Reactie op CPB onderzoek "Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond"
Arbeidsmarktbeleid
Brief regering
Nummer: 2019D39898, datum: 2019-10-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-29544-951).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 29544 -951 Arbeidsmarktbeleid.
Onderdeel van zaak 2019Z19150:
- Indiener: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-10-15 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2019-10-17 11:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2019-11-05 14:00: Reactie op CPB onderzoek "Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond" - 29544-951 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2020-01-21 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2020-02-05 13:00: Inburgering en integratie (Algemeen overleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2021-01-13 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
29 544 Arbeidsmarktbeleid
Nr. 951 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 oktober 2019
Op 12 juni jl. heeft het CPB het onderzoek «Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond1» gepubliceerd. Op verzoek van Uw Kamer2 reageer ik met deze brief op de uitkomsten van het onderzoek, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het eerste deel van de brief zal ik de belangrijkste uitkomsten van het CPB-onderzoek kort samenvatten om daarna in het tweede deel de beleidsinzet van het kabinet uiteen te zetten. Ik eindig de brief met een slotnoot.
De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek
Het CPB laat zien dat er sprake is van forse inkomensachterstanden bij personen met een niet-westerse migratieachtergrond. Deze achterstanden zijn persistent: ze zijn in 2017 ongeveer even groot als in 2003. Bovendien blijven de verschillen in inkomens tussen personen met een niet-westerse achtergrond en personen zonder migratieachtergrond over generaties heen bestaan. Op basis van het onderzoek en achterliggende analyses kan weliswaar geconcludeerd worden dat kinderen van migrantenouders gemiddeld genomen fors meer verdienen dan hun ouders3, maar deze inkomensgroei is niet groot genoeg om de inkomenskloof met de kinderen van in Nederland geboren ouders te dichten.
In het rapport bespreekt het CPB ook een aantal kansrijke beleidsrichtingen:
• meer vroeg- en voorschoolse educatie,
• minder voortijdig schoolverlaten,
• het wegnemen van obstakels voor «stapelen»,
• het bieden van ondersteuning bij het vinden van stages,
• het bieden van betere informatie over arbeidsmarktperspectieven van studierichtingen, zodat jongeren met een niet-westerse migratieachtergrond vaker kiezen voor richtingen met betere arbeidsmarktperspectieven,
• een kleiner verschil tussen flexibele en vaste contracten op de arbeidsmarkt,
• het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt.
Beleidsinzet van het kabinet
Het onderzoek van het CPB verstevigt de reeds bestaande kennisbasis over onderwijs- en arbeidsmarktachterstanden van de personen met een niet-westerse migratieachtergrond. Het bevestigt daarmee het belang van de inzet van het kabinet om de kansenongelijkheid te bestrijden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt.
Maatregelen in het onderwijs
Om de kansengelijkheid in het onderwijs te bevorderen, en te borgen dat het schoolsucces van jongeren niet afhankelijk is van de (migratie)achtergrond van de ouders, maar van de capaciteiten van de jongeren zelf, zet het kabinet – in lijn met de in het CPB-rapport genoemde voorstellen- in op:
• vroeg- en voorschoolse educatie (VVE), door met een extra investering van 170 miljoen zowel kwantiteit als kwaliteit van het aanbod in de VVE te vergroten4,
• het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, waarvoor de onderwijsinstellingen en gemeenten aanvullende financiering ontvangen5, en waarvoor in elke RMC6-regio een regionaal programma met maatregelen is opgesteld,
• het beter mogelijk maken van doorstromen7, waarbij jaarlijks bijna 5 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor doorstroomprogramma’s vmbo-mbo en vmbo-havo, en waarbij innovatieve werkwijzen voor doorstromen van mbo naar hbo getest worden,
• gelijke kansen bij het zoeken naar stages, door het aanpakken van stagediscriminatie via bewustwording van vooroordelen en stereotypen, door het bieden van ondersteuning aan studenten om negatieve beeldvorming te overbruggen, door het versterken van netwerken, en door het vergroten van de bekendheid van het meldpunt stagediscriminatie8,
• het bevorderen van studiekeuzes die leiden tot grotere arbeidsmarktkansen, waarbij de Ministeries van SZW en OCW samenwerken met het onderwijsveld om inzichtelijk te maken hoe betere studiekeuzes gestimuleerd kunnen worden. Dit gebeurt binnen één van de pilots van het programma «Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)». Op dit programma ga ik later in deze brief nog nader in.
Bovenop de inzet die zich richt op de adviespunten uit het CPB-rapport zet het kabinet breder in op het bevorderen van kansengelijkheid binnen het onderwijs. Het gaat daarbij onder meer om het verkleinen van risico’s van overgangen binnen het onderwijs9, de verbetering van toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs in het algemeen en de versterking van relevante netwerken via de Gelijke Kansen Alliantie10.
Maatregelen op de arbeidsmarkt
Ook op de arbeidsmarkt zet het kabinet in op het gelijktrekken van kansen. In lijn met het CPB-rapport wordt daarbij:
• met de Wet Arbeidsmarkt in Balans11 een pakket aan maatregelen geïntroduceerd, dat de verschillen tussen vast en flexwerk verkleint,
• met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie 2018–202112 via drie pijlers ingezet op het tegengaan van discriminatie op de arbeidsmarkt en het stimuleren van een inclusieve werkomgeving. Hiervoor wordt (1) met behulp van nieuwe wetgeving en extra middelen toezicht door Inspectie SZW op aanwezigheid van wervings- en selectiebeleid bij werkgevers mogelijk gemaakt, (2) is een onderzoeksprogramma ingericht om arbeidsmarktdiscriminatie aantoonbaar effectief tegen kunnen te gaan, en (3) is een meerjarig programma vormgegeven dat is gericht op cultuurverandering ten aanzien van werving en selectie en de kracht van diversiteit op de werkvloer.
Programma «Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)»
Het kabinet realiseert zich dat de arbeidsmarktachterstanden van de personen met een niet-westerse migratieachtergrond groot en hardnekkig zijn. Deze achterstanden zijn niet eenvoudig weg te werken omdat deze groep te maken heeft met specifieke en vaak ingewikkelde combinatie(s) van problematieken. Om die reden is het kabinet aanvullend op de algemene maatregelen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) gestart.
Zoals ik Uw Kamer eerder geïnformeerd heb13 richt het programma VIA zich in deze kabinetsperiode op het verzamelen van een «evidence base» over effectieve oplossingen, zodat die oplossingen vervolgens effectief en efficiënt breder ingezet kunnen worden. Daarbij wordt ingezet op acht thema’s die ingrijpen op cruciale loopbaanmomenten. VIA levert de komende jaren hiermee een breed palet aan effectieve interventies en werkwijzen waarmee de achterstanden structureel aangepakt kunnen worden.
Deze aanpak, met een centrale positie voor opbouw van een «evidence base», is gekozen omdat een uitvoerige analyse van de stand van wetenschap liet zien dat er weliswaar veel kennis voorhanden is over de arbeidsmarktachterstanden en oorzaken ervan, maar dat er zo goed als geen harde inzichten zijn in wat echt werkt om de uitdagingen waarmee de groep met een niet-westerse migratieachtergronden te maken heeft het hoofd te kunnen bieden. Over de voortgang en verdere uitwerking van dit programma VIA, dat inmiddels op volle toeren draait, zal ik Uw Kamer zoals eerder toegezegd14 voor het einde van dit jaar nader informeren.
Slot
De aanleiding voor deze brief zijn de uitkomsten van het onderzoek van het CPB waaruit blijkt dat personen met een niet-westerse migratieachtergrond te maken hebben met blijvend lagere inkomens als gevolg van achterstanden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd is er ook een aantal positieve ontwikkelingen die ik in deze brief niet onbenoemd wil laten. Ondanks de, door CPB terecht benoemde, onderwijsachterstanden doen bijvoorbeeld de kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond het op een aantal indicatoren wel steeds beter op school zoals eerder onderzoek van SCP laat zien15. Zo stijgt het aandeel leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond dat in het voortgezet onderwijs havo en vwo volgt sneller dan onder leerlingen zonder migratieachtergrond. Daarmee nemen de verschillen af. De resterende verschillen worden bovendien verklaard door het opleidingsniveau van de ouders en hun andere kenmerken16. Dat betekent dat kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond grosso modo een even hoog niveau in het voortgezet onderwijs halen als vergelijkbare kinderen zonder migratieachtergrond. Vergelijkbare ontwikkelingen zijn ook op een aantal andere indicatoren te zien.
Ook op de arbeidsmarkt zijn er voorzichtig positieve ontwikkelingen waar te nemen. Zo laten de meest recente statistieken van het CBS17 zien dat de participatie sneller toeneemt onder de groep met een niet-westerse migratieachtergrond en dat de werkloosheid sneller afneemt dan onder de groep zonder migratieachtergrond. Aanvullend daarop laat een recent door Panteia uitgevoerd onderzoek, dat ik als bijlage bij deze brief meestuur18, zien dat de er sprake is van een vermindering van de discriminatie naar migratieachtergrond op de arbeidsmarkt tussen 2015 en 2019.
Deze arbeidsmarktontwikkelingen zijn zeer recent en hangen tenminste deels met de hoogconjunctuur samen. Naar verwachting zullen deze dan ook niet (geheel) structureel van aard zijn. Hoewel het eerder genoemde Panteia-onderzoek laat zien dat er ondanks de afname van discriminatie, nog steeds wel degelijk sprake is van discriminatie, vind ik het belangrijk om wel telkens positieve ontwikkelingen expliciet te blijven benadrukken. Want naast het terecht bespreken en aanpakken van achterstanden, uitdagingen en uitwassen, moeten we ook stilstaan bij de vooruitgang die geboekt wordt, zoals de duidelijk zichtbare vooruitgang in het onderwijs, en deze (maatschappelijke) successen vieren.
Er ligt nog veel werk voor ons. Het kabinet neemt de uitkomsten van het CPB-onderzoek dan ook serieus en berust er niet in dat er in Nederland nog altijd sprake is van onderwijs- en arbeidsmarktachterstanden van de personen met een niet-westerse migratieachtergrond, met inkomensverschillen tot gevolg. Daarom zet het kabinet al vanaf haar aantreden stevig in op het verwezenlijken van gelijke kansen voor iedereen. Dit is geen eenvoudige opdracht. Ik ben er evenwel van overtuigd dat de brede set aan maatregelen en beleidsinitiatieven die het kabinet ontwikkelt, in combinatie met de al eerder ingezette inhaalslag in het onderwijs, een goede basis biedt om stappen in de richting van gelijke kansen en gelijke inkomensposities te kunnen zetten. Op een aantal vlakken zullen we daarbij al op korte of middellange termijn mogelijk successen kunnen vieren, op een aantal vlakken is meer tijd nodig.
Het creëren en vervolgens bestendigen van gelijke kansen vergt daarom langjarige beleidsinzet en structureel commitment van zowel het Rijk als andere betrokken partijen. Met het beleid van dit kabinet en met het programma VIA worden de fundamenten gelegd om in de toekomst effectief en efficiënt toe te werken naar kansengelijkheid voor iedereen ongeacht migratieachtergrond.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
CPB, 2019, Inkomensongelijkheid naar Migratieachtergrond↩︎
Handelingen II 2018/19, nr. 92, item 7↩︎
De kinderen van de ouders met Marokkaanse migratieachtergrond verdienen bijvoorbeeld gemiddeld 33.477 euro, terwijl hun ouders blijven steken op 29.644 euro↩︎
Kamerstuk 27 020, nr. 90↩︎
Kamerstuk 26 695, nr. 124↩︎
Regionale Meld- en Coördinatiepunten↩︎
Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 168↩︎
Kamerstuk 31 524, nr. 374↩︎
Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 168↩︎
Kamerstuk 35 000 VIII, nr. 168↩︎
Kamerstuk 35 074, J↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 849↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 848↩︎
Kamerstuk 29 544, nr. 848↩︎
SCP, 2016, Integratie in Zicht↩︎
SCP controleert in de analyse voor de volgende kenmerken: opleidingsniveau van de ouders, positie op de arbeidsmarkt, taalvaardigheid en het aantal ouders in het huishouden↩︎
https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2019/25/kernindicatoren-integratie-2019↩︎
Panteia, 2019, Herhaling van virtuele praktijktest arbeidsmarktdiscriminatie. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎