Geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 mei 2019
Raad voor Economische en Financiële Zaken
Brief regering
Nummer: 2019D18749, datum: 2019-05-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-07-1599).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W.B. Hoekstra, minister van Financiën (Ooit CDA kamerlid)
- Top 100 digitale bedrijven
- Impact assessment richtlijnvoorstel digitaledienstenbelasting
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-1599 Raad voor Economische en Financiële Zaken.
Onderdeel van zaak 2019Z09159:
- Indiener: W.B. Hoekstra, minister van Financiën
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2019-05-14 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-05-14 16:30: Eurogroep/Ecofinraad (Algemeen overleg), vaste commissie voor Financiën
- 2019-05-16 13:00: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-05-22 10:15: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1599 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 mei 2019
Hierbij zend ik u de geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofinraad van 16 en 17 mei te Brussel.
Het is mogelijk dat nog punten worden toegevoegd aan de agenda of dat bepaalde onderwerpen worden afgevoerd of worden uitgesteld tot de volgende vergadering.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Geannoteerde agenda t.b.v. Eurogroep en Ecofinraad 16 en 17 mei 2019
Eurogroep
Reguliere samenstelling
Macro-economische situatie en beleidsuitdagingen
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
De Eurogroep zal een discussie houden over de macro-economische ontwikkelingen en de beleidsuitdagingen die daar bij horen. Aanleiding lijkt de vertraging van de economische groei in het eurogebied sinds het midden van vorig jaar.
De afgelopen jaren is, met de oprichting van het ESM, de bankenunie en het aanscherpen van de begrotingsregels, een aantal belangrijke voorwaarden voor economische en financiële stabiliteit en duurzame economische groei op Europees niveau geschapen. Tijdens de Eurotop van 14 december vorig jaar zijn belangrijke stappen gezet om de Economische en Monetaire Unie (EMU) verder te versterken (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1412). Deze stappen worden momenteel uitgewerkt.
Het kabinet stelt zich derhalve op het standpunt dat de belangrijkste uitdaging van de eurozone betrekking heeft op het versterken van nationale economieën. In de ogen van het kabinet kunnen veel lidstaten nog belangrijke stappen zetten met het op orde brengen van overheidsfinanciën. De overheidsschuld van veel lidstaten als percentage van het bruto binnenlands product neemt weliswaar iets af, maar ligt nog steeds op een hoger niveau dan in de jaren voor de crisis. Het is van belang dat lidstaten deze goede economische tijden gebruiken om de overheidsschuld terug te dringen en begrotingsbuffers op te bouwen. Het gebrek aan deze buffers kan de ruimte beperken om negatieve economische schokken op te vangen via begrotingsbeleid. Om de macro-economische stabiliteit van de eurozone te waarborgen is het daarom belangrijk dat alle lidstaten zich houden aan de afspraken uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) en dat de Commissie haar instrumenten zal gebruiken om naleving af te dwingen.
Het kabinet onderschrijft tevens het belang van structurele hervormingen ter bevordering van productiviteitsgroei en de dynamiek op arbeids- en productmarkten. Productiviteitsgroei vormt de basis van concurrentievermogen en welvaart en is afgelopen decennium in een aantal eurolanden achtergebleven bij andere ontwikkelde economieën. Goed functionerende arbeids- en productmarkten ondersteunen het economisch herstel na een economische neergang.
Inclusieve samenstelling
Begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Tijdens de Eurotop van december 2018 hebben regeringsleiders besloten dat aan de kenmerken van een begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) zal worden gewerkt. De Eurogroep heeft de afgelopen maanden veelvuldig over het BICC gesproken. De focus heeft vooralsnog gelegen op de uitgavenkant en de governance van het instrument.
De Eurogroep zal nu spreken over de financiering van het instrument. Daarnaast zal de Eurogroep zich buigen over de kenmerken van het instrument in brede zin, waarbij – naast financiering – ook opnieuw zal worden stilgestaan bij de uitgavenkant en de governance van het instrument. Er is op het moment van schrijven nog een achtergrondstuk met de lidstaten gedeeld. Ook is nog onduidelijk hoe het Portugese Eurogroepvoorzitterschap de discussie in de Eurogroep wil vormgeven.
De afgelopen maanden is verschillende keren gesproken over de inzet van het kabinet. Volgens het kabinet ligt de belangrijkste uitdaging van de Economische en Monetaire Unie (EMU) in het versterken van nationale economieën. Dat vraagt in de eerste plaats om een verhoging van de productiviteitsgroei in het eurogebied, die de basis vormt voor concurrentievermogen en welvaart en het afgelopen decennium in een aantal eurolanden is achtergebleven bij andere ontwikkelde economieën. Daarnaast kan het bevorderen van de dynamiek op arbeids- en productmarkten het aanpassingsvermogen van eurolanden versterken.
Er is momenteel een belangrijke rol weggelegd voor het Europees Semester om landen aan te sporen hervormingen door te voeren die hun nationale economieën versterken. De hervormingen die worden geïdentificeerd in de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Semester wijzen in de ogen van het kabinet doorgaans in de goede richting. Het kabinet denkt daarom constructief mee om het BICC zo vorm te geven dat het de implementatie van aanbevelingen in het kader van het Semester bespoedigt. Het BICC kan, onder de juiste voorwaarden vormgegeven, prikkels aan lidstaten geven om hun economie te hervormen en toekomstbestendig te maken. Dit past bij de door het kabinet eerder gecommuniceerde wens om de koppeling tussen de EU-begroting en het Europees Semester te versterken en bij de positieve grondhouding van het kabinet ten aanzien van het Commissievoorstel voor de reform delivery tool (RDT), zoals weergegeven in het betreffende BNC-fiche.
Volgens het kabinet kunnen nationale cofinancieringspercentages de betrokkenheid van de lidstaten vergroten en zouden lidstaten zich moeten houden aan bestaande afspraken, zoals de Europese begrotingsregels, om aanspraak te mogen maken op het instrument.
Een aantal landen heeft de afgelopen maanden duidelijk gemaakt additionele bijdragen aan het instrument van eurolanden buiten de reguliere eigen middelen voor het Meerjarig Financieel Kader (MFK) mogelijk te willen maken, door middel van bijvoorbeeld specifieke belastingen. Het kabinet zet in op financiering van het instrument binnen de EU-begroting en onder het MFK-plafond.
Het ligt voor de hand om het instrument dan ook toegankelijk te maken voor EU-lidstaten buiten de eurozone. Er zou kunnen worden gewerkt met een loket voor eurolanden en een loket voor niet-eurolanden, waarbij de laatste op vrijwillige basis zouden kunnen deelnemen. Lidstaten die niet deelnemen zouden dan gecompenseerd kunnen worden. Om actuele uitdagingen van eurolanden te addresseren kan aansluiting worden gezocht bij de eurozone-aanbevelingen in het kader van het Europees Semester. Het kabinet zet in op een grote rol voor de Raad bij besluitvorming over de inzet van het instrument.
Daarnaast hechten sommige landen aan een intergouvernementele overeenkomst (IGA) voor de governance van het instrument en om additionele afdrachten van eurolanden mogelijk te maken. Nederland heeft geen principiële bezwaren bij een IGA als instrument om tot afspraken te komen, maar is vooralsnog niet overtuigd van de toegevoegde waarde.
Op 1 mei heeft Nederland, met zes gelijkgezinde lidstaten, Denemarken, Finland, Ierland, Letland, Litouwen en Zweden, een naar de voorzitter van de Eurogroep gestuurd met ideeën over de vormgeving van het instrument. De Kamer is op 30 april jl. geïnformeerd over deze gezamenlijke verklaring. De verklaring sluit nauw aan bij bovengenoemde inzet van het kabinet.
Ecofinraad
Accijns
Document: N.b.
Aard bespreking: Aanname richtlijnvoorstellen en verordening
Besluitvormingsprocedure: Unanimiteit
Toelichting:
Tijdens de Ecofin streeft het voorzitterschap er naar om aanpassingen van twee richtlijnvoorstellen aan te nemen, te weten de Horizontale accijnsrichtlijn en de Alcoholaccijnsrichtlijn.
De Commissie heeft op 25 mei 2018 voorstellen gepubliceerd teneinde de aanpassing van de Horizontale accijnsrichtlijn, naar aanleiding van het Douanewetboek van de Unie die per 1 mei 2016 in werking is getreden. Oude verwijzingen naar het vervalen Communautair douanewetboek worden gewijzigd naar Verwijzingen naar het Douanewetboek van de Unie. Tevens wordt het Excise Movement and Control System (EMCS) uitgebreid om mogelijk te maken dat veraccijnsde goederen onder het systeem gebracht kunnen worden, daar waar het nu nog alleen met papieren documenten mogelijk is. De verordening administratieve samenwerking over de inhoud van het elektronische register dient ook te worden aangepast, om mogelijk te maken dat vergunningen door de uitbreiding van EMCS in het register kunnen worden opgenomen.
Voor de Alcoholaccijnsrichtlijn heeft de Europese Commissie ook op 25 mei 2018 voorstellen gepubliceerd. Daarin heeft de Europese Commissie voorgesteld het meetmoment van het aantal graden Plato dat wordt gebruikt om het accijnstarief te bepalen te verduidelijken. Daarnaast wordt een certificeringssysteem geïntroduceerd voor kleine producenten van verschillende alcoholische dranken. Nederland ziet niet de toegevoegde waarde hiervan. De in dit kader relevante bepalingen moeten al worden nageleefd door kleine brouwerijen. Inmiddels is in de compromisvoorstellen, naar tevredenheid van Nederland, een zelfcertificeringssysteem als optie opgenomen voor de lidstaten om te kiezen.
De richtlijnvoorstellen zijn eerder behandeld op de Ecofin van 7 maart 2019. Hier was het niet mogelijk tot een akkoord te komen en zijn de voorstellen terugverwezen naar bespreking op technisch niveau. Tot op heden is tussen de lidstaten is nog geen overeenstemming bereikt. Nederland kan instemmen met de laatste bekende versie van de compromisvoorstellen. Daarom is het onzeker of de richtlijnen daadwerkelijk al zullen worden aangenomen op deze Raad.
Hervormingsondersteuningsprogramma
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Het Roemeense EU-voorzitterschap heeft voor de Ecofin een gedachtewisseling geagendeerd over het vervolg op het voorstel voor een het Hervormingsondersteuningsprogramma (Reform Support Programme; RSP), dat de Commissie op 31 mei 2018 presenteerde. Dit voorstel op grond van artikel 175 en artikel 197 TFEU bevat drie instrumenten: (1) een financieel ondersteuningsinstrument of Reform Delivery Tool (RDT), (2) een instrument voor technische assistentie zijnde een voortzetting van het huidige Structural Reform Support Programme (SRSP) en (3) een convergentiefaciliteit. De RDT en het instrument voor technische assistentie staan daarbij open voor alle lidstaten, terwijl de convergentiefaciliteit is bedoeld voor niet-eurolanden die willen toetreden tot de eurozone. Besluitvorming over het voorstel vindt plaats op basis van gekwalificeerde meerderheid met medebeslissing van het Europees Parlement.
Het Commissievoorstel is enkele keren besproken in Raadsverband maar daarna stil komen te liggen, in afwachting van meer duidelijkheid over het begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) voor de eurozone. Tijdens de Eurotop van december 2018 hebben regeringsleiders besloten dat aan de kenmerken van een begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) zal worden gewerkt. Hierover is in de Eurogroep de afgelopen maanden veelvuldig gesproken, met nadruk op de uitgavenkant en de governance van het instrument.
De Europese Commissie stelt zich op het standpunt dat haar voorstel voor het RSP, en meer in het bijzonder de RDT, al dan niet in aangepaste vorm, een goede basis vormt voor het vormgeven van het BICC. De inhoudelijke aspecten van het mogelijk aan te passen RSP-voorstel kennen een overlap met de bespreking van het BICC in de Eurogroep. In de Ecofin zal naar verwachting worden gesproken over de relatie met de discussie over het BICC en het vervolgproces. Het kabinet kan zich vinden in voortbouwen op het RDT-voorstel. Dit sluit aan bij de Nederlandse prioriteiten ten aanzien van het BICC. Voor een uitgebreide inzet van het kabinet ten aanzien van het BICC wordt verwezen naar de discussie in de Eurogroep in deze geannoteerde agenda.
Het kabinet staat in beginsel positief tegenover het instrument voor technische assistentie als een voortzetting van het huidige SRSP. Het kabinet ziet de grote vrijwillige vraag door lidstaten naar technische assistentie bij implementatie van structurele hervormingen als positief, omdat lidstaten hiermee blijk geven van het belang van de hervormingen en omdat implementatie bijdraagt aan de optimalisering van de kwaliteit van het openbaar bestuur en de veerkracht van de economische structuren in lidstaten.
Ten aanzien van de voorgestelde convergentiefaciliteit voor lidstaten die tot de euro willen toetreden is het kabinet van mening dat toetreding tot de eurozone plaats moet vinden op basis van bestaande procedures, die vergen dat lidstaten op duurzame wijze voldoen aan de convergentiecriteria. Ondersteuning van lidstaten om de benodigde hervormingen door te voeren kan bijdragen aan het bereiken van de convergentiecriteria. Het kabinet merkt echter op dat alle EU-lidstaten, zowel eurolanden als niet-eurolanden, reeds toegang krijgen tot en kunnen profiteren van de eerste twee instrumenten van het programma, namelijk de Reform Delivery Tool voor financiële assistentie en het instrument voor technische assistentie. Daarmee is dit derde instrument, de convergentiefaciliteit, voor potentiële toetreders tot de eurozone louter een extra budget bovenop de ondersteuningsmogelijkheden die deze groep lidstaten reeds geniet onder de eerste twee instrumenten. Het kabinet plaatst daarom vraagtekens bij de noodzaak van dit additionele instrument binnen het voorgestelde programma.
Terugkoppeling G20 en IMF
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Bespreking G20 en IMF
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Op 12-13 april jl. vond in Washington D.C. de voorjaarsvergadering van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) plaats. Daarnaast vond 11-12 april jl. onder Japans voorzitterschap in Washington de G20-vergadering voor ministers van Financiën en centralebankpresidenten plaats. In de Ecofinraad zullen de Europese Commissie, de ECB en het Roemeens voorzitterschap een terugblik geven op de G20-vergadering en de IMF-voorjaarsvergadering in Washington DC.
De inzet van de EU in de G20-vergadering is vooraf vastgesteld middels een Terms of Reference. De vergadering onder het voorzitterschap van Japan ging met name over de stand van zaken op de verschillende werkstromen: mondiale economische samenwerking, mondiale onevenwichtigheden, demografische ontwikkelingen en vergrijzing, de kwaliteit van infrastructuur, internationale belastingen, schuldhoudbaarheid en de internationale financiële architectuur. Tijdens het G20-diner over de mondiale economische situatie, gaven de ministers en centralebankpresidenten aan dat de mondiale groei dit jaar iets lager is dan eerder werd verwacht, maar dat de groei naar verwachting weer aantrekt in 2020. De G20 heeft geen communiqué uitgebracht. De volgende vergadering van ministers van Financiën en centralebankpresidenten zal 8–9 Juni plaatsvinden in Fukuoka.
De inzet van de EU in het International Monetary and Financial Committee (IMFC) van het IMF is eveneens vooraf vastgesteld middels het IMFC-statement van de EU. De conclusies van het IMFC stonden in het teken van de economische situatie en de belangrijkste beleidsuitdagingen voor de korte en middellange termijn. De IMFC-leden hebben in hun openbaar communiqué het belang van multilateralisme en mondiale samenwerking benadrukt. Het IMFC onderschrijft de noodzaak van het opbouwen van buffers en het doorvoeren van structurele hervormingen om duurzame, inclusieve groei te bevorderen. Het IMFC moedigt versterkte samenwerking tussen kredietverstrekkers en kredietvragers om schuldentransparantie te bevorderen aan. Ook hebben de IMFC-leden in hun communiqué steun uitgesproken voor het afronden van de 15e quota-herziening bij de jaarvergadering 2019, waarbij het uitgangspunt een sterk, op quota gebaseerd en goed uitgerust IMF is.
Belastingheffing digitale economie
Document: N.v.t.
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Tijdens de Ecofin zal worden gesproken over mogelijkheden tot coördinatie van het EU-standpunt ten aanzien van de discussies over de digitale economie in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Het Roemeense voorzitterschap en de Europese Commissie hebben aangegeven graag te zien dat EU-lidstaten gezamenlijk optrekken bij de discussies over de digitale economie die in OESO-verband worden gevoerd. De OESO streeft naar consensus hierover uiterlijk in 2020. Nederland vindt het nuttig om in EU-verband te horen van andere EU-lidstaten hoe zij tegen deze OESO-discussie aankijken. Waar lidstaten gedeelde standpunten hebben, kan het van toegevoegde waarde zijn samen op te trekken in internationale discussies. Nederland zal zich daarom ook constructief opstellen tijdens deze discussie. Een volledig gecoördineerd EU-standpunt lijkt echter een brug te ver. Afgezien van het feit dat de OESO-discussie zich nog niet in de afrondende fase bevindt, en veel lidstaten nog geen definitief standpunt hebben ingenomen, vinden veel lidstaten, waaronder Nederland, het ook belangrijk om zelfstandig deel te kunnen blijven nemen aan discussies in OESO-verband.
Het is nog niet duidelijk hoe de discussie precies zal verlopen. Hieronder ga ik daarom meer in zijn algemeenheid in op het Nederlandse standpunt ten aanzien van de OESO-discussies over de digitale economie. Waar dat aan de orde is, zal ik dat tijdens de Ecofin inbrengen. Daarnaast ga ik in Bijlage 11 naar aanleiding van een toezegging aan het lid Aukje de Vries (VVD) tijdens het AO Ecofin van 7 maart jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1592) nader in op het impact assessment dat de Europese Commissie heeft opgesteld bij het richtlijnvoorstel voor een digitaledienstenbelasting.
De OESO-discussie bestaat uit twee onderdelen: Pijler 1 (revised profit allocation and nexus rules) gaat over het wijzigen van winstallocatieregels in het kader van de digitaliserende economie, en
Pijler 2 (global anti-base erosion proposal) gaat over het waarborgen van een minimum vennootschapsbelastingniveau om belastingontwijking verder te bestrijden.
Pijler 1: wijzigen van winstallocatieregels in het kader van de digitaliserende economie
Pijler 1 maakt onderdeel uit van voorstellen binnen de OESO om de belastingheffing van de digitaliserende economie te adresseren. Pijler 1 focust daarbij op de verdeling van heffingsrechten tussen landen. In dit kader zijn drie voorstellen gedaan: het user participation-voorstel, het marketing intangibles-voorstel en het significant economic presence-voorstel. Op basis van ieder van deze voorstellen zou meer winst worden toegerekend aan landen waar veel gebruikers of consumenten zitten. De reikwijdte van de voorstellen verschilt (van alleen sterk gedigitaliseerde ondernemingen tot alle ondernemingen). Ook zijn er verschillen in de methode op basis waarvan winst wordt verdeeld.
Nederland vindt het goed om te zien dat internationaal naar overeenstemming wordt gezocht over regels voor winsttoerekening. De huidige winsttoerekeningsregels leiden momenteel bijvoorbeeld tot veel discussies in onderlinge overlegprocedures. Nederland heeft op dit moment nog geen voorkeur voor een specifieke variant binnen pijler 1. Nederland heeft gevraagd of het mogelijk is dat de OESO de effecten in kaart brengt van de verschillende varianten en heeft aangegeven dat het belangrijk is om uiteindelijk te komen tot uitvoerbare afspraken die op een zo breed mogelijk draagvlak kunnen rekenen.2
Pijler 2: Minimum vennootschapsbelastingniveau
Naar aanleiding van de toezegging aan de heer Nijboer (PvdA) tijdens het AO Ecofin van 3 april jl. (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1598), ga ik hieronder nader in op de positie van het kabinet ten aanzien van de voorstellen om een minimum vennootschapsbelastingniveau te waarborgen. Op verzoek van de heer Nijboer ga ik ook in op de kop van het persbericht dat naar buiten is gebracht naar aanleiding van mijn recente bezoek aan de Duitse Minister van Financiën, Scholz.3 Op 27 maart jl. ben ik in Berlijn geweest om met Minister Scholz te praten over de OESO-voorstellen.
In het kader van pijler 2 werkt de OESO momenteel aan een wereldwijde benadering om een minimum vennootschapsbelastingniveau te waarborgen. In het recent naar buiten gebrachte consultatiedocument4 geeft de OESO aan dat het feitelijk niet gaat om afspraken over een minimumtarief en dat landen soeverein blijven om hun eigen tarief vast te stellen. Wel wil de OESO komen tot een mondiale benadering voor maatregelen die landen kunnen nemen indien betalingen of winsten uiteindelijk onvoldoende, dat wil zeggen, niet tegen een bepaald minimum vennootschapsbelastingniveau, worden belast.
Conceptueel sluit deze OESO-discussie, om maatregelen te nemen indien betalingen of winsten onvoldoende worden belast, aan bij de door dit kabinet aangekondigde conditionele bronbelasting op rente en royalty’s. Deze conditionele bronbelasting zal worden geheven indien een rente- of royaltybetaling wordt gedaan aan een vennootschap gevestigd in een land met een belastingtarief dat lager is dan 9% (of indien een land op de lijst van de Europese Unie met non-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden staat). De facto leidt dit ertoe dat rente en royalty’s niet langer onbelast vanuit Nederland aan deze jurisdicties kunnen worden betaald.
Duitsland is samen met Frankrijk een belangrijke aanjager van deze discussie in OESO-verband. Omdat Nederland een maatregel heeft aangekondigd die conceptueel aansluit bij de richting waarover binnen de OESO nu ook wordt gesproken en het probleem van internationale belastingontwijking het meest effectief kan worden aangepakt door middel van mondiale afspraken, vind ik het belangrijk om samen op te trekken met Duitsland.
Ik heb toegelicht aan Minister Scholz waarom Nederland heeft gekozen voor een conditionele bronbelasting en waarom Nederland daarbij heeft gekozen voor een statutair tarief. Daarbij is benadrukt dat een effectief tarief de uitvoerbaarheid van deze maatregel kan compliceren en uiteindelijk een mondiale benadering zou kunnen verhinderen. Daarom blijft dit kabinet de mogelijkheid om met een statutair tarief te werken ook in OESO-verband inbrengen.
Na afloop van de bijeenkomst op 27 maart jl. is een gemeenschappelijke verklaring uitgebracht5 en een persbericht. De kop van het persbericht luidt: Nederland en Duitsland spreken af samen op te trekken bij minimumbelasting. Deze kop vat kort samen wat ik met Minister Scholz heb besproken: Nederland en Duitsland willen dat we in de OESO vooruitgang boeken om afspraken te maken over maatregelen die zorgen dat betalingen of winsten voldoende worden belast. Daarbij bestaan verschillen in de gedachten van Duitsland en Nederland over de precieze uitwerking van deze maatregelen. Deze verschillen zouden ons er uiteindelijk niet van moeten weerhouden om te proberen tot overeenstemming in OESO-verband te komen over een mondiale benadering.
Coalitie ministers van Financiën voor klimaatactie
Document: ST 9077 2019 INIT, ST 9019 2019 INIT
Aard bespreking: Gedachtenwisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Tijdens de Ecofin zal gesproken worden over de lancering van de coalitie voor ministers van Financiën voor klimaatactie. Niet alle EU landen zijn aangesloten bij de coalitie en tijdens deze Ecofin zal Finland, als initiator van de coalitie, een terugkoppeling geven van de eerste bijeenkomst.
En marge van de voorjaarsvergadering van het IMF en de Wereldbank in april 2019 is deze coalitie opgericht en heeft Nederland zich daarbij aangesloten. Ministers van Financiën kunnen een belangrijke bijdrage leveren, omdat zij beschikken over verschillende instrumenten en omdat internationale coördinatie op dit onderwerp gewenst is.
Naast Nederland hebben 25 andere landen zich aangesloten bij de coalitie, die is gevormd onder de hoede van de Wereldbank. Het gaat zowel om ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden. Andere landen zijn: Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Finland, Ierland, IJsland, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Zweden, Chili, Colombia, Costa Rica, Ivoorkust, Ecuador, Fiji, Filipijnen, Guatemala, Kenia, Marshall Eilanden, Mexico, Nigeria en Oeganda. De Europese Commissie heeft de coalitie onderschreven, maar is zelf geen lid.
De coalitie heeft na de lancering 6 principes opgesteld6. Deze principes zijn niet bindend. De coalitie dient een platform te bieden voor het delen van informatie en ervaringen, en kan functioneren als een forum waarin wordt gesproken over best-practices en standaarden op het gebied van klimaatactie. De komende periode zal verder gesproken worden over de uitwerking van de principes en een meerjarig actieplan van de coalitie, dat gepresenteerd zal worden op de COP25.
Het kabinet hecht een grote waarde aan het halen van de klimaatdoelen, vermeld in het Parijsakkoord, zoals beschreven in het regeerakkoord. Nederland neemt daarom deel aan deze coalitie om meer internationale bewustwording te creëren van de doelen vanuit het Parijsakkoord en bij te dragen aan het verhogen van de ambities.
Europees Semester: Diepteonderzoeken en implementatie van aanbevelingen
Document: De diepteonderzoeken zijn te vinden op:
https://ec.europa.eu/info/publications/2019-european-semester-communication-country-reports_en, ST 9023 2019 INIT, ST 9021 2019 INIT
Aard bespreking: Aanname Raadsconclusies
Besluitvormingsprocedure: Consensus
Toelichting:
Op 27 februari 2019 publiceerde de Europese Commissie de landenrapporten met daarin de diepteonderzoeken in het kader van de macro-economische onevenwichtighedenprocedure (MEOP) en een overzicht van implementatie van landenspecifieke aanbevelingen.7 Tijdens de Ecofin van 12 maart 2019 heeft de Europese Commissie een presentatie gegeven over de landenrapporten, en is gesproken over de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen.8 De Ecofinraad van mei zal conclusies aannemen over de diepteonderzoeken en de implementatie van landenspecifieke aanbevelingen.
Op basis van de diepteonderzoeken heeft de Europese Commissie besloten om drie lidstaten in de MEOP-categorie «buitensporige onevenwichtigheden» te plaatsen (Cyprus, Griekenland en Italië), en nog eens tien lidstaten in de categorie «onevenwichtigheden» (Bulgarije, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Kroatië, Nederland, Portugal, Roemenië, Spanje en Zweden). Over een langere termijn oordeelt de Europese Commissie dat voor tweederde van de aanbevelingen ten minste sprake is van enige voortgang met implementatie.9 Er is met name voortgang geboekt ten aanzien van het reduceren van private schulden en het hervormen van insolventieraamwerken. Op het gebied van het verbeteren van regelgeving en het verbreden van de belastinggrondslag is minder progressie gemaakt.
Nederland kan zich vinden in belangrijkste conclusies in de landenrapporten. Aangezien de landenrapporten al tijdens de Ecofin van maart door de Europese Commissie gepresenteerd zijn, wordt in de Ecofin weinig discussie verwacht. Nederland zal zich inzetten voor Raadsconclusies waarin de uitkomsten van de diepteonderzoeken worden ondersteund.
Prioriteiten volgende institutionele cyclus
Document: Brief Roemeense voorzitterschap, nog niet beschikbaar op moment van schrijven
Aard bespreking: Gedachtewisseling
Besluitvormingsprocedure: N.v.t.
Toelichting:
Als vervolg op de initiële discussie die heeft plaatsgevonden tijdens de informele Ecofinraad op 5 en 6 april jl. zal in de Ecofin nogmaals worden gesproken over de prioriteiten voor de komende vijf jaar. Naar verwachting zal het Roemeense voorzitterschap voorafgaande aan de bijeenkomst een brief sturen, deze is op moment van schrijven nog niet beschikbaar.
Voor Nederland zijn de onderwerpen die genoemd zijn in de geannoteerde agenda van april de voornaamste prioriteiten.10 Het gaat daarbij kort gezegd om verdere ontwikkeling van maatregelen betreffende de financiële sector (voltooien Bankenunie, verdiepen Kapitaalmarktenunie, verbeteren anti-witwasregelgeving) de hervorming van het SGP en de strijd tegen belastingontwijking.
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎
Zie pagina 8–23 van het consultatiedocument: http://www.oecd.org/tax/beps/public-consultation-document-addressing-the-tax-challenges-of-the-digitalisation-of-the-economy.pdf↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2019/03/27/nederland-en-duitsland-spreken-af-samen-op-te-trekken-bij-minimumbelasting.↩︎
Zie paragraaf 90 van het consultatiedocument: http://www.oecd.org/tax/beps/public-consultation-document-addressing-the-tax-challenges-of-the-digitalisation-of-the-economy.pdf.↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2019/03/27/german-netherlands-statement-combatting-tax-avoidance.↩︎
Meer over deze 6 principes is te vinden op de site van de coalitie: https://www.cape4financeministry.org/coalition_of_finance_ministers↩︎
http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-19-1368_en.htm↩︎
Verslag Eurogroep en Ecofinraad, 11 en 12 maart 2019, Kamerstuk 21 501-07, nr. 1587↩︎
https://ec.europa.eu/info/publications/2019-european-semester-communication-country-reports_en↩︎
Geannoteerde agenda Informele Ecofinraad 5 en 6 april 2019, Kamerstuk 21 501-07, nr. 1593↩︎