Verslag van een schriftelijk overleg over de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaandenpensioen
Initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaandenpensioen
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2019D21404, datum: 2019-05-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-34996-4).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.M. Sjerp, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 34996 -4 Initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaandenpensioen.
Onderdeel van zaak 2019Z10404:
- Indiener: M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: E.M. Sjerp, adjunct-griffier
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-05-27 13:00: Initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaandenpensioen - 34996 (Notaoverleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-05-28 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-05-29 14:05: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
34 996 Initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaandenpensioen
Nr. 4 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 23 mei 2019
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemers over de Initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaandenpensioen (Kamerstuk 34 996, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 april 2019 aan de initiatiefnemers voorgelegd. Bij brief van 23 mei 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Rog
Adjunct-griffier van de commissie,
Sjerp
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de initiatiefnemers voor hun nota en hebben hier met belangstelling kennis van genomen. Zij hebben onderstaand nog een aantal vragen over deze nota.
Introductie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers verwijzen naar een OESO-rapport uit 2018, waarin op de gender gap in pensioenen tussen mannen en vrouwen wordt ingegaan. De leden constateren daarbij dat Duitsland het enige OESO land is waarin dit inkomensverschil groter is. Welke systemen voor nabestaanden- en wezenpensioen binnen de OESO-landen hebben de initiatiefnemers betrokken bij hun analyse en aanbevelingen? Hoe zien de initiatiefnemers in dit licht het Duitse systemen van Witwenrente oder Witwerrente (nabestaandenpensioen) en Waisenrente (wezenpensioen) waarin sprake is van een grotere gender gap? Op welke wijze is de aanbeveling, in hetzelfde OESO-rapport dat de initiatiefnemers aanhalen, dat een herverdeling van alleenstaanden naar koppels voorkomen dient te worden door de initiatiefnemers in hun voorstel verwerkt? Hoe zien de initiatiefnemers het OESO-voorstel voor joined annuities dat zowel het probleem van een inkomensterugval als ongewenste herverdelingseffecten adresseert?
Antwoord: de initiatiefnemers zijn in hun initiatiefnota uitgegaan van het jaarlijkse OESO-rapport over Nederland uit juli 2018. In dit jaarlijkse rapport staat een verwijzing naar het OESO-rapport «The Pursuit of Gender Equality, waarbij inderdaad in een tabel wordt aangegeven dat de gender gap in Duitsland het hoogst is, gevolgd door Nederland. Deze cijfers stammen uit 2014.
Historisch gezien is het grote verschil in Nederland op een aantal manieren te verklaren.
Tot 1956 werden vrouwen in overheidsdienst, als zij jonger waren dan 45 jaar, ontslagen als zij trouwden, ten minste. Daarna is in Nederland een heel lange tijd een parttime baan de norm geweest tijdens de hele carrière. Nog steeds is dit de norm in veel sectoren.
Ook bestaat er nog steeds een beloningsverschil tussen mannen en vrouwen, maar dit loopt de afgelopen jaren wel terug. Omdat jonge vrouwen hoger opgeleid zijn dan mannen is het loonverschil bij de overheid tot leeftijd 36 overigens positief voor vrouwen1. Verschil in beloning leidt tot een verschil in pensioenopbouw. Het gemiddeld opgebouwd pensioen loopt daardoor bij oudere generaties nog steeds behoorlijk scheef. In de leeftijdscategorie 60–65 is het gemiddeld opgebouwd pensioen bij mannen ongeveer € 15.000 euro en voor vrouwen € 6.500 euro.2
De initiatiefnemers hebben geen internationale analyse gemaakt van het nabestaandenpensioen in pensioenstelsels van andere landen om ze over te nemen. Daarvoor zijn de verschillen tussen de pensioenstelsels gewoon te groot.
De initiatiefnemers zijn er principieel voorstander van dat sociale partners over het pensioencontract gaan. Dat gezegd hebbende kunnen zij zich wel vinden in een voorstel voor een joined annuity. Dit gaat dan wel exclusief over het nabestaandenpensioen waarbij de pensioengerechtigde overlijdt (en niet de werknemer). Dat betekent dat het pensioen verlaagd wordt indien een van beiden komt te overlijden.
Nu is het nog vaak zo het pensioen van bijvoorbeeld de man, niet verlaagd wordt indien de vrouw overlijdt. Indien de man, om wiens pensioen het gaat, overlijdt, wordt de uitkering wel met 30% verlaagd. Dat verschil neem je weg met een joined annuity en zou ook leiden tot meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Noodzaak van een nabestaandenpensioendekking
De leden van de VVD-fractie merken op dat in veel gevallen bij een hypotheek een overlijdensrisicoverzekering wordt afgesloten en hebben daarom enkele aanvullende vragen aan de initiatiefnemers. Hoe groot is volgens de initiatiefnemers de omvang van het beschreven risico? Welke andere mogelijkheden zien de initiatiefnemers om dit risico te ondervangen?
Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat de nota niet verder in zal gaan op het aanzienlijke probleem van het partnerbegrip. Genoemde leden vragen daarbij waar de initiatiefnemers in hun nota exact over spreken, aangezien het partnerbegrip cruciaal is om te bepalen wie nabestaande is. Welke definitie van partner hanteren de initiatiefnemers? Hoe beoordelen de initiatiefnemers de reactie van de Minister dat «Voortschrijdend inzicht van de Stichting van de Arbeid er toe [heeft] geleid dat het wellicht wenselijker is om een wettelijke partnerdefinitie te definiëren voor ongehuwd samenwonenden.»? Delen de initiatiefnemers de mening dat de afname van het aantal huwelijken een modernisering van het partnerbegrip noodzakelijk maakt? Hoe beoordelen de initiatiefnemers de waarde die minimumvoorwaarden hebben als die geen harde wettelijke verankering hebben en pensioencontracten door de ondergrens van de minimumvoorwaarden mogen zakken?
Antwoord:
Een overlijdensrisicoverzekering is de belangrijkste manier om privaat het risico van vroeg overlijden te verzekeren. Juist omdat er bij het overlijden voor de AOW-leeftijd vaak een zeer grote inkomensval plaatsvindt en omdat een hypotheek vaak op beide inkomens gebaseerd is, kiezen veel mensen ervoor om een overlijdensrisicoverzekering bij de hypotheek af te sluiten. Een overlijdensrisicoverzekering is echter niet verplicht en de hoogte en voorwaarden verschillen per aanbieder.
Banken adviseren vaak wel om een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten, want dit is in het belang van de klant en de bank zelf. Hiermee is de overlijdensrisicoverzekering, althans voor huizenbezitters, een belangrijke vorm van privaat geregeld nabestaandenpensioen.
Bij meer dan de helft van de eerstgeboren zijn de ouders niet gehuwd en hebben zij geen geregistreerd partnerschap.3 Deze situatie is totaal anders dan vijftig jaar geleden. Dit betekent inderdaad dat de nauwe definitie van getrouwd moeten zijn niet voldoet voor het nabestaandenpensioen.
Het partnerbegrip is aan pensioenfondsen, maar harmonisatie is zeer gewenst.
Het is dan bijvoorbeeld mogelijk om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de partnerdefinitie van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De initiatiefnemers zijn van mening dat er dan ten minste twee zaken anders dienen te zijn dan in die wet:
– Een notarieel samenlevingscontract kwalificeert slechts als partner indien er sprake is van een wederzijdse onderhoudsplicht en indien er geen sprake is van bijvoorbeeld een ouder/kind relatie;
– Het samenwonen op een adres is als zodanig onvoldoende. Volgens artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn bijvoorbeeld studenten die in een studentenhuis samenwonen, reeds elkaars partners.
Ook het partnerbegrip in de Algemene Wet Inkomensafhankelijke regelingen artikel 3 voldoet nog niet. Daarin staat namelijk dat je elkaars partner bent als je als zodanig bent aangemeld bij het pensioenfonds. Dat leidt natuurlijk tot een cirkelredenering.
Daarom zijn er al eerder aanbevelingen aan en van de STAR geweest om de partnerdefinitie te harmoniseren.
De initiatiefnemers verwelkomen het voorstel van de STAR dat de Tweede Kamer op 17 januari 2019 ontving. Daarin is echter nog geen sprake van een complete harmonisatie. Dat zou wel wenselijk zijn, want als een partner nu een partnerpensioen heeft, is het prettig als na het wisselen van baan de volgende pensioenregeling die partner ook accepteert. Dat is nu niet altijd het geval en is ook onder het voorstel nog niet gegarandeerd.
Zoveel mogelijk harmonisatie is dus zeer gewenst. En daar hoort niet bij dat pensioenfondsen ook onder een minimumnorm zouden mogen zakken, bijvoorbeeld doordat diensttijd uit een vorige dienstbetrekking niet meegeteld wordt bij de hoogte van het nabestaandenpensioen voor pensioendatum.
Hoe ziet het nabestaandenpensioen eruit?
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de gevolgen van een baanwissel. Delen de initiatiefnemers de analyse dat arbeidsmobiliteit eerder toe- dan afneemt? Welke oplossing zien de initiatiefnemers voor zich om dit probleem te adresseren? Waarom achten de initiatiefnemers een koppeling van het nabestaandenpensioen aan het pensioencontract van de werkgever logisch in een steeds flexibelere arbeidsmarkt?
Antwoord:
Er is zeker een steeds grotere flexibiliteit in arbeidsbetrekkingen en dit is ook een van de redenen waarom het nabestaandenpensioen zoveel mogelijk geharmoniseerd moet worden. Dan zijn er minder of geen problemen bij de overdraagbaarheid. Het zou de voorkeur hebben van de initiatiefnemers als de SER ook kijkt naar een dekking die doorloopt als iemand zzp’er wordt of werkloos raakt.
Het grote risico bestaat namelijk dat de partner met niets achterblijft wanneer de partner overlijdt op een moment dat de dekking tijdelijk onderbroken is.
VVD: De regeling is vaak meerdere keren veranderd
De leden van de VVD-fractie hebben een aanvullende vraag aan de initiatiefnemers. Wat is het verschil in premie voor de deelnemer bij een nabestaandenpensioen op opbouwbasis en op risicobasis?
Antwoord:
Bij het nabestaandenpensioen op opbouwbasis gebeurt er het volgende. Over het lopende jaar wordt een nabestaandenpensioen ingekocht van bijvoorbeeld 1,2% van het pensioengevend salaris. Indien de deelnemer in dat jaar of in enig ander later jaar overlijdt, krijgt de weduwe 1,2% van het pensioengevend salaris voor dat jaar. Dit percentage wordt daadwerkelijk voor de deelnemer opzij gezet; er wordt dus als het ware voor het nabestaandenpensioen gespaard.
Meestal is dit gecombineerd met een nabestaandendekking op risicobasis voor de jaren die nog moeten komen. Dat betekent dat voor het lopende jaar een verzekering wordt afgesloten voor de jaren tussen nu en het pensioen en voor elk van die jaren 1,2% van het huidige pensioengevend salaris wordt afgedekt.
Bij een nabestaandenpensioen op risicobasis wordt elk jaar het risico van overlijden verzekerd voor bijvoorbeeld 1,2% tegen een verzekeringspremie. De jaren die dan gedekt worden zijn de jaren die de werknemer al bij de werkgever gewerkt heeft en de jaren die hij nog tot zijn pensioen te gaan heeft. Er wordt alleen een risicopremie tegen overlijden betaald; er wordt niet voor het nabestaandenpensioen gespaard zoals bij de nabestaandendekking op opbouwbasis.
Het grote verschil doet zich voor bij overstappen naar een andere werkgever. Bij opbouwbasis blijft er een dekking bestaan voor de gewerkte jaren; daar was immers voor gespaard. Bij risicobasis is er niets meer en – belangrijk – bij de nieuwe werkgever worden alleen de jaren gedekt vanaf indiensttreding. De belastingwetgeving staat momenteel in de weg dat ook de dienstjaren bij de vorige werkgever(s) worden verzekerd.
Omdat er geen pensioen wordt opgebouwd bij een nabestaandenpensioen op risicobasis en er minder gedekt is, zijn de kosten lager en is dus ook de premie lager.
Het moge duidelijk zijn dat als iemand op zijn 60e van baan wisselt en weggaat bij een regeling puur op risicobasis, dat er nauwelijks dekking is voor de weduwe als hij tussen zijn 60e en 67e overlijdt. Dan is de dekking dus maximaal 8,4% van het pensioengevend inkomen. Initiatiefnemers vinden dit onwenselijk.
VVD: Het pensioenoverzicht geeft niet standaard aan dat er een probleem is
De leden van de VVD-fractie vragen welke informatie de initiatiefnemers terug zouden willen zien in het Uniform Pensioenoverzicht (UPO). Zou dit een voor alle pensioenaanbieders gelijksoortige waarschuwing moeten zijn? Hoe zien initiatiefnemers in dat licht de grote verscheidenheid aan regelingen binnen pensioencontracten en het feit dat er ook pensioencontracten zijn waarin geen nabestaandenpensioen is geregeld?
Antwoord:
Er is een grote verscheidenheid aan regelingen voor het nabestaandenpensioen.4 Dit betekent dat communiceren momenteel een uitdaging is, maar wel zeer zeker nodig om deelnemers goed te informeren over wat er financieel geregeld is.
Hoe meer het nabestaandenpensioen geharmoniseerd kan worden, hoe duidelijker het persoonlijke overzicht wordt voor de deelnemer.
Initiatiefnemers menen dat op het UPO in ieder geval duidelijk moet zijn:
– wat het nabestaandenpensioen zal zijn bij overlijden in het lopende jaar;
– wat het nabestaandenpensioen zal zijn bij overlijden na uitdiensttreding en voor pensionering;- wat het nabestaandenpensioen zal zijn bij overlijden na pensionering;
– wat er gebeurt bij overlijden tijdens werkloosheid of ziekte;
– wie er (voor welk deel van het nabestaandenpensioen) geregistreerd staat als partner.
VVD: Acute problemen? Echtscheiding! Of snel met pensioen
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen duiden wat de omvang is van het in deze alinea beschreven probleem. Voorts vragen zij welke oplossing initiatiefnemers zien voor het probleem dat opgebouwd pensioenkapitaal als sterftewinst kan vervallen, terwijl de nabestaande nauwelijks een nabestaandenpensioen krijgt. Suggereren de initiatiefnemers hiermee dat deelnemers een eigen, persoonlijk pensioenvermogen zouden moeten hebben los van het collectief in een fonds? Zo nee, hoe willen de initiatiefnemers dan voorkomen dat opgebouwd vermogen vervalt als sterftewinst?
Antwoord:
Bij pensioenen is het bijna altijd zo dat de deelnemer pas aandacht krijgt voor zijn pensioen naarmate de pensioendatum dichterbij komt. Omdat nooit vooraf zeker is of je een nabestaande zal achterlaten en op welke leeftijd, en omdat mensen liever niet willen denken aan dergelijke ongelukkige situaties, is het nabestaandenpensioen niet iets waar mensen vaak bij stilstaan. Dit maakt de kans groter dat mensen er pas op latere leeftijd of in het geval van ziekte achter komen dat hun nabestaandenpensioen wellicht niet zo goed geregeld is als ze dachten. Er bestaat geen inzage in welke acties mensen vervolgens ondernemen, waarvan de nota enkele opties noemt.
Persoonlijke pensioenvermogens hebben met betrekking tot het nabestaandenpensioen het nadeel dat het voor de deelnemer pijnlijk zichtbaar wordt dat het opgebouwde pensioenvermogen verdwijnt, vanwege verdeling als sterftewinst, wanneer de partner van de deelnemer als eerste overlijdt.
Dit kan worden opgelost door bij persoonlijke pensioenvermogens geen pensioen op te bouwen, maar over te gaan op risicobasis over de gehele diensttijd. Dan is voor de deelnemer duidelijk dat hij alleen verzekerd is en niets krijgt als de partner als eerste overlijdt. Of het opgebouwde nabestaandenpensioen moet bij persoonlijke pensioenvermogens toevallen aan de deelnemer wanneer de partner als eerste overlijdt, om zo aan te sluiten bij de verwachting van de deelnemer. Het is een keuze om sterftewinst aan de groep te laten toevallen (en dat betekent een iets hoger rendement) of aan de nabestaanden.
Of bij vooroverlijden de sterftewinst wordt uitgekeerd of niet heeft niets te maken met of het collectief wordt uitgevoerd.
VVD: Aanbevelingen
De leden van de VVD-fractie hebben nog enkele vragen bij de actiepunten. Wat verstaan de initiatiefnemers in het eerste actiepunt exact onder en «uniforme dekking»? In hoeverre vallen bestaande nabestaandenpensioenen op risicobasis buiten de werkingssfeer van art. 7:975 BW? Op welke belemmeringen doelen de initiatiefnemers in het vijfde actiepunt?
Antwoord:
Met uniforme dekking bedoelen de initiatiefnemers dat er een standaardcontract is bij alle pensioenregelingen waarvan niet of zo min mogelijk wordt afgeweken. Die dekking dient ook door te lopen bij werkloosheid of de deelnemer zzp’er wordt.
Bestaande nabestaandenpensioenen op risicobasis vallen buiten de werkingssfeer van artikel 7:975 en 7:977 BW, aangezien de regering aan de Kamer schreef: «De Anw-compensatieregeling bij het ABP is geen risicoverzekering in de zin van artikel 7:977, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel gaat over levensverzekeringen, afgesloten bij een commerciële verzekeraar».5
Bij het vijfde actiepunt verwijzen de indieners naar het feit dat de achterliggende jaren (bij een andere werkgever) onder een nabestaandenpensioen op risicobasis brengen, niet fiscaal gefacilieerd wordt.
VVD: Financiële consequenties
De leden van de VVD-fractie vragen waarom de initiatiefnemers hier alleen ingaan op de situatie waarin sociale partners nabestaandenpensioen op opbouwbasis invoeren, terwijl in de initiatiefnota nadrukkelijk ook over nabestaandenpensioen op risicobasis gesproken wordt? Hoe kan het vijfde actiepunt onder het kopje aanbevelingen worden uitgevoerd zonder dat een aanpassing van de AOW-franchise nodig is met bijbehorende fiscale consequenties? Voor zover financiële consequenties niet precies in kaart te brengen zijn, kunnen de initiatiefnemers op hoofdlijnen aangeven welke maatregelen financiële consequenties hebben?
Antwoord:
Indien alle pensioenfondsen weer overgaan naar een nabestaandenpensioen op opbouwbasis, is er geen dekkingsprobleem (en dit is wel een recente trend). Wel kan het dan noodzakelijk zijn dat mensen achterliggende jaren kunnen inkopen door een uitruil.
Indien sociale partners de route van een risicobasis zouden kiezen, dan zijn er wel financiële gevolgen.
Bij punt vijf merken de initiatiefnemers op dat het nu ook mogelijk is om een Anw-hiaatverzekering aan te bieden. Maar die is dan apart. Hier worden de twee zaken geïntegreerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota over het nabestaandenpensioen. Deze leden menen dat het onterecht is dat bij pensioenen vaak alleen gedacht wordt aan het ouderdomspensioen. Waar iedereen hoopt op zijn oude dag van zijn ouderdomspensioen te mogen genieten, hoopt eigenlijk niemand in de situatie terecht te komen dat je een nabestaandenpensioen nodig hebt. Maar juist voor de onwenselijke situatie dat een partner komt te overlijden, is het belangrijk dat de financiële situatie goed is geregeld. In tegenstelling tot het ouderdomspensioen is niet zeker of en wanneer je een nabestaandenpensioen nodig zult hebben en dat maakt dat het voor een individu lastig is zich op dit risico voor te bereiden. Ook als beide partners werken, wordt het vaak lastig om de vaste lasten en de kosten van het levensonderhoud van de kinderen te betalen als één inkomen wegvalt.
CDA: De noodzaak van een nabestaandenpensioendekking
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de hoogte van een nabestaandendekking op risicobasis zich in de praktijk verhoudt tot de hoogte bij een dekking op opbouwbasis. Is er ook een risico dat als iemand jong weduwe of weduwnaar wordt, met name wanneer er sprake is van opgroeiende kinderen in het gezin, er te weinig is opgebouwd voor een adequate uitkering? In hoeverre wordt dit voldoende opgevangen door de Anw?
Antwoord:
De Anw is vooral bij anderhalf- en tweeverdieners onvoldoende. De Anw is immers afhankelijk van de hoogte van het inkomen uit arbeid. De inkomensval kan bij deze inkomens zeer groot zijn.
Op dit moment is er vaak een redelijk adequaat nabestaandenpensioen indien er een Anw-hiaatverzekering is en indien: – de werknemer een dekking op risicobasis heeft en (bijna) altijd in dezelfde regeling gezeten heeft of
– de werknemer bij eerdere pensioenregelingen een nabestaandenpension op opbouwbasis had of
– de werknemer bij de nieuwe regeling een nabestaandenpensioen heeft ingekocht via uitruil.
Verder hangt het natuurlijk ook af van de (half)wezenuitkeringen van het pensioenfonds.
CDA: Aanvullende problemen
De leden van de CDA-fractie constateren dat het een groot probleem is dat het voor deelnemers zelf niet duidelijk is of en hoeveel nabestaandenpensioen zij krijgen. Dat geldt zowel voor de Anw, voor een eventuele Anw-hiaatverzekering en voor het nabestaandenpensioen. Kunnen de initiatiefnemers aangeven op welke manier deelnemers beter in staat gesteld kunnen worden te weten waar hun nabestaanden recht op hebben in geval van overlijden en wat zij eraan kunnen doen om dat te verbeteren?
Antwoord:
Zoals opgemerkt bij de antwoorden op vragen van de VVD-fractie, kan dit door de regelingen te standaardiseren en een aantal situaties op te nemen op het pensioenoverzicht.
Verder dient de SVB duidelijk inzage in rechten te kunnen geven.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de initiatiefnota over het nabestaandenpensioen. Zij delen de noodzaak die de initiatiefnemers beschrijven voor het beter laten aansluiten van publieke en private regelingen en het belang om ook stil te staan bij welke risico’s het pensioenstelsel zou moeten dekken.
Introductie
De leden van de D66-fractie vragen hoe de initiatiefnemers de gender gap in pensioenen tussen mannen en vrouwen in Nederland apprecieert, ook omdat pensioen uitgesteld loon betreft en veel vrouwen, zoals de initiatiefnemers beschrijven, in hun werkzame leven minder arbeidsuren maken. De leden vragen wat een verplichting om een deel van de pensioenrechten om te zetten in een nabestaandenpensioen zou betekenen voor het huidige stelsel, maar ook voor de arbeidsaanbodbeslissingen in huishoudens om arbeid en zorg tussen beide partners te verdelen.
Antwoord:
Hoe groter het verschil in pensioenopbouw tussen mannen en vrouwen, hoe meer noodzaak er is voor een afdoende nabestaandenpensioen. Maar zelfs bij een perfecte tweeverdienerssamenleving valt 50% van het inkomen weg als een van de partners overlijdt en er geen nabestaandendekking is. Dat is voor de meeste huishoudens niet op te vangen. Initiatiefnemers zijn daarom van mening dat ongeacht de gender gap het noodzakelijk is om na te denken over voldoende voorzieningen voor nabestaanden.
Initiatiefnemers verwachten dat de vormgeving van het nabestaandenpensioen vrij weinig invloed zal hebben op arbeidsaanbodbeslissingen in huishoudens. Hierbij spelen vele factoren een rol, maar het begint er al bij dat veel deelnemers niet goed op de hoogte zijn van de rechten van hun nabestaanden op nabestaandenpensioen. De gevolgen van overlijden is een onderwerp waar veel mensen liever niet over nadenken. Dat is ook een reden dat het belangrijk is om het nabestaandenpensioen als default goed te regelen. Maar het betekent ook dat partners dit bij beslissingen over hun arbeidsaanbod waarschijnlijk maar zeer beperkt zullen meewegen. Inkomen op de korte termijn, namelijk het loon, is dan vaker een veel bepalendere factor, dan uitgesteld en voorwaardelijk inkomen, zijnde het nabestaandenpensioen. Initiatiefnemers onderkennen dat modellen die uitgaan van perfecte informatie en volledig rationele keuzes mogelijk tot een andere uitkomst leiden.
D66: De noodzaak van een nabestaandenpensioendekking
De leden van de D66-fractie vragen of het partnerbegrip niet heel belangrijk is om in een goede dekking te voorzien voor nabestaandenpensioen en of het vraagstuk van het partnerbegrip los kan worden gezien van het nabestaandenpensioen. De leden van de D66-fractie vragen wat op dit moment de verdeling is van de standaarddekkingen op risicobasis en opbouwbasis. Tot slot vragen genoemde leden, omdat hier expliciet naar wordt verwezen, bij welk deel van de hypotheken er een overlijdensrisicoverzekering is afgesloten en in welke mate dit het probleem van een lager inkomen kan opvangen.
Antwoord:
Het nabestaandenpensioen hangt inderdaad af van het partnerbegrip (en het kind-begrip). Die twee zijn innig met elkaar verbonden. Initiatiefnemers zijn van mening dat voor een afdoende nabestaandenpensioen zowel geldt dat de juiste groep in aanmerking moet komen voor een nabestaandenpensioen (afbakening partner en kinderen) als dat de hoogte en de voorwaarden van het pensioen afdoende moeten zijn. Dat laatste is waar de nota op focust, omdat initiatiefnemers menen dat hier meer politieke aandacht voor zou moeten zijn.
Het is lastig om een verdeling te geven tussen risico- en opbouwbasis, omdat sommige pensioenfondsen geswitcht zijn. Het ABP ging bijvoorbeeld van opbouwbasis naar risicobasis en weer naar opbouwbasis. PFZW heeft deels risicobasis, deels opbouwbasis. Beide fondsen kennen hiervoor bovendien ook nog overgangsregelingen.
Tot 2018 was een overlijdensrisicoverzekering verplicht bij een NHG-hypotheek en ook bij niet-NHG-hypotheken sluiten veel mensen een verzekering af. Het is lastig om precieze cijfers te vinden hierover. Tevens is het van belang om ook te kijken of het hele hypotheekbedrag verzekerd wordt of slechts een deel. Recentelijk zijn er wel tekenen dat vooral alleenstaanden minder vaak een overlijdensrisicoverzekering afsluiten.6 Een afdoende overlijdensrisicoverzekering kan voor een belangrijk deel het financiële probleem van een lager inkomen door het overlijden van de partner opvangen, maar alleen voor huizenbezitters en alleen met betrekking tot woonlasten.
D66: Aanvullende problemen
De leden van de D66-fractie vragen voor welke situaties precies de initiatiefnemers een oplossing zouden willen bieden. Gaat dat ook over tweede huwelijken, over ziekte, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid? Of gaat dat alleen over de situatie dat één van de partners opbouwt en dan plots komt te overlijden? Zou het wat de initiatiefnemers betreft wenselijk zijn om de uitkering aan te passen naar de situatie van de partner die blijft leven? Zou een uitkering voor een 27-jarige net zo hoog moeten zijn als voor iemand die bijna de AOW-leeftijd heeft bereikt?
Antwoord:
De initiatiefnemers zijn zich er zeer van bewust dat de situaties gevarieerd zijn. De noodzaak van een afdoende nabestaandenpensioen zien zij dan ook in alle van de genoemde situaties.
Voor de inkomensvervanging tijdens ziekte, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid zijn er werknemersverzekeringen, die voor werknemers voorzien in inkomen. Maar het is belangrijk dat gedurende perioden van ziekte, werkloosheid en arbeidsongeschiktheid de dekking van het nabestaandenpensioen goed geregeld is.
De initiatiefnemers willen ook een oplossing vinden voor diegene die bij een wisseling van baan zonder waardeoverdracht en zonder opgebouwd nabestaandenpensioen, een onvolledige risicodekking hebben. Dit kan worden gerealiseerd door de relatie met dienstjaren op te heffen en de risicodekking altijd een percentage van het huidige salaris te laten zijn, ongeacht het aantal dienstjaren.
De leden van de D66 fractie hebben ook een punt als zij verwijzen naar de noodzaak van het arbeidsongeschiktheidspensioen. Dat is echter net zo ingewikkeld als het nabestaandenpensioen en vereist een aparte behandeling.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaandenpensioen.
Genoemde leden beamen dat de gender gap in pensioenen tussen mannen en vrouwen in Nederland met 40% hoog is. Zij vragen de initiatiefnemers of zij, naast het omzetten van pensioenrechten in een nabestaandenpensioen, ook andere mogelijkheden zien om deze kloof te verkleinen en hoe zij deze alternatieven beoordelen.
Antwoord:
De initiatiefnemers merken allereerst op dat ook zonder gender gap het nabestaandenpensioen noodzakelijk is. Immers een halvering van het inkomen is moeilijk op te vangen. En ook als er op macro niveau geen gender gap meer is, dan is voor individuele huishoudens nog steeds mogelijk dat twee volwassen partners niet hetzelfde inkomen verdienen. Vooral bij het wegvallen van het hogere inkomen is een nabestaandenpensioen dan noodzakelijk.
De gender gap wordt in Nederland kleiner door de grotere arbeidsdeelname van vrouwen. Dat is ook terug te zien in de nota aangehaalde statistieken over het verschil bij de opbouw van pensioenen. Dat is aanzienlijk kleiner bij jongere generaties en dat is positief.
Vraag GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de tabel met weduwen en weduwenaars in Nederland. Zij vragen de initiatiefnemers of er ook iets te zeggen valt over de inkomensgroepen? Zijn de gesignaleerde problemen groter voor bepaalde inkomensgroepen? Bijvoorbeeld omdat mensen met lagere inkomens de eindstreep niet in goede gezondheid halen (zie ook Netspar design paper 119 over «Opleiding, levensverwachting en pensioenleeftijd»).
Genoemde leden constateren dat deze initiatiefnota de collectiviteit en solidariteit in het pensioenstelsel wil vergroten. In hoeverre zouden volgens de initiatiefnemers «collectiviteit en solidariteit» centraal moeten staan bij de mogelijke herziening van het pensioenstelsel?
Antwoord:
Op dit moment overlijdt volgens de sterftetafels van het CBS 11,5% van de mannen en 8,5% van de vrouwen voor de leeftijd van 66 jaar. Binnen de groepen is ook een forse variatie, maar de grote meerderheid haalt de pensioenleeftijd. De levensverwachting op die pensioenleeftijd varieert natuurlijk aanmerkelijk tussen groepen.
Het is lastig om exacte cijfers over inkomensgroepen te vinden. In zijn algemeenheid is voor mensen met een laag inkomen de Anw en de Anw-hiaatverzekering belangrijker en voor deelnemers met een hoger pensioen de tweede pijler.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
Introductie
De leden van de SP- fractie hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden Omtzigt en Bruins over het nabestaandenpensioen.
SP: Wie wordt er nabestaande?
De leden van de SP-fractie vragen of de initiatiefnemers nader in kunnen gaan op de 3 weduwen in de leeftijdscategorie 10–20 jaar. Wat zijn daar de precieze leeftijden en oorzaken waardoor ze weduwe zijn geworden? Wat is de bron van de eerste reden dat de problemen bij het nabestaandenpensioen vooral een probleem van vrouwen is? Uit welke cijfers blijkt dat vrouwen jonger zijn op het moment van aangaan van het huwelijk?
Antwoord:
Ook de initiatiefnemers hebben zich afgevraagd wie die 3 zeer jonge weduwen zijn. Tot voor kort werden kindhuwelijken uit het buitenland erkend en kon je ook in Nederland onder voorwaarden voor je 18e trouwen. Nu is er gelukkig een minimumleeftijd. Helaas overlijden sommige mensen zo jong. Bij de CBS cijfers is het – gelukkig – niet mogelijk om de namen of omstandigheden van deze mensen te achterhalen.
Er zijn verschillende factoren waardoor het nabestaandenpensioen vooral een probleem voor vrouwen is:
1. Bij het aangaan van het huwelijk is de vrouw gemiddeld jonger dan de man. Zo was bij de huwelijkssluitingen tussen man en vrouw, inclusief het geregistreerde partnerschap, in 6.230 gevallen de vrouw even oud als de man, in 44.879 gevallen was de vrouw jonger en in slechts 11.918 gevallen ouder.
2. Mannen overlijden dus gemiddeld jonger. De levensverwachting van vrouwen is 83,3 jaar en die van mannen 80,1 jaar.
3. Vrouwen hebben gemiddeld veel minder pensioen opgebouwd.
De eerste twee punten leiden er samen toe dat het twee keer zo vaak gebeurt dat een huwelijk eindigt door het overlijden van de man (39.191 keer) dan door het overlijden van de vrouw (19.771).7
SP: Waarom nu een discussie?
De leden van de SP-fractie vragen de initiatiefnemers of in een adequate dekking voor het nabestaandenpensioen voorzien is. Aan welke adequate dekking denken de initiatiefnemers? Kan ook worden uitgelegd hoe de arbeidsmobiliteit wordt belemmerd?
Antwoord:
Een adequate dekking is een dekking die hoog genoeg is en niet vervalt bij baanwisseling. Op dit moment vervalt het nabestaandenpensioen op risicobasis bij wisselen van pensioenregeling en is het daarmee dus een belemmering voor de arbeidsmobiliteit. Het effect van de belemmering is wel kleiner omdat niet veel deelnemers zich bewust zijn van de risico’s van een verandering van baan.
SP: Aanbevelingen
De leden van de SP-fractie vragen wanneer het advies van Stichting van de Arbeid (STAR) die op verzoek van de initiatiefnemers door de Minister is gevraagd, precies wordt verwacht. Is dit advies er voor 27 mei?
Kunnen de initiatiefnemers opsommen welke belemmeringen in de regelgeving om een nabestaandenpensioen op risicobasis aan te bieden bestaan? Kan duidelijk worden aangegeven hoe deze belemmeringen worden weggenomen? Moet daar de Pensioenwet of andere wetten of lagere regelgeving voor worden aangepast? Zo ja, welke? Kan per belemmering precies worden aangegeven welke wet of regelgeving hoe moet worden aangepast?
Antwoord:
Het advies van de STAR is nog niet binnen en de initiatiefnemers verwijzen naar de regering voor een antwoord op deze vraag. De Minister van Sociale Zaken zal ook aanwezig zijn bij het debat op 27 mei aanstaande.
Een van de belemmeringen bij een pensioen op risicobasis is dat er een fiscale belemmering is. Je mag het niet fiscaal gefacilieerd aanbieden over achterliggende jaren bij een andere werkgever. Dat komt omdat een nabestaandenpensioen op grond van artikel 18, eerste lid, Wet LB is gekoppeld aan het aantal bereikbare dienstjaren binnen de pensioenregeling.
Om de omkeerregel van toepassing te laten zijn op het pensioen, mag het pensioen niet bovenmatig zijn vergeleken met de diensttijd en de tijdens de diensttijd genoten beloning. Hier zijn enkele uitzonderingen voor, bijvoorbeeld indien te weinig is opgebouwd door verlof of zorg voor kinderen. Er is echter geen uitzondering voor de situatie dat bij de vorige werkgever geen of te weinig nabestaandenpensioen is opgebouwd. Op grond van artikel 18, derde lid, van de Wet op de loonbelasting wordt het deel van het pensioen dat bovenmatig is, direct belast en niet pas op het moment van de pensioenuitkering.
Bij waardeoverdracht kunnen dienstjaren uit voorgaande pensioenregelingen wel meetellen. Maar dit leidt bij een nabestaandenpensioen op risicobasis vaak tot onvolledige dekking omdat er bijvoorbeeld geen waardeoverdracht plaatsvindt, er geen vorige pensioenregeling was etc.
Op grond van artikel 10a, eerste lid, onderdeel f van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 mag over dienstjaren uit een vorige dienstbetrekking pas na waardeoverdracht pensioen worden opgebouwd. Bij beleidsbesluit is deze voorwaarde versoepeld maar desalniettemin wordt van deze versoepeling in weinig pensioenregelingen gebruik gemaakt.
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2018/47/loonverschil-tussen-mannen-en-vrouwen-iets-kleiner↩︎
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/15/verwacht-pensioen-van-mannen-derde-meer-dan-van-vrouwen↩︎
https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/21/ouders-van-ruim-vier-op-de-tien-baby-s-niet-getrouwd↩︎
Zie: Marjolein van Everdingen, Ap Fraterman, Jacqueline van Kampen, Evert Jan Slootweg, Bastiaan Starink, Yvonne van Straalen en Michael Visser, «Nabestaandenpensioen: Versnipperde vormgeving vertroebelt risico’s», Netspar occasional paper 2017/06, oktober 2017.↩︎
Kamerstuk 31 490, nr. 238↩︎
https://www.telegraaf.nl/financieel/2055471/vrijgezellen-kopen-onverzekerd-een-huis↩︎
De genoemde cijfers zijn afkomstig van Statline, CBS en betreffen 2017.↩︎