Preventieve handhaving in het bestuursrecht
Schriftelijke vragen
Nummer: 2019D19037, datum: 2019-05-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kv-tk-2019Z09293).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Groothuizen, Tweede Kamerlid (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van zaak 2019Z09293:
- Gericht aan: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Indiener: M. Groothuizen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 | Vragen gesteld door de leden der Kamer |
2019Z09293
Vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de Minister voor Rechtsbescherming over preventieve handhaving in het bestuursrecht (ingezonden 13 mei 2019).
Vraag 1
Heeft u het artikel «Preventieve handhaving: de preventieve herstelsanctie en de herstelsanctie tot het voorkomen van herhaling» gelezen?1
Vraag 2
Welke relatie bestaat er volgens u tussen artikel 5:2, eerste lid, onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 5:7 Awb? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de vraag of volgens u in deze twee artikelen twee verschillende vormen van preventieve handhaving kunnen worden gelezen, te weten een herstelsanctie tot het voorkomen van herhaling en een preventieve herstelsanctie?
Vraag 3
Binnen welke termijn acht u het redelijk om nog te kunnen spreken van een herhaling en wanneer is volgens u sprake van een nieuw feit als de overtreder een overtreding daadwerkelijk begaat? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op de vraag hoe u artikel 5:34, tweede lid, Awb in dit verband begrijpt?
Vraag 4
Wat is de reden dat niet noodzakelijk werd geacht om in de Awb op te nemen in welke gevallen sprake is van herhaling?
Vraag 5
Hoe beoordeelt u het – in de jurisprudentie ontstane – feit dat er twee verschillende mogelijkheden zijn om preventief te handhaven? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de toegevoegde waarde van de één ten opzichte van de ander en vice versa?
Vraag 6
Leest u in de passage: «[v]oor wat betreft de vraag of een last onder dwangsom mag worden opgelegd voordat een (eerste) overtreding is begaan, menen wij dat aansluiting moet worden gezocht bij het antwoord op de vraag of bestuursdwang mag worden aangezegd voordat een overtreding is gepleegd [...]. Dit komt erop neer dat indien het gevaar van het plegen van een overtreding klaarblijkelijk is, ook zonder dat een mogelijke herhaling sprake is, een last onder dwangsom mag worden opgelegd» dezelfde implicatie als de auteur, die in deze zinsnede leest dat de wetgever enkel heeft beoogd dat voor preventieve handhaving altijd moet zijn voldaan aan het klaarblijkelijkheidscriterium? Zo nee, hoe leest u deze passage?2
Vraag 7
Wat is de reden dat in de Awb niet dieper is ingegaan op de wijze waarop bestuursorganen preventief kunnen handhaven?
Vraag 8
Wat is de reden dat in de Awb geen vergelijking is gemaakt tussen de herstelsanctie tot het voorkomen van herhaling en de preventieve herstelsanctie?
Vraag 9
Deelt u de mening van de auteur dat de wetgever nooit heeft beoogd om twee verschillende vormen van preventieve handhaving mogelijk te maken? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de wet hierin eenvoudiger te maken, althans te verduidelijken? Zo nee, waaruit blijkt, onder specifieke bronvermelding, dat iets anders is beoogd?
Vraag 10
Acht u het logisch dat er een hele hoge drempel in de vorm van het klaarblijkelijkheidscriterium bij de preventieve herstelsanctie bestaat, maar deze drempel vervolgens afwezig is bij de herstelsanctie ter voorkoming van een herhaling? Zo ja, waarom? Zo nee, ziet u aanleiding de wet op dit punt te verduidelijken?
Vraag 11
Klopt het dat de herstelsanctie tot het voorkomen van herhaling, vanwege de in de jurisprudentie aangehouden minimale drempel om deze herstelsanctie op te leggen, tendeert naar een voorwaardelijke straf die wordt opgelegd naar aanleiding van een eerdere overtreding? Zo nee, waarom niet?
Vraag 12
Kan de herstelsanctie tot het voorkomen van herhaling volgens u worden gezien als een vervolging zoals bedoeld in artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op de autonome betekenis van het begrip vervolging zoals door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aangenomen en de daarbij door het EHRM genoemde criteria om vast te stellen of een overtreding of sanctie al dan niet als strafrechtelijk kan worden gekwalificeerd?3
Vraag 13
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Vraag 14
Kunt u elke vraag op zodanige wijze beantwoorden dat u gehoor geeft aan de oproep van de auteur vanuit de hoek van de regering duidelijk te maken of inderdaad beoogd is één of twee verschillende vormen van preventieve handhaving te codificeren? Zo nee, waarom niet?
A.P. Altena, «Preventieve handhaving: de preventieve herstelsanctie en de herstelsanctie tot het voorkomen van herhaling», De Gemeentestem 2018, afl. 7477, p. 627 e.v. (Gst. 2018/121).↩︎
Kamerstuk 23 700, nr. 3, p. 162.↩︎
EHRM 8 juni 1976, nrs. 5100/71, 5101/71, 5102/71, 5354/72 en 5370/72, ECLI:NL:XX:1976:AC0386 (Engel e.a. t. Nederland), NJ 1978, 223.↩︎