Verslag van een schriftelijk overleg over de uitvoering van de motie van het lid Van der Staaij over bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten
Mensenrechten in het buitenlands beleid
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2019D22280, datum: 2019-05-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32735-244).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 32735 -244 Mensenrechten in het buitenlands beleid.
Onderdeel van zaak 2019Z10813:
- Indiener: F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-06-04 15:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-06-05 10:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-09-26 13:30: Rechtspraak (Algemeen overleg), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-10-02 13:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid
Nr. 244 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 29 mei 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 11 januari 2018 over de uitvoering van de motie van het lid Van der Staaij over bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten (Kamerstuk 32 735, nr. 177).
De vragen en opmerkingen zijn op 23 februari 2018 aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd. Bij brief van 28 mei 2019 zijn de vragen, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Rechtsbescherming, beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Van Meenen
De griffier van de commissie,
Hessing-Puts
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister over de uitvoering van de motie-Van der Staaij over bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten. Zoals bekend, hebben deze leden met overtuiging voor de motie-Van der Staaij gestemd. Zij steunen het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) van harte, maar vrezen een uitholling van het begrip mensenrechten. Deze uitholling vindt plaats als alles tot mensenrecht wordt verklaard. Daadwerkelijke ernstige schendingen blijven daarmee onderbelicht. Het gevolg kan zijn dat het draagvlak voor mensenrechtenbescherming afneemt. Dat vinden deze leden een kwalijke zaak.
Een ruime «margin of appreciation» kan een oplossing zijn voor bovengeschetst probleem. De motie-Van der Staaij roept op tot een ruime »margin of appreciation» en het bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie door het Comité van Ministers (CM). Dit is in lijn met de wensen van voornoemde leden. Daarom hebben zij voor de motie gestemd.
Deze leden hebben enkele vragen over de brief van de Minister.
De Minister schrijft dat het in beginsel aan de verdragsstaten zelf is om hun rechtssysteem in te richten, uiteraard met inachtneming van de eisen die voortvloeien uit het EVRM. De «margin of appreciation» moet daarbij niet onnodig worden ingeperkt. De leden van de VVD-fractie zijn het daarmee eens. Zij vragen de Minister welke successen hij kan noemen uit de afgelopen vijf jaar waaruit is gebleken dat de «margin of appreciation» niet onnodig is ingeperkt.
De aan het woord zijnde leden merken op dat Nederland zich heeft ingezet voor het bieden van een platform aan niet-gouvernementele organisaties die nauwgezet het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgen. Welke organisaties zijn dit? Wat voor acties hebben zij ondernomen? In hoeverre zijn deze organisaties voorstander van een ruime «margin of appreciation»? Is het niet zo dat die organisaties juist pleiten voor beperking van de «margin of appreciation», en voor het nog verder verbreden van het begrip mensenrechten? Kan de Minister daar voorbeelden van geven?
Wordt bij het benoemingsbeleid voor het EHRM rekening gehouden met de opvattingen van de kandidaten wat betreft de «margin of appreciation»? Zo ja, hoe?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid over de uitvoering van de motie-Van der Staaij over het bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten. Allereerst willen deze leden het belang van universele mensenrechten benadrukken. De eisen die voortvloeien uit het EVRM moeten daarom strikt in acht worden genomen.
De aan het woord zijnde leden spreken hun waardering uit voor de antwoorden van de Minister met betrekking tot het bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten. Deelt de Minister het standpunt van deze leden dat een ruimere «margin of appreciation» niet per se hoeft bij te dragen aan betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid waarin hij ingaat op de motie-Van der Staaij die, kort gezegd, voorstellen vraagt voor het bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten door het CM. Deze leden hebben nog enkele vragen.
In de brief wordt een aantal overleggen genoemd die de democratische legitimiteit van het EHRM moeten borgen. Genoemd worden de periodieke gedachtewisseling tussen het CM en de president van het EHRM en de vergaderingen van het CM inzake het toezicht op de naleving van EHRM-uitspraken. De aan het woord zijnde leden zijn erg benieuwd naar de strekking en de inhoud van deze overleggen en vragen de Minister hierop nader in te gaan. Deze leden vragen of over deze overleggen voortaan met enige regelmaat kan worden gerapporteerd aan de Kamer over de Nederlandse inzet voor en de eventuele uitkomst van de genoemde overleggen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over de uitvoering van de motie-Van der Staaij. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
Allereerst willen deze leden benadrukken dat zij de mening delen dat elk land in principe gaat over de inrichting van het eigen rechtssysteem met inachtneming van de mensenrechten. Het is echter ook een kwestie van goede internationale solidariteit om de rechtsbescherming van miljoenen Europeanen niet te laten ondermijnen. Verruiming van de «margin of appreciation» zal hier niet aan bijdragen. Om die reden stellen deze leden de vraag in hoeverre de Minister de «margin of appreciation» wil verruimen of hiervoor openstaat. Zij vragen dit, omdat de Minister aangeeft de «margin of appreciation» niet onnodig in te willen perken.
Deelt de Minister voorts de mening van de leden van de SP-fractie dat het EVRM en het toezicht erop door het EHRM één van de mooiste prestaties van Europese landen is om een gezamenlijke rechtsruimte tot stand te brengen en te bewaken? En dat naarmate er meer landen knagen aan het EVRM en de rechtsmacht van het Hof, dit geheel zal verzwakken? Kan de Minister zijn antwoord en overwegingen uitgebreid toelichten? Welke gevolgen zal een verzwakking volgens de Minister hebben voor de burgers in landen waaruit nu de meeste klagers bij het Hof komen, zoals Rusland, Turkije, Oekraïne en Italië? Hoe gaat de Minister dit alles voorkomen? Klopt het tot slot dat vonnissen van het EHRM tot nu toe ook doorwerken in de moeilijkste lidstaten zoals de hiervoor genoemde? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie op de motie-Van der Staaij over de waarborgfunctie van mensenrechten. Zij vinden het belangrijk dat de nationale ruimte om eigen keuzes te maken zo groot mogelijk blijft.
Deze leden constateren een uitdijende macht van het EHRM, waardoor de democratisch tot stand gekomen wetgeving te zeer aangetast wordt. Herkent de Minister deze zorg? Hoe kan het zwaartepunt van de bescherming van mensenrechten meer op nationaal vlak terug komen te liggen?
Door het aannemen van het Zestiende Protocol kunnen de hoogste nationale rechters vragen voorleggen aan het Europees Hof. Deze leden vragen of daarbij wel voldoende gewaakt wordt voor een verdergaande uniformering van de invulling van mensenrechten door de lidstaten. Is de Minister bereid er nationaal en internationaal op toe te zien dat de adviezen er niet toe leiden dat ook de ruimte voor de nationale hoogste rechters vergaand wordt ingeperkt, dit mede gezien het mogelijk feitelijk bindende karakter van de adviezen.
In de reactie van de Minister op deze motie wordt vooral benadrukt dat Nederland een rol vervult in het bevorderen van de waarborgfunctie van mensenrechten. De motie was er met name ook op gericht om te waarborgen dat de ruimte van de landen niet onnodig wordt ingeperkt. Met name dit aspect vinden de aan het woord zijnde leden onvoldoende aan het licht komen. Welke concrete activiteiten onderneemt Nederland om de ruimte van lidstaten te vergroten in plaats van te verkleinen?
De Minister benadrukt in zijn brief dat Nederland zich onder meer inzet op het toezicht op de uitvoering van de uitspraken van het EHRM. Deze leden vragen of er in dat kader ook aandacht voor is of die uitspraken de ruimte van de landen wel voldoende laat bestaan. Wordt het EHRM ook wel eens te kennen gegeven welke uitspraken naar de mening van het CM te vergaande invloed op de nationale ruimte hebben?
Met name wordt het voorbeeld gegeven van de omstandigheden in gevangenissen. Graag ontvangen de leden van de SGP-fractie meer inzicht in de andere thema’s die aan de orde worden gesteld in de thematische bijeenkomsten en hoe daarbij – met waarborging van de mensenrechten – zoveel mogelijk nationale ruimte wordt gelaten om er invulling aan te geven.
Ten slotte nog een vraag over de dialoog tussen het CM en de President van het EHRM. Deze leden vragen in hoeverre duidelijk is of dergelijke gesprekken ook doorwerken in de beoordeling van nationale vragen over de interpretatie van mensenrechten door alle rechters van het EHRM.
II. Reactie van de Minister van Justitie en Veiligheid
Aanleiding
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 11 januari 2018 inzake de uitvoering van de motie van het lid Van der Staaij (Kamerstuk 34 235 (R2053), nr. 10) over bevorderen van een betere toepassing van de waarborgfunctie van de mensenrechten (Kamerstuk 32 735, nr. 177). Deze motie vloeit voort uit het plenair debat met uw Kamer over de goedkeuring van het op 2 oktober 2013 te Straatsburg tot stand gekomen Protocol 16 bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) (Handelingen II 2016/17, nr. 73, item 7).
Met deze brief beantwoord ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Rechtsbescherming, de gestelde vragen.
Waarborgfunctie van de mensenrechten
Ik dank de vaste commissie voor de getoonde belangstelling voor de waarborgfunctie van mensenrechten in onze samenleving. Deze belangstelling blijkt duidelijk uit het brede spectrum van gestelde vragen die ik hieronder graag beantwoord.
Beoordelingsruimte van de nationale verdragsstaat
De leden van de fracties van D66, SP, SGP en VVD vragen mijn mening over de beoordelingsruimte die het EHRM laat aan de nationale verdragsstaat – en de nationale rechter – (ook wel margin of appreciation genoemd) bij de toepassing van mensenrechten en over hoe groot die ruimte zou moeten zijn. Leden van de SGP fractie toonden zich bezorgd over een verplaatsing van het zwaartepunt van de bescherming van mensenrechten naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder EHRM). Door de uitbreidende macht van het EHRM zou de democratisch tot stand gekomen nationale wetgeving in het gedrang komen. Deze ontwikkeling zetten de fractieleden tevens in het licht van Protocol 16 bij het EVRM en de adviezen die het EHRM op grond van dit protocol kan geven en de ruimte die het EHRM aan de verdragsstaten in die adviezen laat. De leden van de SGP-fractie vragen welke activiteiten Nederland onderneemt om de ruimte van verdragsstaten te vergroten.
In antwoord op voornoemde vragen en zorgen wil ik vooropstellen dat binnen het EVRM-verdragssysteem (verder: verdragssysteem) de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen van rechten zoals neergelegd in het EVRM bij de verdragsstaten zelf ligt (zie artikel 1 EVRM) en daar ook zal blijven liggen. Het is daarom van belang dat verdragsstaten hun verantwoordelijkheid nemen en zich blijven inzetten voor het verdragssysteem, zoals onderschreven in de Verklaringen van Kopenhagen (2018), Brussel (2015), Brighton (2012), Izmir (2011) en Interlaken (2010). Gedegen nationale wetgeving en een onafhankelijke rechterlijke macht zijn daarbij hoekstenen voor een goede bescherming van mensenrechten op nationaal niveau.
Het EHRM heeft een subsidiaire rol bij het toezicht op de borging van mensenrechten op nationaal niveau aangezien een nationale rechter doorgaans beter geëquipeerd is om nationale behoeften en omstandigheden op waarde te schatten. De nationale rechter stelt de feiten vast en interpreteert de nationale rechtsregels. Pas als de nationale rechtsgang is uitgeput, kan een beroep worden gedaan op het EHRM dat moet vaststellen of de in het Verdrag neergelegde rechten in afdoende mate zijn beschermd door de nationale rechtsorde. De rol van het EHRM is zodoende om de burger te voorzien van een vangnet als de bescherming van mensenrechten op nationaal niveau tekort schiet. Het EHRM beoordeelt desgevraagd of de beslissingen van nationale autoriteiten verenigbaar zijn met het verdrag en houdt daarbij rekening met de margin of appreciation van verdragsstaten. De reikwijdte van de margin of appreciation wordt in een specifieke zaak bepaald door het EHRM en is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en het EVRM-recht dat in het geding is.
In april 2018 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa in de Verklaring van Kopenhagen nogmaals het belang en de reikwijdte van de margin of appreciation onderschreven. Ook wordt bevestigd dat de kwaliteit van de uitspraken van het EHRM belangrijk is voor de effectiviteit en autoriteit van het verdragssysteem. Het EHRM en de verdragsstaten zijn samen verantwoordelijk voor een goede en effectieve toepassing van het verdragssysteem en beide hebben daarin verschillende rollen die de interactie tussen het EHRM en de verdragsstaten bevestigen.1
Protocol 16 draagt bij aan die interactie en maakt het mogelijk dat nationale rechters in een vroeg stadium van de procedure een advies van het EHRM kunnen vragen. Het in een eerder stadium kunnen vragen van advies versterkt bovendien het beginsel van subsidiariteit. Nationale rechters kunnen in voorkomende gevallen het EHRM wijzen op onduidelijkheden in de bestaande uitleg van het EVRM of praktische complicaties bij de toepassing van bestaande jurisprudentie in de rechtspraktijk. Door het in een vroegtijdig stadium gericht stellen van vragen kan de nationale rechter richting geven aan de uitleg van het EVRM. Het EHRM zet in adviezen algemene lijnen uit. Het is aan de nationale rechter om die lijnen een plaats te geven binnen de nationale rechtsorde, waarbij rekening kan worden gehouden met de nationale juridische kaders en de nationale sociaaleconomische achtergronden.
De leden van de VVD-fractie stellen de vraag welke successen uit de afgelopen vijf jaar ik kan noemen waaruit is gebleken dat de margin of appreciation niet onnodig is ingeperkt. Ik antwoord hierop dat het EHRM de laatste jaren vele uitspraken op diverse terreinen heeft gedaan waarin het EHRM heeft geoordeeld dat de nationale autoriteiten directe democratische legitimatie hebben bij het maken van beleid en wetgeving en zich in veel gevallen in een betere positie dan het EHRM bevinden om de lokale behoeften en situatie te beoordelen. Het EHRM onderkent daarom dat aan verdragsstaten in beginsel een ruime margin of appreciation toekomt. Een voorbeeld daarvan is de zaak Garib t. Nederland, waarin het EHRM oordeelde dat de toepassing van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek geen schending van de rechten van het EVRM opleverde. Op het terrein van sociaal en economisch beleid bestaat een ruime margin of appreciation en het EHRM overweegt onder verwijzing naar het doorlopen wetgevingsproces dat de wetgever deze beoordelingsruimte niet te buiten is gegaan. Een ander voorbeeld is P. Plaisier B.V. en anderen t. Nederland, waarin de in 2012 ingevoerde crisisheffing de toets van het EHRM doorstond omdat het erkende dat verdragsstaten ook wat belastingen betreft een ruime margin of appreciation hebben. Ook op het gebied van geloofsuitingen op de werkvloer (Ebrahimian t. Frankrijk), uitzetting van veroordeelde vreemdelingen (Levakovic t. Denemarken), thuisbevallingen (Dubská en Kreyjzová t. Tsjechië), pensioenen (Fábián t. Hongarije) en veiligheid bij demonstraties (Kudrevičius en anderen t. Litouwen) zorgde de toepassing door het EHRM van de margin of appreciation ervoor dat het nationale beleid niet in strijd werd geacht met het EVRM. De bovengenoemde voorbeelden zijn slechts een selectie van uitspraken; er zijn vele andere voorbeelden te geven.
Verder is van een (vergaande) inperking van de ruimte van verdragsstaten en van de nationale rechter door Protocol 16 geen sprake: de nationale hoogste rechter heeft de keuze een adviesaanvraag in te dienen, de rechter kan een zaak echter ook zonder raadpleging van het EHRM afdoen. Als de rechter wel om advies vraagt, is het vervolgens aan de nationale rechter om te bepalen hoe verder met het verkregen advies wordt omgegaan in de nationale procedure. De hoogste nationale rechter heeft de regierol.
Dialoog met het EHRM
Daarnaast maken de hoogste Nederlandse rechterlijke instanties reeds langer gebruik van de mogelijkheid tot algemene dialoog met het EHRM over de toepassing van het EVRM. Zij maken deel uit van het Superior Courts Network dat als doel heeft om een structurele en effectieve dialoog te voeren en de toepassing van het EVRM te verrijken.
De leden van de GroenLinks fractie vragen mij over de strekking en inhoud van de overleggen tussen het Comité van Ministers en de President van het EHRM en of over deze overleggen met enige regelmaat aan de Kamer gerapporteerd zou kunnen worden over de Nederlandse inzet voor en de eventuele uitkomst van die overleggen.
Het Comité van Ministers ontvangt twee maal per jaar de President van het EHRM, teneinde met deze van gedachten te wisselen over ontwikkelingen binnen het EHRM, zoals de aantallen zaken, de aard van de zaken, algemene appreciatie van uitspraken en de meer algemene ontwikkelingen zoals met betrekking tot de opvolging van de Verklaring van Kopenhagen. Op specifieke uitspraken of aanhangige zaken wordt niet ingegaan. Het Comité van Ministers heeft een eigen toezichthoudende taak op de nakoming van uitspraken van het EHRM door verdragsstaten (art. 46 EVRM). Het EHRM laat de wijze waarop een uitspraak ten uitvoer wordt gelegd aan de verdragsstaat en het Comité van Ministers bepaalt of de betreffende staat voldoende maatregelen heeft getroffen waardoor het toezicht op de naleving van een uitspraak kan worden beëindigd. Vergaderingen van het Comité van Ministers vinden achter gesloten deuren plaats (artikel 21 Statuut van de Raad van Europa). Over de exacte inbreng kan daarom geen verslag worden gedaan, maar de Nederlandse inzet wordt bepaald door de prioriteiten op mensenrechtenbeleid zoals die door de regering zijn vastgesteld en met uw Kamer zijn gecommuniceerd.
De leden van de SGP vragen of het EHRM ook wel eens te kennen wordt gegeven welke uitspraken naar de mening van het Comité van Ministers een te vergaande invloed op de nationale ruimte hebben en in hoeverre duidelijk is of gesprekken tussen het Comité van Ministers en de President van het EHRM ook doorwerken in de beoordeling van nationale vragen over de interpretatie van mensenrechten door alle rechters van het EHRM. Zoals hiervoor opgemerkt is de gedachtewisseling met de President van het EHRM niet bedoeld voor het bespreken van individuele uitspraken. Dat neemt niet weg dat – zij het met gepaste terughoudendheid – het heel wel mogelijk is om algemene jurisprudentiële ontwikkelingen aan de orde te stellen. Vanzelfsprekend zal de President volstaan met daarvan kennis te nemen, aangezien hij niet de taak of de bevoegdheid heeft in het Comité van Ministers de uitspraken van het EHRM te verdedigen. Via hem of haar is dan echter wel een zorg onder de aandacht van het EHRM gebracht. Daarnaast kan erop worden gewezen dat het EHRM, onder andere via de eerdergenoemde rechterlijke dialoog in het kader van het Superior Courts Network, goed op de hoogte is van de nationale discussies in verdragsstaten over zijn uitspraken.
Verkiezing van rechters in het EHRM
De leden van de VVD-fractie stellen de vraag of bij het benoemingsbeleid voor het EHRM rekening wordt gehouden met de opvattingen van de kandidaten wat betreft de margin of appreciation. Hierop antwoord ik dat een rechter in het EHRM wordt gekozen door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa (PACE). Rechters in het EHRM zijn onafhankelijk en onpartijdig. Alhoewel vanuit elke verdragsstaat een rechter in het EHRM wordt gekozen, zijn zij rechter op persoonlijke titel en vertegenwoordigen zij geen enkele staat. Het is wel zo dat de rechter die op persoonlijke titel zitting heeft in het EHRM wordt beschouwd als een kenner van het rechtssysteem in eigen land en altijd is betrokken bij de behandeling van Kamerzaken tegen het eigen land.
Een verdragsstaat stelt ten behoeve van het Comité van Ministers een lijst op met drie kandidaten die voldoen aan de eisen van art. 21 EVRM. Het Comité van Ministers legt deze lijst vervolgens voor aan een adviespanel dat het heeft ingesteld ter bewaking van de kwaliteit. Daarna stuurt de verdragsstaat zijn lijst van drie kandidaten naar de Parlementaire Vergadering waar een speciale commissie (Committee on the Election of Judges) zich over de voordracht buigt en vervolgens een aanbeveling aan de plenaire vergadering doet. Hierin hebben vertegenwoordigers van de nationale parlementen van alle verdragsstaten zitting. De plenaire vergadering kiest vervolgens een van de kandidaten nadat een commissie van de Parlementaire Vergadering een gesprek heeft gevoerd met de diverse kandidaten. Het staat de parlementariërs die zitting hebben in deze commissie uiteraard vrij om vragen te stellen aan de kandidaten.
Bewaking van de gezamenlijke Europese rechtsruimte
Op vragen van de fractieleden van de SP over het EVRM en het toezicht daarop door het EHRM om een gezamenlijke rechtsruimte tot stand te brengen en te bewaken en de verzwakking van die gezamenlijke rechtsruimte doordat de Europese landen knagen aan het EVRM en de rechtsmacht van het EHRM, antwoord ik als volgt.
Ik ben met de fractieleden van de SP eens dat het EVRM en het toezicht daarop door het EHRM een van de mooiste prestaties van Europese landen is om een gezamenlijke rechtsruimte tot stand te brengen en te bewaken. Een verzwakking van het verdragssysteem zal een verzwakking van de rechtsbescherming van burgers van de verdragsstaten betekenen. Burgers in verdragsstaten waar rechtsbescherming in het gedrang is, zullen in mindere mate een beroep kunnen doen op mensenrechten. Nederland zet zich binnen mensenrechtenorganisaties zoals de Raad van Europa actief in voor de mensenrechten. Deze actieve inzet wordt gecontinueerd, waarbij andere verdragsstaten in het Comité van Ministers en op andere overlegniveaus zullen blijven worden aangesproken op ontwikkelingen in die verdragsstaten waar mensenrechten in de knel komen. Nederland zal blijven aandringen op nakoming van uitspraken van het EHRM en waar nodig verdragsstaten daaraan blijven herinneren. Nederland is voorzitter van het Human Rights Trust Fund van de Raad van Europa en draagt via dat fonds bij aan projecten die tot doel hebben een betere tenuitvoerlegging van het EVRM en van EHRM-uitspraken te waarborgen. Nederland draagt tevens substantieel bij aan het actieplan Oekraïne 2018–2021 van de Raad van Europa. Daarnaast werkt Nederland nauw samen met zowel de Raad van Europa en de EU als met individuele verdragsstaten binnen diverse projecten die zien op de versterking van de rechtsstaat.
Op de vraag van de leden van de SP-fractie of uitspraken van het EHRM doorwerken in de landen waaruit nu de meeste klagers bij het EHRM komen, zoals Rusland, Turkije, Oekraïne en Italië wil ik voorop stellen dat verdragsstaten zijn gehouden om uitspraken van het EHRM ten uitvoer te leggen (art. 46 EVRM). Ik onderken dat uitspraken van het EHRM niet bindend zijn voor andere verdragsstaten dan de staat waartegen de uitspraak is gewezen. Ik merk daarbij op dat wanneer autoriteiten van een verdragsstaat, in bijvoorbeeld wetgeving of uitspraken, rekening houden met uitspraken van het EHRM tegen andere verdragsstaten, dit de kans op nationale klachten in vergelijkbare gevallen verkleint. Binnen de Raad van Europa voorziet het HELP programma in steun voor verdragsstaten om uitspraken van het EHRM te vertalen in de eigen taal. Nederland geeft ook steun aan het HELP programma. Door meerdere verdragsstaten wordt hiervan gebruik gemaakt en zo zijn uitspraken van het EHRM vaak ook beschikbaar in bijvoorbeeld het Russisch, Turks of Roemeens. Vertaling van uitspraken vergroot de verspreiding en daardoor bekendheid van de inhoud ervan bij nationale rechters, wetenschappers en burgers en draagt daarmee bij aan de rechtspositie van burgers.
Leden van de SGP-fractie vragen of het toezicht op de uitspraken van het EHRM de ruimte van de landen wel voldoende laat bestaan. Een verdragsstaat bepaalt in beginsel zelf hoe een uitspraak wordt uitgevoerd en welke maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen dienen ervoor te zorgen dat de vastgestelde mensenrechtenschending ophoudt en dat de benadeelde partij zoveel mogelijk in zijn rechten wordt hersteld (Rule 6 van de Rules of the Committee of Ministers for the supervision of the execution of judgments and of the terms of friendly settlements). Vier keer per jaar is de vergadering van het Comité van Ministers specifiek gewijd aan het toezicht op de naleving van de uitspraken van het EHRM. In hun schriftelijke inbreng (action reports en action plans) en interventies geven verdragsstaten zelf aan op welke wijze zij de uitspraken naleven. Het Comité bepaalt of de betreffende staat voldoende maatregelen heeft getroffen waardoor het toezicht op de naleving van een uitspraak kan worden beëindigd.
Daarbij is de informatie van niet-gouvernementele organisaties van groot belang. De leden van de VVD-fractie vragen mij welke organisaties deelnemen aan het platform van niet-gouvernementele organisaties die nauwgezet het EHRM volgen, wat voor acties deze organisaties hebben ondernomen, in hoeverre die organisaties voorstander zijn van een ruime margin of appreciation en of ik daarvan voorbeelden kan geven.
Aan het platform van niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) die de naleving van uitspraken van het EHRM volgen, nemen verschillende NGO’s deel, zoals Amnesty International, Human Rights Watch, NGO’s die opkomen voor gelijke rechten voor LGBTI, diverse afdelingen van het Helsinki comité en vele (inter)nationale NGO’s die werkzaam zijn in delen van Europa. Deze NGO’s verschaffen aanvullende informatie aan delegaties van verdragsstaten opdat die een completer beeld van een bepaalde individuele, lokale of nationale situatie krijgen. Volgens Regel 9 van bovengenoemde procedureregels hebben NGO’s en nationale mensenrechteninstituten, evenals o.a. de benadeelde partij en zij die hebben geïntervenieerd bij het EHRM, het recht om informatie aan te leveren. Daardoor kunnen delegaties zich beter voorbereiden op Comité van Ministers vergaderingen waar de nakoming van uitspraken van het EHRM wordt besproken. Voorbeelden van informatie die NGO’s tijdens bijeenkomsten van het platform naar voren brengen zijn studies van gevangenisomstandigheden in een verdragsstaat of verklaringen van direct betrokkenen of belanghebbenden of hun advocaten bij een uitspraak van het EHRM die door een verdragsstaat ten uitvoer moet worden gelegd. De informatie van NGO’s en andere partijen, in aanvulling op de door de verdragsstaat aangeleverde informatie, draagt bij aan het adequaat invulling kunnen geven door de verdragsstaten van hun toezichthoudende taak op de naleving van de uitspraken van het EHRM.
In 2018 is op initiatief van Nederland een jaarlijks thematisch debat inzake het toezicht op de naleving van uitspraken van het EHRM opnieuw leven ingeblazen. Het doel van deze thematische debatten is een uitwisseling van «good practices» tussen verdragsstaten op terreinen waar verdragsstaten vergelijkbare moeilijkheden ervaren. Op de vraag van de fractieleden van de SGP of er meer inzicht is in de andere thema’s van de bijeenkomsten van het Comité van Ministers en hoe – met waarborging van de mensenrechten – zoveel mogelijk nationale ruimte wordt gelaten om er invulling aan te geven, kan ik antwoorden dat het thema voor het debat in maart 2019 effectief onderzoek naar vermeende schendingen van de artikelen 2 en 3 EVRM door overheidsdienaren betrof. Dit thema is door de verdragsstaten onderling vastgesteld en het debat wordt door de verdragsstaten zelf ingevuld.
Zoals u uit het voorgaande is gebleken, maakt de regering gebruik van de bestaande mogelijkheden om bij te dragen aan de waarborgfunctie van mensenrechten.
Brief van 27 maart 2018, Kamerstuk 32 735, nr. 187; Brief van 3 april 2018, Kamerstuk 32 735, H↩︎