[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

35215(R2128) Advies Afdeling advisering Raad van State van het Koninkrijk inzake Goedkeuring van het op 14 juni 2007 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152 en Trb. 2016, 113)

Goedkeuring van het op 14 juni 2007 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152 en Trb. 2016, 113)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2019D22584, datum: 2019-05-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2019Z10934:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W12.19.0024/III/K	's-Gravenhage, 14 maart 2019

Bij Kabinetsmissive van 30 januari 2019, no.2019000170, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede
namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister
voor Rechtsbescherming en de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van rijkswet houdende
goedkeuring van het op 14 juni 2007 te Genève tot stand gekomen Verdrag
betreffende werk in de visserijsector (Trb. 2011, 152 en 2016, 113), met
memorie van toelichting.

Het voorstel van Rijkswet voorziet in de goedkeuring van het Verdrag
betreffende werk in de visserijsector. Dit verdrag is in 2007 aangenomen
door de Internationale Arbeidsorganisatie en bevat minimum arbeidsnormen
voor de mondiale commerciële visserij. Het voorziet, onder meer, in
normen over de minimumleeftijd voor werk aan boord van
vissersvaartuigen, rusttijden, accommodatie en voeding, medische zorg en
sociale zekerheid. Het verdrag vervangt verschillende eerdere verdragen
over arbeidsvoorwaarden voor de visserij en is eind 2017 in werking
getreden.  

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk maakt
opmerkingen over de rechtstreekse werking van bepalingen van het verdrag
en de uitsluiting van de binnenvisserij. In verband daarmee is
aanpassing van de toelichting wenselijk. 

1.	Een ieder verbindende bepalingen 

Artikel 2, derde lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen bepaalt dat bij de voorlegging van een verdrag ter goedkeuring
wordt aangegeven of het verdrag naar het oordeel van de regering
bepalingen bevat die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden en,
indien dit het geval is, welke bepalingen het betreft. De toelichting
bij het voorstel van rijkswet vermeldt dat het verdrag verplichtingen
betreft die zijn opgelegd aan lidstaten en geen een ieder verbindende
bepalingen bevat. 

Deze stelling is naar het oordeel van de Afdeling niet houdbaar.
Verschillende bepalingen zijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig
om in de Nederlandse rechtsorde rechtstreeks te kunnen worden toegepast.
Dat deze bepalingen vervolgens nader worden uitgewerkt in de nationale
regelgeving doet aan het een ieder verbindende karakter van die
verdragsbepalingen zelf niets af. Als voorbeeld wijst de Afdeling op
artikel 9 van het verdrag waarin is opgenomen dat de minimumleeftijd
voor werk aan boord van vissersvaartuigen 16 jaar is. Voorts beschrijft
artikel 9 de gevallen waarin hiervan kan worden afgeweken. Het betreft
hier een bepaling die onvoorwaardelijk is en voldoende nauwkeurig is
omschreven en die aldus naar haar inhoud eenieder kan verbinden.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de vraag
welke bepalingen in het verdrag een ieder kunnen verbinden.

2. 	Uitsluiting ‘binnenvisserij’ van de werking van het verdrag

Het verdrag is blijkens artikel 2 daarvan van toepassing op alle vissers
die betrokken zijn bij commerciële visserijactiviteiten. Volgens
artikel 3, eerste lid, kan een lidstaat, na overleg, besluiten de
vereisten van het verdrag uit te sluiten voor vissersvaartuigen,
betrokken bij visserijactiviteiten op rivieren, meren of kanalen, indien
toepassing van het verdrag leidt tot “wezenlijke problemen vanwege de
specifieke voorwaarden waaronder het werk van de vissers wordt verricht
of de activiteiten van de desbetreffende vissersvaartuigen”. 

In de toelichting wordt ter motivering van de keuze van de
uitsluitingsmogelijkheid gebruik te maken, opgemerkt dat het aantal
ondernemers in de binnenvisserij is gedaald en dat het voortbestaan van
de sector onder druk staat. Vervolgens wordt opgemerkt dat het niet in
de rede ligt dat deze vissers bijzondere bescherming in de zin van het
verdrag behoeven, omdat zij reeds arbeidsrechtelijke bescherming in
brede zin genieten. Het zou relatief grote inspanning vergen om de
wetgeving en uitvoering aan te passen, zonder dat dit tot significante
verbeteringen leidt. 

In de toelichting wordt niet vermeld of overleg over deze uitsluiting
heeft plaatsgevonden, zoals wordt vereist op grond van artikel 3 van het
verdrag. Evenmin wordt toegelicht of en in hoeverre voornoemde
omstandigheden zijn aan te merken als ‘wezenlijke problemen’, die
verband houden met de specifieke voorwaarden waaronder het werk van de
vissers wordt verricht of die verband houden met de activiteiten van
deze vissersvaartuigen, zoals in artikel 3 van het verdrag bedoeld. 

Het komt de Afdeling voor dat het enkele feit dat implementatie een
bewerkelijke exercitie is en mogelijk tot weinig verbeteringen leidt
niet als omstandigheid zoals bedoeld in artikel 3 van het verdrag is aan
te merken. De Afdeling adviseert in de toelichting aan het vorenstaande
aandacht te besteden.

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk heeft
een aantal opmerkingen bij het voorstel van rijkswet en adviseert
daarmee rekening te houden voordat het voorstel van rijkswet bij de
Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend, en aan de Staten van
Aruba, die van Curaçao en aan die van Sint Maarten wordt toegezonden. 

De vice-president van de Raad van State van het Koninkrijk,

	Gelet op artikel 48, tweede lid, van het verdrag. 

	Memorie van toelichting, paragraaf 1, onder “Standpunt ten aanzien
van bekrachtiging”. 

	In onderdeel V van de memorie van toelichting wordt overigens vermeld
dat voor een tijdelijke uitzondering is gekozen, terwijl dat in
onderdeel II van de toelichting niet wordt vermeld. In de
transponeringstabel wordt verder opgemerkt dat van de
uitsluitingsmogelijkheid van artikel 3 geen gebruik wordt gemaakt. De
toelichting is hierin dus niet eenduidig.  

  PAGE  2 

........................................................................
...........

AAN DE KONING