Antwoord op vragen van het lid Kwint over het bericht dat bijlesscholen de zomerklandizie zien toenemen.
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2019D33074, datum: 2019-08-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20182019-3691).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2019Z15533:
- Gericht aan: A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
- Indiener: J.P. Kwint, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2018-2019 | Aanhangsel van de Handelingen |
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden |
3691
Vragen van het lid Kwint (SP) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht dat bijlesscholen de zomerklandizie zien toenemen (ingezonden 5 augustus 2019).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 26 augustus 2019).
Vraag 1
Wat vindt u van het bericht «Bijlesscholen zien zomerklandizie toenemen»?1
Antwoord 1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Al langer bestaat het beeld dat het gebruik van aanvullend onderwijs toeneemt en dit heeft mijn aandacht. Op dit moment laat ik verdiepend onderzoek uitvoeren naar het aanbod en de omvang van de markt voor aanvullend onderwijs, evenals naar motieven van ouders om hiervan gebruik te maken, om meer inzicht te krijgen in dit fenomeen. Uw Kamer wordt eind september over de uitkomsten van het onderzoek geïnformeerd.2
Vraag 2
Bent u op de hoogte van de kosten voor de bijlessen in de zomervakantie? Zo ja, hoeveel betalen ouders gemiddeld voor bijlessen in de zomervakantie? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan en met de Kamer te delen?
Antwoord 2
Het is moeilijk om de kosten van bijlessen in de zomervakantie zichtbaar te maken. Het CBS publiceert jaarlijks een overzichts-tabel «Onderwijs; uitgaven aan onderwijs en CBS/OESO indicatoren». Hierin zijn onder andere cijfers opgenomen over uitgaven van huishoudens aan «Boeken, leermiddelen, OV en bijles». Dit geeft een indicatie, maar hierin zijn de kosten voor bijles en bijles in de zomervakantie niet uitgesplitst. In september zal ik het eindrapport van het onderzoek naar de verschijningsvormen, omvang en motieven van aanvullend en particulier onderwijs met uw Kamer delen. Ik verwacht dat hierin meer duidelijk wordt over de uitgaven die ouders doen aan bijles voor hun kinderen.
Vraag 3
Acht u het wenselijk dat er door deze betaalde bijlessen een verschil ontstaat tussen kinderen uit gezinnen die bijles kunnen betalen en kinderen uit gezinnen waarvan de ouders dat niet kunnen, zoals ook de Algemene Onderwijsbond stelt in het artikel? Draagt dit volgens u bij aan kansengelijkheid in het onderwijs? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Antwoord 3
Een van de voornaamste ambities van dit kabinet is om kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor te zorgen dat alle kinderen toegang hebben tot goed onderwijs.
Een uitgebreide reactie op de effecten van betaalde bijles en de wenselijkheid en onwenselijkheid van die effecten, zal ik geven in mijn beleidsreactie op voornoemd onderzoek naar aanvullend onderwijs.
Vraag 4
Bent u het met de Algemene Onderwijsbond eens dat de toename van het aantal kinderen dat in de zomervakantie betaalde bijles krijgt, veroorzaakt wordt door te grote klassen en het lerarentekort? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
Al langer bestaat het beeld dat het gebruik van aanvullend onderwijs toeneemt. Dit is niet nieuw. Sinds 2017 laat het ministerie onderzoek doen naar de omvang en motieven van ouders.3 Lerarentekort wordt daarin niet als motief genoemd. Ouders geven wel aan dat zij vinden dat hun kind extra uitleg nodig heeft, in de meeste gevallen omdat de school volgens hen hierin te kort schiet.
Mogelijk valt hierover meer te zeggen aan de hand van de resultaten van eerder genoemd lopend onderzoek. Ik wil deze afwachten alvorens mogelijke verklaringen te zoeken.
Vraag 5
Is er volgens u sprake van een causaal verband tussen het hogere lerarentekort in de grote steden en de toename van kinderen die betaalde bijles volgen in de zomervakantie in diezelfde grote steden? Kunt u uw antwoord uitleggen? Indien u hier geen inzage in heeft, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Antwoord 5
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Vraag 6
Vindt u het ook zorgelijk dat een grote bijlesorganisatie uit Amsterdam een groei ziet van 25 procent van het aantal kinderen dat betaalde bijles volgt in de zomervakantie en aangeeft dat onder andere de kwaliteit van onderwijs en het lerarentekort daarmee te maken hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6
Als het hier gesteld uit eerder genoemd onderzoek blijkt, dan vind ik dat zorgelijk. In dat geval zal ik dat in mijn beleidsreactie op het onderzoek nader toelichten.
Vraag 7
Kunt u spreken over succesvol beleid ten aanzien van de aanpak lerarentekort als er sprake is van een toename van het aantal betaalde bijlessen in de grote steden, waarbij de kwaliteit van onderwijs en het lerarentekort onder andere als oorzaken worden genoemd? Zo ja, waaruit blijkt dat dan? Zo nee, welke extra actie(s) gaat u ondernemen?
Antwoord 7
Steeds meer besturen, lerarenopleidingen en andere partijen werken regionaal samen aan de aanpak van het lerarentekort. Dat is goed nieuws gezien de urgentie van de aanpak van de tekorten. Het succes van de aanpak kan echter niet worden bepaald aan de hand van het aantal betaalde bijlessen. Het is überhaupt nog te vroeg om de effecten van de aanpak te kunnen evalueren, want de ingezette maatregelen hebben tijd nodig. Omdat de Minister van OCW en ik de samenwerking in de regio’s belangrijk vinden, hebben we aangekondigd om daar dit jaar nog eens € 4,5 miljoen extra in te investeren.4
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van den Hul (PvdA), ingezonden 5 augustus 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3692).