[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Bijstelling uitvoeringspraktijk e-screener

Wapen- en munitiebezit

Brief regering

Nummer: 2019D42900, datum: 2019-10-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33033-24).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 33033 -24 Wapen- en munitiebezit.

Onderdeel van zaak 2019Z20507:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

33 033 Wapen- en munitiebezit

Nr. 24 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 oktober 2019

Recentelijk heb ik u bericht over de implementatie van de e-screener, het verplicht gestelde onderzoeksinstrument naar risicofactoren voor wapenbezit.1 Sinds de invoering hiervan is er een aantal ontwikkelingen geweest, die mij hebben doen besluiten tot een bijstelling van de uitvoeringspraktijk.

De casus Alphen aan den Rijn, de ontwikkelingen daarna in nationale en EU-wetgeving2 en recentelijk het arrest van de Hoge Raad dat duidt dat de beschermingsnorm van preventief handelen geringe twijfel is, maakt dat de beoogde werking van de e-screener tot een kritischer screening leidt dan hiervoor mogelijk en daardoor gebruikelijk was. De beoogde werking van de e-screener is bij de behandeling van het betreffende wetsvoorstel uitgebreid beschreven en gedeeld met uw Kamer.3

Ontwikkelingen

De e-screener was oorspronkelijk bedoeld als vervanging van het WM-32 formulier. De werking van het instrument wordt, zo is bij de introductie ervan al aan uw Kamer toegezegd, strak gemonitord en door TNO geëvalueerd. De eerste 300 resultaten laten een wisselend beeld zien. Enerzijds is de werking van het instrument in lijn met hetgeen daarover verwacht werd naar aanleiding van de eerdere testen en pilots. Anderzijds blijkt dat aanvragers meer dan vooraf verwacht hoog scoren op één van de schalen en daardoor een negatief advies ontvangen.

De KNSA en de KNJV zijn kritisch in hun reacties. Ik neem dat serieus en ga ook opnieuw met ze in gesprek.

Bijstelling uitvoeringspraktijk

Problematiek in de uitvoeringspraktijk heeft mij doen besluiten dat aanpassing nodig is. Het komende jaar blijft de e-screener als verplicht instrument aangewezen voor nieuwe aanvragers van wapenverloven en jachtaktes. Dit gaat in totaal om een groep van circa 5.000 aanvragers per jaar. De reeds bestaande verloven zullen de komende twee jaar nog beoordeeld worden op basis van een nieuwe (uitgebreidere) versie van het zogenaamde WM-32 formulier. De aanwijzing van het wettelijke verplichte onderzoeksinstrument in artikel 48a van de Regeling wapens en munitie zal hiertoe worden aangepast. De informatie over mogelijke risicofactoren wordt op een andere manier verkregen. De afweging die de korpschef moet maken bij de verlening van de vergunning blijft voor alle gevallen gelijk. Daarbij benadruk ik dat de e-screener en/of het WM-32 formulier slechts een onderdeel is in het proces, en dat er ook een antecedentenonderzoek en een referentencontrole wordt verricht, evenals een huiscontrole.

Deze differentiatie geeft de mogelijkheid alsnog de e-screener voortvarend en zorgvuldig voor alle gevallen in te voeren. Dit betekent in praktische zin dat het volledige bestand verlofhouders niet in drie à vier jaar, maar in vijf jaar zal worden gescreend. Ik treed met de betrokken partijen in overleg op welke wijze omgegaan moet worden met de huidige wapenverlofhouders die een negatief eindoordeel hebben gekregen op de e-screener. Ik zal dit van geval tot geval bekijken.

Ik houd uw Kamer op de hoogte van de verdere ontwikkelingen.

De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus


  1. Kamerstuk 33 033, nr. 23.↩︎

  2. Richtlijn (EU) 2017/853, (PbEU 2017, L 137/22), Kamerstuk 34 984, nr. 3.↩︎

  3. Kamerstuk 34 432, nr. 6, p. 10–14.↩︎