[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over de toekomst van de sociale dimensie van de EU

Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D24071, datum: 2019-06-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-31-531).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 21501 31-531 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.

Onderdeel van zaak 2019Z11683:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2018-2019

21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 531 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 21 juni 2019

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 24 mei 2019 over de toekomst van de sociale dimensie van de EU (Kamerstuk 21 501-31, nr. 527).

De vragen en opmerkingen zijn op 29 mei 2019 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 11 juni 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Rog

Adjunct-griffier van de commissie,
Kraaijenoord

Inhoudsopgave

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 00
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie 0
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie 0
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie 0
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie 0
Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie 0
II Antwoord / Reactie van de Minister 0

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de zienswijze van het kabinet op de toekomst van de sociale dimensie van de Europese Unie (hierna EU). Naar aanleiding van de zienswijze hebben deze leden nog enkele vragen.

Kan de Minister een overzicht geven van de opvattingen over het verder invulling geven aan de Europese pijler van sociale rechten, zoals besproken op de informele top in Sibiu? De Minister geeft aan de vormgeving van een sociale dimensie te beïnvloeden en noemt in de brief vervolgens de inhoudelijke lijnen, maar niets over de aanpak. Kan de Minister toelichten hoe hij dit ziet en op welke wijze hij de Kamer daarin mee wil nemen? De leden van de VVD-fractie zijn blij dat het kabinet als uitgangspunt neemt het vasthouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling, maar ziet ondertussen daar de druk wel op toe nemen. Kan de Minister aangeven hoe hij deze positie zo succesvol mogelijk denkt te kunnen gaan vormgeven?

De Minister pleit voor meer aandacht voor de handhaving van het EU-acqies. Wat voorziet hij dat er meer nodig is naast de in oprichting zijnde Europese Arbeidsautoriteit? De Minister pleit voor het prioritair maken van opwaartse sociaaleconomische convergentie. Wat verstaat de Minister daaronder en wat zou dit concreet juist wel en niet kunnen betekenen? Welke acties acht de Minister bijvoorbeeld nodig om de sociale zekerheidsstelsels van lidstaten houdbaar en activerend te laten zijn?

De Minister geeft aan dat het kabinet ervan overtuigd is dat op het terrein van effectieve grensoverschrijdende handhaving binnen de EU nog stappen gezet kunnen worden. Doelt de Minister hier op de Europese Arbeidsautoriteit? Of zijn er nog meer stappen die gezet zouden moeten worden op grensoverschrijdende handhaving? Op welke terreinen naast arbeidstijden en arbeidsvoorwaarden ziet de Minister een meerwaarde van minimumnormen voor een gelijk speelveld? De Minister geeft in een voetnoot aan dat de sociale dimensie zich ook uitstrekt tot de gezondheidszorg en dat de hoofdlijnen van deze brief ook hierop van toepassing zijn. Kan de Minister dit nader toelichten en aankleden in het kader van de gezondheidszorg?

Kan de Minister vanuit de diverse lidstaten en zijn gesprekken met hen een overzicht geven van zijn observaties en de gedachtevorming van de diverse lidstaten over hun ambities voor de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie van Europa en hun focuspunten samenvatten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU. Zij hebben hierover de volgende vragen.

Op 17 november 2017 ondertekenden de Europese leiders, de Europese Commissie (hierna Commissie) en het Europees Parlement de Europese pijler van sociale rechten, een politieke verbintenis die sturing biedt aan de lidstaten maar juridisch niet bindend is. Kan de Minister een oordeel geven over hoe deze pijler tot dusver EU-breed functioneert? Hoe gaan andere EU-lidstaten met de beginselen uit deze pijler om? Is deze al echt de Europese leidraad/standaard voor sociaal(economisch) beleid aan het worden, ook buiten Nederland? Hoe verloopt de monitoring van deze pijler in Nederland en andere lidstaten?

De Minister schrijft dat op het terrein van grensoverschrijdende handhaving binnen de EU, naast de oprichting van de Europese Arbeidsmarktautoriteit, nog stappen kunnen worden gezet. Aan welke stappen denkt de Minister?

In voorliggende brief benoemt de Minister een aantal prioritaire thema’s, waaronder opwaartse sociaaleconomische convergentie, de toekomst van werk, fatsoenlijke arbeidsmobiliteit, de coördinatie van sociale zekerheid en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden (met bijzondere aandacht voor bedrijven die opereren in meerdere lidstaten). In hoeverre delen andere lidstaten deze prioritaire thema’s? Hoe ziet het krachtenveld eruit?

Ten aanzien van opwaartse sociaaleconomische convergentie vindt de Minister dat sociaaleconomische onevenwichtigheden in de lidstaten dienen te worden gemonitord en geadresseerd. Voor wie en hoe zou dat moeten gebeuren? De Minister vermeldt dat er een raamwerk voor minimumlonen is geopperd om sociaaleconomische convergentie te ondersteunen en sociale dumping tegen te gaan. Kan de Minister hier enige context bij verschaffen? Wat is de status van dit initiatief?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van brief over de toekomst van de sociale dimensie van de EU. Zij hebben nog enige vragen.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister kijkt naar de recente publicatie van het Centraal Planbureau (CPB) getiteld «Een budgettaire stabilisatiefunctie» dat wijst op de mogelijke welvaartswinsten van de invoering van een schokfonds. Zou een dergelijk fonds in combinatie met de doelstellingen van de sociale pijler en de aanbevelingen uit het Europees semester mogelijk kunnen helpen om opwaartse sociaaleconomische convergentie mogelijk te maken en tegelijkertijd economische schokken op te vangen?

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader in kan gaan op het advies van de Sociaal Economische Raad (SER), waar de SER ook beschrijft dat juist het draagvlak voor de EU verder versterkt kan worden door de sociale dimensie te versterken, maar dat het verder verdiepen van de interne markt ook neveneffecten kent die door burgers als negatief ervaren worden.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister met betrekking tot de toekomst van de sociale dimensie van de EU en de inzet van het kabinet. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie delen de visie van het kabinet dat sociale zekerheid allereerst een bevoegdheid is van de individuele lidstaten en dat vooral ook moet blijven. Daarop gelet, wijzen deze leden op de recente mededeling van de Commissie voor meer efficiënte besluitvorming in het sociaal domein. Dit is volgens de leden van de SP-fractie een eufemisme voor het buitenspel zetten van nationale parlementen, aangezien de mededeling mogelijkheden beschrijft om af te stappen van besluitvorming op basis van unanimiteit binnen het sociaal domein. Specifiek stelt de Commissie voor om in de toekomst te overwegen om over aanbevelingen op het terrein van sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers met gekwalificeerde meerderheid te besluiten. In het recent verschenen fiche lezen deze leden dat ook de Minister van mening is dat dit onwenselijk is. Zij verlangen echter van de Minister om, nog veel sterker dan in het genoemde fiche, in krachtige bewoordingen afstand te nemen van dit idee. Is de Minister daartoe bereid? In de onderhavige brief missen deze leden hoe samengewerkt gaat worden met andere lidstaten om dit idee zo snel mogelijk van tafel te krijgen. Wat gaat de Minister eraan doen om te voorkomen dat er ondanks een nee van Nederland, toch wordt afgestapt van besluitvorming op basis van unanimiteit binnen het sociaal domein? Deze leden verwachten een uitgebreide reactie op de geuite zorgen en gestelde vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de 50PLUS-fractie delen het belang van de Europese samenwerking en integratie voor het borgen van onze nationale en Europese toekomstige welvaart. Zij onderschrijven ten volle de focus van het kabinet op een goed werkende interne markt voor personen, goederen, kapitaal en diensten en het verder werken aan de sociale dimensie van de EU. Deze focus is inderdaad het belangrijkste middel van de EU om welvaart en banen te creëren. Deze leden vinden dat de Minister zich daarbij vooral moet gaan richten op het in goede banen leiden van de groeiende arbeidsmobiliteit en het keihard tegengaan van concurrentie op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Tevens vinden zij dat het beleid zich vooral moet richten op gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plaats, en een juist gebruik van het Nederlandse sociale stelsel.

De Minister spreekt van opwaartse convergentie op sociaal terrein en zegt opwaartse sociaaleconomische convergentie te steunen. Wat wordt hiermee precies bedoeld en wat betekent dit voor het Nederlandse sociale stelsel en de Nederlandse sociaaleconomische structuur? De leden van de 50PLUS-fractie willen namelijk geen richtinggevende (Europese) invloed op of sturing van de structuur van het Nederlandse stelsel van sociale voorzieningen en de sociaaleconomische structuur van onze samenleving. Deelt de Minister deze visie? In dit verband willen deze leden benadrukken dat niet getornd moet worden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten, zoals vastgelegd in het verdrag waarbij strikt vastgehouden moet worden aan de uitgangspunten van subsidiariteit en proportionaliteit. Primair doel moet volgens deze leden zijn om de sociale stelsels van lidstaten optimaal te laten samenwerken om gemeenschappelijke (Europese) doelen te realiseren, maar niet om toe te werken naar een samengaan tot een Europees sociaal stelsel of een pensioenstelsel binnen Europa. Deelt de Minister deze mening?

De leden van de 50PLUS-fractie vinden dat de Europese Arbeidsautoriteit niet meer moet en mag worden dan een effectieve, op handhaving gerichte samenwerkingsstructuur van volstrekt autonome handhavingsinstanties van de lidstaten. Deelt de Minister die mening en gaat hij zijn Europese beleid hier de komende tijd op richten?

Deze leden vragen of de Minister concreet nader kan duiden hoe hij zich ervoor gaat inzetten dat er in de EU geen race-to-the-bottom plaatsvindt op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van werknemers. Gaat de Minister het raamwerk voor minimumlonen helpen uitwerken om sociaaleconomische convergentie te ondersteunen en sociale dumping tegen te gaan? De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat de Minister in zijn brief de problematiek van (jeugd)werkloosheid en de gevolgen van een vergrijzende bevolking slechts marginaal aanstipt. Kan hij zijn Europese inzet op bestrijding van (ouderen)werkloosheid en vergrijzing grondig nader toelichten? Kan de Minister met het oog op de gewenste fatsoenlijke arbeidsmobiliteit ingaan op zijn inzet voor vervoer en transport? Kan de Minister uitvoeriger ingaan op zijn inzet bij de coördinatie van sociale zekerheid. Welke concrete stappen gaat hij zetten, wat is zijn doel? Kan hij een gewenst scenario schetsen, uitgaande van de stand van zaken nu? Hoe gaat de Minister de integriteit van ons Nederlandse sociale stelsel waarborgen, en fraude en misbruik voorkomen?

Tot slot hebben de leden van de 50PLUS-fractie nog een enkele vraag en opmerking bij het in deze brief genoemde en bij brief van de Minister van SZW van 24 mei 2019 uitvoerig becommentarieerde advies «prioriteiten voor een fair Europa» van de SER. Hoe gaat de Minister het relatief grote onbenutte arbeidsaanbod binnen Europa, en niet in de laatste plaats binnen Nederland, helpen terugdringen? Kan toegezegd worden dat de meldingsplicht voor gedetacheerde werknemers eind van dit kalenderjaar in werking treedt? Deelt de Minister de mening van de SER dat het werkland de bevoegdheid moet hebben om na vaststelling van fraude de A1-verklaring in te trekken? De leden van de 50PLUS-fractie zien graag een nadere toelichting tegemoet. Deze leden vragen of de Minister nader kan concretiseren hoe hij gaat optreden tegen het verschijnsel van ongerechtvaardigde of perverse vormen van (sociaal) regimeshopping door bedrijven. De SER constateert in haar advies: «De vergrijzing onderstreept het belang van een goed begeleide immigratie en van een hogere productiviteitsgroei – dan Europa in de afgelopen periode heeft weten te realiseren – om de toekomstige welvaart voor iedereen, jongeren en ouderen, actieven en niet-actieven, te kunnen veiligstellen». Hoe gaat de Minister zich voor dit alles inzetten in Nederland en de EU?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de zienswijze van het kabinet op de toekomst van de sociale dimensie van de Europese Unie (hierna EU). Naar aanleiding van de zienswijze hebben deze leden nog enkele vragen.

1. Kan de Minister een overzicht geven van de opvattingen over het verder invulling geven aan de Europese pijler van sociale rechten, zoals besproken op de informele top in Sibiu?

Antwoord op vraag 1:

Tijdens de informele Europese Raad in Sibiu van 9 mei jl. is niet gesproken over de verdere invulling van de sociale pijler(Kamerstuk 21 501-20, nr. 1452). Tijdens de Raad WSBVC van 15 maart jl.1 heeft een beleidsdebat over de toekomst van de sociale dimensie plaatsgevonden. Daarbij heb ik aangegeven dat de nieuwe Europese Commissie zou moeten streven naar de verdere ontwikkeling van de sociale dimensie met de Europese pijler van sociale rechten als kompas. Uiteraard moeten daarbij de competentieverdeling tussen de Unie en de lidstaten en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit worden gerespecteerd.

2. De Minister geeft aan de vormgeving van een sociale dimensie te beïnvloeden en noemt in de brief vervolgens de inhoudelijke lijnen, maar niets over de aanpak. Kan de Minister toelichten hoe hij dit ziet en op welke wijze hij daar de Kamer in mee wil nemen?

Antwoord op vraag 2:

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar deel III van mijn brief over de toekomst van de sociale dimensie. Daarin zet ik uiteen wat mijn aanpak is. Goede betrekkingen met andere EU-lidstaten en EU-instellingen zijn essentieel voor een proactieve beïnvloeding van het Europese besluitvormingsproces en het optimaal verwezenlijken van de Nederlandse inzet. Ik voer daarom binnen de kaders van deze brief oriënterende gesprekken met relevante spelers over de inhoudelijke prioriteiten van Nederland en wissel van gedachten over hun ambities. Ik hanteer daarbij de horizontale uitgangspunten die ik heb omschreven in deel II van mijn brief als een toetsingskader voor toekomstige voorstellen: vasthouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling, niet per definitie kiezen voor regelgeving en waar nodig een voorkeur voor doelregelgeving boven middelregelgeving, meer aandacht voor handhaving en een betere verbinding van sociaal beleid met ander EU-beleid. Uw Kamer wordt over concrete voorstellen die op een later moment door de Commissie worden voorgesteld via de gebruikelijke kanalen (zoals BNC-fiches en geannoteerde agenda’s) geïnformeerd. Hierover spreek ik regelmatig met uw Kamer.

3. De leden van de VVD-fractie zijn blij dat het kabinet als uitgangspunt neemt het vasthouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling, maar ziet ondertussen daar de druk wel op toe nemen. Kan de Minister aangeven hoe hij deze positie zo succesvol mogelijk denkt te kunnen gaan vormgeven?

Antwoord op vraag 3:

Het kabinet ziet graag dat de nieuwe Commissie de lidstaten helpt bij de toepassing van de beginselen van de sociale pijler, op basis van de huidige verdeling van bevoegdheden en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. Nieuwe initiatieven om grensoverschrijdende problemen aan te pakken behoren binnen die bevoegdheidsverdeling tot de mogelijkheid. Een wijziging in de bevoegdheidsverdeling vergt een verdragswijziging, die op basis van unanimiteit dient plaats te vinden. Dat is thans niet aan de orde.

4. De Minister pleit voor meer aandacht voor de handhaving van het EU-acquis. Wat voorziet de Minister dat er meer nodig is naast de in oprichting zijnde Europese Arbeidsautoriteit?

Antwoord op vraag 4:

De handhaving van huidige EU-regelgeving, zoals de toepassing van de regels rond arbeidsrecht en de coördinatie van sociale zekerheid, kan verder verbeterd worden. Voor de verschillende handhavende instanties van de lidstaten is het in de praktijk door met name systeemverschillen, prioriteitsstelling en taalproblemen vaak moeilijk de samenwerking met autoriteiten in andere lidstaten effectief op te pakken. Met de komst van de Europese Arbeidsautoriteit wordt een begin gemaakt met het inrichten van een op handhaving gerichte samenwerkingsstructuur die helpt bij de opsporing en bestrijding van overtredingen en het slechten van administratieve belemmeringen.

Daarnaast zal het kabinet, zoals ik in mijn brief heb aangegeven, de Commissie oproepen toe te zien op de implementatie van recent tot stand gekomen regelgeving en waar nodig te komen met vervolgstappen voor het verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming van werknemers. Het kabinet zet bijvoorbeeld in op het scheppen van duidelijkheid over de toepasselijke arbeidswetgeving bij grensoverschrijdend vervoer om ongeoorloofde situaties tegen te gaan.

5. De Minister pleit voor het prioritair maken van opwaartse sociaaleconomische convergentie. Wat verstaat de Minister daaronder en wat zou dit concreet juist wel en niet kunnen betekenen?

Antwoord op vraag 5:

Opwaartse sociaaleconomische convergentie is één van de beloftes van het Europese project en de euro en essentieel voor het functioneren van de EU en EMU. Europese burgers moeten voordeel ervaren van naar elkaar toegroeiende welvaartsniveaus. Doel is het inzetten op het verbeteren van de sociaal economische positie van lidstaten zodat de onderlinge verschillen afnemen. In het kader van het Europees Semester krijgen lidstaten aanbevelingen die richting geven aan versterking van hun economische en budgettaire fundamenten. Deze aanbevelingen zien bijvoorbeeld op het verbeteren van het investeringsklimaat, de werking van de arbeidsmarkt en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Zo is de investeringsgraad in enkele lidstaten nog onder het niveau van voor de crisis. De Commissie adviseert deze lidstaten over het verbeteren van het investeringsklimaat en de innovatie- en concurrentiekracht. Dit betekent, conform het Nederlandse MFK standpunt, niet dat Nederland voorstander is van een grotere Europese begroting.

6. Welke acties acht de Minister bijvoorbeeld nodig om de sociale zekerheidsstelsels van lidstaten houdbaar en activerend te laten zijn?

Antwoord op vraag 6:

Inrichting van de sociale zekerheid is een nationale bevoegdheid. Het is allereerst aan lidstaten zelf de houdbaarheid en activerende werking van hun sociale zekerheidsstelsel te bewaken en te bevorderen. Via het Europees Semester worden hier best practices over uitgewisseld. De positieve en negatieve grensoverschrijdende effecten van arbeidsmarktbeleid en sociaal beleid maken coördinatie wel wenselijk.

7. De Minister geeft aan dat het kabinet er van overtuigd is dat op het terrein van effectieve grensoverschrijdende handhaving binnen de EU nog stappen gezet kunnen worden. Doelt de Minister hier op de Europese Arbeidsautoriteit? Of zijn er nog meer stappen die gezet zouden moeten worden op grensoverschrijdende handhaving?

Antwoord op vraag 7:

De prioriteit voor de aankomende tijd ligt bij het oprichten en efficiënt inrichten van de Europese Arbeidsautoriteit waarbij het kabinet nauw betrokken is. Dit zal nog de nodige inzet vergen. Daarnaast blijf ik ook op bilateraal niveau met lidstaten afspraken maken om de samenwerking op het terrein van handhaving te versterken, bijvoorbeeld om grensoverschrijdend gegevens uit te wisselen. Waar nodig zal Nederland de Europese Commissie oproepen om met vervolgvoorstellen te komen voor het verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming van werknemers.

8. Op welke terreinen naast arbeidstijden en arbeidsvoorwaarden ziet de Minister een meerwaarde van minimumnormen voor een gelijk speelveld?

Antwoord op vraag 8:

Ook op het terrein van arbeidsomstandigheden dragen minimumnormen bij aan een gelijk speelveld. Het kabinet zal zich blijven inzetten om meer minimumnormen voor kankerverwekkende stoffen op Europees niveau vast te stellen.

9. De Minister geeft in een voetnoot aan dat de sociale dimensie zich ook uitstrekt tot de gezondheidszorg en dat de hoofdlijnen van deze brief ook hierop van toepassing zijn. Kan de Minister dit nader toelichten en aankleden in het kader van de gezondheidszorg?

Antwoord op vraag 9:

Gezondheidszorg maakt (evenals de langdurige zorg) onderdeel uit van de in 2017 vastgestelde Europese pijler van sociale rechten. In voorliggende brief geeft het kabinet haar zienswijze op de toekomst van de sociale dimensie van de EU. In een voetnoot wordt aangegeven dat de hoofdlijnen van de brief ook van toepassing zijn op de gezondheidszorg. Daarmee wordt met name bedoeld dat voor de gezondheidzorg deels dezelfde horizontale uitgangspunten gelden als voor het bredere sociale beleid. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het uitgangspunt dat moet worden vastgehouden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling.

10. Met betrekking tot de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie van Europa, kan de Minister vanuit de diverse lidstaten en zijn gesprekken met hun een overzicht geven van zijn observaties en de gedachtevorming van de diverse lidstaten en hun focuspunten samenvatten?

Antwoord op vraag 10:

De afgelopen tijd hebben op verschillende momenten eerste gedachtewisselingen plaatsgevonden met lidstaten over de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie van Europa. Daarbij benoemden verschillende lidstaten dat de huidige competentieverdeling tussen de EU en de lidstaten moet worden gerespecteerd. Samenwerking en coördinatie zijn belangrijk, maar in de ogen van deze lidstaten is niet per se meer regelgeving nodig. Andere lidstaten vragen wel om nieuwe Europese initiatieven, waarbij breed wordt onderkend dat rekening gehouden dient te worden met de verschillende modellen van sociale zekerheid en arbeidsrecht en de uiteenlopende arbeidsmarkten in de EU.

Daarbij teken ik aan dat in veel lidstaten de gedachtevorming over de toekomstige ontwikkeling van de sociale dimensie zich nog verder moet uitkristalliseren. Het is derhalve nog niet mogelijk een goed beeld te geven van het krachtenveld.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU. Zij hebben hierover de volgende vragen.

11. Op 17 november 2017 ondertekenden de Europese leiders, de Europese Commissie (hierna Commissie) en het Europees Parlement de Europese pijler van sociale rechten, een politieke verbintenis die sturing biedt aan de lidstaten maar juridisch niet bindend is. Kan de Minister een oordeel geven over hoe deze pijler tot dusver EU-breed functioneert? Hoe gaan andere EU-lidstaten met de beginselen uit deze pijler om? Is deze al echt de Europese leidraad/standaard voor sociaal(economisch) beleid aan het worden, ook buiten Nederland? Hoe verloopt de monitoring van deze pijler in Nederland en andere lidstaten?

Antwoord op vraag 11:

De monitoring van de Europese pijler van sociale rechten is onderdeel geworden van het Europees Semester en daarmee richtinggevend voor sociaal economisch beleid van lidstaten. Zo worden de principes van de pijler meegenomen in de jaarlijkse groeianalyse (gepubliceerd in november door de Europese Commissie) en in de landenrapporten (gepubliceerd in februari/maart door de Europese Commissie) die de basis vormen voor de landenspecifieke aanbevelingen. Ook is er een sociaal scoreboard ontwikkeld. Het doel van dit scoreboard is het inzichtelijk maken van de prestaties van de lidstaten op sociaal en werkgelegenheidsgebied voor de verschillende onderdelen van de pijler. Het scoreboard is voor het eerst gebruikt om informatie te verzamelen voor een diepere analyse in het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2018. De scoreboard indicatoren worden tevens gebruikt om de analyse van de Commissie voor de landenrapporten te ondersteunen.2

12. De Minister schrijft dat op het terrein van grensoverschrijdende handhaving binnen de EU, naast de oprichting van de Europese Arbeidsmarktautoriteit, nog stappen kunnen worden gezet. Aan welke stappen denkt de Minister?

Antwoord op vraag 12:

Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn beantwoording van vraag 7 van de leden van de VVD-fractie.

13. In voorliggende brief benoemt de Minister een aantal prioritaire thema’s, waaronder opwaartse sociaaleconomische convergentie, de toekomst van werk, fatsoenlijke arbeidsmobiliteit, de coördinatie van sociale zekerheid en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden (met bijzondere aandacht voor bedrijven die opereren in meerdere lidstaten). In hoeverre delen andere lidstaten deze prioritaire thema’s? Hoe ziet het krachtenveld eruit?

Antwoord op vraag 13:

Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn beantwoording van vraag 10 van de leden van de VVD-fractie.

14. Ten aanzien van opwaartse sociaaleconomische convergentie vindt de Minister dat sociaaleconomische onevenwichtigheden in de lidstaten dienen te worden gemonitord en geadresseerd. Hoe en voor wie zou dat moeten gebeuren?

Antwoord op vraag 14:

De positieve en negatieve grensoverschrijdende effecten van arbeidsmarktbeleid en sociaal beleid maken coördinatie wenselijk. Zoals eerder met de Kamer gedeeld zijn er de afgelopen jaren nieuwe procedures ontwikkeld en bestaande procedures zijn versterkt om de opbouw van macro-economische onevenwichtigheden tegen te gaan.3 Zo is als onderdeel van de brede crisisaanpak een procedure om macro-economische onevenwichtighedenprocedure te detecteren en corrigeren overeengekomen (de Macro-economische onevenwichtighedenprocedure).

Hoewel de Commissie jaarlijks constateert dat sprake is van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in verschillende lidstaten, heeft de Commissie vooralsnog niet besloten de correctieve arm van de Macro-economische onevenwichtighedenprocedure te activeren. Het kabinet is van mening dat daarmee het potentieel van de procedure onderbenut blijft. Een les van de crises is dat er tijdig dient te worden ingegrepen om de opbouw van economische onevenwichtigheden in lidstaten een halt toe te roepen. De handvatten die de procedure daarvoor geeft dienen te worden benut.

15. De Minister vermeldt dat er een raamwerk voor minimumlonen is geopperd om sociaaleconomische convergentie te ondersteunen en sociale dumping tegen te gaan. Kan de Minister hier enige context bij verschaffen? Wat is de status van dit initiatief?

Antwoord op vraag 15:

In de aanloop naar de Europese verkiezingen van 23 t/m 26 mei jl. hebben verschillende partijen aangekondigd dat zij een (raamwerk voor een) Europees minimumloon wensen om sociaaleconomische convergentie te ondersteunen en sociale dumping tegen te gaan. Zo wordt in het Duitse regeerakkoord gesproken over een raamwerk voor een Europees minimumloon, en heeft de Franse president Macron gepleit voor een Europees minimumloon. Er ligt op dit moment echter geen voorstel voor. De komende periode kan gebruikt worden om meer informatie te vergaren over de uitwerking die lidstaten in gedachten hebben. Wanneer een concreet voorstel voorligt zal ik uiteraard met uw Kamer van gedachten wisselen over de Nederlandse inzet en strategie, waarbij de in de brief gepresenteerde horizontale uitgangspunten als een toetsingskader zullen dienen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van brief over de Toekomst van de sociale dimensie van de EU. Zij hebben nog enige vragen.

16. De leden van de D66-fractie vragen hoe de Minister kijkt naar de recente CPB publicatie over «Een budgettaire stabilisatiefunctie» dat wijst op de mogelijke welvaartswinsten van de invoering van een schokfonds. Zou zo’n fonds in combinatie met de doelstellingen van de sociale pijler en de aanbevelingen uit het Europees semester mogelijk kunnen helpen om opwaartse sociaaleconomische convergentie mogelijk te maken en tegelijkertijd economische schokken op te vangen?

Antwoord op vraag 16:

Tijdens de Eurotop van 14 december vorig jaar zijn belangrijke stappen gezet om de Economische en Monetaire Unie (EMU) te versterken. Tijdens deze Eurotop hebben regeringsleiders besloten dat aan de kenmerken van een begrotingsinstrument voor convergentie en concurrentievermogen (BICC) zal worden gewerkt. Het BICC kan, onder de juiste voorwaarden vormgegeven, prikkels aan lidstaten geven om hun economie te hervormen en toekomstbestendig te maken en derhalve bijdragen aan het bevorderen van convergentie en concurrentievermogen.

Zoals eerder met de Kamer gedeeld is er momenteel een belangrijke rol weggelegd voor het Europees Semester om lidstaten aan te sporen hervormingen door te voeren die hun nationale economieën versterken.4 De hervormingen die worden geïdentificeerd in de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Semester wijzen in de ogen van het kabinet doorgaans in de goede richting. Het kabinet denkt daarom constructief mee om het BICC zo vorm te geven dat het de implementatie van aanbevelingen in het kader van het Semester bespoedigt. Dit past bij de door het kabinet eerder gecommuniceerde wens om de koppeling tussen de EU-begroting en het Europees Semester te versterken.

Het BICC zal onderwerp van gesprek zijn tijdens bijeenkomst van de Eurogroep in juni. Daarbij zal Nederland erop letten dat de kaders van de afspraak van december worden gerespecteerd en inzetten op een vormgeving van het instrument die recht doet aan de eerder geformuleerde kabinetsinzet. Zoals bekend is het kabinet geen voorstander van een budgettair stabilisatiemechanisme op EMU-niveau om de gevolgen van economische schokken op te vangen. Voor meer achtergronden over de kabinetsappreciatie van het genoemde CPB-rapport verwijs ik u naar de antwoorden van de Minister van Financiën op de vragen van de vaste commissie voor Financiën over de brief over de Werkgroep kapitaalmarktunie5.

17. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister nader in kan gaan op het advies van de SER, waar de SER ook beschrijft dat juist het draagvlak voor de EU verder versterkt kan worden door de sociale dimensie te versterken, maar dat het verder verdiepen van de interne markt ook neveneffecten kent die door burgers als negatief ervaren worden.

Antwoord op vraag 17:

De SER wijst er in zijn advies op dat het versterken van de sociale dimensie en de interne markt hand in hand dienen te gaan, zodat neveneffecten van de interne markt die door burgers als negatief worden ervaren, tegen kunnen worden gegaan en het draagvlak voor de EU versterkt kan worden. Ik onderschrijf dat van harte. In essentie gaat het er om dat een beter functionerende interne markt niet alleen moet voorzien in de behoeften van de burger als consument. Er moet ook oog zijn voor de burger die als werknemer of ondernemer bijdraagt aan de interne markt en er ook in die rol voordeel van moet hebben.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister met betrekking tot de toekomst van de sociale dimensie van de EU en de inzet van de Minister. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.

18. De leden van de SP-fractie delen de visie van de Minister dat sociale zekerheid allereerst een bevoegdheid is van de individuele lidstaten en dat vooral ook moet blijven. Daarop gelet, wijzen deze leden op de recente mededeling van de Europese Commissie (hierna Commissie) voor meer efficiënte besluitvorming in het sociaal domein. Dit is volgens de leden van de SP-fractie een eufemisme voor het buitenspel zetten van nationale parlementen, aangezien de mededeling mogelijkheden beschrijft om af te stappen van besluitvorming op basis van unanimiteit binnen het sociaal domein. Specifiek stelt de Commissie voor om in de toekomst te overwegen om over aanbevelingen op het terrein van sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers met gekwalificeerde meerderheid te besluiten. In het recent verschenen fiche lezen deze leden dat ook de Minister van mening is dat dit onwenselijk is. Zij verlangen echter van de Minister om, nog veel sterker dan in het genoemde fiche, in krachtige bewoordingen afstand te nemen van dit idee. Is de Minister daartoe bereid?

In de onderhavige brief van de Minister, missen deze leden hoe samengewerkt gaat worden met andere lidstaten om dit idee zo snel mogelijk van tafel te krijgen. Wat gaat de Minister eraan doen om te voorkomen dat er ondanks een nee van Nederland, toch wordt afgestapt van besluitvorming op basis van unanimiteit binnen het sociaal domein? Deze leden verwachten een uitgebreide reactie op de geuite zorgen en gestelde vragen.

Antwoord op vraag 18:

De Europese Commissie stelt in de «Mededeling meer efficiënte besluitvorming in het sociaal domein» voor om in de toekomst te overwegen om niet met unanimiteit maar met een gekwalificeerde meerderheid te besluiten over aanbevelingen over sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers. Tevens stelt de Commissie voor op het gebied van non-discriminatie over te stappen op de gewone wetgevingsprocedure, hetgeen ook betekent dat de besluitvorming in de Raad zou worden aangepast van unanimiteit naar gekwalificeerde meerderheid. Zoals aangegeven in het BNC-fiche6 ziet het kabinet geen noodzaak om af te stappen van unanimiteit op het deelterrein aanbevelingen over sociale zekerheid en sociale bescherming van werknemers. De grondhouding van het kabinet ten aanzien van het gedeelte van de mededeling over sociale bescherming is negatief. De argumenten die de Commissie aandraagt rechtvaardigen volgens het kabinet niet dat de besluitvormingsprocedure op deze dossiers door de Europese Raad moet worden gewijzigd van unanimiteit naar gekwalificeerde meerderheid, zoals de Commissie voorstelt. Het kabinet is dan ook niet overtuigd dat deze voorstellen noodzakelijk zijn om te komen tot een efficiëntere besluitvorming op het sociaal terrein.

Tijdens een eerste bespreking van dit voorstel is gebleken dat meerdere lidstaten kritische vragen hebben over deze Mededeling. Om van unanimiteit af te stappen is een unaniem besluit nodig in de Europese Raad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van de brief Toekomst van de sociale dimensie van de EU. Zij hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de 50PLUS-fractie delen het belang van de Europese samenwerking en integratie voor het borgen van onze nationale en Europese toekomstige welvaart. Zij onderschrijven ten volle de focus van de Minister op een goed werkende interne markt voor personen, goederen, kapitaal en diensten, en het verder werken aan de sociale dimensie van de EU. Deze focus is inderdaad het belangrijkste middel van de EU om welvaart en banen te creëren. Deze leden vinden dat de Minister zich daarbij vooral moet gaan richten op het in goede banen leiden van de groeiende arbeidsmobiliteit en het keihard tegengaan van concurrentie op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Tevens moet het beleid zich vooral richten op gelijk loon voor gelijke arbeid op dezelfde plaats, en een juist gebruik van het Nederlandse sociale stelsel.

19. De Minister spreekt van opwaartse convergentie op sociaal terrein en zegt opwaartse sociaaleconomische convergentie te steunen. Wat wordt hiermee precies bedoeld en wat betekent dit voor het Nederlandse sociale stelsel en de Nederlandse sociaaleconomische structuur? De leden van de 50PLUS-fractie willen namelijk geen richtinggevende (Europese) invloed op of sturing van de structuur van het Nederlandse stelsel van sociale voorzieningen, en de sociaaleconomische structuur van onze samenleving. Deelt de Minister deze visie?

Antwoord op vraag 19:

Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar mijn beantwoording op vragen 5 en 6 van de leden van de VVD-fractie. Zoals eerder met de Kamer gedeeld is er momenteel een belangrijke rol weggelegd voor het Europees Semester om lidstaten aan te sporen hervormingen door te voeren die hun nationale economieën versterken.7 De hervormingen die worden geïdentificeerd in de landenspecifieke aanbevelingen in het kader van het Semester wijzen in de ogen van het kabinet doorgaans in de goede richting. Een effectieve sociaaleconomische coördinatie binnen de EU kan met de inzet van het bestaande instrumentarium, zoals de Macro-economische onevenwichtigheden, het Stabiliteits- en Groeipact en de open methode van coördinatie. Het Europees Semester kan, onder meer door het gericht onderling vergelijken van de beleidsinspanningen (doelen, instrumenten en resultaten) van lidstaten («benchmarking») en vormen van beleidsintervisie tussen lidstaten («peer review») hieraan bijdragen.

20. In dit verband willen deze leden benadrukken dat niet getornd moet worden aan de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen de EU en haar lidstaten, zoals vastgelegd in het verdrag waarbij strikt vastgehouden moet worden aan de uitgangspunten van subsidiariteit en proportionaliteit. Primair doel moet volgens deze leden zijn om de sociale stelsels van lidstaten optimaal te laten samenwerken om gemeenschappelijke (Europese) doelen te realiseren, maar niet om toe te werken naar een samengaan tot een Europees sociaal stelsel, of een pensioenstelsel binnen Europa. Deelt de Minister deze mening?

Antwoord op vraag 20:

Ik onderschrijf het standpunt van de 50PLUS-fractie. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief moeten de huidige bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten en het principe van subsidiariteit en proportionaliteit worden gerespecteerd.

Inrichting van de sociale zekerheid is een nationale bevoegdheid. Lidstaten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor effectief sociaal beleid en goed functionerende arbeidsmarkten. De EU coördineert en vult het nationale arbeidsmarktbeleid en sociale beleid aan.

21. De leden van de 50PLUS-fractie vinden dat de Europese Arbeidsautoriteit niet meer moet en mag worden dan een effectieve, op handhaving gerichte samenwerkingsstructuur van volstrekt autonome handhavingsinstanties van de lidstaten. Deelt de Minister die mening en gaat hij zijn Europese beleid hier de komende tijd op richten?

Antwoord op vraag 21:

Het uitgangspunt is dat de Europese Arbeidsautoriteit (ELA) wordt opgericht binnen de bestaande bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten. Dit uitgangspunt is door veel lidstaten, waaronder Nederland, in de onderhandelingen benadrukt. En dit is verankerd in de verordening omtrent de oprichting van de ELA. Deze bepaalt de specifieke taak en bevoegdheden van het agentschap. De ELA is er op gericht dat handhavingsinstanties uit de lidstaten meer en efficiënter met elkaar samenwerken om te komen tot effectievere grensoverschrijdende handhaving. Ook zal de ELA gaan bijdragen aan eenduidige en consistente informatievoorziening richting werknemers en werkgevers. Daarnaast kan de ELA op vrijwillige basis bemiddelen bij geschilpunten over de interpretatie van EU-regelgeving op het terrein van grensoverschrijdende arbeid en sociale zekerheid. Al deze aspecten dragen eraan bij dat grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit eerlijker wordt.

22. Deze leden vragen of de Minister concreet nader kan duiden hoe hij zich er voor gaat inzetten dat er in de EU geen race-to-the-bottom plaatsvindt op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van werknemers. Gaat de Minister het raamwerk voor minimumlonen helpen uitwerken om sociaaleconomische convergentie te ondersteunen en sociale dumping tegen te gaan?

Antwoord op vraag 22:

Voor wat betreft (het raamwerk voor) een Europees minimumloon verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 15 van de leden van de VVD-fractie. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief over de toekomst van de sociale dimensie zijn sociaaleconomische verschillen de belangrijkste oorzaak van arbeidsmobiliteit en kunnen deze in sectoren waar grensoverschrijdende arbeid plaatsvindt tot oneerlijke concurrentie op loonkosten en arbeidsomstandigheden leiden. Met de handhavingsrichtlijn en de herziening van de detacheringsrichtlijn zijn, mede dankzij de inzet van Nederland, goede stappen gezet om deze negatieve effecten in te perken. Het kabinet zal de Commissie oproepen toe te zien op de implementatie van recent tot stand gekomen regelgeving en waar nodig te komen met vervolgstappen voor het verder tegengaan van oneerlijke concurrentie en voor de adequate bescherming van werknemers. Het kabinet zet bijvoorbeeld in op het scheppen van duidelijkheid over de toepasselijke arbeidswetgeving bij grensoverschrijdend vervoer om ongeoorloofde situaties tegen te gaan. Daarnaast verwacht het kabinet dat de komst van de ELA bijdraagt aan een eerlijkere grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit.

23. De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat de Minister in zijn brief de problematiek van (jeugd)werkloosheid en de gevolgen van een vergrijzende bevolking slechts marginaal aanstipt. Kan hij zijn Europese inzet op bestrijding van (ouderen)werkloosheid en vergrijzing grondig nader toelichten?

Antwoord op vraag 23:

Wat het kabinet betreft liggen de bestrijding van (ouderen)werkloosheid en de gevolgen van vergrijzing in eerste plaats bij de lidstaten zelf, omdat de situatie tussen de lidstaten in deze sterk verschilt. Dat zelfde geldt voor het bestrijden van jeugdwerkloosheid. Hierbij is altijd sprake van een afweging van belangen, die het beste door de lidstaten zelf gemaakt kan worden. Lidstaten kunnen uiteraard wel kennis met elkaar delen en leren van elkaars ervaringen hierbij.

24. Kan de Minister met het oog op de gewenste fatsoenlijke arbeidsmobiliteit ingaan op zijn inzet voor vervoer en transport?

Antwoord op vraag 24:

Als het gaat om een fatsoenlijke arbeidsmobiliteit voor vervoer en transport is het voor het kabinet een eerste vereiste dat helderheid wordt geschapen in de regels rond beloning, rust- en rijtijden en de omstandigheden waaronder die rust moet plaatsvinden. Voor werknemers is dit belangrijk, zodat zij weten waar zij recht op hebben. Voor de handhavende instanties zijn betere regels de basis voor een effectievere controle. Gezien het internationale karakter van de vervoerssectoren kan deze verheldering alleen in Europees verband plaatsvinden. Het kabinet zet de komende periode dan ook in op een goede afronding van het mobiliteitspakket, in samenspraak met het nieuwe Europese Parlement.

25. Kan de Minister uitvoeriger ingaan op zijn inzet bij de coördinatie van sociale zekerheid. Welke concrete stappen gaat hij zetten, wat is zijn doel? Kan hij een gewenst scenario schetsen, uitgaande van de stand van zaken nu? Hoe gaat de Minister de integriteit van ons Nederlandse sociale stelsel waarborgen, en fraude en misbruik voorkomen?

Antwoord op vraag 25:

Binnen de Europese Unie worden de regels rond sociale zekerheid gecoördineerd. Zo wordt voorkomen dat werknemers dubbel of niet verzekerd zijn, of dat zij opgebouwde rechten verliezen als zij in een andere lidstaat gaan werken. De coördinatieverordening sociale zekerheid 883/2014 is een belangrijk instrument ter verwezenlijking van het vrij verkeer van werknemers in de EU.

Tegelijkertijd is het belangrijk dat de coördinatieverordening waarborgen bevat, waarmee de toegang tot de sociale stelsels wordt voorbehouden aan mensen die een band hebben met de lidstaat die de uitkering verstrekt. Daarnaast moet de EU-wetgeving – daar waar de sociale stelsels gericht zijn op werkhervatting – het activerende karakter van de stelsels ondersteunen. De regels moeten tot slot handhaafbaar zijn en voorzien in adequate controles die fraude of systematisch misbruik voorkomen. De bepalingen in de verordening over de export van werkloosheidsuitkeringen bevatten hiervoor op dit moment onvoldoende prikkels. Tijdens het proces van de herziening van de verordening heb ik mij – alleen én samen met gelijkgezinde landen – op meerdere manieren ingespannen om de Nederlandse inzet in de onderhandelingen te verwezenlijken. Zo ben ik voortdurend in gesprek geweest met andere lidstaten, de Europese Commissie en leden van het Europees Parlement (EP) om hen van onze bezwaren te doordringen en de Nederlandse voorkeuren te bepleiten. Ik zal hiermee actief doorgaan.

Mijn inzet is gericht op aanpassingen in het werkloosheidshoofdstuk gericht op bevordering van de arbeidsparticipatie en het tegengaan van fraude en misbruik, terwijl de verbeteringen waarmee een meerderheid van lidstaten eerder heeft aangegeven te kunnen instemmen worden behouden. Het gaat om verbeteringen bij het tegengaan van fraude en «premieshoppen» in het hoofdstuk dat ziet op detacheringen en A1-verklaringen, bij het uitwisselen van gegevens ter bestrijding van fraude met uitkeringen en de aanscherping van de afspraken op het terrein van de terugvordering van premies en onverschuldigd betaalde uitkeringen.

Of deze inzet zal leiden tot het gewenste resultaat is uiterst onzeker. De meerderheid van de lidstaten is geen voorstander van de door Nederland en een aantal andere gelijkgestemde lidstaten gewenste aanpassingen van het werkloosheidshoofdstuk. Veel zal daarom afhangen van de posities die het nieuwe EP en de Commissie op dit dossier zullen innemen. De huidige Commissie zal in de haar resterende termijn trachten om met de lidstaten en het nieuwe EP alsnog tot een akkoord te komen. Komt er geen akkoord tot stand, dan zal de nieuwe Commissie moeten besluiten of zij verder wil gaan met het herzieningsvoorstel zoals geformuleerd door de voorgaande Commissie, of dat zij een aangepast herzieningsvoorstel wil indienen dan wel dat zij volledig wil afzien van de herziening.

26. Tot slot heeft de 50PLUS-fractie nog een enkele vraag en opmerking bij het in deze brief genoemde en bij brief van de Minister van SZW van 24 mei jl. uitvoerig becommentarieerde advies: «prioriteiten voor een fair Europa» van de Sociaal Economische Raad (SER). Hoe gaat de Minister het relatief grote onbenutte arbeidsaanbod binnen Europa, en niet in de laatste plaats binnen Nederland, helpen terugdringen?

Antwoord op vraag 26:

Het kabinet onderschrijft de constatering van de SER dat een pragmatische en effectieve benadering van arbeidsmigratiebeleid begint bij een arbeidsmarktbeleid gericht op een zo goed mogelijke benutting van het binnenlands menselijk kapitaal, ook van reeds aanwezige statushouders en reguliere migranten.

Het kabinetsbeleid zet op veel manieren in op maximale benutting van aanwezig arbeidspotentieel. Denk aan het bevorderen van arbeidsmarktparticipatie door (extra) scholing in de WW, de aanpak Leven Lang Ontwikkelen, de Banenafpraak, het vergemakkelijken van de combinatie arbeid en zorg, het programma Perspectief op Werk en het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA). Ervaringen die Nederland op doet worden gedeeld met andere lidstaten en vice versa zodat we binnen de EU van elkaar kunnen leren.

27. Kan toegezegd worden dat de meldingsplicht voor gedetacheerde werknemers eind van dit kalenderjaar in werking treedt?

Antwoord op vraag 27:

Zoals vermeld in mijn brief, is het kabinet van mening dat een digitaal registratiesysteem zoals de meldingsplicht alleen van start kan gaan als de afstemming tussen de ketenpartijen goed is uitgewerkt en vertaald naar het digitale systeem. Daarnaast wordt het systeem uitgebreid getest. Dit kost tijd. Hoewel het mijn streven is om de meldingsplicht zo snel mogelijk in te voeren, kan ik op dit moment daarom nog geen toezegging doen en zal ik dit najaar in de positie zijn om een concrete datum van inwerkingtreding aan uw Kamer te melden.

28. Deelt de Minister de mening van de SER dat het werkland de bevoegdheid moet hebben om na vaststelling van fraude de A1-verklaring in te trekken? De leden van de 50PLUS-fractie zien graag een nadere toelichting tegemoet.

Antwoord op vraag 28:

Op basis van zowel de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) als artikel 5 uit de Toepassingverordening (Verordening (EG) nr. 987/2009), kan de A1-verklaring enkel en alleen worden ingetrokken door de lidstaat die hem heeft uitgegeven. De A1-verklaring is dus bindend voor het bevoegde orgaan van de lidstaat waarnaar de werknemers zijn gedetacheerd. Het idee hierachter is dat anders inbreuk zou worden gemaakt op het beginsel dat werknemers slechts onderworpen worden aan één sociale zekerheidswetgeving. Ook zou hiermee de voorzienbaarheid van de toepasselijke wetgeving in het geding zijn en daarmee de rechtszekerheid. Wanneer het werkland twijfels uit over de juistheid van de gegevens op de A1-verklaring, dient de uitgevende instelling de juistheid van die afgifte opnieuw te onderzoeken en de verklaring zo nodig in te trekken. Het Hof heeft meer recent in de zaak Altun (C-359/16) bepaald dat de nationale rechter in het werkland frauduleuze A1-verklaringen buiten toepassing kan stellen wanneer het frauduleus handelen in een gerechtelijke procedure is komen vast te staan én de afgegeven instantie niet is overgegaan tot een heronderzoek. Het Hof benadrukt hierbij dat in de gerechtelijke procedure in het kader waarvan de fraude wordt vastgesteld het recht op een eerlijk proces moet worden geëerbiedigd. Deze uitspraak is mijn inziens te zien als een verbetering.

De bindende rechtskracht van de A1-verklaring voor het werkland wordt door het Hof dus (vrijwel) intact gelaten; enkel onder strenge voorwaarden kan de rechter in het werkland een A1-verklaring buiten toepassing stellen. Vanuit het principe van de rechtszekerheid is dit begrijpelijk. Deze bindende rechtskracht heeft echter wel als gevolg dat het werkland met gebonden handen staat wanneer het uitgevende land constateert dat de A1-verklaring onterecht is afgegeven, maar de uitgevende lidstaat hem niet intrekt. Nederland geeft daarom de voorkeur aan een procedure die niet langer gebaseerd is op eenzijdigheid, maar één die gebaseerd is op samenwerking tussen de lidstaten in kwestie. Wij hebben hier ook op ingezet tijdens de onderhandelingen over de aanpassing van de Coördinatieverordeningen. Op basis van de aanpassingen die in de Raad zijn overeengekomen blijft het zendende land bevoegd om de A1-verklaring in te trekken. Vanuit het principe van de rechtszekerheid is dit begrijpelijk. De voorgestelde aanpassingen aan de Coördinatieverordeningen hebben echter wel tot doel om de samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot deze verklaringen te verbeteren. Ook is de bemiddelingsprocedure bij geschillen over een A1-verklaring verstevigd, moet er altijd met terugwerkende kracht worden hersteld als er sprake was van fraude bij de aanvraag en wordt het voor het ontvangend land mogelijk gemaakt om een A1-verklaring niet te accepteren, wanneer hij niet volledig is ingevuld en de uitgevende instelling dit gebrek niet binnen 30 dagen repareert.

Zoals ik in mijn vorige antwoord heb aangegeven is de toekomst van de herziening van de verordeningen echter onzeker. Het is dus onduidelijk of de hierboven beschreven verbeteringen kunnen worden doorgevoerd.

29. Deze leden vragen of de Minister nader kan concretiseren hoe hij gaat optreden tegen het verschijnsel van ongerechtvaardigde of perverse vormen van (sociaal) regimeshopping» door bedrijven.

Antwoord op vraag 29:

Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op vraag 4 van de leden van de VVD-fractie en het antwoord op vragen 22, 25 en 28 van de leden van de fractie van 50PLUS.

30. De SER constateert in haar advies: «De vergrijzing onderstreept het belang van een goed begeleide immigratie en van een hogere productiviteitsgroei – dan Europa in de afgelopen periode heeft weten te realiseren – om de toekomstige welvaart voor iedereen, jongeren en ouderen, actieven en niet-actieven, te kunnen veiligstellen» (pagina 84). Hoe gaat de Minister zich voor dit alles inzetten in Nederland en de EU?

Antwoord op vraag 30:

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 26 van de leden van de fractie van 50PLUS.


  1. Zie Kamerstuk 21 501-31, nr. 509 voor het verslag van de Raad WSBVC van 15 maart 2019.↩︎

  2. Zie ook het BNC-fiche over de Mededeling van de monitoring van de Europese pijler van sociale rechten (Kamerstuk 22 112, nr. 2544).↩︎

  3. Zie Kamerstuk 21 501-20, nr. 1262.↩︎

  4. Zie o.a. Kamerstuk 21 501–07, nr. 1600.↩︎

  5. Kamerstuk 22 112, nr. 2805↩︎

  6. Kamerstuk 22 112, nr. 2800.↩︎

  7. Zie o.a. Kamerstuk 21501–07, nr. 1600.↩︎