Rendementsmonitor warmteleveranciers 2017-2018
Voorzienings- en leveringszekerheid energie
Brief regering
Nummer: 2019D38880, datum: 2019-10-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29023-251).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Onderdeel van kamerstukdossier 29023 -251 Voorzienings- en leveringszekerheid energie.
Onderdeel van zaak 2019Z18688:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-10-08 15:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-10-08 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-11-28 13:30: Klimaat en energie (Algemeen overleg), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2019-12-04 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie
Nr. 251 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 oktober 2019
Middels deze brief informeer ik u over de rendementsmonitor warmteleveranciers 2017 en 2018 van de Autoriteit Consument & Markt (ACM).
De verplichting om de rendementen van de warmteleveranciers tweejaarlijks te monitoren is neergelegd in de Warmtewet. Eerder heeft ACM rendementsmonitors uitgebracht over de jaren 2013–2014 en 2015–2016. Uit genoemde rendementsmonitors bleek dat vanaf de inwerkingtreding van de warmtewet per 1 januari 2014 het gemiddelde nominale rendement voor belastingen van de Nederlandse warmteleveranciers beneden de in de rapporten gehanteerde bandbreedtes voor een redelijk rendement lag. De gerapporteerde gemiddelde rendementen toonden gedurende die jaren wel een stijgende lijn. Uit de bijgevoegde monitor over de jaren 2017 en 20181 blijkt dat deze stijgende lijn zich heeft doorgezet. Dit heeft ertoe geleid dat het gemiddelde rendement in 2017 voor het eerst sinds de inwerkingtreding van de Warmtewet binnen de bandbreedte van het redelijk rendement viel en dat het gemiddelde rendement in 2018 voor het eerst zelfs iets boven de bovengrens van deze bandbreedte uitkwam. Het gemiddelde nominale rendement voor belastingen bedroeg in 2017 5,8% en in 2018 6,8%, terwijl de in de rendementsmonitor gehanteerde bandbreedte voor een redelijk rendement 5,2% – 6,6% is.
Aan de ene kant is de hierboven geschetste ontwikkeling positief. Warmtenetten spelen immers een belangrijke rol bij de energietransitie van de gebouwde omgeving en de wens om woningen minder afhankelijk te maken van aardgas. Redelijke rendementen maken het voor (potentiële) warmteleveranciers aantrekkelijk om de hiervoor noodzakelijke investeringen in de uitbreiding van bestaande en in de aanleg van nieuwe warmtenetten te doen. Aan de andere kant is het eveneens belangrijk dat de rendementen van monopoloïde leveranciers niet hoger worden dan noodzakelijk om invulling te geven aan hun (toekomstige) rol in de energietransitie.
In de huidige Warmtewet zijn de maximale tarieven voor warmte gekoppeld aan de gemiddelde kosten van het verwarmen met aardgas. Daarmee zorgen we ervoor dat een huishouden dat gebruik maakt van warmte gemiddeld gesproken niet meer betaalt dan een huishouden dat voor zijn warmtevoorziening gebruik maakt van aardgas. Stijgende gasprijzen, bijvoorbeeld als gevolg van een verhoging van de energiebelasting op gas, leiden via deze in de Warmtewet vastgelegde koppeling (de gasreferentie) tot stijgende maximumtarieven. Dit biedt warmteleveranciers ruimte om hun warmtetarieven ook te laten stijgen.
In de rendementsmonitor wordt geconcludeerd dat de rendementen van de verschillende warmteleveranciers een grote spreiding vertonen. Een groot aantal warmteleveranciers had een rendement dat flink onder het bovengenoemde gemiddelde lag, maar er is ook een aantal leveranciers die een rendement boven dit gemiddelde had. Het gaat daarbij vooral om de grotere warmteleveranciers met relatief oudere warmtenetten. Dit gegeven heb ik in het VAO van 10 september 2019 (Handelingen II 2018/19, nr. 106) al kort benoemd. Ik heb toen aangegeven dat ik de betreffende leveranciers er op zou wijzen dat het op basis van de Warmtewet vastgestelde tarief een maximum is en geen richtlijn.
Ter invulling van dit voornemen heb ik een aantal grotere warmteleveranciers aangesproken en er bij hen op aangedrongen om bij de vaststelling van hun tarieven niet uit te gaan van het maximum, maar vooral te kijken naar wat gelet op hun bedrijfsvoering en de rentabiliteit van hun warmtelevering een redelijk rendement is. Verwacht mag worden dat een bovengemiddeld rendement zich vertaalt in een ambitieuze investeringsstrategie en/of een bijstelling van de tarieven voor eindgebruikers onder het maximum warmtetarief.
Op basis van de reacties die ik op deze brieven ontvang, zal ik bezien of en zo ja, welke verdere acties van mijn kant nodig zijn. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer daarover te zijner tijd informeren. Uiteraard zal ik mij ook de komende tijd goed laten informeren door de ACM of de stijgende trend die sinds 2014 zichtbaar is zich de komende jaren voortzet of niet en hoe zich dat verhoudt tot de toekomstige ontwikkeling van de bandbreedte voor een redelijk rendement.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎