartement is € 55,2 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor € 5,0 miljoen verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel was van de omzet in de Rijksbegroting. De overige stijging heeft grotendeels betrekking op incidentele financiering voor onder andere projectmatige werkzaamheden € 4,7 miljoen. Daarnaast betreft het loon- en prijscompensatie 2018 van € 3,5 miljoen en bijstellingen in de (basis)dienstverlening € 10,5 miljoen, zoals de uitvoering van diverse zogenaamde Overige taken (zoals digitalisering examens FACET, uitvoering examens en uitvoering Intensivering Handhaving Studiefinanciering). Daarnaast is € 5,8 miljoen beschikbaar gesteld voor noodzakelijk onderhoud en beheer uitgevoerd om systemen operationeel te houden. Tevens zijn vervangingsinvesteringen gedaan € 9,6 miljoen en is extra capaciteit ingezet om de telefonische bereikbaarheid voor studenten te verbeteren € 6,5 miljoen. Ook zijn middelen ingezet om DUO compliant te laten zijn conform de nieuwe wet en regelgeving, onder andere de AVG, € 4,0 miljoen. Daarnaast heeft DUO extra kosten gemaakt voor categorie management voor datacenters en Gerechtsdeurwaarders € 1,8 miljoen en zijn middelen ingezet ter dekking van rijksbrede kosten voor DigiD, instandhouding basisregistraties en de pilot oplossingsgericht incasseren € 3,8 miljoen. De genoemde omzet van € 55,2 miljoen wordt voor € 5,8 miljoen gedekt vanuit middelen die DUO in eerdere jaren reeds heeft ontvangen maar die niet volledig zijn aangewend in het betreffende jaar (balansposten voor bijvoorbeeld de projecten PVS en BRON), € 12,8 miljoen vanuit de najaarsnota OCW en € 36,6 miljoen vanuit middelen die reeds beschikbaar waren op de OCW begroting.

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen (€ 64,9 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 34,6 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 7,2 miljoen) en het programma Directe Financiering Kinderopvang (€ 8,1 miljoen), allen voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,0 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,2 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast genereert DUO omzet vanuit de activiteiten op het gebied van inkoopdiensten en datacenter-gerelateerde activiteiten van de Shared Service Organisatie Noord voor diverse Ministeries (€ 11,1 miljoen). De afnemers zijn de Ministeries van Justitie en Veiligheid (€ 6,7 miljoen), Economische Zaken (€ 1,8 miljoen), Infrastructuur en Waterstaat (€ 1,6 miljoen), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (€ 0,8 miljoen) en overige Ministeries (€ 0,2 miljoen). Tenslotte valt hieronder omzet voor detacheringen binnen de rijksoverheid (€ 0,6 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van andere departementen (€ 0,1 miljoen).

De omzet overige departementen stijgt met € 13,9 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. € 12,4 miljoen betreft uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de Inburgeringstaak en € 0,2 miljoen voor beheer Landelijk Register Kinderopvang. Daarnaast is de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord met € 6,5 miljoen gestegen. Hier staat een daling tegenover voor examens Wet Financieel Toezicht (Wft) ten behoeve van het Ministerie van Financiën minus € 0,5 miljoen en de projectmatige werkzaamheden t.b.v. Bekostiging Kinderopvang € 4,7 miljoen.

Omzet derden

De omzet derden (€ 7,5 miljoen) betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 3,5 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,2 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,4 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 1,1 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,8 miljoen). De stijging ten opzichte van de oorspronkelijke begroting bedraagt € 0,3 miljoen.

Lasten

De apparaatskosten laten een stijging zien ten opzichte van de oorspronkelijke begroting van € 56,2 miljoen. De personele kosten laten een stijging zien van € 36,4 miljoen. Van de personele inzet 2018 is € 15,8 miljoen geactiveerd en opgenomen onder immateriële activa in ontwikkeling. Het gaat hier om kosten gemaakt voor de ontwikkeling van het systeemlandschap die geactiveerd zijn en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De stijging is het gevolg van de eerder genoemde additionele werkzaamheden op (basis)dienstverlening, projecten, opdrachten voor OCW en overige departementen en in 2018 uitgevoerd noodzakelijk additioneel onderhoud. Ook de materiële kosten laat een stijging zien van € 19,7 miljoen eveneens samenhangend met de eerder genoemde additionele werkzaamheden. Ook zijn de afschrijvingskosten toegenomen met € 5,4 miljoen als gevolg van uitbreidingsinvesteringen en is een dotatie aan de voorzieningen opgenomen van € 3,0 miljoen, onder andere aan de voorziening Sociaal Beleidskader Rijk en maatwerkregelingen in relatie tot uitstroom personeel, die in de oorspronkelijke begroting niet was meegenomen.

Rentelasten

De rentelasten zijn nagenoeg nihil.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 3,1 miljoen (2017: € 2,9 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2018 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening hangt samen met de gewenste mobiliteit binnen DUO voor de komende jaren.

Activa
Vaste activa 63.826 38.962
Immateriële vaste activa 33.173 14.815
Materiële vaste activa 30.653 24.147
Grond en gebouwen
Installaties en inventarissen 30.653 24.147
Overige materiële vaste activa
Vlottende Activa 23.279 41.466
Voorraden en onderhanden projecten 289 430
Debiteuren 4.177 5.398
Overige vorderingen en overlopende activa 12.339 8.987
Liquide middelen 6.474 26.651
Totaal activa 87.105 80.428
Passiva
Eigen Vermogen 813 338
Exploitatiereserve 338 5.093
Onverdeeld resultaat 475 – 4.755
Voorzieningen 3.943 3.645
Langlopende schulden 22.208 6.760
Leningen bij het Ministerie van Financiën 22.208 6.760
Kortlopende schulden 60.141 69.685
Crediteuren 13.352 21.055
Schulden bij het Rijk
Belastingen en premies sociale lasten
Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën
Overige schulden en overlopende passiva 46.789 48.630
Totaal passiva 87.105 80.428

Toelichting:

Activa

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste activa zijn aangekochte software licenties opgenomen, activa in ontwikkeling en zelfontwikkelde software. De boekwaarde is toegenomen met € 18,4 miljoen als gevolg van investeringen in het systeemlandschap (€ 11,9 miljoen) waarvan € 4,2 miljoen voor VDI OCW, activa in ontwikkeling (€ 4,3 miljoen) en uitbreiding van software (€ 2,2 miljoen) vanwege investering in onder andere SAP en software om te anonimiseren. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft achttien projecten met een totale waarde van € 16,2 miljoen. Waardering heeft plaatsgevonden tegen werkelijke materiële kosten. Uren externe inzet tegen werkelijke kosten en interne inzet tegen handleiding overheidstarieven. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (tussen de 3 en 15 jaar).

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2018 met € 6,5 miljoen toegenomen als gevolg van investeringen in het rekencentrum en netwerken. Deze investeringen hangen onder andere samen met het Programma Vernieuwing Studiefinanciering en vervanging en uitbreiding VDI-werkplekken. De afschrijvingstermijn van de materiële vaste activa bedraagt drie tot tien jaar.

Voorraden

Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen als ook de voorraad patchkabels.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 1,2 miljoen afgenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 2,2 miljoen aan vorderingen op andere Ministeries opgenomen te weten; Ministerie van Binnenlandse Zaken € 0,1 miljoen, Ministerie van Financiën voor hosting activiteiten € 0,1 miljoen, Ministerie van Justitie en Veiligheid voor diverse werkzaamheden € 1,0 miljoen, Ministerie voor Economische Zaken € 0,3 miljoen en Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat € 0,7 miljoen.

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa zijn bedragen opgenomen, ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2018 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 12,0 miljoen). Daarnaast is onder deze post voor € 0,8 miljoen vooruit ontvangen middelen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgenomen.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2018 met € 20,2 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 2,5 miljoen, de gepleegde investeringen van € 37,9 miljoen waar een lening van € 16,8 miljoen tegenover staat. Zie ook de verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na dotatie van het exploitatieresultaat 2018 € 0,8 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 0% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 16,4 miljoen).

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en wachtgelden) € 1,3 miljoen en overige € 2,6 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,8 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2018. Aan de voorziening is € 3,1 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen, met name als gevolg van de eerder genoemde gewenste mobiliteit. Daarnaast heeft een vrijval van € 0,013 miljoen kunnen plaatsvinden voor regelingen welke de stand van de reservering 2018 lager uitviel dan de stand van de reservering 2017.

Wachtgeld 1.306 – 374 366 1.298
Overige 2.339 – 2.437 2.756 – 13 2.645
Totaal voorzieningen 3.645 – 2.811 3.122 – 13 3.943

Leningen bij het Ministerie van Financiën

DUO heeft in 2018 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 3.167 ten behoeve van vervangingen in het systeemlandschap van € 16,8 miljoen met een looptijd van 10 jaar en een rentepercentage van 0,53%.

DUO heeft in 2017 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft lening nummer 2.951 ten behoeve van het Programma Dienstverlening Instellingen van € 6,8 miljoen met een looptijd van 5 jaar een rentepercentage van 0,0%.

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2018 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,1 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en € 0,5 miljoen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Daarnaast het Ministerie van Financiën voor € 1,5 miljoen.

Overige verplichtingen en overlopende passiva

De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 46,8 miljoen bevat voor € 27,5 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2018 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden die in 2019 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 11,4 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) projectwerkzaamheden waaronder het project «virtual desktop infrastructure OCW» waarin de werkplekfunctie voor geheel OCW wordt vormgegeven. € 10,8 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening, € 5,3 miljoen op overige opdrachten. Daarnaast is een verplichting van € 0,1 miljoen opgenomen voor het agentschapsdeel van de Vpb-last. Het betreft hier afdracht verschuldigd over de resultaten op verkoop waardepapieren, verificatieverzoeken, verhuur computerruimte aan derden en werkzaamheden Participatiefonds. De Dienst Uitvoering Onderwijs valt, als onderdeel van het Ministerie van OCW, onder de Vennootschapsbelasting (Vpb). Het moederdepartement is verantwoordelijk voor de aangifte en DUO heeft in haar jaarrekening het agentschapsdeel van de Vpb-last opgenomen.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2018 van het personeel in loondienst (€ 12,8 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 6,4 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de Ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 1,0 miljoen waarvan € 0,6 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

In de nog te betalen bedragen is € 0,4 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander Ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen en het programma Directe Financiering Kinderopvang).

1. Rekening courant RHB 1 januari 2018 + stand depositorekeningen 11.440 26.580 15.140
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 273.585 352.671 79.086
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) – 263.985 – 350.167 – 86.182
2. Totaal operationele kasstroom 9.600 2.504 – 7.096
Totaal investeringen (–/–) – 9.600 – 37.865 – 28.265
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) – 235 – 235
3. Totaal investeringskasstroom – 9.600 – 38.100 – 28.500
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)
Eenmalig storting door het moederdepartement (+)
Aflossingen op leningen (–/–) – 1.352 – 1.352
Beroep op leenfaciliteit (+) 2.600 16.800 14.200
4. Totaal financieringskasstroom 2.600 15.448 12.848
5. Rekening courant RHB 31 december 2018 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. 14.040 6.432 – 7.608

Toelichting:

Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,04 miljoen staat (op 31 december 2017 was dit € 0,07 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De positieve operationele kasstroom (€ 2,5 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 261,0 miljoen), overige departementen (€ 35,2 miljoen), Derden (€ 22,6 miljoen) waar aan uitgaven tegenover staan aan crediteuren en personeel (€ 389,6 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook investering in zelfontwikkelde software. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. In 2018 is tevens fors geïnvesteerd in het ICT-landschap en werkplekken waar voorgebruik is gemaakt van de leenfaciliteit. Bovenstaande ontwikkelingen verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.

Generiek Deel
Kostprijzen per product (groep) n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Tarieven/uur
ICT gerelateerd 104 104 104 112 104
Overige uren 74 74 74 77 74
Omzet per productgroep (pxq)
Omzet Bekostiging Instellingen 38 34 36 39 37
Omzet Studiefinanciering 91 90 91 108 81
Omzet Examendiensten 25 25 23 25 23
Omzet Basisregister 26 25 28 30 24
Omzet Informatiediensten 7 7 6 6 6
Totaal omzet basiscontract OCW 186 182 184 207 172
FTE-totaal (excl. externe inhuur) 1.783 1.894 2.014 2.217 2.036
Saldo van baten en lasten (%) 100 99 98 100 100
Kwaliteitsindicatoren
Klantcontact digitaal 6 7 6 6 6
Klantcontact traditioneel 7 7 7 7 7

Toelichting:

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2018 ligt € 23,0 miljoen hoger dan 2017, enerzijds is € 3,0 miljoen taakstelling ingevuld waar € 26,5 miljoen uitbreiding van de (basis)dienstverlening inclusief intensivering op onderhoud en vervangingen, volume effecten, en loon- en prijseffecten, additionele inzet op de telefonische bereikbaarheid en extra inspanning op incassowerkzaamheden tegen over staat. Met name de laatste twee activiteiten hebben betrekking op het product Studiefinanciering wat daardoor een forse stijging laat zien.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2018. Naast het vorm geven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken heeft er in 2018 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van uitzendkrachten en extern personeel. Dit in lijn met het convenant uitzendkrachten wat DUO met de vakbonden heeft afgesloten naar aanleiding van de Wet werk en zekerheid.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 112 per uur en met € 8 gestegen ten opzichte van 2017. Hiervan is € 4,50 ten behoeve van ontwikkel, test en acceptatiewerkzaamheden welke vroeger via de projecturen in rekening werden gebracht en nu zijn verwerkt in het tarief.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 76,50 per uur en met € 2,5 gestegen ten opzichte van 2017.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het positieve saldo van baten en lasten 2018 van € 0,5 miljoen bedraagt 0,1% van de baten.

Indicatoren: Met het Ministerie van OCW is een set met indicatoren afgesproken, te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel.

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2018 heeft deze indicator een score van 6 op een schaal van 0 tot 10. Over 2017 bedroeg de score 6 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2018 heeft deze indicator een score van 7 op een schaal van 0 tot 10. Over 2017 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.

9.2 AGENTSCHAP NATIONAAL ARCHIEF (NA)

Inleiding

Algemeen

De opdracht van het Nationaal Archief (voortaan NA) is om uitvoering te geven aan haar missie: het dienen van ieders recht op informatie en geven van inzicht in het verleden van ons land door ons in te zetten voor een sterk archiefbestel en door de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en on site en online te presenteren.

De collectie van het NA bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn gemeenschappelijke regelingen, die vanuit het Rijk en andere deelnemers een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het NA. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 (Cultuur) van de Rijksbegroting.

Baten
Omzet 36.546 39.751 3.205 36.948
Omzet moederdepartement 35.467 38.559 3.092 36.218
Omzet overige departementen 400 400 0 400
Omzet derden 679 792 113 330
Rentebaten 0 0 0 0
Mutatie projectgelden 2.196 416 – 1.780 1.988
Vrijval voorzieningen 74 144 70 151
Bijzondere baten 0 0 0 0
Totaal baten 38.816 40.311 1.495 39.087
Lasten
Apparaatskosten 36.722 38.818 2.096 37.288
Personele kosten 17.923 18.305 382 17.036
Waarvan eigen personeel 15.510 14.892 – 618 14.111
Waarvan inhuur externen 1.004 2.335 1.331 2.055
Waarvan overige personele kosten 1.409 1.078 – 331 870
Materiële kosten 18.799 20.513 1.714 20.252
Waarvan apparaat ICT 1.107 912 – 195 923
Waarvan bijdrage aan SSO’s 432 2.726 2.294 2.704
Waarvan overige materiële kosten 17.260 16.875 – 385 16.625
Rentelasten 20 9 – 11 12
Afschrijvingskosten 2.074 1.554 – 520 1.552
Materieel 2.074 1.554 – 520 1.552
Waarvan apparaat ICT 130 97 – 33 240
Immaterieel 0 0 0 0
Overige lasten 0 0 0 0
Dotaties voorzieningen 0 0 0 0
Bijzondere lasten 0 0 0 0
Totaal lasten 38.816 40.381 1.565 38.852
Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening 0 – 70 – 70 235
Agentschapsdeel Vpb-lasten
Saldo van baten en lasten 0 – 70 – 70 235

Toelichting:

Baten

Omzet moederdepartement

De omzet van het moederdepartement over 2018 bedraagt € 38,6 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de tweede geldstroom projecten van totaal € 1,8 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2018 betreft de programma’s Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed, Kennis & Innovatie en het Rijksprogramma voor Duurzaam Digitale Informatiehuishouding (voorheen Rijk aan Informatie).

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door een hogere omzet van het moederdepartement vanwege loon- en prijscompensatie en programmageld en een per saldo lager dan verwachte onttrekking uit de projectgelden.

Omzet overige departementen

De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.

Omzet derden

De omzet derden betreft de opbrengst van de dienstverlening en verkoop van producten. Deze post is hoger door ontvangsten voor het beheer van de collectie van het Rode Kruis en ontvangen bijdragen van het Genootschap voor het NA ten behoeve van de VOC tentoonstelling.

Rentebaten

In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten vanwege de lage rentestand.

Mutatie Projectgelden

De mutatie projectgelden is lager dan begroot. Uitgaven op projecten zijn in 2018 vooral investeringen geweest. Voor de staat van baten en lasten houden toevoegingen en onttrekkingen aan de projectrekeningen in 2018 elkaar redelijk in evenwicht.

Vrijval voorzieningen

De vrijval van de voorziening betreft het ongebruikte deel van de reorganisatievoorziening voor aansluiting bij FM Haaglanden nadat die aansluiting halverwege het traject is gestaakt vanwege de specifieke aard van het pand. Verder is er een vrijval van een deel van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen voor een medewerker die geen recht meer heeft op een uitkering.

Lasten

Apparaatskosten

De apparaatskosten bedragen € 38,8 miljoen en liggen circa € 2,1 miljoen boven de begroting. Dit is vooral het resultaat van hogere uitgaven aan ICT inhuur voor het ontwikkelen van toegangen op het e-depot. Ook zijn de kosten voor eigen personeel hoger door cao loonstijgingen en hogere pensioenpremies.

De materiële kosten zijn iets hoger dan 2017 terwijl een daling was begroot. Het gevolg is dat de materiële kosten fors hoger zijn dan begroot. Dit is vooral door overgang naar een nieuwe ICT dienstverlener.

De bijdrage aan SSO’s is aangepast aan de gehanteerde definitie van SSO’s volgens de Rijksbrede Kostensoortentabel. Bij de vaststelling van de begroting werd die lijst nog niet gehanteerd en het RVB opgenomen onder de overige materiele kosten. Dit verklaart het verschil.

Afschrijvingskosten

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2018 geen software aanwezig is die voldoet aan alle criteria voor activering.

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,6 miljoen en is € 0,6 miljoen lager dan begroot. De oorzaak van dit verschil is het feit dat de eerste investeringen in de locatie Emmen pas eind 2018 zijn gedaan en de afschrijvingen starten vanaf het moment van oplevering van het pand in 2019.

Activa
Vaste activa 12.045 7.412
Immateriële vaste activa 0 0
Materiële vaste activa 12.045 7.412
Grond en gebouwen 953 576
Installaties en inventarissen 7.330 6.836
Overige materiële vaste activa 3.762 0
Vlottende Activa 35.406 24.483
Voorraden en onderhanden projecten 35 0
Debiteuren 149 204
Overige vorderingen en overlopende activa 4.437 2.334
Liquide middelen 30.785 21.945
Totaal activa 47.451 31.895
Passiva
Eigen Vermogen 1.934 2.504
Exploitatiereserve 2.004 2.269
Onverdeeld resultaat – 70 235
Voorzieningen 159 424
Langlopende schulden 300 400
Leningen bij het Ministerie van Financiën 300 400
Kortlopende schulden 45.058 28.567
Crediteuren 2.086 2.087
Schulden bij het Rijk 0 0
Investeringsbijdrage 8.723 3.471
Projectgelden 13.263 18.901
Belastingen en premies sociale lasten 0 0
Kortlopend deel leningen bij het Ministerie van Financiën 100 100
Overige schulden en overlopende passiva 20.886 4.008
Totaal passiva 47.451 31.895

Toelichting:

Activa

De balans van het NA vertoont een stijging van de totale activa en passiva vanwege de toename van overige schulden en overlopende passiva en de liquide middelen. De liquide middelen zijn gestegen door ontvangsten van gelden van de RHC’s. Het Ministerie van OCW heeft een fonds voor huisvesting gevormd van € 19,0 miljoen ter dekking van de risico’s vanwege het nieuwe huisvestingsstelsel van de RHC’s. De middelen zijn afkomstig van de bestemmingsfondsen voor huisvesting bij zeven RHC’s. De voorziening is opgenomen als kortlopende schuld aan het moederdepartement. Twee RHC’s maken begin 2019 nog een restant deel van in totaal € 0,9 miljoen over. Hiervoor is een vordering opgenomen onder de overlopende activa.

Vaste Activa

De post Installaties en Inventarissen stijgt 0,5 miljoen door de laatste investeringen in de verdichting van depots en investeringen in ICT devices voor de nieuwe werkplek.

Overige materiele vaste activa betreft activa in uitvoering en is een nieuwe post van € 3,8 miljoen. Dit zijn uit projectgelden aangeschafte depotstellingen en een ontzurings-machine voor het pand in Emmen. Bij oplevering van het pand in Emmen begint de afschrijving op deze investeringen.

Vlottende Activa

In 2018 is de winkelvoorraad nieuw op de balans. De voorraad boeken is begin van het jaar overgenomen van het Genootschap.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Vorderingen op het moederdepartement 0 0
Vorderingen op overige departementen 14 125
Vorderingen op overige debiteuren 135 79
Stand per 31 december 149 204
Nog te ontvangen van moederdepartement 0 0
Nog te ontvangen op overige departementen 0 0
Nog te ontvangen van overige organisaties 4.437 2.334
Stand per 31 december 4.437 2.334

De stijging van de vorderingen op overige organisaties met ruim € 2,1 miljoen is vanwege vooruitbetaalde kosten van € 1,3 miljoen aan de nieuwe dienstverlener voor applicatieontwikkeling en beheer in het eerste kwartaal van 2019 en van € 0,3 miljoen aan ICT licenties. Verder is er nog € 0,9 miljoen te ontvangen van twee RHC’s i.v.m. de terugvordering van de middelen uit de bestemmingsfondsen voor huisvesting.

De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn gestegen als gevolg van terugbetalingen van de RHC’s.

Passiva

Eigen Vermogen

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2018 € 1,9 miljoen. Hiermee blijft het eigen vermogen onder de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Exploitatiereserve
Saldo per 1 januari 2.504 2.269 1.660
Onverdeeld resultaat – 70 235 609
Overige directe mutaties 0 0 0
Directe vermogensmutatie
Bijdrage door moederdepartement 0 0 0
Overige directe mutaties – 500 0 0
Saldo per 31 december 1.934 2.504 2.269

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2018 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2019.

Voorzieningen

De voorzieningen zijn per saldo gedaald met € 0,3 miljoen als gevolg onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de lopende reorganisatievoorziening. De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft een medewerker die geen recht meer heeft op een uitkering. De reorganisatievoorziening is grotendeels vrijgevallen na het staken van het aansluitingstraject met FM Haaglanden. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:

Stand 1/1/2018 174 250 424
Dotatie 0 0 0
Onttrekking 33 88 121
Vrijval 27 117 144
Stand 31/12/2018 114 45 159

Langlopende schulden

Op de lening bij het Ministerie van financiën wordt binnen een jaar € 0,1 miljoen afgelost. Dit bedrag is opgenomen onder de kortlopende schulden.

Kortlopende schulden

In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden apart gepresenteerd op grond van de bijzondere aard en omvang. Daarom wordt ook in de balans inzichtelijk gemaakt welke posten betrekking hebben op de projectgelden.

In de post «investeringsbijdrage» staan bedragen waartegenover investeringen staan.

De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotaties vanwege investeringen in activa voor de projecten Masterplan Archiefdepots en de ontvangstruimte van het Nationaal Archief. Een oorzaak van de lagere stand van de projectgelden is de realisatie van depotstellingen en een ontzurings-machine voor het nieuwe depot op locatie Emmen. De geplande oplevering van het pand is in april 2019. Na ingebruikname van het pand start de afschrijving op de voor Emmen aangeschafte activa. Verder is het NA begonnen met investeren in de back-up en uitwijk in Groningen en de migratie van het primaire datacenter naar Rijswijk.

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Schulden op het moederdepartement 0 73
Schulden op overige departementen 878 512
Schulden op overige crediteuren 1.208 1.502
Stand per 31 december 2.086 2.087
Nog te betalen aan moederdepartement 18.775 639
Nog te betalen aan overige departementen 144 55
Nog te betalen aan overige organisaties 2.067 3.414
Stand per 31 december 20.986 4.108

De nog te betalen bedragen aan het moederdepartement zijn de terugontvangen gelden van de RHC’s uit de gevormde bestemmingsfondsen voor huisvesting. Dit geld is van het moederdepartement en direct opvraagbaar.

1. Rekening courant RHB 1 januari 2018 + stand depositorekeningen 16.268 21.945 5.677
Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+) 36.546 56.024 19.478
Totaal uitgaven operationele kasstroom (–/–) – 36.742 – 40.396 – 3.654
2. Totaal operationele kasstroom – 196 15.628 15.824
Totaal investeringen (–/–) – 4.670 – 6.187 – 1.517
Totaal boekwaarde desinvesteringen (+) 0 0 0
3. Totaal investeringskasstroom – 4.670 – 6.187 – 1.517
Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–) 0 – 500 – 500
Eenmalig storting door het moederdepartement (+) 0 0 0
Aflossingen op leningen (–/–) – 652 – 100 552
Beroep op leenfaciliteit (+) 0 0 0
4. Totaal financieringskasstroom – 652 – 600 52
5. Rekening courant RHB 31 december 2018 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen. 10.750 30.786 20.036

Toelichting:

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdragen van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De liquide middelen van het NA zijn in 2018 met circa € 8,8 miljoen toegenomen. De belangrijkste oorzaak van deze toename is de betaling van de RHC’s. De operationele kasstroom is € 15,6 miljoen hoger dan begroot vanwege de RHC ontvangsten. De investeringskasstroom is negatief ten opzichte van de begroting als gevolg van meer investeringen op projecten. Het betreft met name investeringen in het kader van het project Masterplan Archiefdepots in stellingen en een ontzurings-machine voor het depot in Emmen en investeringen in ICT in het kader van het DTR project.

De financieringskasstroom is negatief vanwege de jaarlijkse € 0,1 miljoen aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA in 2013.

Doelmatigheid

Generiek Deel
Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep
– de (gem) prijs per km fysiek archief (capaciteit) 14.350 zie toelichting zie toelichting 15.294 12.960
– de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief zie toelichting zie toelichting zie toelichting 1.163 1.278
Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel
– primaire taken – activiteiten 48 50 55 0 51
– programma's en projecten 2e en 3e geldstromen 48 50 54
Aantal fte
– formatie op lumpsum en projecten 151,5 186,32 194,83 198,29 200–210
– formatie Programma Digitale Taken rijksarchieven 45,3 0 0 0 0
Saldo baten en lasten 59.149 609.108 0 – 70.332 0
Ontwikkeling aantallen bezoekers
– bezoekers 19.430 12.288 17.482 19.078 22.500
– onderwijs 3.310 3.527 12.655 7.539 12.500
– studiezaal – bezoekers 12.328 14.940 15.433 12.000
– studiezaal – raadplegingen archiefstukken 114.297 114.349 104.570 100.000
– Website Nationaal Archief 1.183.834 1.350.798 1.721.451 1.500.000
Cijfer bezoeker tevredenheid 7 7 7,5 7,5
Voldoen aan webrichtlijnen Rijk *** *** *** ***
Beschikbaarheid – bereikbaarheid organisatie
– fysieke dienstverlening; geopend:
– informatiecentrum en studiezaal di t/m vr di t/m vr di t/m vr di t/m vr di t/m vr
– tentoonstelling di t/m vr di t/m vr di t/m zo di t/m zo di t/m zo
– ontvangst schoolgroepen ma ma t/m vr
– Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)
– beschikbaarheid (%) nvt nvt nvt nvt
– helpdesk openingstijden op werkdagen nvt 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00 8:30–17:00

Toelichting:

De afgelopen jaren waren er geen ingevulde indicatoren voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»: de aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om een actueel integraal kostprijsmodel uit te werken. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel is in 2017 afgerond en in 2018 verder geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel is het nu mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken. De kostprijzen per 2018 zijn opgenomen in de tabel.

In 2018 komt het uurtarief voor primaire taken en activiteiten uit in lijn met de voorgaande jaren.

10. SALDIBALANS

1. Uitgaven ten laste van de begroting 42.326.872 38.053.281 2. Ontvangsten ten gunste van de begroting 1.368.558 1.339.178
3. Liquide middelen 277 337
4. Rekening-courant RHB 4a. Rekening courant RHB 40.954.114 36.710.378
5. Rekening-courant RHB Begrotingsreserve 40.300 13.760 5a. Begrotingsreserves 40.300 13.760
6. Vorderingen buiten begrotingsverband 174 397 7. Schulden buiten begrotingsverband 4.651 4.459
Subtotaal intra-comptabel 42.367.623 38.067.775 Subtotaal intra-comptabel 42.367.623 38.067.775
Extra-comptabele posten Extra-comptabele posten
9. Openstaande rechten 219.419 213.839 9a. Tegenrekening openstaande rechten 219.419 213.839
10. Vorderingen 29.962.993 28.283.095 10a. Tegenrekening vorderingen 29.962.993 28.283.095
11a. Tegenrekening Schulden 0 0 11. Schulden 0 0
12. Voorschotten 5.100.292 6.679.489 12a. Tegenrekening voorschotten 5.100.292 6.679.489
13a. Tegenrekening garantieverplichtingen 3.135.369 2.928.277 13. Garantieverplichtingen 3.135.369 2.928.277
14a. Tegenrekening andere verplichtingen 29.165.728 28.262.293 14. Andere verplichtingen 29.165.728 28.262.293
15. Deelnemingen 0 0 15a. Tegenrekening deelnemingen 0 0
Subtotaal extra-comptabel 67.583.801 66.366.993 Subtotaal extra-comptabel 67.583.801 66.366.993
Overall Totaal 109.951.424 104.434.768 Overall Totaal 109.951.424 104.434.768

Toelichting:

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2018

De uitgaven over 2018 zijn uitgekomen op € 42.326.871.509,72 en de ontvangsten op € 1.368.557.566,91. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 42.326.880.000,00 en de ontvangsten op € 1.368.566.000,00. Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2018 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift).

Totaal Liquide middelen 277 337

4. Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Museaal aankoopfonds 4.679 25.068 0 29.747 14
Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen 9.081 252 1.220 0 10.553 95
Totaal 13.760 252 26.288 0 40.300

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2018 zijn er geen aankopen geweest.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procent-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procent-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Te verrekenen personeel en voormalig personeel 102
Dienst Uitvoering Onderwijs 0
Overig 72
Totaal 174

De post overig heeft betrekking op de te vorderen vennootschapsbelasting.

7. Schulden buiten begrotingsverband

Codart 3.531
Overig 1.120
Totaal 4.651

De post Codart betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (€ 0,3 miljoen), legaten (€ 0,1 miljoen), fondsen (€ 0,3 miljoen) en nog af te dragen BTW (€ 0,4 miljoen).

9. Openstaande rechten

Lesgelden 219.419
Totaal 219.419

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

10. vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2018 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

01 Primair onderwijs 12.852 3.070
03 Voortgezet onderwijs 1.224 1.081
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 2.862 4.179
06 Hoger beroepsonderwijs 10.427 9.650
07 Wetenschappelijk onderwijs 0 0
08 Internationaal beleid 17 127
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid 6.588 4.723
11 Studiefinanciering 29.853.450 28.192.644
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 9.049 7.638
Lesgelden
14 Cultuur 64.184 56.585
15 Media 0 1.535
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.210 118
25 Emancipatie 305 305
95 Bestuursdepartement 825 1.440
Lening Bonaire 0 0
Totaal 29.962.993 28.283.095

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 worden hieronder nader toegelicht.

De overige openstaande vorderingen (€ 109,5 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Niet-relevante langlopende vorderingen 29.092.214 27.309.467
Leningen – hoofdsom 21.312.139 19.163.570
Prestatiebeursleningen – hoofdsom 7.780.075 8.145.897
Relevante langlopende vorderingen 633.160 745.084
Leningen – rente 568.418 664.887
Prestatiebeursleningen – rente 24.179 39.924
Overig 40.563 40.273
Relevante kortlopende 128.076 138.093
Totaal 29.853.450 28.192.644

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Openstaande bedragen per 01-01-2018 28.192.644 26.464.928
Mutatie bruto vorderingen 4.883.780 5.021.023
Omgezet in gift – 2.255.641 – 2.135.633
Afgelost (ontvangen en verrekend) – 847.248 – 826.868
Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding – 120.085 – 330.806
Totaal 29.853.450 28.192.644

De vorderingstand neemt toe doordat vorderingen worden uitbetaald of ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift, en omdat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2018 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

01 Primair onderwijs 856.348 2.629.605
03 Voortgezet onderwijs 113.187 202.071
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 632.675 1.154.131
06 Hoger beroepsonderwijs 37.637 43.813
07 Wetenschappelijk onderwijs 25.880 47.753
08 Internationaal beleid 20.448 30.147
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid 176.856 229.587
11 Studiefinanciering 1.760.012 916.041
12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
13 Lesgelden
14 Cultuur 1.086.986 699.110
15 Media 10.286 7.168
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 360.161 698.486
25 Emancipatie 19.640 21.167
95 Bestuursdepartement 176 410
Totaal 5.100.292 6.679.489

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven. In 2018 heeft de betaling voor zowel 2018 als 2019, voor de optimalisatie van het kasritme van de Staat, plaatsgevonden. Dit verklaart de toename in het openstaande voorschot.

De stand van de voorschotten per 31-12-2018 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

2003 1.340 0 1.340
2004 8.336 0 8.336
2005 10.158 1.500 8.658
2006 40.522 2.500 38.022
2007 81.906 13.793 68.113
2008 93.534 28.540 64.994
2009 119.103 64.389 54.714
2010 117.654 59.515 58.139
2011 354.692 320.852 33.840
2012 447.778 419.526 28.252
2013 510.386 468.322 42.064
2014 551.301 469.162 82.139
2015 803.091 699.913 103.178
2016 1.585.784 1.393.446 192.338
2017 1.953.904 838.375 1.115.529
2018 3.209.250 8.614 3.200.636
Totaal 6.679.489 3.209.250 4.788.447 5.100.292

In de afgerekende voorschotten zijn correcties ter grootte van € 600,0 miljoen op voorschotten uit eerdere jaren verwerkt.

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2018 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2017:

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen 163.921 176.631
Bouwleningen aan scholen en instellingen vo 0 0
Garanties Cultuur 753.098 718.275
Garantie Vervangingsfonds 23.000 23.000
Garantie Participatiefonds 7.000 7.000
Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid 23.330 24.264
Garanties Wetenschappelijk Onderwijs 254.483 264.757
Garanties Hoger beroepsonderwijs 766.468 744.058
Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 643.536 532.541
Garanties Voortgezet onderwijs 391.516 341.324
Garanties Primair onderwijs 109.017 96.427
Totaal 3.135.369 2.928.277

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 753,1 miljoen. Hiervan is € 461,5 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 288,1 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 3,5 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan Cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 23,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 643,5 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 766,5 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 391,5 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 254,5) en het Primair Onderwijs (€ 109,0 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Stand 1 januari 2018 2.928.277
Bij: Aangegane verplichtingen 2018 825.259
Af: Afgelopen garantie 2018 618.167
Af: Verrichte betalingen 2018 0
Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2018 0
Stand 31 december 2018 3.135.369

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Stand 1 januari 2018 28.262.293
Bij: Groen Onderwijs 761.673
Aangegaan 2018 42.468.634
Af: Tot betaling gekomen in 2018 42.326.872
Stand 31 december 2018 29.165.728

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2018 is hieronder opgenomen.

03 Voortgezet onderwijs 7.503.146
04 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 3.759.231
06 Hoger beroepsonderwijs 3.235.376
07 Wetenschappelijk onderwijs 4.893.098
08 Internationaal beleid 8.618
09 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid 19.534
11 Studiefinanciering 0
12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

0
13 Lesgelden 0
14 Cultuur 1.295.685
15 Media 905.223
16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 1.124.913
25 Emancipatie 35.413
95 Bestuursdepartement 0
Totaal 29.165.728

Op artikel 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid is in 2018 een aanvullende verplichting afgeboekt van € 266,0 miljoen. Deze verplichting was op de saldibalans opgenomen in verband met de administratieve verwerking van subsidieverplichtingen die de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is aangegaan richting de kennisinstellingen. Deze aanvullende verplichting wordt nu afgeboekt gezien de herziene afspraak met het NWO. Als gevolg hiervan is er geen sprake meer van een aanvullende verplichting.

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 26 november 2014 is het Bestuursakkoord PO 2014–2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2018 e.v. een additioneel bedrag van € 444,0 miljoen beschikbaar. Ultimo 2018 zijn de daarin afgesproken toevoegingen aan prestatiebox (€ 263,0 miljoen) en aan lumpsum (€ 142,0 miljoen) volledig als juridische verplichting vastgelegd. Van de voor 2019 afgesproken € 39,0 miljoen aan overige bestemmingen is ultimo 2018 € 6,0 miljoen vastgelegd als verplichting. De overige € 33,0 miljoen voor 2019 betreft derhalve een niet in de saldibalans opgenomen bestuurlijke verplichting.

Voor 2020 is van het afgesproken bedrag van € 444,0 miljoen circa € 439,8 miljoen nog niet juridisch verplicht en derhalve niet in de saldibalans opgenomen.

Op 7 februari 2018 is het «Bestuursakkoord MBO 2018–2022:Trots, vertrouwen en lef» met de MBO Raad afgesloten. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de tweede tranche van de regeling kwaliteitsafspraken mbo. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1.671,0 miljoen bestuurlijk verplicht over de periode 2018 tot en met 2023. Van dit bedrag is ultimo 2018 nog geen juridische verplichting aangegaan voor de jaren 2018 tot en met 2023. Het gehele bedrag van € 1.671,0 miljoen is in het jaar 2018 bestuurlijk verplicht.

Op 9 april 2018 zijn de sectorakkoorden hoger beroepsonderwijs 2018 en wetenschappelijk onderwijs 2018 afgesloten met de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Onderdeel van deze akkoorden zijn de kwaliteitsafspraken 2019–2024 «Investeren in Onderwijskwaliteit». Hiermee is een bedrag van in totaal € 2.314,0 miljoen (€ 1.436,0 miljoen voor het hbo en € 878,0 miljoen voor het wo) bestuurlijk verplicht voor de periode 2019–2024. Van dit bedrag is ultimo 2018 voor het jaar 2019 al een bedrag van € 188,0 miljoen (€ 117,0 miljoen hbo en € 71,0 miljoen wo) juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor 2020 t/m 2024 van € 2.126,0 miljoen (€ 1.319,0 miljoen voor het hbo en € 807,0 miljoen voor het wo) is ultimo 2018 als bestuurlijk verplicht aan te merken.

11. WNT-VERANTWOORDING 2018 – MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaat. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2018 € 189.000.

Nieuw in 2018 is het vervallen van het begrip gewezen topfunctionaris en de inwerkingtreding van de anticumulatiebepaling, die bepaalt dat indien een topfunctionaris met verschillende WNT-instellingen een dienstbetrekking aangaat als topfunctionaris, niet zijnde een toezichthoudende topfunctionaris, de som van de bezoldigingen niet meer mag bedragen dan het algemeen bezoldigingsmaximum (€ 189.000).

Naast de hier vermelde functionarissen zijn er geen andere functionarissen die in 2018 een bezoldiging boven het toepasselijke WNT-maximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden.

Er zijn in 2018 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

Er zijn in 2018 geen leidinggevende topfunctionarissen die op grond van de WNT i.v.m. de cumulatie van dienstbetrekkingen dienen te worden gerapporteerd.

CvTE1 P. Hendrikse Voorzitter 31-12-2018 0,2 (0,2) n.v.t. € 23.770 (€ 23.169) n.v.t. € 23.770 (€ 23.169) € 37.800 n.v.t.
CvTE A. Broek Lid 30-9-2018 0,025 n.v.t. € 1.864 n.v.t. € 1.864 (2) € 3.534 n.v.t.
CvTE L.S.J.M. Henkens Lid 31-12-2018 0,025 (0,033) n.v.t. € 2.032 (€ 2.999) n.v.t. € 2.032 (€ 2.999) € 4.725 n.v.t.
CvTE J.G. Uijterwijk Lid 30-9-2018 0,025 (0,025) n.v.t. € 2.528 (€ 3.041) n.v.t. € 2.528 (€ 3.041) € 3.534 n.v.t.
CvTE J.G.J. Rinkes Lid 30-9-2018 0,025 (0,025) n.v.t. € 2.111 (€ 2.966) n.v.t. € 2.111 (€ 2.966) € 3.534 n.v.t.
CvTE Y. v. Zijl Lid 31-12-2018 0,025 (0,025) n.v.t. € 2.452 (€ 2.266) n.v.t. € 2.452 (€ 2.266) € 4.725 n.v.t.
CvTE M.J.A.M. v. Gils2 Lid
CvTE J.C. Krijt2 Lid
CvTE T.G.M. Bekker2 Plv. lid
CvTE M.A. Jansen2 Plv. lid
CvTE A. Kaim Lamers2 Plv. lid > lid 1/10/18
CvTE D.J.M. Majoor2 Plv. lid > lid 1/10/18
CvTE L.F.P. Niessen2 Plv. lid
CvTE G.J. Zomer2 Plv. lid

1 College voor Toetsen en Examens.

2 Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1 TOEZICHTRELATIES RWT’S EN ZBO’S

ZBO's
Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten Nee
Totale baten 154.008 183.073 29.065 27.918
Totale lasten 158.080 187.200 29.120 25.036
Saldo van baten en lasten – 4.072 – 4.127 – 55 2.882
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie Nee
Totale baten 56.543 75.488 18.945 22.450
Totale lasten 71.661 75.144 3.483 21.353
Saldo van baten en lasten – 15.118 344 15.462 1.097
Stichting Nederlands Filmfonds Nee
Totale baten 53.004 53.567 563 47.832
Totale lasten 53.004 53.371 367 47.728
Saldo van baten en lasten 0 196 196 104
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie Nee
Totale baten 23.550 21.695 – 1.855 14.860
Totale lasten 23.853 21.682 – 2.171 14.979
Saldo van baten en lasten – 303 13 316 – 119
Stichting Mondriaan Fonds Nee
Totale baten 28.965 25.932 – 3.033 45.762
Totale lasten 29.364 29.943 579 41.918
Saldo van baten en lasten – 399 – 4.011 – 3.612 3.844
Stichting Nederlands Letterenfonds Nee
Totale baten 11.467 15.531 4.064 12.703
Totale lasten 11.467 15.319 3.852 11.875
Saldo van baten en lasten 0 212 212 828
Bureau Architectenregister Nee
Totale baten 937 967 30 980
Totale lasten 937 946 9 962
Saldo van baten en lasten 0 21 21 18
Commissariaat voor de Media (CvdM) Nee
Totale baten 964.417 954.650 – 9.767 978.363
Totale lasten 975.068 986.566 11.498 1.025.606
Saldo van baten en lasten – 10.651 – 31.916 – 21.265 – 47.243
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)2 Nee
Totale baten 7.449 8.533 1.084 8.326
Totale lasten 7.769 8.430 661 8.234
Saldo van baten en lasten – 320 103 423 92
Koninklijke Bibliotheek (KB) Nee
Totale baten 89.566 94.067 4.501 91.511
Totale lasten 89.566 93.259 3.693 89.984
Saldo van baten en lasten 0 808 808 1.527
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) Nee
Totale baten 812.706 903.276 90.570 913.856
Totale lasten 820.983 873.399 52.416 817.852
Saldo van baten en lasten – 8.277 29.877 38.154 96.004
Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs Ja
Totale baten 193.836 224.379 30.543 189.705
Totale lasten 216.456 241.301 24.845 226.364
Saldo van baten en lasten – 22.620 – 16.922 5.698 – 36.659
Toelichting bijzonderheden
De hogere lasten (in de vorm van vergoedingen van werkloosheidkosten) en hogere baten (in de vorm van geïnde premies) dan begroot worden met name veroorzaakt door een hoger aantal uitkeringsgerechtigden met een bovenwettelijke uitkering.
Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs Ja
Totale baten 112.590 101.686 – 10.904 155.231
Totale lasten 119.908 114.961 – 4.947 163.870
Saldo van baten en lasten – 7.318 – 13.275 – 5.957 – 8.638
Toelichting bijzonderheden
De daling van de onrechtmatigheid van de uitbetaalde vervangingsdeclaraties zet verder door na de in 2016 ingezette verbeterslag, van 1,75% in 2016 naar 1,27% in 2017.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek Nee
Totale baten 2.149 2.152 3 2.194
Totale lasten 3.338 3.401 63 2.244
Saldo van baten en lasten – 1.189 – 1.249 – 60 – 50
College voor Toetsen en Examens Nee
Totale baten 16.994 15.900
Totale lasten
Saldo van baten en lasten
Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) Nee
Totale baten 880.674 855.595 – 25.079 880.404
Totale lasten 888.637 858.193 – 30.444 885.161
Saldo van baten en lasten – 7.963 – 2.598 5.365 – 4.757
Stichting Regionale Publieke Omroep
Totale baten 1.605 1.826 221 1.088
Totale lasten 1.605 1.463 – 142 895
Saldo van baten en lasten 0 363 363 193
Toelichting bijzonderheden
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) Nee
Totale baten 148.769 150.501 – 1.732 144.721
Totale lasten 150.968 146.115 – 4.853 139.121
Saldo van baten en lasten – 2.199 4.289 – 6.585 5.600
Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)3 Nee
Totale baten 57.748 61.984 4.236 60.300
Totale lasten 63.878 63.742 136 60.490
Saldo van baten en lasten – 6.130 – 1.758 – 4.372 – 190
Certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen Ja
Totale baten onbekend onbekend onbekend onbekend
Totale lasten onbekend onbekend onbekend onbekend
Saldo van baten en lasten onbekend onbekend onbekend onbekend
Toelichting bijzonderheden
Deze vijf commerciële instellingen zijn niet gehouden jaarcijfers e.d. aan OCW te overleggen.
RWT's
Collectiebeherende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen Nee
Totale baten 404.642 403.817 – 825 413.249
Totale lasten 401.388 409.574 8.186 428.915
Saldo van baten en lasten 3.254 – 5.757 – 9.011 – 15.666
Toelichting bijzonderheden
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs Ja4
Totale baten onbekend 10.064.000 onbekend 10.967.000
Totale lasten onbekend 9.976.000 onbekend 10.857.000
Saldo van baten en lasten onbekend 88.000 onbekend 110.000
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs Ja4
Totale baten onbekend 9.874.000 onbekend 8.568.000
Totale lasten onbekend 9.783.000 onbekend 8.517.000
Saldo van baten en lasten onbekend 91.000 onbekend 51.000
Regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc's) en vakinstellingen5 Ja4
Totale baten onbekend 5.077.000 onbekend 5.013.000
Totale lasten onbekend 5.033.000 onbekend 4.887.000
Saldo van baten en lasten onbekend 44.000 onbekend 126.000
Instellingsbesturen hogescholen Ja4
Totale baten onbekend 4.239.000 onbekend 4.095.000
Totale lasten onbekend 4.224.000 onbekend 4.160.000
Saldo van baten en lasten onbekend 15.000 onbekend – 65.000
Instellingsbesturen universiteiten Ja4
Totale baten onbekend 6.958.000 onbekend 6.803.000
Totale lasten onbekend 6.865.000 onbekend 6.654.000
Saldo van baten en lasten onbekend 93.000 onbekend 149.000
Academische Ziekenhuizen Ja4
Totale baten * * * *
Totale lasten * * * *
Saldo van baten en lasten * * * *
Cito Nee
Totale baten 33.854 32.852 – 1.002 35.814
Totale lasten 36.457 35.780 – 677 35.739
Saldo van baten en lasten – 2.603 – 2.928 – 325 75
SLO Nee
Totale baten 12.311 13.598 1.287 15.309
Totale lasten 13.813 15.807 1.994 15.966
Saldo van baten en lasten – 1.502 – 2.209 – 707 – 657

1 Er zijn nog geen door de accountant gecertificeerde cijfers beschikbaar over 2018 voor deze instellingen.

2 Gegevens hebben betrekking op Vlaanderen en Nederland.

3 Betreft de totale baten en lasten van SBB. SBB is voor 25% ZBO, zijnde het erkennen van leerbedrijven.

4 Betreft een cluster van instellingen, zie paragraaf 2.7 uit de financiële staat van het onderwijs 2017

5 De baten en lasten zijn inclusief werkzaamheden voor bijv. derden, gemeentes en het door de mbo-instellingen verzorgde voortgezet onderwijs.

ZBO's
Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten
Totale baten 154.008 183.073 29.065 27.918
Bijdrage moederdepartement 153.205 178.780 25.575 26.090
Bijdrage overige departementen 503 437 – 66 1.514 1
Tarieven/facturaties derden 0
Premies 0
Overige baten 300 3.856 3.556 314
Totale lasten 158.080 187.200 29.120 25.036
Apparaatskosten 7.236 6.053 – 1.183 7.382
waarvan personele kosten 4.122 3.761 – 361 3.431
waarvan materiële kosten 3.114 2.292 – 822 3.951
Programmakosten 150.844 181.145 30.301 17.654
Overige lasten 2 2
Saldo van baten en lasten – 4.072 – 4.127 – 55 2.882
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie
Totale baten 56.543 75.488 18.945 22.450
Bijdrage moederdepartement 56.493 74.719 18.226 21.876
Bijdrage overige departementen 0 206 *6
Tarieven/facturaties derden 0
Premies 0
Overige baten 50 769 719 368
Totale lasten 71.661 75.144 3.483 21.353
Apparaatskosten 2.844 2.622 – 222 2.176
waarvan personele kosten 2.248 2.132 – 116 1.655
waarvan materiële kosten 596 490 – 106 521
Programmakosten 68.817 72.522 3.705 19.177
Overige lasten 0
Saldo van baten en lasten – 15.118 344 15.462 1.097
Stichting Nederlands Filmfonds
Totale baten 53.004 53.567 563 47.832
Bijdrage moederdepartement 52.929 53.371 442 47.467
Bijdrage overige departementen 0
Tarieven/facturaties derden 0
Premies 0
Overige baten 75 196 121 365
Totale lasten 53.004 53.371 367 47.728
Apparaatskosten 4.030 3.874 – 156 3.758
waarvan personele kosten 3.227 2.984 – 243 2.773
waarvan materiële kosten 803 890 87 985
Programmakosten 48.974 49.497 523 43.970
Overige lasten 0
Saldo van baten en lasten 0 196 196 104
Commissariaat voor de Media (CvdM)
Totale baten 964.417 954.650 – 9.767 978.363
Bijdrage moederdepartement 763.204 773.796 10.592 787.755 2
Bijdrage overige departementen 0
Tarieven/facturaties derden 0
Premies 0
Overige baten 201.213 180.854 – 20.359 190.608
Totale lasten 975.068 986.566 11.498 1.025.606
Apparaatskosten 7.265 7.368 103 7.528
waarvan personele kosten 4.510 4.222 – 288 3.726
waarvan materiële kosten 2.755 3.146 391 3.802
Programmakosten 967.803 979.198 11.395 1.017.988
Overige lasten 0 90
Saldo van baten en lasten – 10.651 – 31.916 – 21.265 – 47.243
Koninklijke Bibliotheek (KB)
Totale baten 89.566 94.067 4.501 91.511
Bijdrage moederdepartement 88.242 91.683 3.441 89.594
Bijdrage overige departementen 0 0 0 0
Tarieven/facturaties derden 0 0 0 0
Premies 0 0 0 0
Overige baten 1.324 2.384 1.060 1.917
Totale lasten 89.566 93.259 3.693 89.984
Apparaatskosten 44.361 48.893 4.568 47.900
waarvan personele kosten 31.345 36.760 5.415 35.203
waarvan materiële kosten 13.016 12.133 – 883 12.697
Programmakosten 0 0 0 0
Overige lasten 45.205 44.366 – 839 42.084
Saldo van baten en lasten 0 808 808 1.527
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
Totale baten 812.706 903.276 90.570 913.856
Bijdrage moederdepartement 739.802 745.546 5.744 769.171
Bijdrage overige departementen 51.827 110.926 59.099 94.820
Tarieven/facturaties derden 0 0 0 0
Premies 0 0 0 0
Overige baten 21.077 46.804 25.727 49.865
Totale lasten 820.983 873.399 52.416 817.852
Apparaatskosten 47.770 47.451 – 319 47.649
waarvan personele kosten 40.196 40.241 45 38.229
waarvan materiële kosten 7.574 7.210 – 364 9.620
Programmakosten 764.271 810.893 46.622 757.717
Overige lasten 8.942 15.055 6.113 12.486
Saldo van baten en lasten – 8.277 29.877 38.154 96.004
Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO)
Totale baten 880.674 855.595 – 25.079 880.404
Bijdrage moederdepartement 801.827 809.740 7.913 836.861 *7
Bijdrage overige departementen 0
Tarieven/facturaties derden 0
Premies 0
Overige baten 78.847 45.855 – 32.992 43.543
Totale lasten 888.637 858.193 – 30.444 885.161
Apparaatskosten 69.804 69.804 63.396
waarvan personele kosten 38.090 38.090 36.687
waarvan materiële kosten 31.714 31.714 26.709
Programmakosten 788.323 788.323 821.616
Overige lasten 66 66 149
Saldo van baten en lasten – 7.963 – 2.598 5.365 – 4.757
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)
Totale baten 148.769 150.501 1.732 144.721
Bijdrage moederdepartement 86.788 89.745 2.957 88.965
Bijdrage overige departementen 0 0 0 0
Tarieven/facturaties derden 0 0 0 0
Premies 0 0 0 0
Overige baten 61.981 60.756 – 1.225 55.756
Totale lasten 150.968 146.115 – 4.853 139.121
Apparaatskosten 13.870 14.736 866 14.155
waarvan personele kosten 7.784 7.854 70 8.333
waarvan materiële kosten 6.086 6.882 796 5.183
Programmakosten 123.671 116.080 – 7.591 113.061
Overige lasten 13.427 15.299 1.872 12.544
Saldo van baten en lasten – 2.199 4.386 6.585 5.600
Samenwerkingsorganisaties beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)
Totale baten 57.748 61.984 4.236 60.300
Bijdrage moederdepartement 57.748 61.984 4.236
Bijdrage overige departementen 0
Tarieven/facturaties derden 0
Premies 0
Overige baten 0
Totale lasten 63.878 63.742 – 136 60.490
Apparaatskosten 0
waarvan personele kosten 59.651 57.999 – 1.652
waarvan materiële kosten 4.227 5.743 1.516
Programmakosten 0
Overige lasten 0
Saldo van baten en lasten – 6.130 – 1.758 – 4.372 – 190
Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het onderwijs
Totale baten 112.590 101.686 – 10.904 155.231
Bijdrage moederdepartement 2.825 2.824 – 1 6.378
Bijdrage overige departementen 0 0 0 0
Tarieven/facturaties derden 0 0 0 0
Premies 109.765 98.862 – 10.903 148.844 3
Overige baten 0 0 0 9
Totale lasten 119.908 114.961 – 4.947 163.870
Apparaatskosten 9.329 8.635 – 694 9.693 4
waarvan personele kosten onbekend onbekend onbekend onbekend 5
waarvan materiële kosten onbekend onbekend onbekend onbekend
Programmakosten 110.566 106.322 – 4.244 154.166
Overige lasten 13 4 – 9 11
Saldo van baten en lasten – 7.318 – 13.275 – 5.957 – 8.638
Stichting Participatiefonds voor het onderwijs
Totale baten 193.836 224.379 30.543 189.705
Bijdrage moederdepartement 2.087 2.087 0 3.841
Bijdrage overige departementen 0 0 0 0
Tarieven/facturaties derden 0 0 0 0
Premies 183.749 205.871 22.122 188.535
Overige baten 8.000 16.421 8.421 – 2.671 6
Totale lasten 216.456 241.301 24.845 226.364
Apparaatskosten 6.624 5.665 – 959 7.208
waarvan personele kosten onbekend onbekend onbekend onbekend 5
waarvan materiële kosten onbekend onbekend onbekend onbekend
Programmakosten 209.830 235.634 25.804 219.155
Overige lasten 2 2 0 1
Saldo van baten en lasten – 22.620 – 16.922 5.698 – 36.659

1 Bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

2 De OCW-bijdrage aan de landelijke publieke omroepen gaat via het CvdM naar de NPO en zit dus in de jaarrekeningen van beide instellingen.

3 De premie-opbrengsten waren lager dan begroot omdat er meer schoolbesturen bij zijn gekomen die hebben gekozen voor eigenrisicodragerschap ten opzichte van de aanname hierover in de begroting.

4 De apparaatskosten waren lager dan begroot omdat er meer is doorbelast aan het Pf. De werkzaamheden bij het Vf lopen terug vanwege de ontwikkeling dat steeds meer besturen kiezen voor eigenrisicodragerschap.

5 Deze uitsplitsing is niet beschikbaar, ten minste niet over het geheel van de apparaatskosten. Vanaf 2019 is opgenomen in de werkafspraken met de fondsen dat deze gegevens ook in de begroting worden aangeleverd.

6 Bij overige baten staan de ontvangsten negatief getoetsten vermeld, begroot 8.000 en realisatie 16.410 (daarnaast nog 11 rentebaten gerealiseerd in 2017). De hogere ontvangsten voor negatief getoetsten zijn te verklaren door een inhaalslag in het terugvorderen van negatief getoetste vergoedingen over de periode 2012–2016.

Toelichting op de ZBO’s.

Stichting Fonds voor Podiumkunsten

Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

Stichting Nederlands Filmfonds

Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

Stichting Mondriaanfonds

Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.

Stichting Nederlands Letterenfonds

Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.

Bureau Architectenregister

Bureau Architectenregister (BA) voert de Wet op de architectentitel uit, draagt zorg voor het beheer van het architectenregister en is bevoegd om op te treden tegen onrechtmatig titelgebruik. Daarnaast is het BA de bevoegde autoriteit in Nederland voor de uitvoering van de Europese richtlijn voor de erkenning van professionele kwalificaties van de onder haar vallende beroepen.

Commissariaat voor de Media

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Koninklijke Bibliotheek (KB)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatiestructuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

De organisatie heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds

Het fonds is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF betaalt de uitkeringskosten van ontslagen personeel. Daarnaast ondersteunt het PF schoolbesturen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds

Het fonds betaalt de kosten voor vervangers die schoolbesturen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.

College voor Toetsen en Examens Toetsen en Examens

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep.

Stichting Regionale Publiek Omroep

De stichting is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de regionale publieke omroep.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

De Academie bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB ontwikkelt kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

Cluster certificerende instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

De certificerende instellingen maken een inhoudelijke beoordeling over het verrichten van opgravingen, zowel bij de aanvraag van het certificaat als bij audits van gecertificeerde organisaties. De certificerende instelling bepaalt daarbij rechten en verplichtingen van rechtssubjecten en wordt daarmee geacht te zijn bekleed met openbaar gezag.

Toelichting op enkele RWT’s

Stichting Cito

Stichting SLO

De wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) en Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). Cito heeft tot taken:

1. het ontwikkelen van de centrale eindtoets in het primair onderwijs;

2. het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets en de rekentoets in het voortgezet onderwijs; en

3. het ontwikkelen van de centrale examens en rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.

SLO heeft tot taken:

1. het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders; en

2. het ondersteunen en adviseren van Onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling.

BIJLAGE 2. AFGEROND EVALUATIE EN OVERIG ONDERZOEK

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Ambitieus leerklimaat 2014
Scholen maken resultaten inzichtelijk 2014
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1 2015
Doelmatigheid en focus op onderwijs 1 2015
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie 5-gelijke-schooldagen 2014
Evaluatie flexibilisering onderwijstijden 2014
Indeling schooltijden 2014
Evaluatie Wet OKE (NRO) 2014
Experimenten excellentie (O’wijsbewijs) 2014
Experimenten VVE (O’wijsbewijs) 2014
Trends prestaties en schoolloopbanen doelgroepen OAB (NWO-BOPO) 2014
Competenties van leerkrachten ivm Passend onderwijs (NRO) 2015
Samenstelling van de klas en cognitieve en sociaal–emotionele uitkomsten 2015
Evaluatie Passend Onderwijs (NRO) 2015
Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs) 2016
Effectief taalonderwijs (NRO) 2016
Effectief rekenonderwijs (NRO) 2016
Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek 2016
Toptalenten in het onderwijs 2017
Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018: Tussenrapportage 2017 2017
Interdepartementaal beleidsonderzoek onderwijsachterstandenbeleid 2017
Tussenrapportage Evaluatie Wet Eindtoetsing PO 2017
Evaluatie van de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010–2014 2017
Evaluatie pilot tweetalig primair onderwijs 2018
Evaluatie wet versterking medezeggenschap 2018
Evaluatie NOB 2018
Evaluatie landelijke geschillen commissie 2017
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Analyse leerlingprestaties (NRO) 2014
Kwaliteit kleine scholen (NRO) 2014
Monitor ouderbetrokkenheid 2014
Onderwijspositie autochtone achterstandsleerlingen 2014
Monitor Bestuursafspraken G37 (Inspectie van het Onderwijs) 2014
Naar succesvolle implementatie digitale adaptieve centrale eindtoets PO 2014
Coöperatie van kleine scholen 2014
Positie van de doventolk in het onderwijsdomein 2014
Verbetermogelijkheden onderwijs in JJI’s en GJI’s 2014
Diabetes en primair onderwijs 2014
Leerlingverzuim in beeld 2014
Monitor voorbereiding passend onderwijs; meting 1 2014
Monitor voorberieding passend onderwijs; meting 2 2014
Leerlingenvervoer in Nederland 2014
Evaluatie pilots toegevoegde waarde (GION/UTwente)* 2014
Excellente leerlingen (SLO/ECN/UTwente) 2014
Review kwaliteit kleine scholen (NWO) 2014
Autochtone achterstandsleerlingen (NWO) 2014
Vooronderzoek Tweetalig PO (RUU/RUG) 2014
Monitor ouderbetrokkenheid (Ecorys) 2014
Monitor experiment Flexibilisering onderwijstijd (Regioplan) tussenrapportage 2012 2014
Vraag naar en aanbod van post-initiële (PO) opleidingen leerkrachten 2015
Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO) 2015
Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO) 2015
Opbrengstgericht besturen (NRO) 2015
Professionalisering passend onderwijs (NRO) 2015
Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO) 2015
Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO) 2015
Voortgang code Goed Bestuur (NRO) 2015
IBO Schatkistbankieren 2 2016
Quick scan leerlingendaling 2016
Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs 2016
Onderzoek Regeldruk 2016
Onderzoek leermiddelenmarkt PO 2016
Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen 2016
OESO stelselreview 2016
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het primair onderwijs 2017
Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken 2017
Monitor bestuursakkoord PO – tabellenrapport 2017 2017
Elfde voortgangsrapportage Passend Onderwijs 2017
Licht op schaduwonderwijs 2017
Eindrapport Monitor onderwijshuisvesting po/vo 2017
Peil.onderwijs: Taal en rekenen aan het einde van de basisschool 2015 – 2016 2017
Formatief evalueren: vraag en aanbod samengebracht 2017
Peil. Kunstzinnige oriëntatie 2015 -2016 2017
Quickscan leerlingendaling PO en VO – Schoolbesturen, gemeenten, provincies 2017
Eindrapport Bewegingsonderwijs en vakleerkrachten 2017
Rapportage Referentieniveau 2016 – 2017 2017
Eindrapport Advies over Instemming 2017
Quick scan Tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor asielzoekerskinderen 2017
Regeldruk en de regeldrukagenda in po, vo en mbo (NRO) 2017
Tweede vervolgmeting ervaren bureaucratie in de school 2017
Monitor leerlingenvervoer 2018
Enquête beurs voor bewegingsonderwijs 2017
Twaalfde voortgangsrapportage passend onderwijs 2018
4. Toetsbare beleidsplannen3
N.v.t.

1 De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

2 Dit IBO heeft ook betrekking op artikel 3, 4, 6, 7 en 14.

3 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Ambitieus leerklimaat 2014
Scholen maken resultaten inzichtelijk 2014
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1 2015
Doelmatigheid en focus op onderwijs 1 2015
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Maatwerktrajecten VMBO 2014
Evaluatie toezicht leerplichtwet 2014
Evaluatie Regeling Vaststelling schoolvakanties 2015
Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen 2016
Evaluatie wet gratis schoolboeken 2016
De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE 2016
Voortgangsrapportage regelluwe scholen 2016
Monitor Techniekpact 2016
Evaluatie kiezen voor techniek 2016
Monitor diagnostische tussentijdse toets 2016
Onderzoek groepsgrootte in het VO 2016
Voortgang sectorakkoord 2016
Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO 2017
Evaluatie vaststelling DAMU licentie VO (toptalenten) 2018
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Meer ruimte voor nieuwe scholen 2015
Doorstroom Havo-VWO
3. Overig onderzoek
Laks-monitor scholieren 2014
ICT Literacy internationale vergelijking 2014
Pilot tussentijdse toets Limburg 2014
Verklaring betere examenresultaten 2014
Opbrengstgericht werken in VO 2014
Monitor ouderbetrokkenheid 2014
Criteria en duur LWOO en PrO, licenties voor LWOO 2014
Laks-monitor scholieren 2015
Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1 2015
Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015 2015
PISA 2015 2016
OESO stelsel review 2016
Digitale doorstroom atlas Reguliere update
Effecten van masteropleiding op leraren en hun omgeving 2017
IPTO (integrale personeelstellingen onderwijs) 2017
Monitor onderwijshuisvesting 2017
Quick scan leerlingendaling 2017
Dyslexie nader verklaard 2017
De inrichting van de onderbouw 2017
Toptalenten in het onderwijs 2017
Bekend maakt bemind: onderzoek banenafspraak in het VO 2017
Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs 2017
LAKS-Monitor 2018
Groepsgrootte in het VO 2018
Eindrapport advies over instemmingsrecht 2017
Monitor 10–14 onderwijs 2018
Examenmonitor 2018
Monitor techniek pact 2018
4. Toetsbare beleidsplannen2
N.v.t.

1 De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

2 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Ambitieus leerklimaat 2014
Scholen maken resultaten inzichtelijk 2014
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1 2015
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Analyse effectrapportage RMC 2014–2015 2014
Regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Analyse RMC-effectrapportages 2012–2013 2014
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 2014
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2014–2015 2014
Job-monitor (2-jaarlijks) 2014
Rekenniveaus op het mbo 2014
Laaggeletterdheid in kaart 2014
Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA) Div. technische en methodische studies t.b.v. 2014
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 2015
Regionale arbeidsmarktprognoses 2013–2018, methodiek en resultaten 2014
Vsv evaluatieonderzoek 2015
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014 2015
Evaluatie laaggeletterdheid 2012–2015 2015
Monitoring en evaluatieonderzoek VSV 2012–2015 2015
Analyse Effectrapportage RMC 2016
Job-monitor 2016
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022 (POA) 2017
Tussentijdse evaluatie kwaliteitsafspraken MBO 2017
Rapportage monitor keuzedelen februari 2017 2017
Rapportage monitor keuzedelen september 2017 2017
Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2017) 2017
Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2017) 2017
Studentlabs; doorstroom Mbo-Hbo 2017
Toekomst van Volwasseneneducatie Evaluatie wijziging Wet Educatie & Beroepsonderwijs 2017
Monitor RIF 2017
Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018: Tussenrapportage 2017
Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016 2017
Rapportage monitor keuzedelen september 2018 2018
Job-monitor 2018 2018
Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen BOL-BBL (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2018) 2018
Evaluatie regeling praktijkleren 2018
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO 2016
Analyse Effectrapportage RMC 2016
Arbeidsmarktrelevantie MBO niveau 2 2017
Literatuurverkenning arbeidsmarktperspectief van niveau 2-opleidingen 2017
MBO-instellingen en de arbeidsmarktrelevantie van het opleidingenaanbod op niveau 2 2017
3. Overig onderzoek
Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie
Analyse effectrapportage RMC

Methoden en voorbereiding t.b.v.

Hoofdstuk 4. Spreiding en breedte van opleidingen op de arbeidsmarkt Hoofdstuk 5. Doelmatigheid van het MBO in de regio in De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018

2013
I 960-Onderbouwing indicatoren zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Macrodoelmatigheid mbo: Inkadering arbeidsmarktperspectief. 2014
I 960- voor doelmatigheid: De plicht tot verantwoordelijkheid. Nadere inkadering van de zorgplicht doelmatigheid 2014
De Netwerkschool Onderzoek naar werkzame bestanddelen voor vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs 2015
Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen 2015
vsv evaluatieondepaalrzoek (pantheia) 2015
School-Ex 2.0: De implementatie van ombuiggesprekken 2015
OESO stelsel review 2016
Lonen van BBL-leerlingen en het wettelijk minimum jeugdloon 2017
Goal; Guidance & Orientation Adult Learners; Cross Country Reports Wave 1 2017
De waarde van de startkwalificatie op de arbeidsmarkt 2018
Evaluatie nieuwe bekostiging VAVO 2018
Onderzoek tevredenheid bedrijven BBL/BPV (motie Straus) 2018
De daling van de instroom in de bbl; wat is de invloed van beleidsmaatregelen?» 2018
Monitor Sociale Veiligheid 2018
Kwalitatieve evaluatie schoolmaatschappelijk werk 2018
Evaluatie instrumentkeuze middelen schoolmaatschappelijk werk in het MBO 2018
De kosten en baten van BBL 2018
Onderzoek gezamenlijke huisvesting 2018
Evaluatie wettelijke taken SBB zoals vastgelegd in de WEB 2018
4. Toetsbare beleidsplannen2
N.v.t.

1 De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

2 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Overige opmerkingen:

– Evaluatie wet doelmatige leerwegen: Onderzoek loopt nog (01/04/2015 tot 30/11/2020; titel onderzoeksproject: Evaluatie van twee beleidsinterventies in het mbo: inwerkingtreding wet «Doelmatige Leerwegen» en herziening kwalificatiestructuur)

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Ambitieus leerklimaat 2014
Scholen maken resultaten inzichtelijk 2014
Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 2015
Doelmatig en focus op onderwijs 2015
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Eindevaluatie experimenten open bestel in het hoger onderwijs 2014
Studentenmonitor (jaarlijks) 2014
Feiten en cijfers – Drijfveren van onderzoekers 2014
Studenten studeren in eigen land. Nederlands instellingsbeleid 2014
Studenten internationaliseren in eigen land. Deel II – De praktijk 2014

Internationalisation at home. Gebruik en opbrengsten in het

Nederlandse HO

2014
Motivatie van het instellingscollegegeld 2014
Kwaliteitszorg-en accreditatiestelsels in enkele buitenlandse hogeronderwijssystemen en hun administratieve lasten 2014
Verkenning effect studievoorschot op instroom meerjarige masters tekortsectoren 2014
Internationale good practices onderwijskwaliteit en studiesucces 2014
De jongens tegen de meisjes. Onderzoek naar verklaringen voor verschillen in studiesucces van jongens en meisjes in mbo, hbo en wo 2015
Kerncijfers hoger onderwijs in internationaal perspectief 2015
Uitbreiding studievoorschot naar nieuwe doelgroepen 2015
De transformatie van handicap + studie. Een externe evaluatie 2015
Big Data in onderwijs en wetenschap 2015
Beter benutten voor beter onderwijs. 2015
Monitor uitrol Associate degree 2015
Onderzoek naar de werking van het Sirius Programma om excellentie in het ho te bevorderen 2015
De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 ROA-R-2015/6 2015
Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs. Een verkennend en vergelijkend onderzoek 2015
Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF) 2016
Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs 2016
Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed) 2016
Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct 2016
Studentplannen doorstroom mbo-hbo 2016
Monitor Beleidsmaatregelen 2015 2016
Rapport project wetenschap en technologie op de pabo's 2016
Dyslexieverklaringen 2017
Wetenschap en technologie op de pabo 2017
Monitor Beleidsmaatregelen 2016 – 2017 2017
Studentenmonitor gegevens tot en met 2016 2017
De Studiekeuzecheck 2017
Onderzoek schakeltrajecten 2017
Kwaliteitscultuur en prestatieafspraken in het hoger onderwijs 2017
Sectoranalyse van het Croho onderdeel onderwijs 2017
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Neth-ER 2014
Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam. 2015
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van bd
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
3. Overig onderzoek
De juridische gevolgen van ratificatie door Nederland van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. 2014
Inventariseren en bezien acties door Nederland naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden binnen EU Programma Erasmus+ bij mobiliteit vanuit Turkije naar Nederland. 2016
Evaluatie en nationaal rapport Erasmus+ 2017
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1 2015
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), nulmeting 2014
Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo) 2014
Monitoring van Lerarenagenda en bestuursakkoorden po vo. Eindrapport onderwijs werkt Regioplan 2014
Tegemoetkoming Lerarenopleidingen 2014
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting) 2014
Monitoring en evaluatie beleidsmaatregelen ter verbetering opleidingen leraren beroepsonderwijs (mbo en vmbo) 2015
Effect- en procesevaluatie Lerarenbeurs 2008 – 2013 2015
Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo) 2015
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (tussenmeting) 2015
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e tussenmeting 2015
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting 2016
Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting) 2017
Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), eindmeting 2017
3. Overig onderzoek
Teaching and Learning International Survey (Talis) 2013 2014
Teaching and Learning International Survey (Talis), Nationaal rapport. Talis rapport 2013 2014
Verkenning opleiding en onderzoek in de school. Rapport verkenning Samenwerking DUO-NRO 2014
Loopbaanmonitor 2013, begeleiding van beginnende leraren 2014
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2014) 2014
Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen. Eindrapportage Geschiktheid Leraar 2014
Monitoring van Lerarenagenda 2015
Integrale Personeelstelling VO (IPTO), aandeel bevoegd gegeven lessen in vo en opleidingsniveau leraren vo 2015
Loopbaanmonitor 2015, begeleiding van beginnende leraren 2015
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2015) 2015
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025 2015
Uitkomsten scenario’s po met mirror 2016
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo 2016
Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren 2016
De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025 2016
Loopbaanmonitor onderwijs 2016 2016
Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo 2016
Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016 2016
Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo 2016
Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs 2016
Eindrapport Monitor maatregelen opleiding leraren beroepsonderwijs 2017
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo 2017
Arbeidsmarktbarometer 2017 po, vo en mbo 2017
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo 2017
Loopbaanmonitor 2017, begeleiding van beginnende leraren 2017
Eindevaluatie Wetenschap & Technologie op de pabo 2017
TALIS: Initial Teacher Preparation (ITP): Country Background Report 2017
Kwalitatief onderzoek naar meer tijd voor onderwijsverbetering 2017
Personeel niet in loondienst 2017
Metastudie Effectiviteit Lerarenbeurs 2017
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het po 2017
Differentiëren en differentiatievaardigheden in het vo 2017
Quickscan effecten WWZ 2017
Effecten op de overwegingsintentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden 2017
Onderzoek naar kosten zij-instroom 2017
Anders organiseren van het onderwijs 2017
Invloed van opleidingsniveau ouders en sociaaleconomische status en doorstroomintentie naar het naar het hoger onderwijs op de intentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden 2017
IPTO bevoegdheden en vakken in het vo 2018
Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo 2018
Loopbaanmonitor Onderwijs 2018 2018
Onderzoek naar Financiering Opleiden in de School 2018
Arbeidsmarktbarometer 2017 – 2018 2018
Onderzoek leer- en ontwikkelbehoeften van teamleiders VO 2018
4. Toetsbare beleidsplannen2
N.v.t.

1 De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

2 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA’s
N.v.t.
2b. Ander Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Meeneembare studiefinanciering internationaal 2014
3. Overig onderzoek

Monitor beleidsmaatregelen ho(periodiek)

Studentenmonitor (periodiek):

2018

2018

Motieven mbo-studenten al of niet doorstroom naar hbo 2016
Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct 2017
Mogelijkheden stopzetten studentenreisproduct 2017
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting 2009 – 2016 2017
1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Waarborgt de WTOS de financiële toegankelijkheid van het onderwijs?

2017
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Tegemoetkoming lerarenopleiding 2014
3. Overig onderzoek
Schoolkostenmonitor 2015–2016 2016
Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers 2016
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
N.v.t.
1b. Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
N.v.t.
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting Cultuur 2009–2014 2015
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie Wet tot behoud Cultuurbezit 2014
Evaluatie Wet vaste boekenprijs 2014
Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra 2015
Zelfevaluatie Beelden voor de Toekomst 2015
Evaluatie programma Kunst van Lezen 2015
Gemeentelijke bestedingen aan Beeldende Kunst & Vormgeving – Evaluatie van de Decentralisatie-Uitkering Beeldende Kunst & Vormgeving 2018
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Het culturele draagvlak – Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun 2014
Baten overheidsinvesteringen in monumentenzorg 2014
Monitor kunstenaars en afgestudeerden aan creatieve opleidingen (CBS) 2014
Monitor Cultuureducatie Primair Onderwijs 2013–2014 2014
Verkenning regelingen toegankelijk maken gedigitaliseerd erfgoed 2014
Vooronderzoek satellietrekening culuur en creatieve industrie 2014
Extended collective licensing: panacee voor massadigitalisering? 2014
Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009–2013 2014
Het culturele draagvlak – Gisteren vandaag 2015
Economisch onderzoek 2009–2014 2015
Contra expertise Meerjarenbegroting programma Erfgoedzorg 2015
Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015–2018 2015
Een toekomstgericht restitutiebeleid 2015
Notitie Mattheüseffect 2015
Monitor Amateurkunst 2015 (LKCA) 2015
Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen 2015
Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015 2015
Benchmarkonderzoek duurzaamheid rijksmonumentale woonhuizen 2015
Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector 2015
Sport en cultuur – patronen in belangstelling en beoefening (SCP, i.h.k.v. Het Culturele Draagvlak) 2016
Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009–2015 2016
Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers 2016
Culturele instellingen in Nederland. Veranderingen in geefgedrag, giften, fondsenwerving en inkomsten tussen 2011 en 2014 2016
Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen 2016
Nulmeting nieuw huisvestingsstelsel – Rijksmusea 2016
Monitor Cultuuronderwijs in het primair onderwijs en programma Cultuureducatie met Kwaliteit (Peiling 2015/16) 2016
Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017–2020 2016
Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector 2016
Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving 2016
Van binnen naar buiten 2016
Monitor Cultuureducatie voortgezet onderwijs 2017 2017
Evaluatie programma ondernemerschap 2017
Meta-analyse ondernemerschap BIS aanvragen 2017–2020 2017
Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009–2016 2017
Onderzoek Sectorbeschrijvingen Cultuur 2017
Midterm Review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorziening 2017
Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006–2015) 2017
Impactanalyse vervroegen overbrengingstermijn archiefwet 2017
Sturen met betekenis 2017
Ondersteuningsstructuur cultuursector 2018
Samenhangende evaluatie van het financiële stelsel voor monumentenzorg 2018
Van de canon en de mug: een inventarisatie van inzichten rondom de culturele niet-bezoeker 2018
Stelsel of lappendeken: Quick scan gemeentelijke taakvervulling boven- en ondergrondse monumentenzorg 2018
Onderzoek diversiteit cultuursector – Onderzoek naar de diversiteit van besturen en personeel van meerjarige gesubsidieerde kunst- en cultuurinstellingen en subsidieadviseurs 2018
Monitor Cultuureducatie primair onderwijs 2017–2018 2018
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010–2013 2014
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Evaluatie Regeling Jonge Journalisten 2014
Evaluatie beleid mediawijsheid / Media Expertisecentrum 2014
Evaluatie Stimuleringsfonds voor de Journalistiek 2017
Evaluatie expertisecentrum Mediawijzer.net 2015–2018 2018
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
Must carry on – Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting 2017
3. Overig onderzoek
Commissariaat van de Media – Mediamonitor Jaarlijks
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2014 (mediamonitor) 2014
Diversiteit van televisiepakketen 2014 (mediamonitor) 2014
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor) 2015
Diversiteit van televisiepakketen 2015 (mediamonitor) 2015
SCP: Het culturele draagvlak – Media:tijd in Beeld – Dagelijkse tijdbesteding aan media en communicatie 2015
Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep 2015
Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media 2015
Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor) 2016
Televisie à la carte (Mediamonitor) 2016
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor) 2016
Financieel onderzoek EYE 2016
Financieel onderzoek Beeld en Geluid 2016
Governance STER 2016
Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet 2017
Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen 2017
Diversiteit van televisiepakketten 2017 (Mediamonitor) 2017
Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor) 2017
Veranderend kijkgedrag (Mediamonitor) 2017
Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW 2017
Onderzoek inkomstenopties 2017–2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO) 2017
Onderzoeksjournalistiek in Nederland 2018
Regionale en lokale media en journalistiek, 2000 – 2017 2018
Beyond the filter bubble: concepts, myths, evidence and issues for future debates 2018
Ontwikkelingen journalistieke infrastructuur 2000–2018 2018
Inventarisatie methodes om «nepnieuws» tegen te gaan 2018
Onderzoek financiering toezichtskosten Commissariaat voor de Media 2018
Actualisatie budgetbehoefte Commissariaat voor de Media 2018
Mediamonitor 2018 2018
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a Beleidsdoorlichtingen
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) wetenschap 2014
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Evaluatie KNAW 2014
Astronomische welvaart? Effecten van Nederlandse deelname aan de Square kilometre Array radiotelescoop 2016
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

1. Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
1a. Beleidsdoorlichtingen
beleidsdoorlichting emancipatie 2011–2014 2014
Beleidsdoorlichting 2014–2018 2018
1b. Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid
Anders in de klas 2014
Evaluatie LHBT-koplopergemeenten 2014
Evaluatie GSA’s. Meer gewicht in de schaal 2014
Eindrapportage Eigen Kracht 2015
Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBTérs 2015
Resultaatmeting «We can Young Campagne» 2015
Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport | 2016
Evaluatie regenboogsteden 2015–2017 2017
2. Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid
2a. MKBA's
N.v.t.
2b. Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid
N.v.t.
3. Overig onderzoek
Kwaliteit Economische zelfstandigheid 2014
Emancipatiemonitor 2014 2014
Leven met intersekse/DSD 2014
Dieptestudie cases LHBT veilige wijken 2014
Homoseksualiteit etnische en levensbeschouwelijke groepen 2014
Economische zelfstandigheid van jongeren 2014
Verschillen in studiesucces jongens en meisjes 2015
http://extrainfo.rijksbegroting.nl/ocw/Internationale_voorbeelden_beleid_topvrouwen.pdf 2015
Onderzoek database topvrouwen 2015
Vrouwen vier keer minder verdacht dan mannen 2015
Cyberpesten 2015
Wel werk, maar niet economisch zelfstandig 2015
Topvrouwen in de wachtkamer. Bedrijvenmonitor 2012–2015 2015
Black box 2016
Emancipatiemonitor 2016 2016
Bedrijvenmonitor 2016 2016
LHBT monitor 2016 2016
Lekker vrij 2016
Vrije plekke rvc's en rvb's 2016
Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen 2016
Verdient een man meer? 2016
Preventie intergenerationeel geweld in Nederland en EU 2016
Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen 2016
Genderscan aanpak huiselijk geweld 2016
Werkloos toezien; gevolgen van de crisis van emancipatie 2016
Doorstroming vrouwen naar de subtop 2017
Leren van verschillen 2017
Eerste treden op de arbeidsmarkt 2017
Gelijk verdeeld? 2017
Bedrijvenmonitor 2017 2017
Voorstudie sectorale benchmark 2018
Emancipatiemonitor 2018 2018
LHBT monitor 2018 2018
Toelichting op female board index 2018 2018
Sociale veiligheid en economische zelfstandigheid van vrouwen 2018
Werken aan de start 2018
Genderdatabase m/v 2018
– In dit overzicht zijn linken opgenomen voor SCP en CBS. Dit zijn onderzoeksinstituten die ook onder Overheid.nl zijn opgenomen.
4. Toetsbare beleidsplannen1
N.v.t.

1 In verband met het focusonderwerp «toetsbare beleidsplannen», wordt in de tabel aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 (bijvoorbeeld een brief aan de Kamer, AMvB of wet) op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doelmatigheid van het beleid. Uitsluitend die plannen waarbij dit inzicht op voorhand helder was, worden opgenomen in de tabel.

Ten gevolge van het demissionaire status van het kabinet in 2017 zijn er weinig nieuwe beleidsplannen in 2017 door OCW uitgevoerd. Daarbij was niet op voorhand inzicht in de doelmatigheid van het beleid.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. OCW maakt hiervoor gebruik van een afwegingskader door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Door artikel 3.1 van de nieuwe Comptabiliteitswet wordt ex ante onderzoek in 2018 meer onderdeel van het afwegingskader. OCW werkt er aan dit onderdeel goed in het afwegingskader mee te nemen.

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. OCW maakt hiervoor gebruik van een Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving (IAK) door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Vanaf 1 januari 2018 is het onder de nieuwe Comptabiliteitswet verplicht om bij nieuwe beleidsvoorstellen inzicht te geven in de verwachte doelmatigheid en doeltreffendheid. OCW werkt er aan dit onderdeel goed te implementeren.

BIJLAGE 3. INHUUR EXTERNEN

1. Interim-management 794
2. Organisatie- en Formatieadvies 41
3. Beleidsadvies 422
4. Communicatieadvisering 432
Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4) 1.689
5. Juridisch Advies 232
6. Advisering opdrachtgevers automatisering 60.171
7. Accountancy, financiën en administratieve organisatie 293
(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7) 60.696
8. Uitzendkrachten (formatie & piek) 22.368
Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8) 22.368
Totaal uitgaven inhuur externen 84.753
Aantal overschrijdingen maximumuurtarief 0

Toelichting:

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van OCW in totaal in 2018 bedraagt 19,59%, de beleidsgevoelige inhuur bedraagt 0,48%. Het agentschap DUO met zijn rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 32,31%. In opdracht van OCW zelf maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld SZW en Financiën, voert DUO opdrachten uit gericht op de dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze veelal ICT-gerelateerde opdrachten maakt DUO vanwege externe expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. De omvang van de ICT-gerelateerde inhuur en de behoefte is de komende jaren zo groot dat een snelle afbouw richting de 10% niet waarschijnlijk lijkt.

Uitgaven ambtelijk personeel 347.777 185.957 161.820
Uitgaven externe inhuur 84.753 7.522 77.231
Waarvan beleidsgevoelige inhuur 1.689 1.665 24
Totale personele uitgaven 432.530 193.479 239.051
Percentage Externe inhuur 2018 19,59% 3,89% 32,31%

Het gerealiseerde percentage externe inhuur 2018 is gedaald ten opzichte van 2017 van 22,70% naar 19,59%. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door verambtelijking van ingehuurd personeel van DUO en anderzijds door terughoudendheid in gebruikmaking van inhuur bij de overige organisatieonderdelen van OCW.

BIJLAGE 4 FINANCIËLE GEGEVENS UIT DE JAARREKENINGEN PER ONDERWIJSSECTOR

Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2013 t/m 2017. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2017 van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is 3 december 2018 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage.

De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het Ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2018 de gegevens over 2017 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2018 worden voor 1 juli 2019 ingediend.

Gehanteerde definities voor de kengetallen:

Rentabiliteit (resultaat/totale baten)

Solvabiliteit II ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva)

Liquiditeit (vlottende activa/ kort vreemd vermogen) (current ratio)

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 68 75 77 83 74
1.2 Materiële vaste activa 13.523 13.789 14.080 14.299 14.562
Gebouwen, terreinen 9.537 9.639 9.726 9.774 10.002
Inventaris en overige 3.986 4.150 4.354 4.525 4.560
1.3 Financiële vaste activa 896 830 758 703 736
Totaal vaste activa 14.486 14.694 14.918 15.085 15.374
1.4 Voorraden 32 26 21 20 17
1.5 Vorderingen 2.529 2.439 2.318 2.445 2.339
1.6 Effecten 156 169 109 95 97
1.7 Liquide middelen 7.043 7.019 7.592 7.865 8.233
Totaal vlottende activa 9.757 9.655 10.040 10.426 10.685
Totaal Activa 24.242 24.348 24.956 25.510 26.059
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 12.201 12.486 12.887 13.126 13.416
2.2 Voorzieningen 1.872 1.881 2.047 2.202 2.359
2.3 Langlopende schulden 3.064 3.066 3.012 3.099 3.182
2.4 Kortlopende schulden 7.107 6.919 7.011 7.084 7.103
Totaal Passiva 24.242 24.348 24.956 25.510 26.059
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 27.149 26.874 27.822 28.508 30.952
3.2 Overige overheidsb. 646 549 583 577 589
3.3 College, cursus etc. geld. 1.369 1.402 1.474 1.536 1.612
3.4 Baten werk in opdracht 2.035 2.064 2.183 2.195 2.266
3.5 Overige Baten 1.888 1.853 1.705 1.729 1.699
Totaal baten 33.083 32.742 33.768 34.543 37.114
Lasten
4.1 Personeelslasten 24.255 24.445 25.066 25.894 26.721
4.2 Afschrijvingen 1.421 1.486 1.449 1.505 1.522
4.3 Huisvestingslasten 2.161 2.177 2.309 2.317 2.296
4.4 Overige lasten 4.308 4.287 4.366 4.479 4.422
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 1.803
Totaal lasten 32.144 32.394 33.191 34.191 36.761
Saldo baten en lasten 940 350 578 349 353
HR Gerealiseerde herwaard. 4 2 1 1 1
5 Financiële baten en lasten – 40 – 44 – 49 – 77 – 82
Financiële baten 0 0 73 53 33
Financiële lasten 0 0 121 131 114
Resultaat 905 306 531 273 272
6 Belastingen 1 1 2 3 3
7 Resultaat deelnemingen 3 – 2 3 3 5
Resultaat na belastingen 908 304 531 273 275
8 Aandeel derden in resultaat 3 5 16 15 14
Netto resultaat 905 299 515 258 261
9 Buitengewoon resultaat – 4 0,1 0 0 0
Buitengewone baten 0 0 0
Buitengewone lasten 0 0 0
Totaal resultaat 899 299 516 259 260
Kengetallen 2013 2014 2015 2016 2017
Rentabiliteit% 2,7 0,9 1,6 0,8 0,7
Solvabiliteit 0,58 0,59 0,60 0,60 0,61
Liquiditeit 1,37 1,40 1,43 1,47 1,50

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 1.378 1.376 1.418 1.466 1.514
– Gebouwen, terreinen 332 333 376 381 408
– Inventaris en overige 1.046 1.043 1.042 1.085 1.106
1.3 Financiële vaste activa 338 299 269 252 242
Totaal vaste activa 1.716 1.675 1.687 1.718 1.757
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 801 846 772 765 769
1.6 Effecten 35 36 30 26 29
1.7 Liquide middelen 2.406 2.186 2.420 2.576 2.704
Totaal vlottende activa 3.241 3.069 3.222 3.368 3.502
Totaal Activa 4.957 4.743 4.909 5.086 5.258
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 3.036 2.933 3.025 3.118 3.232
2.2 Voorzieningen 473 475 563 632 677
2.3 Langlopende schulden 90 87 102 103 112
2.4 Kortlopende schulden 1.358 1.249 1.219 1.233 1.237
Totaal Passiva 4.957 4.743 4.909 5.086 5.258
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 9.371 8.954 9.195 9.374 10.268
3.2 Overige overheidsb. 319 247 304 301 301
3.3 College, cursus etc. geld. 0 0 0 0 0
3.4 Baten werk in opdracht 11 9 7 11 9
3.5 Overige Baten 553 511 392 379 389
Totaal baten 10.254 9.721 9.897 10.064 10.967
Lasten
4.1 Personeelslasten 8.097 7.968 7.967 8.063 8.256
4.2 Afschrijvingen 226 226 236 242 254
4.3 Huisvestingslasten 641 632 725 729 737
4.4 Overige lasten 1.015 970 908 943 927
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 684
Totaal lasten 9.979 9.796 9.837 9.976 10.857
Saldo baten en lasten 276 – 74 62 88 110
HR Gerealiseerde herwaard.
5 Financiële baten en lasten 41 35 21 12 8
– Financiële baten 27 18 14
– Financiële lasten 6 6 6
Resultaat 316 – 40 82 100 118
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 317 – 40 82 100 118
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 317 – 40 82 100
9 Buitengewoon resultaat – 5 0,1 0
– Buitengewone baten
– Buitengewone lasten
Totaal resultaat 311 – 40 82 100 118
Kengetallen
2013 2014 2015 2016 2017
Rentabiliteit% 3,1 – 0,4 0,8 1,0 1,1
Solvabiliteit 0,71 0,72 0,73 0,74 0,74
Liquiditeit 2,39 2,46 2,64 2,73 2,83
1 De cijfers in deze overzichten (ook bij de overige sectoren) kunnen voor overeenkomstige jaren verschillen ten opzichte van vorig jaar. Dat is een gevolg van het feit dat de vijfjarenreeksen telkens worden herrekend naar veranderingen in de samenstelling van de populatie. Bovendien is er bij po sprake van een andere aggregatie, waar nu ook het speciaal onderwijs bij is opgenomen. Dat was over 2015 niet het geval.

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 0 0 0 0 0
1.2 Materiële vaste activa 0 6 6 5 6
1.3 Financiële vaste activa 0 1 1 1 1
Totaal vaste activa 0 7 7 6 8
1.4 Voorraden 0 0 0 0 0
1.5 Vorderingen 0 28 20 17 25
1.6 Effecten 0 0 0 0 0
1.7 Liquide middelen 0 164 206 251 281
Totaal vlottende activa 0 193 225 268 307
Totaal Activa 0 200 231 274 314
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 0 104 158 206 238
2.2 Voorzieningen 0 2 2 3 3
2.3 Langlopende schulden 0 1 0 0 0
2.4 Kortlopende schulden 0 94 71 65 73
Totaal Passiva 0 200 231 274 314
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 0 245 283 293 2.030
3.2 Overige overheidsb. 0 20 19 18 17
3.3 College, cursus etc. geld. 0 0 0 0 0
3.4 Baten werk in opdracht 0 1 3 3 2
3.5 Overige Baten 0 55 40 26 28
Totaal baten 0 320 344 339 2.076
Lasten
4.1 Personeelslasten 0 156 145 160 169
4.2 Afschrijvingen 0 2 1 1 1
4.3 Huisvestingslasten 0 5 6 7 7
4.4 Overige lasten 0 152 110 122 80
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 0 0 0 0 1.789
Totaal lasten 0 315 262 291 2.045
Saldo baten en lasten 0 5 82 48 32
HR Gerealiseerde herwaard. 0 0 0 0 0
5 Financiële baten en lasten 0 0 1 0 0
– Financiële baten 0 0 1 1 0
– Financiële lasten 0 0 0 0 0
Resultaat 0 6 83 49 32
6 Belastingen 0 0 0 0 0
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 0 6 83 49 32
8 Aandeel derden in resultaat 0 0 0 0 0
Netto resultaat 0 6 83 49 32
9 Buitengewoon resultaat 0 0 0 0 0
– Buitengewone baten 0 0 0 0 0
– Buitengewone lasten 0 0 0 0 0
Totaal resultaat 0 6 83 49 32
Kengetallen
2013 2014 2015 2016 2017
Solvabiliteit po 0,68 0,76 0,74
Liquiditeit po 3,04 4,02 3,86
Solvabiliteit vo 0,71 0,77 0,79
Liquiditeit vo 3,27 4,27 4,61
1 Deze cijfers zijn ook onderdeel van respectievelijk po en vo.

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 2 1 1 1 1
1.2 Materiële vaste activa 2.087 2.128 2.160 2.186 2.241
– Gebouwen, terreinen 1.221 1.299 1.309 1.350 1.443
– Inventaris en overige 866 829 851 836 798
1.3 Financiële vaste activa 206 218 216 233 264
Totaal vaste activa 2.295 2.347 2.378 2.420 2.506
1.4 Voorraden 13 10 4 4 2
1.5 Vorderingen 345 323 311 306 337
1.6 Effecten 25 20 21 15 14
1.7 Liquide middelen 1.496 1.527 1.697 1.732 1.895
Totaal vlottende activa 1.878 1.879 2.032 2.056 2.249
Totaal Activa 4.173 4.226 4.410 4.476 4.755
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2.013 2.037 2.117 2.177 2.276
2.2 Voorzieningen 486 521 587 645 697
2.3 Langlopende schulden 388 382 429 437 531
2.4 Kortlopende schulden 1.286 1.287 1.277 1.218 1.251
Totaal Passiva 4.173 4.226 4.410 4.476 4.755
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 7.409 7.345 7.714 7.984 9.299
3.2 Overige overheidsb. 161 156 147 142 144
3.3 College, cursus etc. geld. 7 7 8 8 9
3.4 Baten werk in opdracht 2 3 7 8 7
3.5 Overige Baten 412 430 431 426 416
Totaal baten 7.990 7.941 8.307 8.568 9.874
Lasten
4.1 Personeelslasten 6.079 6.249 6.459 6.701 6.885
4.2 Afschrijvingen 276 275 280 285 281
4.3 Huisvestingslasten 518 510 512 531 517
4.4 Overige lasten 877 920 964 1.000 981
4.5 Doorbet. Schoolbesturen 1.119
Totaal lasten 7.750 7.954 8.215 8.517 9.783
Saldo baten en lasten 240 – 13 92 51 91
HR Gerealiseerde herwaard.
5 Financiële baten en lasten 11 12 2 – 5 – 7
– Financiële baten 18 12 7
– Financiële lasten 16 17 14
Resultaat 252 – 1 94 46 84
6 Belastingen
7 Resultaat deelnemingen 0 0 0 0 0
Resultaat na belastingen 252 – 1 94 46 84
8 Aandeel derden in resultaat
Netto resultaat 252 – 1 94 46
9 Buitengewoon resultaat 1 0 – 1
– Buitengewone baten 0 0 0 0 0
– Buitengewone lasten
Totaal resultaat 252 – 1 94 47 84
Kengetallen
2013 2014 2015 2016 2017
Rentabiliteit% 3,1 0,0 1,1 0,5 0,9
Solvabiliteit 0,60 0,61 0,61 0,63 0,63
Liquiditeit 1,46 1,46 1,59 1,69 1,80

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 7 5 6 13 12
1.2 Materiële vaste activa 3.612 3.575 3.553 3.562 3.610
– Gebouwen, terreinen 3.043 3.047 2.992 2.975 3.006
– Inventaris en overige 569 528 561 587 604
1.3 Financiële vaste activa 104 77 59 61 62
Totaal vaste activa 3.722 3.657 3.618 3.636 3.685
1.4 Voorraden 4 3 4 4 4
1.5 Vorderingen 244 202 173 187 179
1.6 Effecten 53 69 13 13 13
1.7 Liquide middelen 828 903 931 988 984
Totaal vlottende activa 1.129 1.178 1.121 1.192 1.179
Totaal Activa 4.851 4.835 4.739 4.828 4.864
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 2.379 2.422 2.506 2.583 2.583
2.2 Voorzieningen 284 267 250 276 308
2.3 Langlopende schulden 1.244 1.177 1.038 1.049 1.024
2.4 Kortlopende schulden 944 969 945 920 949
Totaal Passiva 4.851 4.835 4.739 4.828 4.864
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 4.126 4.177 4.379 4.496 4.542
3.2 Overige overheidsb. 116 109 99 97 97
3.3 College, cursus etc. geld. 61 48 45 53 59
3.4 Baten werk in opdracht 184 166 157 174 191
3.5 Overige Baten 220 210 198 194 190
Totaal baten 4.707 4.710 4.879 5.013 5.077
Lasten
4.1 Personeelslasten 3.279 3.299 3.387 3.606 3.741
4.2 Afschrijvingen 324 335 303 295 307
4.3 Huisvestingslasten 317 330 333 345 347
4.4 Overige lasten 664 658 628 641 639
Totaal lasten 4.583 4.622 4.651 4.887 5.033
Saldo baten en lasten 124 88 228 126 44
HR Gerealiseerde herwaard. 4 2 1 1 1
5 Financiële baten en lasten – 50 – 46 – 46 – 46 – 38
– Financiële baten 5 3 2
– Financiële lasten 51 49 40
Resultaat 78 44 183 81 7
6 Belastingen 1 0 1 1 0
7 Resultaat deelnemingen 1 – 6 1 1 0
Resultaat na belastingen 78 38 182 81 7
8 Aandeel derden in resultaat – 1 0 0 0 0
Netto resultaat 79 38 182 81
9 Buitengewoon resultaat 0 0 1
– Buitengewone baten
– Buitengewone lasten
Totaal resultaat 79 38 183 81 7
Kengetallen
2013 2014 2015 2016 2017
Rentabiliteit% 1,7 0,9 3,7 1,6 0,1
Solvabiliteit 0,55 0,56 0,58 0,59 0,59
Liquiditeit 1,20 1,22 1,19 1,30 1,24

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 17 13 6 11 10
1.2 Materiële vaste activa 2.347 2.374 2.447 2.501 2.501
– Gebouwen, terreinen 1.898 1.914 2.059 2.093 2.139
– Inventaris en overige 449 460 388 408 362
1.3 Financiële vaste activa 25 24 26 21 24
Totaal vaste activa 2.389 2.411 2.480 2.533 2.535
1.4 Voorraden 5 3 2 1 2
1.5 Vorderingen 313 327 316 315 152
1.6 Effecten 3 2 3 2 1
1.7 Liquide middelen 851 948 941 886 965
Totaal vlottende activa 1.171 1.280 1.262 1.205 1.119
Totaal Activa 3.560 3.691 3.741 3.737 3.654
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 1.530 1.710 1.729 1.639 1.623
2.2 Voorzieningen 187 182 198 202 244
2.3 Langlopende schulden 712 687 668 732 741
2.4 Kortlopende schulden 1.132 1.113 1.147 1.164 1.047
Totaal Passiva 3.560 3.691 3.741 3.737 3.654
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 2.658 2.772 2.837 2.852 2.942
3.2 Overige overheidsb. 33 34 32 36 46
3.3 College, cursus etc. geld. 760 811 841 861 887
3.4 Baten werk in opdracht 181 174 174 182 194
3.5 Overige Baten 196 206 161 164 170
Totaal baten 3.827 3.997 4.046 4.095 4.239
Lasten
4.1 Personeelslasten 2.760 2.850 3.002 3.143 3.229
4.2 Afschrijvingen 211 248 226 240 240
4.3 Huisvestingslasten 229 237 238 233 232
4.4 Overige lasten 491 481 531 544 523
Totaal lasten 3.691 3.815 3.997 4.160 4.224
Saldo baten en lasten 136 182 49 – 65 15
HR Gerealiseerde herwaard.
5 Financiële baten en lasten – 28 – 23 – 24 – 26 – 26
– Financiële baten 5 3 1
– Financiële lasten 29 29 27
Resultaat 108 159 25 – 91 – 11
6 Belastingen 0 1 1 1 2
7 Resultaat deelnemingen
Resultaat na belastingen 108 159 24 – 92 – 12
8 Aandeel derden in resultaat
Netto resultaat 108 159 24 – 92
9 Buitengewoon resultaat
– Buitengewone baten
– Buitengewone lasten
Totaal resultaat 108 159 24 – 92 – 13
Kengetallen
2013 2014 2015 2016 2017
Rentabiliteit% 2,8 4,0 0,6 – 2,2 – 0,3
Solvabiliteit 0,48 0,51 0,52 0,49 0,51
Liquiditeit 1,03 1,15 1,10 1,03 1,07

1 Activa
1.1 Immateriële vaste activa 42 56 64 58 51
1.2 Materiële vaste activa 4.099 4.336 4.502 4.584 4.696
– Gebouwen, terreinen 3.043 3.047 2.992 2.975 3.006
– Inventaris en overige 1.056 1.289 1.510 1.609 1.690
1.3 Financiële vaste activa 223 212 188 136 144
Totaal vaste activa 4.364 4.604 4.755 4.778 4.891
1.4 Voorraden 10 10 11 11 9
1.5 Vorderingen 826 741 746 872 902
1.6 Effecten 40 42 42 39 40
1.7 Liquide middelen 1.462 1.455 1.603 1.683 1.685
Totaal vlottende activa 2.338 2.249 2.403 2.605 2.636
Totaal Activa 6.701 6.853 7.157 7.383 7.528
2 Passiva
2.1 Eigen vermogen 3.243 3.384 3.510 3.609 3.702
2.2 Voorzieningen 442 436 449 447 433
2.3 Langlopende schulden 630 733 775 778 774
2.4 Kortlopende schulden 2.387 2.301 2.423 2.549 2.619
Totaal Passiva 6.701 6.853 7.157 7.383 7.528
Staat van baten en lasten
Baten
3.1 Rijksbijdragen 3.585 3.626 3.697 3.802 3.901
3.2 Overige overheidsb. 17 3 1 1 1
3.3 College, cursus etc. geld. 541 536 580 614 657
3.4 Baten werk in opdracht 1.657 1.712 1.838 1.820 1.865
3.5 Overige Baten 507 496 523 566 534
Totaal baten 6.305 6.373 6.639 6.803 6.957
Lasten
4.1 Personeelslasten 4.040 4.079 4.251 4.381 4.610
4.2 Afschrijvingen 384 402 404 443 440
4.3 Huisvestingslasten 456 468 501 479 463
4.4 Overige lasten 1.261 1.258 1.335 1.351 1.352
Totaal lasten 6.141 6.207 6.491 6.651 6.864
Saldo baten en lasten 164 167 148 149 93
HR Gerealiseerde herwaard.
5 Financiële baten en lasten – 14 – 22 – 2 – 12 – 19
– Financiële baten 18 17 9
– Financiële lasten 19 30 27
Resultaat 151 144 147 137 74
6 Belastingen 0 0 0 1 1
7 Resultaat deelnemingen 2 4 2 2 5
Resultaat na belastingen 153 148 149 138 78
8 Aandeel derden in resultaat 4 5 16 15 14
Netto resultaat 149 143 133 123
9 Buitengewoon resultaat
– Buitengewone baten
– Buitengewone lasten
Totaal resultaat 149 143 133 123 64
Kengetallen
2013 2014 2015 2016 2017
Rentabiliteit% 2,4 2,3 2,2 2,0 1,1
Solvabiliteit 0,55 0,56 0,55 0,55 0,55
Liquiditeit 0,98 0,98 0,99 1,02 1,01

Op de website «Onderwijs in Cijfers» van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap treft u onder meer het «dashboard Jaarrekeninggegevens» aan. Met dit dashboard wordt op bestuursniveau meerjarig inzicht gegeven in de financiële gegevens uit de jaarrekeningen van alle Nederlandse onderwijsinstellingen die door OCW bekostigd worden. Deze informatie is ook per sector beschikbaar. Deze gegevens kunnen dienen als basis voor het gesprek over de financiële positie tussen onder meer besturen, leraren, studenten, ouders en leden van de medezeggenschapsraad.

Toezegging aan Tweede Kamer

Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.

Aantal onrechtmatigheden 13 14 4 2
Bedrag per sector (x € 1.000) 13.963 14.220 9.031 1.238
Totaal lasten per sector (x € 1.000)3 10.866.522 9.782.984 5.033.382 11.088.067
Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%) 0,13 0,15 0,18 0,01
Totaal aantal besturen 1.079 366 61 55

1 Bron: DUO

2 Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij zijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring en waarbij deze bevinding gekwantificeerd is.

3 Betreft het totaal van de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.

Toezegging aan Tweede Kamer

Tijdens het Wetgevingsoverleg op 10 oktober 2018 heeft de Minister toegezegd om de derde geldstroom en de verdeling daarvan over instellingen inzichtelijk te maken in het jaarverslag. In onderstaande tabel worden de verschillende geldstromen per instelling weergegeven en ook is de ontwikkeling van de verschillende geldstromen over de jaren 2015–2017 in figuur «Geldstromen in WO» opgenomen.

In het wetenschappelijk onderwijs worden drie verschillende geldstromen onderscheiden:

1. De eerste geldstroom bestaat uit de Rijksbijdrage, de ontvangen collegegelden en ontvangen lesgelden.

2. De tweede geldstroom omvat de ontvangen subsidies van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).

3. De derde geldstroom omvat de ontvangen overige inkomsten. Dit zijn onder andere subsidies van Nederlandse ministeries en de Europese Unie, ontvangen middelen voor contractonderwijs en contractonderzoek en overige baten uit opdracht van derden. Ook inkomsten uit catering en verhuur vallen onder de derde geldstroom.

Erasmus Universiteit Rotterdam 1ste geldstroom 337.100 54,8
2de geldstroom 24.400 4,0
3de geldstroom 253.500 41,2
Het College van Bestuur van de Radboud Universiteit Nijmegen 1ste geldstroom 332.400 59,9
2de geldstroom 45.020 8,1
3de geldstroom 177.720 32,0
Het College van Bestuur van de Vrije Universiteit 1ste geldstroom 365.450 71,4
2de geldstroom 28.000 5,5
3de geldstroom 118.430 23,1
Maastricht University 1ste geldstroom 275.880 65,6
2de geldstroom 15.970 3,8
3de geldstroom 128.960 30,7
Open Universiteit 1ste geldstroom 60.120 92,4
2de geldstroom 0.230 0,4
3de geldstroom 4.740 7,3
Rijksuniversiteit Groningen 1ste geldstroom 443.370 66,5
2de geldstroom 38.500 5,8
3de geldstroom 184.580 27,7
Stichting Katholieke Universiteit Brabant 1ste geldstroom 151.600 70,2
2de geldstroom 9.160 4,3
3de geldstroom 55.090 25,5
Stichting Universiteit voor Humanistiek 1ste geldstroom 6.300 81,7
3de geldstroom 1.410 18,3
Technische Universiteit Delft 1ste geldstroom 443.110 67,1
2de geldstroom 52.450 8,0
3de geldstroom 164.600 24,9
Technische Universiteit Eindhoven 1ste geldstroom 233.600 66,3
2de geldstroom 18.800 5,3
3de geldstroom 100.100 28,4
Universiteit Leiden 1ste geldstroom 401.700 64,4
2de geldstroom 52.100 8,4
3de geldstroom 169.600 27,2
Universiteit Twente 1ste geldstroom 225.300 70,7
2de geldstroom 26.600 8,4
3de geldstroom 66.800 21,0
Universiteit Utrecht 1ste geldstroom 542.290 65,5
2de geldstroom 66.710 8,1
3de geldstroom 218.870 26,4
Universiteit van Amsterdam 1ste geldstroom 498.600 65,4
2de geldstroom 36.100 4,7
3de geldstroom 228.100 29,9
Wageningen University 1ste geldstroom 228.080 67,9
2de geldstroom 27.340 8,1
3de geldstroom 80.610 24,0
Stichting Universiteit voor Humanistiek 1ste geldstroom 6.300 81,7
3de geldstroom 1.410 18,3
Protestantse Theologische Universiteit (PThU) 1ste geldstroom 9.670 90,4
3de geldstroom 1.030 9,6
Theologische Universiteit Apeldoorn 1ste geldstroom 1.410 58,7
3de geldstroom 0.990 41,3
Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerk (Vrijg) in Nederland 1ste geldstroom 1.600 36,9
3de geldstroom 2.740 63,1


  1. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 35 000 VIII, nr. 27.↩︎