Antwoorden op vragen gesteld tijdens het algemeen overleg Jeugdhulp van 13 juni 2019
Jeugdzorg
Brief regering
Nummer: 2019D27019, datum: 2019-06-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31839-687).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming (Ooit VVD kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 31839 -687 Jeugdzorg.
Onderdeel van zaak 2019Z13111:
- Indiener: S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2019-06-25 16:50: VAO Jeugdhulp (AO d.d. 13/06) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2019-06-27 14:35: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-07-03 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2019-09-04 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2019-09-11 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 |
31 839 Jeugdzorg
Nr. 687 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 juni 2019
Tijdens het Algemeen Overleg van 13 juni 2019 heeft u mij verzocht om de resterende antwoorden op enkele door u gestelde vragen, schriftelijk af te doen. Het betreft de vraag van de heer Raemakers (D66) over onterechte gesloten plaatsingen en de vraag van mevrouw Westerveld (Groen Links) over een artikel in de Gelderlander over een jongere met seksueel overschrijdend gedrag. Met deze brief reageer ik, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op de gestelde vragen.
Een motie van de heer Raemakers in mei 2018 (Kamerstuk 31 839, nr. 618) leidde tot een onderzoek naar het gebrek aan vervolghulp voor jeugdigen in aansluiting op hun gesloten jeugdhulpplaatsing.1 Het onderzoek heeft de Minister van VWS op 24 januari 2019 aan uw Kamer gezonden.2 Op grond van de gevonden data schatten de onderzoekers dat 10 tot 20 procent van de verlengingen gesloten jeugdhulp hun oorzaak vinden in het ontbreken van een tijdige en passende vervolgplek.
De heer Raemakers vraagt of ik het ermee eens ben dat dit percentage te hoog is en of dit rechtmatig is. Hij stelt een reductiedoelstelling voor waarmee binnen een termijn van twee jaar het percentage wordt teruggebracht naar 0. Daarnaast verzoekt de heer Raemakers om over 1,5 jaar opnieuw onderzoek te doen.
Een gesloten jeugdhulpplaatsing is de meest zware hulpvorm. Uitgangspunt is dat deze zo kort mogelijk duurt. Een langer verblijf in de gesloten jeugdhulp wegens een gebrek aan passende vervolghulp vind ik ongewenst. Ik onderschrijf dan ook het belang van tijdige beschikbaarheid van vervolgplekken. Dat betekent echter niet dat de hierboven genoemde 10 tot 20 procent van de verlengingen onrechtmatig is. Bij de beslissing of een verlenging noodzakelijk is, wordt door de kinderrechter getoetst aan de wettelijke gronden. De beschikbaarheid van een geschikte vervolgplek kan meewegen bij de beoordeling van de duur waarvoor de machtiging wordt afgegeven. De rechter betrekt bij zijn beslissing ook het oordeel van een onafhankelijke gedragswetenschapper.
Inmiddels worden er al verschillende acties in gang gezet om te zorgen dat er voldoende vervolgplekken zijn. Het inschakelen van de regionale expertteams en inzet van hun doorzettingsmacht moet bijdragen aan het vinden van een geschikte vervolgplek. Daarnaast zetten instellingen en gemeenten met het actieplan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» (bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 634) in op minder gesloten plaatsingen en een korter verblijf in de gesloten jeugdhulp. Ik zal in het kader van dit actieplan het eerdere onderzoek over twee jaar herhalen om te bezien of de maatregelen tot de gewenste effecten hebben geleid.
Mevrouw Westerveld heeft mij gevraagd of ik bekend ben met een artikel uit «de Gelderlander» over een jongen met seksueel grensoverschrijdend gedrag waarvan de pleegouders hebben aangegeven dat hij niet de passende hulp zou krijgen en welke lessen ik daaruit trek. Ik ga niet in op individuele casuïstiek. In algemene zin kan ik hier wel over opmerken dat de in het artikel genoemde instelling voor gesloten jeugdhulp een speciaal aanbod heeft voor de behandeling van kinderen met seksueel grensoverschrijdend gedrag. In deze instelling wordt gewerkt met een specifieke risicoschatting om te bepalen of het risico op herhaling is gedaald en of toegewerkt kan worden naar een andere vorm van zorg en/of wonen.
In gevallen waarin (pleeg)ouders het niet eens zijn over de behandeling van hun (pleeg)kind en zij zich niet gehoord voelen door de betrokken behandelaars, kunnen ze daarover contact opnemen met het management dan wel het bestuur van de instelling. Zij kunnen zich hierbij laten ondersteunen door een onafhankelijke vertrouwenspersoon en desnoods een klacht indienen. Mocht de juiste hulp voor kinderen met complexe problematiek niet tot stand komen, dan kan ook het regionale expertise team in worden geschakeld. Het expertiseteam geeft advies en bemiddelt bij complexe casuïstiek, zodat passende zorg snel beschikbaar komt.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker