[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2019D34408, datum: 2019-09-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Protocol tot wijziging van het Verdrag van 26 februari 2010 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen; ‘s-Gravenhage, 12 juni 2019 (2019D34407)

Preview document (🔗 origineel)


Protocol tot wijziging van het Verdrag van 26 februari 2010 tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden
van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;
‘s-Gravenhage, 12 juni 2019 (Trb. 2019, 94)

TOELICHTENDE NOTA

l. ALGEMEEN

l.1. Inleiding

	Met het onderhavige op 12 juni 2019 te ’s-Gravenhage ondertekende
wijzigingsprotocol (Trb. 2019, 94, hierna: ‘het
Wijzigingsprotocol’) wordt beoogd te komen tot een wijziging van het
op 26 februari 2010 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het
vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het
inkomen, met Protocol (Trb. 2010, 98), hierna aangeduid als ‘het
Verdrag’ respectievelijk ‘het Protocol bij het Verdrag’. Met de in
het Wijzigingsprotocol opgenomen bepalingen wordt in hoofdzaak bereikt
dat het Verdrag in lijn wordt gebracht met de zogenoemde
"minimumstandaard" die is ontwikkeld in het hierna nader toegelichte
OESO/G20-project "Addressing Base Erosion & Profit Shifting" (hierna:
‘het BEPS-project’).

Voorts wordt de verdragstoepassing ten aanzien van pensioenfondsen en
van instellingen voor collectieve belegging verduidelijkt en wordt de
heffingsrechtverdeling over pensioenen en dergelijke uitkeringen
herzien. Daarnaast zijn enkele technische wijzigingen opgenomen. 

	Naar het oordeel van de regering bevatten alle artikelen, afgezien van
de artikelen 1, 9, 12, 14 en 16 van het Wijzigingsprotocol eenieder
verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 van de
Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten
opleggen.

l.2. Aanleiding voor en verloop van de onderhandelingen

	De onderhandelingen over het Wijzigingsprotocol zijn in eerste
instantie gevoerd nadat er onduidelijkheid bleek te zijn over de positie
van pensioenfondsen en beleggingsinstellingen onder het 

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van het
Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van
State).



Verdrag. Hierop wordt in paragraaf I.3 van deze toelichtende nota nader
teruggekomen. Voordat de onderhandelingen over deze onderwerpen evenwel
waren afgerond, werden (op 5 oktober 2015) de uitkomsten van het al
genoemde BEPS-project gepubliceerd. Nederland en Zwitserland hebben
daarop besloten de lopende onderhandelingen over het Wijzigingsprotocol
aan te grijpen om het Verdrag ook in het kader van het BEPS-project op
onderdelen aan te passen. Dit betekent ook dat het Verdrag buiten de
werkingssfeer van het Multilateraal Verdrag ter implementatie van aan
belastingverdragen gerelateerde maatregelen ter voorkoming van
grondslaguitholling en winstverschuiving (Trb. 2017, 86, hierna: ‘het
MLI’) is gehouden, zoals onder meer in de memorie van toelichting bij
het voorstel van de Rijkswet ter goedkeuring van dat verdrag is
opgemerkt. 

In september 2015 vond in Den Haag de eerste onderhandelingsronde over
een wijzigingsprotocol plaats. Daarnaast hebben er gesprekken
plaatsgevonden in februari 2016 in Bern, in maart 2017 in Den Haag en
tot slot in november 2017 in Bern. In de periode daarna is via
e-mailverkeer tussen beide landen de tekst van het Wijzigingsprotocol
nog op een aantal technische punten aangepast. De onderhandelingen
hebben geleid tot de tekst van het voorliggende Wijzigingsprotocol. 

De onderhandelingen met Zwitserland hebben ook geleid tot
overeenstemming tussen de bevoegde autoriteiten van beide landen over de
fiscale behandeling van Zwitserse en Nederlandse
beleggingsmaatschappijen. 

I.3. Verdragstoepassing ten aanzien van pensioenfondsen en
beleggingsinstellingen

In paragraaf I.2 is aangegeven dat gerezen onduidelijkheid over de
verdragstoepassing ten aanzien van pensioenfondsen en
beleggingsinstellingen de directe aanleiding vormde voor het starten van
onderhandelingen over aanpassing van het Verdrag.

Met betrekking tot pensioenfondsen is van belang dat zij volgens artikel
10, derde lid, onderdeel b, van het Verdrag, in aanmerking kunnen komen
voor een volledige bronstaatvrijstelling voor ontvangen dividenden. Een
duidelijke definitie van de uitdrukking “pensioenfonds” ontbreekt
evenwel in het Verdrag, zij het dat in artikel III van het Protocol bij
het Verdrag wel is aangegeven dat pensioenfondsen die in een
Verdragsluitende Staat zijn erkend, onder toezicht staan van die Staat
en in die Staat in het algemeen zijn vrijgesteld van belastingheffing
worden beschouwd als “inwoner” van die Staat voor de toepassing van
het Verdrag. Voorts is in artikel IX, tweede lid, van het Protocol bij
het Verdrag nog aangegeven wat onder de uitdrukking “pensioenfonds”
in het geval van Zwitserland wordt verstaan. Wat betreft de Nederlandse
pensioenfondsen kon op basis van de bepalingen van het Verdrag en het
Protocol bij het Verdrag daarentegen niet goed worden vastgesteld
wanneer sprake was van een “pensioenfonds” in de zin van het
Verdrag, hetgeen vooral van de zijde van Zwitserland concreet aanleiding
gaf tot de vraag wanneer jegens Zwitserland aanspraak zou kunnen worden
gemaakt op de hiervoor genoemde bronstaatvrijstelling voor dividenden.

Teneinde meer duidelijkheid hierover te verschaffen, werd besloten in
het Verdrag in zijn algemeenheid te beschrijven wat onder de uitdrukking
“pensioenfonds” voor de toepassing van het Verdrag wordt verstaan,
en voorts meer concreet aan te geven – op basis van de
pensioenwetgeving van beide landen – welke Nederlandse en Zwitserse
pensioenfondsen als zodanig kunnen kwalificeren. De artikelen 2, derde
lid, en 10, tweede lid, van het Wijzigingsprotocol hebben hierop
betrekking.

Van de gelegenheid is daarbij gebruik gemaakt specifiek ook de positie
van de in 2011 in Nederland geĂŻntroduceerde
“premiepensioeninstelling” (hierna: ‘PPI’) te verduidelijken,
aangezien van zo’n PPI tijdens de onderhandelingen over het Verdrag
destijds nog geen sprake was.

Met betrekking tot de verdragstoepassing ten aanzien van
beleggingsinstellingen bleek er enerzijds onduidelijkheid te bestaan
over de fiscale kwalificatie, en daarmee het inwonerschap in de zin van
de artikelen 1 en 4 van het Verdrag, van de verschillende Nederlandse
entiteiten die worden ingezet bij collectieve belegging en anderzijds
over de toepassing van de in artikel 10 van het Verdrag opgenomen
beperkingen van de bronstaat met betrekking tot belastingheffing over
door deze entiteiten ontvangen dividenden. Wat betreft de toepassing van
dit artikel 10 van het Verdrag, zag de onduidelijkheid op de in het
derde lid, onderdeel a, daarvan opgenomen bronstaatvrijstelling voor
ontvangen deelnemingsdividenden in samenhang met de in artikel IX,
eerste lid, van het Protocol bij het Verdrag opgenomen algemene
beschrijving van de Nederlandse lichamen die voor toepassing van artikel
10, derde lid, van het Verdrag in aanmerking kunnen komen.

In verband hiermee werd besloten in het Protocol bij het Verdrag de
verdragstoepassing ten aanzien van beleggingsfondsen te verduidelijken,
en nader te bepalen welke heffingsrechten Nederland en Zwitserland
kunnen uitoefenen ten aanzien van beleggingsfondsen. Daarbij is
uitdrukkelijk bepaald dat de in artikel 10, derde lid, opgenomen
bronstaatvrijstelling voor deelnemingsdividenden niet van toepassing is
op de Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (hierna: ‘FBI’) in de
zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna:
‘Wet VPB’). De artikelen 13 en 15 van het Wijzigingsprotocol hebben
hierop specifiek betrekking.

Als onderdeel van de aanpassingen ten aanzien van pensioenfondsen en
beleggingsinstellingen zijn voorts de bepalingen over het inwonerschap
aangepast; hierop ziet met name artikel 11 van het Wijzigingsprotocol.

Naast de verdragsrechtelijke aanpassingen en verduidelijkingen hebben de
bevoegde autoriteiten van Nederland en Zwitserland flankerend aan de
onderhandelingen over het Wijzigingsprotocol overeenkomsten gesloten
over de uitlegging van de bepalingen van het Verdrag ten aanzien van
beleggingsinstellingen. In de overeenkomst van 14 maart 2016
(IZV/2016/396M, gepubliceerd in Staatscourant 2016, nr. 28969) wordt
daarbij ingegaan op de verdragstoepassing ingeval van een belegging via
een Nederlands besloten fonds voor gemene rekening (hierna: ‘besloten
FGR’) of via een Zwitserse sociĂ©tĂ© en commandite de placements
collectifs (hierna: ‘SCmPC’). Momenteel heeft Nederland min of meer
vergelijkbare overeenkomsten afgesloten met Canada, het Verenigd
Koninkrijk, Denemarken, Noorwegen, de Verenigde Staten, Spanje,
Zwitserland,  en Indonesië. De overeenkomst van 14 maart 2016
(IZV/2016/398M, gepubliceerd in Staatscourant 2016, nr. 28972),
laatstelijk vervangen door de overeenkomst van 21 maart 2018 (IZV
2018-0000047523, gepubliceerd in Staatscourant 2018, nr. 20619) ziet op
verdragstoepassing ingeval van een belegging via een Nederlandse FBI, of
een Zwitsers Fond Commun de Placement (hierna: ‘FCP’) of een
SociĂ©tĂ© d’Investissement Ă  Capital Variable (hierna: ‘SICAV’).
Deze overeenkomsten behouden hun belang ook na de inwerkingtreding van
het Wijzigingsprotocol. 

l.4. Inhoud van het Wijzigingsprotocol

Het Wijzigingsprotocol strekt er primair toe, zoals in paragraaf I.2 en
I.3 is toegelicht, om de positie van beleggingsinstellingen en
pensioenfondsen onder het Verdrag te verduidelijken en het Verdrag in
lijn te brengen met de minimumstandaard van het BEPS-project. Voorts
wordt de heffingsrechtverdeling over pensioenen en dergelijke
uitkeringen herzien. Tot slot zijn er enkele technische wijzigingen
aangebracht. Puntsgewijs betreft het de volgende aanpassingen:

Allereerst worden in het kader van de minimumstandaard van het
BEPS-project de titel en de preambule van het Verdrag en de preambule
van het Protocol bij het Verdrag aangepast (artikel 1 van het
Wijzigingsprotocol), wordt een zogenoemde principal purposes test in een
nieuw artikel 27A van het Verdrag opgenomen (artikel 8 van het
Wijzigingsprotocol), en wordt de toegang tot de onderlinge
overlegprocedure in artikel 25 van het Verdrag verruimd (artikel 7 van
het Wijzigingsprotocol).

Daarnaast wordt wat betreft vrijgestelde entiteiten nader bepaald welke
als inwoner onder het Verdrag worden aangemerkt (kort gezegd,
charitatieve instellingen en pensioenfondsen). Hierop ziet artikel 11
van het Wijzigingsprotocol.

Hieruit vloeit voort dat de vrijgestelde beleggingsinstelling (hierna:
‘VBI’) in de zin van artikel 6a van de Wet VPB geen inwoner onder
het Verdrag is, en dus geen aanspraak kan maken op de verdragsvoordelen.
Dit wordt in het Protocol bij het Verdrag nadrukkelijk bevestigd
(artikel 13 van het Wijzigingsprotocol).

Wel heeft Nederland nadrukkelijk een heffingsrecht voorbehouden over
winstuitkeringen van een VBI en heeft Zwitserland hetzelfde gedaan ten
aanzien van een FCP, een SICAV en een SCmPC (artikel 13 van het
Wijzigingsprotocol).

Voorts wordt nader bepaald dat op dividenden die worden ontvangen of
betaald door een FBI de bronstaatvrijstelling voor deelnemingsdividenden
niet van toepassing is (artikel 15 van het Wijzigingsprotocol), waarmee
overigens het inwonerschap van de FBI wordt bevestigd.

In artikel 2 van het Wijzigingsprotocol wordt een algemene definitie van
de uitdrukking “pensioenfonds” opgenomen in het Verdrag.

Een nadere omschrijving, op basis van de pensioenwetgeving van beide
landen, van welke pensioenfondsen onder de verdragsuitdrukking
“pensioenfonds” vallen is vastgelegd in artikel 10, tweede lid, van
het Wijzigingsprotocol.

Verduidelijkt wordt dat de in artikel 10, derde lid, van het Verdrag
opgenomen bronstaatvrijstelling voor dividenden ontvangen door
pensioenfondsen onder voorwaarden (geheel of gedeeltelijk) ook geldt
voor een PPI (artikel 15 van het Wijzigingsprotocol).

De bronstaatheffing voor pensioenen in artikel 18 van het Verdrag wordt
aangepast en vereenvoudigd (artikel 4 van het Wijzigingsprotocol).

De bepalingen inzake het vermijden van dubbele belasting (artikel 22 van
het Verdrag) worden geactualiseerd, waaronder de (uit het BEPS-project
ontleende) toevoeging dat een land de vrijstellingsmethode niet toepast
ingeval het andere land de verdragsbepalingen zodanig toepast dat
inkomsten ook in dat land zijn vrijgesteld (artikel 5 van het
Wijzigingsprotocol).

De non-discriminatiebepaling op het punt van pensioenpremieaftrek in
artikel 24 van het Verdrag wordt geactualiseerd (artikel 6 van het
Wijzigingsprotocol).

Bij de redactie van de bepalingen van het Wijzigingsprotocol is zoveel
mogelijk aansluiting gezocht bij de meest recente versie van het
OESO-modelverdrag zoals dat uiteindelijk is vastgesteld op 21 november
2017 (hierna: ‘OESO-modelverdrag’). 

De in het Wijzigingsprotocol opgenomen bepalingen weerspiegelen een
resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte
wensen als evenwichtig kan worden beschouwd, rekening houdend met de
belangen van de Zwitserse en Nederlandse burgers en bedrijven en met de
heffingsbelangen van zowel Zwitserland als Nederland. Het
Wijzigingsprotocol valt binnen de kaders van de Notitie Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 (hierna: ‘NFV 2011’). In paragraaf l.8 van deze
toelichtende nota is het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal
Verdragsbeleid 2011 opgenomen.

l.5. Budgettaire aspecten en administratieve lasten

De budgettaire gevolgen en de administratieve lasten zullen naar
verwachting per saldo gering zijn.

l.6. Inbreng van derden

	Het Ministerie van Financiën heeft via de gebruikelijke
nieuwsberichten de onderhandelingen met Zwitserland onder de aandacht
gebracht en belanghebbenden verzocht de voor hen van belang zijnde
aangelegenheden kenbaar te maken. Daarop zijn geen reacties ontvangen.

I.7. Koninkrijkpositie

Het Wijzigingsprotocol zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft,
net als het Verdrag dat het wijzigt slechts gelden voor het Europese
deel van Nederland. 

Wel bepaalt artikel 28 van het Verdrag dat het Verdrag onder voorwaarden
kan worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden
die niet in Europa zijn gelegen. Deze bepaling wordt door het
Wijzigingsprotocol niet aangetast. Indien tot uitbreiding van het
Verdrag wordt overgegaan, behoeft dit een afzonderlijk verdrag dat door
het Koninkrijk der Nederlanden met Zwitserland wordt gesloten ten
behoeve van het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint-Eustatius
en Saba) of ten behoeve van het betreffende Caribische land van het
Koninkrijk (Aruba, Curaçao of Sint Maarten).

I.8. Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid

Het Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011 is
hieronder opgenomen. In de rechterkolom van het toetsschema zijn de
paragraafnummers uit deze toelichting opgenomen die corresponderen met
de desbetreffende onderdelen van het schema. Aangezien dit een
Wijzigingsprotocol betreft, zijn veel elementen van de Nederlandse
verdragsinzet die in de NFV 2011 zijn toegelicht in dit schema onder het
kopje "n.v.t." vermeld.

 NFV 2011	Inzet	Ja	Deels	Nee	N.v.t.	Zie par.

	Algemeen

IV	Globaal beslisschema voor het aangaan van verdragsrelaties gevolgd



X

	1.2.6	Bijzonder regime geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van
verdragsvoordelen in gevallen waarin het risico op verdragsmisbruik
bestaat	X



II.13

1.3.5	Bronstaat verleent ook verdragsvoordelen aan in Nederland gelegen
vaste inrichting die zich in dezelfde situatie bevindt als inwoners van
Nederland



X

	III	Dubbele belastingheffing in relatie tot BES eilanden geadresseerd 



X



Specifieke elementen

Verdragstoegang en –voordelen

2.2.1	Vastgelegd is dat een lichaam wordt geacht aan belasting in een
verdragsluitende staat onderworpen te zijn, indien dat lichaam wordt
beheerst door de wetten van die staat of zijn plaats van leiding in die
staat heeft

X

	ll.11

2.2.1	De vbi komt voor sommige verdragsvoordelen niet in aanmerking	X



ll.13

2.2.1

	Duidelijkheid is gegeven over de verdragstoegang van en aanspraak op
verdragsvoordelen door pensioen- en overheidsfondsen	X



ll.10

ll.15

2.2.2	Corporate tiebreaker op basis van plaats van werkelijke leiding
opgenomen



X

	2.3	Regeling voor oplossing dubbele heffing en vrijstelling ten aanzien
van hybride (rechts)vormen opgenomen 



X

	2.4	Overeenstemming over fiscale behandeling besloten FGR’s als asset
poolinginstrument	X



I.3

II.15

2.5	Afgezonderde Particuliere Vermogens tijdens onderhandelingen
besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag



X



Ondernemingswinsten

2.6.2	Definitie ‘vaste inrichting’ in overeenstemming met
OESO-beginselen



X

	2.6.3	Specifieke bepaling in artikel inzake ‘vaste inrichting’ ter
behoud van heffingsrecht over winsten behaald met werkzaamheden
buitengaats opgenomen



X	



2.6.4	Winsttoerekening vaste inrichtingen conform artikel 7
OESO-modelverdrag



X

	2.6.4	Toegang tot onderlingoverlegprocedure en arbitrage in kwesties
over winsttoerekening en verrekenprijzen	X



ll.7

2.6.5	Toekenning heffingsrecht scheep- en luchtvaartwinsten behaald in
het internationale verkeer aan de staat van de werkelijke leiding van de
onderneming 



X

	2.6.5	Terugvaloptie:	Beperkte bronstaatsheffing scheep- en
luchtvaartwinsten



X

	2.6.5	Vrijwaring van heffingen over de omzet behaald met passagiers- en
vrachtvervoer



X

		Vermogensinkomsten en –winsten

2.7.1	Uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden



X

	2.7.2	Tarief portfoliodividenden t.a.v. Nederland niet lager dan 15%



X

	2.8.1	Uitsluitende woonstaatheffing interest & royalty’s



X	



2.8.1	Terugvaloptie:	Uitzonderingen bronheffingsrecht

	 	X

	2.9.3	Aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen



X

	2.9.3	Zo nodig:	Uitbreiding aanmerkelijkbelangvoorbehoud indien
verdragspartner waardeaangroei niet belast



X

	2.9.4	Zo nodig:	Heffingsmogelijkheid bronstaat indien verdragspartner
door Nederlands lichaam betaalde dividenden effectief niet belast



X

	2.9.5	Bepaling dat inkoop van aandelen en liquidatie worden beheerst
door het dividendartikel



X



Arbeid

2.10	183-dagenbepaling opgenomen voor inkomsten uit dienstbetrekking



X

	2.11.1	Bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen,
onafhankelijk van de behandeling van de pensioenen in de woonstaat



X	



2.11.2	Indien Ja:	Geen splitsing particuliere en privaatrechtelijke
pensioenen indien bronstaatheffing



X

	2.11.1	Terugvaloptie:	Beperkt bronheffingsrecht 	X



ll.4

2.11.5	Regeling voortgezette pensioenpremieaftrek in of bij non-
discriminatieartikel	X



ll.6

2.12	Inkomsten sporters & artiesten vallen onder bepalingen inkomsten
uit onderneming of dienstverband



X

	2.12	Risico dubbele vrijstelling sporters & artiesten geadresseerd



X

	2.13	Specifieke bepaling (hoog)leraren achterwege gelaten



X



Voorkomingsmethodiek

2.15.1	Nederlandse voorkomingsmethodiek opgenomen 	X





ll.5

2.15.2	Geen tax sparing credit opgenomen



X



Administratieve samenwerking en overig

2.16.1	Verdergaande informatie-uitwisseling mogelijk dan uitwisseling op
verzoek



X	



2.16.2	Invorderingsbepaling opgenomen



X	



2.17.1	Arbitragemogelijkheid opgenomen



X

	2.17.1	Arbitrage ook mogelijk in gevallen waarin definitieve
gerechtelijke uitspraak is gedaan



X

	2.21	Terug- en overnameclausule opgenomen in geval regeling nog niet
was overeengekomen



X



Instrumentarium voorkomen verdragsmisbruik

2.20.1	Indien aansluiting is gezocht bij nationale
antimisbruikleerstukken is consultatie en/of
onderlingoverlegmogelijkheid overeengekomen



X

	2.20.2	Verdragsvoordeelbeperkende bepalingen opgenomen waar interactie
tussen betrokken stelsels verdragsmisbruik meebrengen	X



ll.1

ll.8

	Ontwikkelingslanden

2.6.2	Uitgebreidere definitie ‘vaste inrichting’



X

	2.7.1	Bronbelasting op deelnemingsdividenden toegestaan



X

	2.8.1	Bronbelasting op interest & royalty’s toegestaan



X	



	Risico’s verdragsmisbruik tijdens onderhandelingen op initiatief van
Nederland besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag 



X 

	II.2	Overige onderdelen van het VN-model geaccepteerd ter ondersteuning
van de fiscale ontwikkeling van het ontwikkelingsland



X

	Toelichting

In bovenstaand toetsschema met standaardcriteria voor het sluiten van
belastingverdragen zijn de standaardcriteria opgenomen zoals
geformuleerd en toegelicht in de NFV 2011. Dit schema biedt tevens
uitvoering aan de motie-Van Vliet en wordt gevoegd bij elke toelichting
bij nieuwe belastingverdragen. Per onderdeel wordt aangegeven of de
inzet geconcretiseerd is in het Verdrag en wordt verwezen naar de
relevante passage in de toelichting.

ll. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 

ll.1. Titel en preambule (artikelen 1 en 9 van het Wijzigingsprotocol)

	Om verdragsmisbruik tegen te gaan, zijn in het rapport van Actiepunt 6
van het BEPS-project over ‘Preventing the Granting of Treaty Benefits
in Inappropriate Circumstances’ een aantal minimumstandaarden
vastgelegd, waaronder wat betreft de titel en de preambule van een
belastingverdrag. In verband hiermee worden de titel en de preambule van
het Verdrag vervangen door een nieuwe titel en preambule, waarin
expliciet wordt vermeld dat het Verdrag bedoeld is om dubbele belasting
te voorkomen, zonder daarmee mogelijkheden te creëren voor dubbele
niet-heffing of verlaagde heffing door belastingontduiking of
belastingontwijking. Daarbij wordt ook verwezen naar
treaty-shopping-structuren.

In het verlengde hiervan is de preambule van het Protocol bij het
Verdrag in overeenstemming gebracht met de wijzigingen in de titel van
het Verdrag. Hierop ziet artikel 9 van het Wijzigingsprotocol.

ll.2. Algemene begripsbepalingen (artikelen 2, 10, 11 en 13 van het
Wijzigingsprotocol, artikel 3 van het Verdrag en de nieuwe artikelen II,
IV en IX van het Protocol bij het Verdrag)

Artikel 3 van het Verdrag bevat definities voor uitdrukkingen die in het
Verdrag voorkomen. Volgens het oorspronkelijke artikel 3, eerste lid,
onderdeel h, van het Verdrag wordt onder de uitdrukking ‘bevoegde
autoriteit’ wat betreft Zwitserland verstaan de ‘Director of the
Federal Tax Administration’ of zijn bevoegde vertegenwoordiger. Omdat
de bevoegdheid in Zwitserland is gewijzigd, wordt met artikel 2, tweede
lid, van het Wijzigingsprotocol op verzoek van Zwitserland de
omschrijving van ‘bevoegde autoriteit’ voortaan de ‘Head of the
Federal Department of Finance’ of zijn bevoegde vertegenwoordiger. 

Met artikel 2, derde lid, van het Wijzigingsprotocol wordt een nieuw
onderdeel j ingevoegd in artikel 3, eerste lid, van het Verdrag,
houdende een definitie van de uitdrukking ‘pensioenfonds’. Deze
uitdrukking wordt gebruikt in artikel 10, derde lid van het Verdrag
(dividenden), het nieuwe artikel 24, zesde en zevende lid van het
Verdrag (non-discriminatie) en het nieuwe artikel IV, tweede lid van het
Protocol bij het Verdrag. 

In het nieuwe artikel II van het Protocol bij het Verdrag is een nadere
omschrijving gegeven onder welke wet- en regelgeving pensioenfondsen in
Nederland en in Zwitserland vallen. Voor Nederland betreft het elk
pensioenfonds dat valt onder de Pensioenwet, de Wet verplichte
deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de Wet verplichte
beroepspensioenregeling, de Wet op het notarisambt en de Wet op het
financieel toezicht. Voor Zwitserland betreft het pensioenfondsen die
vallen onder de Federale Wet van 20 december 1946 inzake ouderdoms- en
nabestaandenverzekering, de Federale Wet van 19 juni 1959 inzake
invaliditeitsverzekering, de Federale Wet van 6 oktober 2006 inzake
aanvullende pensioenen wegens ouderdoms-, nabestaanden- en
invaliditeitsverzekering, de Federale Wet van 25 september 1952 inzake
inkomenssteun in geval van het vervullen van de dienstplicht en in geval
van moederschap en de Federale Wet van 25 juni 1982 inzake verplichte
ouderdoms-, nabestaanden- en invaliditeitsverzekering voor werknemers en
zelfstandigen. Hier worden ook de Zwitserse socialezekerheidsregelingen
onder begrepen. 

Als gevolg van de bovenstaande wijzigingen, kan de definitie van
pensioenfondsen in de artikelen III (het vernummerde artikel IV) en IX
van het Protocol bij het Verdrag komen te vervallen. De artikelen 11 en
13 van het Wijzigingsprotocol strekken daartoe. 

ll.3. Dividenden (artikel 3 van het Wijzigingsprotocol en artikel 10 van
het Verdrag

Artikel 10 van het Verdrag betreft de verdeling van de heffingsrechten
over dividenden tussen Nederland en Zwitserland. Het derde lid van dat
artikel bevat een uitsluitende woonstaatheffing voor dividenden die
worden ontvangen door pensioenfondsen (onderdeel b) en, wat Zwitserland
betreft, een socialezekerheidsregeling (onderdeel c). Aangezien onder de
nieuwe definitie van de uitdrukking "pensioenfonds" (artikel 3, eerste
lid, onderdeel j, van het Verdrag) ook de Zwitserse
socialezekerheidsregelingen worden begrepen, zoals reeds opgemerkt in
paragraaf II.2, kan de separate (in onderdeel c opgenomen) verwijzing
naar de Zwitserse socialezekerheidsregelingen komen te vervallen. Hierop
ziet artikel 3, eerste lid, van het Wijzigingsprotocol.

ll.4. Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen (artikel 4
van het Wijzigingsprotocol en artikel 18 van het Verdrag)

Met artikel 4 van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 18 van het
Verdrag in zijn geheel vervangen door een nieuw artikel 18.

Het oorspronkelijke artikel 18 van het Verdrag wijst het heffingsrecht
over pensioenen, andere soortgelijke beloningen en lijfrenten (hierna
kortweg: ‘pensioenen’), en socialezekerheidsuitkeringen toe aan de
woonstaat van de genieter daarvan. Maar in bepaalde gevallen mogen op
basis van het oorspronkelijke artikel 18 van het Verdrag deze inkomsten
ook worden belast in de andere Staat (bronstaatheffing). Dat is het
geval als de opbouw van het pensioen of de socialezekerheidsuitkeringen
in de bronstaat fiscaal is gefacilieerd, deze inkomsten in de woonstaat
niet regulier worden belast en deze inkomsten in een kalenderjaar meer
bedragen dan € 20.000. Daarnaast geldt op basis van het
oorspronkelijke artikel 18, derde lid, van het Verdrag voor afkoopsommen
van pensioenen een bronstaatheffing, wanneer de uitbetaling daarvan
heeft plaatsgevonden vóór de datum waarop het pensioen is ingegaan. 

In overeenstemming met onderdeel 2.11 van de NFV heeft Nederland een
aanpassing van deze toewijzingsregels voorgesteld in de zin dat de
bronstaat een heffingsrecht verkrijgt zonder de beperkingen wat betreft
de reguliere belastingheffing in de woonstaat en zonder de begrenzing
tot inkomens van meer dan € 20.000. Maar met een zodanig hieruit
voortvloeiend generiek heffingsrecht voor de bronstaat kon Zwitserland
niet instemmen. Een compromis is gevonden door enerzijds uit te gaan van
de door Nederland voorgestelde vereenvoudiging van de voorwaarden voor
een heffingsrecht van de bronstaat maar anderzijds door dat
heffingsrecht te beperken tot maximaal 15% over het brutobedrag van de
pensioen- en socialezekerheidsuitkeringen indien het reguliere,
periodieke uitkeringen betreft.

Ingeval van een uitkering ineens, zoals bij afkoop van
pensioenaanspraken het geval kan zijn, is het heffingsrecht van de
bronstaat niet beperkt tot 15% van het brutobedrag, maar mag de
bronstaat de niet-periodieke uitkering volledig belasten. In
vergelijking met de in het oorspronkelijke artikel 18, derde lid,
opgenomen regeling ziet de nieuwe regeling op niet-periodieke
uitbetalingen ongeacht het moment van de uitbetaling. 

Deze in het eerste lid van het nieuwe artikel 18 opgenomen
bronstaatheffing is van toepassing op pensioenen die "afkomstig" zijn
uit een Verdragsluitende Staat en op socialezekerheidsuitkeringen die
worden betaald onder de socialezekerheidswetgeving van een
Verdragsluitende Staat. In het tweede lid is bepaald wanneer een
pensioen geacht wordt uit een Verdragsluitende Staat "afkomstig" te
zijn. Dat is het geval voor zover de met het pensioen samenhangende
bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensioen, in die
Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale tegemoetkoming. Een
nettopensioen en een nettolijfrente worden niet geacht in aanmerking te
zijn gekomen voor fiscale tegemoetkoming. Hiervoor bestaat immers geen
recht op premieaftrek en geldt, kort gezegd, de omkeerregel niet. Dit
betekent dat het heffingsrecht over de uitkeringen volgens een
nettopensioen of een nettolijfrente (op grond van artikel 21 “Overige
inkomsten”) aan de woonstaat toekomt. Deze bepaling is gelijkluidend
aan de eerste volzin van het oorspronkelijke artikel 18, vierde lid.
Maar de tweede volzin daarvan is niet overgenomen. De bepaling in die
volzin dat de overdracht van een pensioen van een pensioenfonds of een
verzekeringsmaatschappij van een Verdragsluitende Staat naar een
pensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij in enige andere Staat het
heffingsrecht van de bronstaat niet aantast, vloeit naar de mening van
Nederland en Zwitserland al voort uit die eerste volzin en is daarom
overbodig.

In het derde lid van het nieuwe artikel 18 is een definitie opgenomen
van het begrip "lijfrente". Deze is gelijkluidend aan de definitie die
is opgenomen in artikel 18, zesde lid, van het oorspronkelijke artikel
18.

ll.5. Vermijding van dubbele belasting (artikel 5 van het
Wijzigingsprotocol en artikel 22 van het Verdrag)

In artikel 22 van het Verdrag is neergelegd op welke manier beide
Verdragsluitende Staten voor hun inwoners dubbele belasting vermijden.
Met artikel 5 van het Wijzigingsprotocol wordt artikel 22 van het
Verdrag in zijn geheel vervangen door een nieuw artikel 22 en daarmee
geactualiseerd mede naar aanleiding van de wijzigingen die dit
Wijzigingsprotocol tot gevolg heeft. Het eerste, tweede, derde en vierde
lid zien op inwoners van Nederland en het vijfde lid ziet op inwoners
van Zwitserland. Het zesde lid ziet op inwoners van Nederland of van
Zwitserland.

Het eerste lid van het nieuwe artikel 22 is gelijkluidend aan het eerste
lid van het oorspronkelijke artikel 22 en bevat het zogenoemde
Nederlandse "grondslagvoorbehoud". Op basis hiervan mogen de
bestanddelen van het inkomen van inwoners van Nederland die in
Zwitserland mogen worden belast ook in de Nederlandse heffingsgrondslag
worden betrokken. Daarmee wordt ook bevestigd dat Nederland de
tariefprogressie die met name in de inkomstenbelasting gestalte krijgt
ook met betrekking tot inkomsten uit Zwitserland kan effectueren.

In het nieuwe artikel 22, tweede lid, dat ziet op het verlenen door
Nederland van een belastingvermindering volgens de vrijstellingsmethode
voor de daarin bedoelde inkomsten, is een verwijzing toegevoegd naar
artikel 8, eerste en tweede lid, van het Verdrag (Zeevaart, binnenvaart
en luchtvaart) en artikel 13, derde lid, van het Verdrag
(Vermogenswinsten). Deze verwijzingen ontbraken abusievelijk (gezien het
in deze bepalingen opgenomen heffingsrecht van de "bronstaat") in het
oorspronkelijke artikel 22, tweede lid, van het Verdrag. Voorts is de
verwijzing naar artikel 18 van het Verdrag (Pensioenen, lijfrenten en
socialezekerheidsuitkeringen) geschrapt in overeenstemming met het
nieuwe artikel 18 van het Verdrag.

In het nieuwe artikel 22, derde lid, is als uitvloeisel van de
wijzigingen van artikel 18 van het Verdrag (Pensioenen, lijfrenten en
socialezekerheidsuitkeringen), de verwijzing naar het artikel 18, derde
lid, vervangen door artikel 18, eerste lid, van het Verdrag. Op basis
hiervan wordt voorzien in een door Nederland te verlenen vermindering
ter vermijding van dubbele belasting volgens de verrekeningsmethode ter
zake van door inwoners van Nederland ontvangen pensioenen, lijfrenten en
socialezekerheidsuitkeringen die volgens artikel 18, eerste lid, van het
Verdrag, ook in Zwitserland mogen worden belast.

In het nieuwe artikel 22, vierde lid, waarin is neergelegd dat Nederland
bij het vermijden van dubbele belasting over winst behaald met een in
Zwitserland gelegen vaste inrichting, een verrekeningsmethode hanteert
in plaats van de vrijstellingsmethode als de Nederlandse regelgeving van
verrekening uitgaat, is voor de volledigheid een verwijzing opgenomen
naar artikel 13, vierde lid van het Verdrag (Vermogenswinsten). 

In het nieuwe vijfde lid is neergelegd dat als een inwoner van
Zwitserland inkomsten ontvangt die volgens het Verdrag in Nederland
mogen worden belast, Zwitserland in de regel de vrijstellingsmethode met
progressievoorbehoud hanteert als methode ter voorkoming van dubbele
belasting. De bepalingen van dit vijfde lid stemmen inhoudelijk overeen
met het vijfde lid van het oorspronkelijke artikel 22, behoudens het
nieuwe onderdeel c. Uit Nederland afkomstige periodieke pensioenen,
andere soortgelijke beloningen, lijfrenten en
socialezekerheidsuitkeringen waarvoor op basis van het nieuwe artikel
18, eerste lid, van het Verdrag, een beperkte bronstaatheffing van 15%
geldt, past Zwitserland een partiële vrijstelling toe van 1/3 van het
nettobedrag van het desbetreffende inkomensbestanddeel. Deze Zwitserse
vrijstellingsmethodiek is gebaseerd op 1/3 van het gemiddelde tarief in
Zwitserland (pensioenuitkeringen en lijfrenten worden in Zwitserland in
het algemeen gemiddeld tegen een tarief van ongeveer 45% in de heffing
betrokken).

Het opnemen van het nieuwe zesde lid van artikel 22 van het Verdrag
vloeit voort uit Actiepunt 2 van het BEPS-project en heeft betrekking op
de toepassing van de in artikel 22, tweede lid en vijfde lid, opgenomen
vrijstellingsmethode. Uit het zesde lid blijkt dat Nederland en
Zwitserland niet verplicht zijn de in het tweede lid (Nederland)
onderscheidenlijk vijfde lid, onderdeel a, (Zwitserland) opgenomen
vrijstellingsmethode toe te passen ter zake van het inkomen van een
inwoner indien de andere Verdragsluitende Staat dat inkomen op basis van
de bepalingen van het Verdrag geheel niet in de heffing betrekt of de
heffing volgens artikel 10, tweede lid beperkt. Hiermee wordt voorkomen
dat inkomen als gevolg van een verschillende toepassing van de
verdragsbepalingen in beide Verdragsluitende Staten geheel niet of maar
ten dele in de belastingheffing wordt betrokken. Gedacht kan worden aan
de situatie dat Nederland dividend dat afkomstig is uit Zwitserland
toerekent aan een in Zwitserland gelegen vaste inrichting, terwijl
Zwitserland het dividend toerekent aan het in Nederland gelegen
hoofdhuis. In dat geval is het mogelijk dat Zwitserland dit dividend
niet belast of het portfoliotarief van 15% toepast (artikel 10, tweede
lid van het Verdrag) terwijl Nederland zou uitgaan van een volledig
heffingsrecht voor Zwitserland op basis van artikel 10, zevende lid, en
artikel 7, eerste lid, van het Verdrag. In zo’n situatie zal Nederland
de vrijstellingsmethode van artikel 22, tweede lid, van het Verdrag niet
toepassen.

ll.6. Non-discriminatie (artikel 6 van het Wijzigingsprotocol en artikel
24 van het Verdrag)

	

Met artikel 6 van het Wijzigingsprotocol worden artikel 24, zesde en
zevende lid, van het Verdrag vervangen door een nieuw zesde, zevende,
achtste en negende lid. In het oorspronkelijke zesde lid is een bepaling
opgenomen over de fiscale behandeling in een Verdragsluitende Staat van
pensioenpremies die worden betaald aan een erkende pensioenregeling van
de andere Verdragsluitende Staat. Als uitvloeisel van (- op basis van
artikel 2, derde lid, van het Wijzigingsprotocol -) het opnemen in
artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van het Verdrag, van de uitdrukking
"pensioenfonds" is de in artikel 24, zesde lid, van het Verdrag,
gehanteerde uitdrukking "pensioenregeling" vervangen door de uitdrukking
"pensioenfonds". In het nieuwe achtste lid is vastgelegd dat ook premies
betaald aan pensioenverzekeraars worden gedekt door het zesde en zevende
lid.  Een inhoudelijke wijziging is hiermee niet beoogd.

Ter verbetering van de leesbaarheid zijn de in het oorspronkelijke zesde
lid opgenomen bepalingen verdeeld over een nieuw zesde en zevende lid
van het Verdrag. Ook hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Het nieuwe negende lid betreft een vernummering van het oorspronkelijke
zevende lid van het Verdrag. 

ll.7. Regeling voor onderling overleg (artikel 7 van het
Wijzigingsprotocol en artikel 25 van het Verdrag)

	

De in artikel 7 van het Wijzigingsprotocol opgenomen vervanging van
artikel 25, eerste lid, van het Verdrag is in lijn met Actiepunt 14 van
het BEPS-project dat ziet op de verbetering van geschillenbeslechting.
In dit Actiepunt is een minimumstandaard opgenomen voor een effectieve
en efficiënte oplossing van geschillen via een onderlinge
overlegprocedure. In overeenstemming hiermee wordt in het nieuwe eerste
lid van artikel 25 van het Verdrag bepaald dat een inwoner van een
Verdragsluitende Staat bij de aangewezen bevoegde autoriteit in een van
de Verdragsluitende Staten om een onderlinge overlegprocedure kan
verzoeken, en niet meer alleen bij de aangewezen bevoegde autoriteit van
zijn woonstaat. 

ll.8. Recht op voordelen (artikelen 8 en 12 van het Wijzigingsprotocol,
nieuw artikel 27A van het Verdrag en artikel VIII van het Protocol bij
het Verdrag)

	

In Actiepunt 6 van het BEPS-project dat ziet op ‘Preventing the
Granting of Treaty Benefits in Inappropriate Circumstances’ is een
minimumstandaard geformuleerd voor het bestrijden van “treaty
shopping”. Aan deze minimumstandaard kan, onder meer, worden voldaan
door in een belastingverdrag een bepaling op te nemen die een zogenoemde
principal purposes test bevat. Met artikel 8 van het Wijzigingsprotocol
wordt dit bewerkstelligd door het opnemen van deze test in een nieuw
artikel 27A. Zoals in de kabinetsreactie van 28 oktober 2016, inzake het
via het MLI verder implementeren van de uitkomsten van het BEPS-project,
is aangegeven, heeft Nederland de voorkeur om via het opnemen van een
principal purposes test aan deze minimumstandaard te voldoen. Het
opnemen van het nieuwe artikel 27A in het Verdrag is hiermee dus in
lijn. 

	Op grond van artikel 27A van het Verdrag worden verdragsvoordelen niet
toegekend voor een bestanddeel van het inkomen indien het verkrijgen van
dit verdragsvoordeel Ă©Ă©n van de voornaamste redenen was voor een
constructie of transactie die tot dat voordeel heeft geleid. De
principal purposes test richt zich dus op een specifieke transactie en
niet zozeer op de persoon die bij een transactie betrokken is.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat ook het oorspronkelijke artikel
VIII van het Protocol bij het Verdrag een anti-misbruikbepaling bevat,
maar aangezien deze anti-misbruikbepaling slechts betrekking had op de
bronstaatvrijstelling voor dividenden en niet op de overige bepalingen
van het Verdrag was deze niet in overeenstemming met de hiervoor
bedoelde minimumstandaard. Als uitvloeisel van het invoegen van het
nieuwe artikel 27A komt de oorspronkelijke anti-misbruikbepaling met
artikel 12 van het Wijzigingsprotocol dan ook te vervallen.

ll.9. Preambule van het Protocol (artikel 9 van het Wijzigingsprotocol)

	De in dit artikel opgenomen wijziging van de preambule van het Protocol
is reeds toegelicht onder paragraaf ll.1 van deze nota van toelichting. 

ll.10. Wet- en regelgeving pensioenfondsen (artikel 10 van het
Wijzigingsprotocol en nieuw artikel II van het Protocol bij het Verdrag)

	Met artikel 10, tweede lid, van het Wijzigingsprotocol wordt in een
nieuw artikel II van het Protocol bij het Verdrag verduidelijkt dat de
uitdrukking “pensioenfonds” mede omvat de fondsen die vallen onder
de in dit nieuwe artikel II genoemde wet- en regelgeving in Nederland en
in Zwitserland. Hierbij wordt voor de volledigheid opgemerkt dat een PPI
valt onder de in onderdeel a van het nieuwe artikel II, tweede lid van
het Protocol bij het Verdrag genoemde Pensioenwet en de Wet op het
financieel toezicht. 

	Het opnemen van het nieuwe artikel II leidt tot vernummering van de
oorspronkelijke artikelen II, III, IV, V, VI en VII van het Protocol bij
het Verdrag. Hierop ziet het artikel 10, eerste lid, van het
Wijzigingsprotocol.

ll.11. Inwonerschap (artikel 11 van het Wijzigingsprotocol en nieuw
artikel IV van het Protocol bij het Verdrag)

Met artikel 11 van het Wijzigingsprotocol wordt in een nieuw artikel IV
van het Protocol bij het Verdrag bepaald dat bepaalde organisaties
inwoner zijn onder het Verdrag. De in het nieuwe artikel IV van het
Protocol bij het Verdrag genoemde organisaties dienen zich uitsluitend
in te zetten voor religieuze, liefdadige, wetenschappelijke, culturele,
sportieve of educatieve doeleinden. Tevens dienen deze organisaties
inwoner te zijn overeenkomstig de wetgeving van de Verdragsluitende
Staat waarin ze zijn opgericht. Daarbij maakt het niet uit dat zij
geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van belasting.

	Daarnaast wordt bepaald dat ook pensioenfondsen als inwoner van een
Verdragsluitende Staat worden beschouwd. Het huidige artikel III van het
Protocol bij het Verdrag (dat is vernummerd tot artikel IV) kan daarmee
komen te vervallen. 

ll.12. Anti-misbruikbepaling dividenden (artikel 12 van het
Wijzigingsprotocol en artikel VIII van het Protocol bij het Verdrag)

	Door de opname van de in paragraaf II.8 besproken principal purposes
test in het nieuwe artikel 27A van het Verdrag, is de in het
oorspronkelijke artikel VIII van het Protocol bij het Verdrag opgenomen
anti-misbruikbepaling inzake dividenden overbodig geworden en komt deze
te vervallen. Hierop ziet artikel 12 van het Wijzigingsprotocol.

ll.13. Vrijgestelde beleggingsinstelling (artikel 13 van het
Wijzigingsprotocol en nieuw artikel IX van het Protocol bij het Verdrag)

	Doordat met de artikelen 2 en 10 respectievelijk artikel 11 van het
Wijzigingsprotocol verduidelijking wordt gegeven van de uitdrukkingen
‘pensioenfonds’ respectievelijk ‘inwoner’ voor de toepassing van
het Verdrag, kan het oorspronkelijke artikel IX van het Protocol bij het
Verdrag komen te vervallen. In de plaats daarvan worden in een nieuw
artikel IX van het Protocol bij het Verdrag verduidelijkingen en nadere
bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de Nederlandse VBI en
Zwitserse beleggingsmaatschappijen. Dit is ook toegelicht onder
paragraaf I.3 van deze toelichtende nota. 

In het eerste lid van het nieuwe artikel IX van het Protocol bij het
Verdrag, wordt bevestigd dat een VBI, een FCP, een SICAV en een SCmPC
niet als inwoners onder het Verdrag kunnen worden beschouwd en daarmee
geen aanspraak kunnen maken op de verdragsvoordelen. Dit is in lijn met
het Nederlandse verdragsbeleid zoals verwoord in onderdeel 2.2.1 van de
NFV 2011 en hiermee is tevens uitvoering gegeven aan de
motie-Omtzigt/Van Vliet.

Ingevolge het nieuwe artikel IX, tweede lid, onderdeel a, van het
Protocol bij het Verdrag behoudt Nederland een heffingsrecht bij
(winst)uitkeringen van een VBI aan haar in Zwitserland woonachtige
aandeelhouders. De belastingheffing mag hierbij niet meer bedragen dan
15% over het brutobedrag van het inkomen. Zonder deze bepaling zou dit
heffingsrecht van Nederland tenietgaan, aangezien sprake is van
winstuitkeringen van een lichaam dat voor verdragstoepassing geen
inwoner van Nederland is en het heffingsrecht alsdan aan Zwitserland zou
toekomen door de werking van artikel 21 van het Verdrag (Overige
Inkomsten). Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de uitkeringen van
een VBI in het algemeen niet worden bestreken door de dividendbelasting,
maar wel door de in afdeling 7.3 van de Wet op de inkomstenbelasting
2001 opgenomen bepalingen over de belastingheffing van buitenlandse
belastingplichtigen met een aanmerkelijk belang in een in Nederland
gevestigde vennootschap.

Een vergelijkbare regeling is voor Zwitserland getroffen. In Zwitserland
wordt over de winstuitkeringen van de FCP, de SICAV en de SCmPC, die
evenmin als inwoner onder het Verdrag kwalificeren, Zwitserse
dividendbelasting ingehouden. Dit heffingsrecht wordt tot 15% van het
brutobedrag van het inkomen niet aangetast als gevolg van het nieuwe
artikel IX, tweede lid, onderdeel b van het Protocol bij het Verdrag. 

	Het nieuwe artikel IX, derde lid, van het Protocol bij het Verdrag
stelt dat voor het nieuwe artikel IX, tweede lid, van het Protocol bij
het Verdrag, de bepalingen van artikel XIII (na vernummering) van het
Protocol bij het Verdrag en artikel 22 van het Verdrag van toepassing
zijn. Concreet betekent dit dat ook voor de onder artikel IX, tweede
lid, van het Protocol bij het Verdrag vallende situaties verzoeken om
teruggave van te veel geheven (bron)belasting gedaan worden volgens de
regels van artikel XIII van het Protocol bij het Verdrag en dat
aanspraak kan worden gemaakt op een verrekening van de geheven
(bron)belasting volgens de voor Nederland en Zwitserland geldende
bepalingen. 

ll.14. Vernummering artikelen van het Protocol bij het Verdrag (artikel
14 van het Wijzigingsprotocol)

	Met artikel 14 van het Wijzigingsprotocol worden de artikelen X, XI,
XII, XIII, XIV, XV en XVI van het Protocol bij het Verdrag vernummerd
tot respectievelijk XI, XII, XIII, XIV, XV, XVI en XVII.

ll.15. Fiscale beleggingsinstelling en premiepensioeninstelling (artikel
15 van het Wijzigingsprotocol en nieuw artikel X van het Protocol bij
het Verdrag)

Artikel 15 van het Wijzigingsprotocol ziet op artikel 10, derde lid, van
het Verdrag. Daarin is een bronstaatvrijstelling opgenomen voor
zogenoemde “deelnemingsdividenden” (derde lid, onderdeel a)
onderscheidenlijk voor dividenden die worden betaald aan pensioenfondsen
(onderdeel b). Met artikel 15 van het Wijzigingsprotocol wordt artikel X
van het Protocol bij het Verdrag vervangen door een nieuw artikel X. 

In het eerste lid van het nieuwe artikel X van het Protocol bij het
Verdrag wordt geregeld dat de bronstaatvrijstelling voor
deelnemingsdividenden niet voor FBI’s geldt. Dit sluit aan bij het
uitgangspunt dat de voorziene vrijstelling voor deelnemingsdividenden
niet is bedoeld voor beleggingsdividenden, zoals ook tot uitdrukking
gebracht in bijvoorbeeld artikel 4 van de Wet op de dividendbelasting
1965, artikel 13, lid 8 van de Wet VPB en in paragraaf 17 van het
Commentaar bij artikel 10 van het OESO-modelverdrag. Voor de goede orde
wordt opgemerkt dat de uitsluiting twee kanten op werkt: het ziet op
zowel dividenden die door een FBI worden ontvangen als op dividenden die
door een FBI worden betaald. 

De verdragsgerechtigdheid van de FBI is nader uitgewerkt in de
overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Zwitserland en
Nederland van maart 2018, nr. IZV 2018-0000047523 (Staatscourant 2018,
nr. 20619). In deze overeenkomst is vastgelegd dat de FBI zelfstandig de
verdragsvoordelen kan claimen voor het gehele inkomen als meer dan 95%
van het kapitaal gehouden wordt door inwoners van Nederland. Voor zover
het percentage inwoners uit Nederland in het kapitaal van de FBI de 95%
niet overschrijdt, kan de FBI zelfstandig op pro rata basis de
verdragsvoordelen claimen. Daarnaast is verduidelijkt dat een FBI, onder
bepaalde omstandigheden, informatie op geaggregeerd niveau mag
aanleveren bij de Zwitserse fiscus. Het gaat om FBI’s met een groot
aantal investeerders. In dit kader moet met name aan beursgenoteerde
FBI’s worden gedacht. Dit is mede gebaseerd op het ‘TRACE
Implementation Package’ van de OESO van 23 januari 2013. Wanneer 95%
of minder van het kapitaal gehouden wordt door inwoners van Nederland,
dan kunnen inwoners uit derde landen zelf de verdragsvoordelen claimen
op basis van het belastingverdrag tussen Zwitserland en het derde land. 

Voor de FCP en de SICAV is in de overeenkomst van maart 2018, nr. IZV
2018-0000047523 (Staatscourant 2018, nr. 20619) vastgelegd dat de FCP en
de SICAV de verdragsvoordelen kunnen claimen namens de participanten in
deze beleggingsvehikels. De fiscale behandeling van de FCP en de SICAV
is vergelijkbaar met de behandeling van het besloten FGR en de SCmPC in
de overeenkomst van maart 2016 nr. IZV/2016/396M (Staatscourant 2016,
nr. 28969). In deze overeenkomst wordt duidelijkheid gegeven over de
toegang tot de verdragsvoordelen voor inkomsten uit beleggingen via deze
zogenoemde asset-pooling-structuur.

In lijn met de in de afgelopen jaren door Nederland gemaakte afspraken
met andere landen is in de overeenkomsten van maart 2016, nr.
IZV/2016/396M (Staatscourant 2016, nr. 28969), en van maart 2018, nr.
IZV 2018-0000047523 (Staatscourant 2018, nr. 20619), vastgelegd dat
zowel Zwitserland als Nederland het besloten FGR, de SCmPC, de FCP en de
SICAV als transparant zien. Daarnaast is geregeld dat de beheerder van
deze fondsen onder de geschetste voorwaarden namens de achterliggende
participanten verdragsvoordelen kan inroepen indien door middel van het
fonds, bijvoorbeeld, in Zwitserland wordt belegd en de participant in de
directe relatie met Zwitserland recht zou hebben op een verlaagd
bronbelastingtarief. Dit geldt alleen voor zover de participanten zelf
nog geen aanspraak hebben gemaakt op de toepasselijke verdragsvoordelen
ter zake van deze inkomsten. 

In het nieuwe artikel X, tweede lid, van het Protocol bij het Verdrag,
wordt met betrekking tot de in artikel 10, derde lid, onderdeel b van
het Verdrag, opgenomen bronstaatvrijstelling voor dividenden betaald aan
pensioenfondsen bepaald dat dit ten aanzien van de Nederlandse
premiepensioeninstelling geldt voor zover het dividend betrekking heeft
op een pensioenregeling van een werkgever die inwoner is van Nederland.
Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de Zwitserse wens te voorkomen dat via
premiepensioeninstellingen werkgevers die geen inwoner zijn van
Nederland gebruik kunnen maken van de vrijstelling in artikel 10, derde
lid, onderdeel b van het Verdrag. In deze gevallen kan echter wel een
beroep worden gedaan op het portfoliotarief van 15%, zoals is genoemd in
artikel 10, tweede lid van het Verdrag. 

ll.16. Inwerkingtreding van het Protocol bij het Verdrag (artikel 16 van
het Wijzigingsprotocol)

	Artikel 16 van het Wijzigingsprotocol regelt de inwerkingtreding van
het Wijzigingsprotocol. Volgens het artikel stellen de Verdragsluitende
Staten elkaar via diplomatieke notawisseling ervan in kennis dat de in
hun Staat vereiste wettelijke procedures voor de inwerkingtreding van
het Wijzigingsprotocol zijn vervuld. Het Wijzigingsprotocol treedt dan
in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de
laatste kennisgeving is ontvangen. Het Wijzigingsprotocol vindt
vervolgens toepassing op belastingjaren en tijdvakken beginnend, of
belastbare feiten die zich voordoen, op of na 1 januari van het
kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het Wijzigingsprotocol
in werking is getreden. 

 

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

 Kamerstukken II 2017/18, 34 853-(R2096), nr. 3.

 Wet introductie premiepensioeninstellingen (Stb. 2010, 887).

 Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Canada en
Nederland met betrekking tot de fiscale kwalificatie van een fonds dat
naar Nederlands belastingrecht kwalificeert als een besloten fonds voor
gemene rekening, IFZ2013/747M,   HYPERLINK
"https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/33638/stcrt-2010-8567.h
tml" \o "link naar publicatie stcrt-2010-8567"  Stcrt. 2013, nr. 31740 .

 Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en het
Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de fiscale kwalificatie van een
fonds dat naar Nederlands belastingrecht kwalificeert als een besloten
fonds voor gemene rekening, IFZ2010/534M,   HYPERLINK
"https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/33638/stcrt-2010-13491.
html" \o "link naar publicatie stcrt-2010-13491"  Stcrt. 2010, nr. 13491
.

 Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en
Denemarken met betrekking tot de fiscale kwalificatie van een fonds dat
naar Nederlands belastingrecht kwalificeert als een besloten fonds voor
gemene rekening, IFZ2011/35M,   HYPERLINK
"https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/33638/stcrt-2011-2041.h
tml" \o "link naar publicatie stcrt-2011-2041"  Stcrt. 2011, nr. 2041 .

 Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Noorwegen
met betrekking tot de fiscale kwalificatie van een fonds dat naar
Nederlands belastingrecht kwalificeert als een besloten fonds voor
gemene rekening, IFZ2012/41M,   HYPERLINK
"https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/33638/stcrt-2012-5658.h
tml" \o "link naar publicatie stcrt-2012-5658"  Stcrt. 2012, nr. 5658 .

 Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en de
Verenigde Staten van Amerika met betrekking tot de fiscale kwalificatie
van een fonds dat naar Nederlands belastingrecht kwalificeert als een
besloten fonds voor gemene rekening, IFZ/2012/334M,   HYPERLINK
"https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/33638/stcrt-2012-11247.
html" \o "link naar publicatie stcrt-2012-11247"  Stcrt. 2012, nr.
11247 .

 Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Spanje en Nederland
met betrekking tot de fiscale kwalificatie van een fonds dat naar
Nederlands belastingrecht kwalificeert als besloten fonds voor gemene
rekening, IFZ/2013/26M, Stcrt. 2013, nr. 1871.

 Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Zwitserland en
Nederland met betrekking tot de fiscale kwalificatie van een fonds dat
naar Nederlands belastingrecht kwalificeert als besloten fonds voor
gemene rekening en een fonds dat naar Zwitsers belastingrecht
kwalificeert als limited partnership for collective capital investment,
IZV/2016/396M, Stcrt. 2016, nr.  28969.

 Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en
Indonesië met betrekking tot de fiscale kwalificatie van een fonds dat
naar Nederlands belastingrecht kwalificeert als een besloten fonds voor
gemene rekening, nr. IZV 2017-0000124826, Stcrt. 2017, nr. 38433.

 OECD Model Tax Convention on Income and on Capital: Condensed Version
as it read on 21 November 2017 (OECD Publishing, 2017).

 Bijlage bij Kamerstukken ll 2010/11, 25 087, nr. 7.

 Bijlage bij Kamerstukken ll 2010/11, 25 087, nr. 7.

 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13.

 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV).

 OECD (2015), Preventing the Granting of Treaty Benefits in
Inappropriate Circumstances, Action 6 Final Report, OECD/G20 Base
Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris.

 OECD (2015), Preventing the Granting of Treaty Benefits in
Inappropriate Circumstances, Action 6 Final Report, OECD/G20 Base
Erosion and Profit Shifting Project, OECD Publishing, Paris. 

 Kamerstukken ll 2016/17, 25 087, nr. 135.

 Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  1