[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (35300-VIII) op 6 november 2019

Brief regering

Nummer: 2019D44583, datum: 2019-11-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2019Z21429:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de Vrijheid)

Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de Vrijheid)

Vraag 1:
Hoeveel parttimers werken er precies in het funderend onderwijs?

Antwoord:
In het primair onderwijs werkten in 2018 ruim 127.950 leraren. Daarvan hebben circa 66.000 leraren een aanstelling van 0,8 fte of minder. In het voortgezet onderwijs werkten in 2018 circa 75.000 leraren. Daarvan hebben circa 28.000 leraren een aanstelling van 0,8 fte of minder.

Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de Vrijheid)

Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de Vrijheid)

Vragen van het lid Kops, A. (Partij voor de Vrijheid)

Vraag 2:
Hoe vaak komt spionage door (Chinese) studenten voor in het hoger onderwijs? Wat doet de minister aan de voorkant aan het probleem van spionage door (Chinese) studenten?

Antwoord:
Op 14 maart 2019 heeft het kabinet uw Kamer per brief gemeld dat we ons in toenemende mate zorgen maken over het ballistisch raketprogramma van Iran en om die reden het toezicht op studenten en onderzoekers in specifieke vakgebieden, die een link kunnen hebben met het Iraanse ballistische raketprogramma verscherpen. In deze brief is ook aangekondigd dat aanvullende maatregelen worden ontwikkeld om het toezicht op studenten en onderzoekers voor andere risicolanden aan te scherpen (TK 30 821, nr. 70).
Studenten en onderzoekers in vakgebieden die relevant kunnen zijn voor het Iraanse ballistische raketprogramma worden gescreend door een interdepartementale taskforce. Daarnaast is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn, om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. Er wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet. Daarbij wordt gekeken naar andere risicolanden en onderwijs- en onderzoeksgebieden, waaronder opleidingen waar zeer specifieke technische kennis kan worden opgedaan.


Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag 3:
Is de minister bereid om voor bepaalde schoolbesturen een pilot te starten om schakelpunten (kinderopvang-po en po-vo) opnieuw vorm te geven?

Antwoord:
Het kabinet vindt de mogelijkheden voor flexibele overgangen tussen onderwijssoorten interessant. We verkennen reeds hoe doorstroom naar het primair onderwijs en naar het voortgezet onderwijs ook op een andere manier kan worden vormgegeven.
Binnen het experiment 'Regelluwe scholen' experimenteren zes scholen met een andere manier van instroom van leerlingen in groep 1, waarbij kinderen op vaste momenten, iets eerder of later dan vier jaar instromen. Deelnemende scholen zien dit als een goede manier om kleuters te laten instromen op de basisschool als zij daar in hun ontwikkeling aan toe zijn. Daarbij zijn er nu al veel scholen en kinderopvangorganisaties die nauw samenwerken om de overgang soepel te laten verlopen. Ook loopt op dit moment de pilot met 10-14-onderwijs, gericht op flexibele overgangen tussen primair en voortgezet onderwijs.
In 2021 en 2022 komen de resultaten van deze pilots beschikbaar. Wij hebben deze resultaten nodig voor het bepalen van het vervolg.
 

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag 4:
Hoe staat het met het voortzetten van het experiment flexibele onderwijstijden in het primair onderwijs?

Antwoord :
Deze motie is in uitvoering. Het vervolg zal vanaf schooljaar 2020/2021 van start gaan. De voorwaarden en waarborgen die eerder met de Kamer zijn afgesproken, vormen, zoals beschreven in de brief ‘Uitvoering moties in relatie tot experimenten’ van 18 oktober (TK 31 293, nr. 47), het uitgangspunt voor de vormgeving van dit vervolg. Voor het einde van het jaar informeer ik uw Kamer over de vormgeving van het experiment.
 

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag 5:
Overweegt de minister sancties tegen scholen en samenwerkingsverbanden die eigen bijdrage vragen voor onderwijs aan hoogbegaafden?


Antwoord:
Onderwijs voor (hoog)begaafde leerlingen moet, net als voor andere leerlingen, vrij toegankelijk en kosteloos zijn. Scholen en samenwerkingsverbanden moeten ook voor (hoog)begaafde leerlingen een zo passend mogelijk aanbod creëren. De toelating hiertoe mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders.


Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vraag 6:
Kan de minister nog wel tijdig een programma voorleggen aan de Board of Governors Europese school Bergen? Is het programma van eisen al gestuurd? Hoe kunnen we de procedure in gang zetten? Hoe weet de gemeente Alkmaar waar ze aan toe is en welke samenwerking ze in gang moet zetten?

Antwoord:
Wij vinden het belangrijk dat de toekomst van de Europese School Bergen voldoende geborgd is. Daarom zijn wij hierover met alle betrokkenen, waaronder de ouders, staf en gemeenten, actief in gesprek. We raadplegen en betrekken hen bij de stappen die nodig zijn in het besluitvormingsproces over de toekomst van de school.
Daarnaast zorgen wij ervoor dat geïnteresseerde gemeenten nog in 2019 het verzoek ontvangen om een voorstel in te dienen ten behoeve van de locatiekeuze voor de herhuisvesting van de Europese School. Dit verzoek bevat onder meer een programma van eisen dat wordt afgestemd met de school. Over dit verzoek is op 12 september overleg gevoerd met een drietal geïnteresseerde gemeenten, te weten Alkmaar, Castricum en Zaanstad.
Er vindt daarnaast overleg plaats tussen OCW en de Board of Governors / Raad van Bestuur van de Europese Scholen. Dit overleg is gericht op het vaststellen van de juiste besluitvormingsprocedure in de Board of Governors. Overigens is Nederland lid van deze Board. De definitieve locatiekeuze zal naar verwachting medio 2020 plaatsvinden.
 

Vragen van het lid Heerema, R.J. (VVD)

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)


Vraag 7:
Kunnen we aan meer instellingen vragen om mee te doen aan het experiment van per studiepunt studenten bekostigen (flexstuderen)? Vijf instellingen doen mee met dit experiment.

Antwoord:
Op verzoek van de Kamer (motie Tielen) is er al een tweede instroommoment georganiseerd in 2019. Dat heeft tot één extra deelnemende instelling geleid. De eindevaluatie van het experiment vindt plaats in 2021. Dan wordt de balans opgemaakt. Bij een positieve evaluatie kunnen we, indien gewenst, het experiment wettelijk verankeren zodat alle hogescholen en universiteiten, die dat willen, flexstuderen kunnen invoeren. Als er nog een instroommoment komt heeft dat geen relevantie meer voor de evaluatie, tenzij die zou worden uitgesteld.

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

 

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vraag 8:
Hebben we voldoende vraaggestuurd onderwijs, een passend aanbod voor iedere Nederlander? Hebben we voldoende flexibiliteit, in co-productie met het bedrijfsleven?

Antwoord:
Er gebeurt al veel aan vraaggestuurd, flexibel onderwijs. U heeft daar op 30 oktober 2018 een inventarisatie van zo’n 100 praktijkvoorbeelden van ontvangen, met voorbeelden uit alle sectoren (TK 30 012, nr. 107). Enkele voorbeelden daaruit zijn onderdeel van het experiment leeruitkomsten, waarin praktijkleren vraaggestuurd wordt vormgegeven in co-creatie met het bedrijfsleven. Deze ontwikkelingen willen we verder versterken. Opleidingsprofielen en curricula worden in overleg met het bedrijfsleven opgesteld. Het is gebruikelijk dat een onderdeel van het curriculum in de praktijk wordt uitgevoerd, in de vorm van een stage, project of praktijkonderzoek.
 

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vraag 9:
Hoe wil de minister bijdragen aan verdere ontwikkeling van praktijkgericht onderzoek in het hbo?

Antwoord:
Praktijkgericht onderzoek in het hbo is de afgelopen jaren gegroeid tot een onmisbaar onderdeel van onze kennisinfrastructuur.
Het is nodig dat praktijkgericht onderzoek een volwaardige positie krijgt naast het onderzoek dat plaatsvindt aan universiteiten, en beoordeeld wordt op haar eigen merites.
Om die reden hebben we structureel € 25 miljoen extra geïnvesteerd in praktijkgericht onderzoek in deze kabinetsperiode. Bovendien kunnen hogescholen deelnemen aan calls uit de Nationale Wetenschapsagenda. Onderdeel van de op 2 december uit te brengen Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek zal zijn om deze lijn met betrekking tot het praktijkgericht onderzoek door te zetten.

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

 

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vraag 10:
Burgerschap is heel belangrijk voor het mbo, maar het zit niet in de slaag-zakregeling. We toetsen het wel, maar het maakt eigenlijk niet veel uit. Zouden we daar niet scherper naar moeten kijken? Zouden we burgerschap niet juist in het mbo bovenaan moeten zetten?

Antwoord:
De inspanning die geldt voor studenten voor het onderdeel burgerschap, moet met een positief oordeel zijn afgerond om te kunnen slagen. Er is gekozen voor een inspanningsverplichting en niet voor een resultaatverplichting met een verplicht afsluitend examen. Het streven is om burgerschaponderwijs in het mbo integraal onderdeel te laten zijn van de beroepgerelateerde vakken en de context van de beroepspraktijk. Meer algemene burgerschapscompetenties hebben veel meer kans om te ontwikkelen als zij worden vormgeven door met elkaar het gesprek aan te gaan in de klas, door gastsprekers hun verhaal te laten doen of door er met de klas op uit trekken.
 
In de brief aan uw Kamer van 18 oktober jl. over de voortgang van de uitvoering van de Burgerschapsagenda mbo 2017-2021 (TK 31 524, nr. 442) is te lezen dat onverminderd wordt ingezet om de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo te verbeteren. Het streven is dat elke mbo-school een duidelijke en gedragen visie heeft op burgerschap gecombineerd met een gevarieerd en voor studenten aansprekend lesaanbod. Ook het vergroten van de professionaliteit van docenten is een belangrijke voorwaarde.
 
Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)


Vraag 11:
Er zit soms angst bij universiteiten voor gedeelde leerstoelen, waarbij het bedrijfsleven ook financiert. Welke rol kan de minister spelen om dit juist te stimuleren?


Antwoord:
Het is een goede en reeds lang bestaande traditie dat bedrijven en maatschappelijke organisaties leerstoelen financieren. Daarmee wordt de maatschappelijke en economische impact van onderzoek versterkt. Dat universiteiten soms huiverig zijn voor gedeelde leerstoelen is te begrijpen, zij zijn immers verantwoordelijk voor de continuïteit van zo’n gedeelde leerstoel. En daarbij zijn ze afhankelijk van een (langjarig) commitment van de betrokken partijen. We zien kansen om tot meer gedeelde leerstoelen te komen binnen onderzoeksrichtingen en thema’s waar universiteiten, bedrijven en maatschappelijke organisaties een gezamenlijk belang hebben en waar zij elkaar kunnen vinden op de inhoud. Denk bijvoorbeeld aan de routes van de Nationale Wetenschapsagenda. We zijn graag bereid dit te agenderen voor het bestuurlijk overleg met de universiteiten. Van belang daarbij is wel dat dit niet leidt tot een aantasting van de academische vrijheid en wetenschappelijke integriteit. Hierbij is de gedragscode wetenschappelijke integriteit van belang.
 

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vraag 12:
Hoe kan de minister inzetten op beurzen waarbij eerdere publicaties geen rol spelen?

Antwoord:
Het is een misverstand dat er alleen naar eerdere publicaties wordt gekeken. NWO-commissies beoordelen ingediende voorstellen op vele aspecten, bijvoorbeeld op: het vernieuwend vermogen, kwaliteit en wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel, kennisbenutting en kwaliteit van de onderzoeker. Commissies bezien o.a. of het voorstel uitdagend is qua inhoud en of de vraagstelling origineel is. Maar ook hoe het voorstel bijdraagt aan maatschappelijke vraagstukken. Ook wordt er gekeken naar de kwaliteit van de onderzoeker en of de indiener behoort tot de internationale top. Sinds afgelopen april heeft NWO alle verwijzingen naar citatiescores en tellen van publicaties uit haar calls verwijderd. Ook zijn er bij NWO rondes binnen de Open Competitie (domein Exacte- en Natuurwetenschappen) waar niet om een publicatielijst gevraagd wordt.
 

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vragen van het lid Wiersma, A.D. (VVD)

Vraag 13:
Moet er volgens de minister een tandje boven op de huidige inzet voor ondernemerschapsonderwijs worden gedaan? En de discussies over intellectueel eigendom staan studenten in de weg om aanspraak te maken op acceleratorbeurzen. Wil de minister het belang van intellectueel eigendom een warm hart toedragen, en kunnen de huidige richtsnoeren voor intellectueel eigendom verbeterd worden?

Antwoord:
Ondernemerschapsonderwijs is een belangrijk thema voor ons. De afgelopen jaren hebben wij samen met EZK dan ook fors geïnvesteerd in ontwikkeling van projecten en infrastructuur. Tussen 2005 en 2015 is € 56 miljoen aan subsidie verleend en is ook een deel van het budget van € 62 miljoen van het Valorisatieprogramma 2010-2018 aan ondernemerschapsonderwijs besteed. Uit de evaluatie van het Valorisatieprogramma blijkt dat het aanbod flink is uitgebreid in hbo en wo en in veel gevallen ook goed verankerd is. Het is nu aan de instellingen om een passend aanbod van (sociaal) ondernemerschapsonderwijs te verzorgen en om meer studenten daarmee in aanraking te laten komen. Het thema is dan ook opgenomen in de sectorakkoorden 2018 met hbo en wo.
In het mbo is er een rijk aanbod op het gebied van ondernemerschapsonderwijs en bovendien wordt dit aanbod ook door heel veel studenten gevolgd. De keuzedelen ondernemerschap, ondernemend gedrag en oriëntatie op ondernemerschap behoren - jaar op jaar - tot de 10 meest gekozen keuzedelen. Ondernemend gedrag is in 2018 zelfs bij bol en bbl-studenten het meest gekozen keuzedeel. Het ondernemerschapsonderwijs is momenteel goed geborgd in het mbo en ho. Wij zien geen aanleiding om – naast de activiteiten die al door het comité voor ondernemerschapsonderwijs worden ontplooid – extra inzet te plegen.
In vervolg op de discussies over intellectueel eigendom hebben de VSNU, NFU, KNAW en NWO in de periode van 2016 tot 2018 zelfbindende uitgangspunten gepubliceerd. Zo stimuleren ze het verantwoord licentiëren van octrooien aan startups en het nemen van aandelenbelangen in startups. Deze richtsnoeren zijn met name voor situaties waarin werknemers van universiteiten uitvindingen doen en octrooien aanvragen, dat komt minder voor bij studenten. Bij een onderzoeksstage van een student worden vaak wel vooraf afspraken gemaakt. Wij zijn bereid de VSNU te vragen om voor transparantie te zorgen over het eigenaarschap van octrooien bij studenten.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vragen van het lid Van den Berge, C.N. (GL)


Vraag 14:
Waarom is er voor gekozen om tekorten in de onderwijsbegroting te verhalen op het mbo?

Antwoord:
De ombuigingen die het mbo treffen, zijn de taakstellingen doelmatiger onderwijs en de rijksbrede ICT-tegenvallers. De taakstelling doelmatiger onderwijs van € 18,9 miljoen komt voort uit het regeerakkoord. De taakstelling lumpsum van € 2,5 miljoen bestaat uit rijksbrede ICT-tegenvallers en een tegenvaller bij het College voor Toetsen en Examens (CvTE). De rijksbrede ICT-tegenvallers zijn, net als de taakstelling doelmatiger onderwijs, breder van aard en zijn omgeslagen over alle onderwijssectoren in de onderwijsbegroting. De tegenvaller bij het CvTE houdt verband met de gewijzigde opzet van de Staatsexamens NT2. Dit is specifiek gedekt door mbo en ho. Tegenover deze ombuigingen staan de intensiveringen bij het mbo. Dit zijn: de aanpak laaggeletterdheid van € 5 miljoen; het terugdraaien van de taakstelling groen onderwijs van € 2,8 miljoen; de intensivering praktijkleren van € 10,6 miljoen en bèta en techniek, waarvan € 4 miljoen beschikbaar is voor de zij-instroom van docenten voor bèta- en techniekopleidingen in het mbo. De onderwijsuitgaven per mbo-student blijven stabiel of stijgen licht de komende jaren.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)


Vraag 15:

Kan de minister kijken naar diversiteitscoaches op mbo-instellingen om studenten te helpen. Wil ze dat serieus bekijken?

Antwoord:

De mogelijke inzet van diversiteitscoaches op mbo-instellingen wordt serieus bekeken. Hierover wordt op korte termijn het gesprek gevoerd met de SBB, MBO Raad, JOB en het College voor de Rechten van de Mens. Bezien wordt of de inzet van dergelijke coaches een meer laagdrempelige en herkenbare manier biedt om mbo-studenten, die worstelen met (vermoede) stagediscriminatie, persoonlijke aandacht te geven.

Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)


Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag 16:
Gaat de minister aan de slag met de enorme administratieve druk? (veel inspanningen van de school, orthopedagoog, gemeente, UWV, leerling en ouders voor het regelen van een aangepaste stoel. Uiteindelijk was dat traject duurder geworden dan de stoel zelf. Daar moeten we vanaf in het onderwijs, want het frustreert.)

Antwoord:
Wij hebben de "meeneembare onderwijsvoorziening" zo ingericht dat die gebonden is aan de leerling en niet aan een school. Een leraar kan en hoeft geen aanvraag in te dienen. Bij minderjarige leerlingen zijn ouders bevoegd om een voorziening aan te vragen. Bij meerderjarigheid doet de student dit zelf. De regeling wordt uitgevoerd door het UWV. Er zijn de afgelopen jaren bij ons ministerie geen klachten binnen gekomen over administratieve lasten als gevolg van de toewijzing of de levering van een dergelijke voorziening. Mochten er concrete klachten zijn, dan horen wij dit graag en gaan wij met het UWV in overleg.


Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)

Vraag 17:
De problemen in de jeugdzorg (o.a. wachtlijsten) komen ook op het bord van het onderwijs. Kan de minister meer doen om scholen daarbij te ondersteunen?

Antwoord:
Op 30 oktober 2019 heeft de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, samen met minister De Jonge, een brief (TK 31 497, nr. 334) verzonden aan de Tweede Kamer over onze gezamenlijke inspanningen op het gebied van onderwijs en zorg. Hierin is onder andere gemeld dat de coalitie onderwijs, jeugdhulp en zorg (waarin landelijke organisaties uit het onderwijs, jeugdhulp, zorg en cliënt en ouderorganisaties participeren) actie onderneemt om de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp in de regio te verbeteren. Op bestuurlijk niveau, maar vooral ook op het niveau dichtbij het kind. Recent zijn elf inspiratieregio's aan de slag gegaan met de knelpunten: onduidelijke rolverdeling, wachtlijsten en gescheiden geldstromen. De inspiratieregio's doen bovendien ervaring op met de verschillende aanpakken van de knelpunten, waarbij de meest succesvolle landelijk kunnen worden overgenomen. Uiterlijk in het voorjaar van 2020 wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.
 
Vragen van het lid Westerveld, E.M. (GL)
Vraag 18:
Waarom profiteren de praktisch opgeleiden niet van de economische groei?

Antwoord:
De arbeidsmarktperspectieven voor mbo-opgeleiden zijn over het algemeen gunstig te noemen en in veel gevallen (techniek, zorg, bouw) uitermate gunstig. Het is niet vanzelfsprekend dat praktisch opgeleiden niet zouden profiteren van de economische groei. Het is verder denkbaar dat veel praktisch opgeleiden in deze tijden van grote tekorten aan vakmensen gunstige salarisvoorwaarden kunnen afspreken. We verkennen momenteel met het CBS de mogelijkheden om periodiek meer over de loonontwikkeling van mbo-opgeleiden in beeld te brengen, ook ten behoeve van voorlichting aan studenten. Op de website van de SBB worden nu al loongegevens anderhalf jaar na afstuderen gepubliceerd. Begin 2020 zal deze verkenning gereed zijn.
 

Vragen van het lid Berge, C.N. van den (GL)

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)


Vraag 19:
Kan de minister toezeggen dat er heldere en afdwingbare normen komen voor de reserveposities van schoolbesturen en samenwerkingsverbanden?

Antwoord:
Zoals gemeld in de kamerbrief over de financiële positie van onderwijsinstellingen van 14 oktober 2019 (TK 33 495, nr. 116) hebben we de inspectie gevraagd een methode te ontwikkelen voor het signaleren van bovenmatige reserves per bestuur en per samenwerkingsverband. Het advies hierover, dat over reserves in het po, vo, mbo en ho zal gaan, ontvangen wij in het voorjaar van 2020 van de inspectie. Wij zullen dat advies en onze reactie hierop aan uw Kamer sturen. Wij laten uw Kamer dan ook weten hoe we de methode voor het signaleren van bovenmatige reserves hanteren en welke handhavingsmaatregelen daarbij horen. Overigens zijn wij op dit moment, tot het advies van de inspectie er is, nog terughoudend in het hanteren van afdwingbare normen.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag 20:
Erkent de minister dat GVO/HVO-leraren niet conform cao PO betaald worden?

Antwoord:
Het subsidiebedrag dat het dienstencentrum ontvangt is toereikend om de GVO/HVO-leraren gelijk te belonen met de leraren in het primair onderwijs. Zo hebben ze bij de € 270 miljoen voor arbeidsvoorwaarden een evenredige verhoging ontvangen. Bij alle verhogingen die voor arbeidsvoorwaarden aan de lumpsum worden toegevoegd, deelt het dienstencentrum mee.
 

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag 21:
Wanneer krijgen we de analyse van de 1e en 2e graads lerarenopleiding Nederlands?

Antwoord:
De instroom in de eerstegraadslerarenopleiding Nederlands is sterk gerelateerd aan de instroom in de studie Nederlands. Op 30 oktober jl. heeft u het door de KNAW, op mijn verzoek uitgebrachte advies ontvangen. Daarnaast ontving u het plan van aanpak voor universitaire talenstudies van het Nationaal Platform voor de Talen (TK 31 288, nr. 791). Deze adviezen bevatten een analyse van de situatie en mogelijke oplossingsrichtingen gericht op het vergroten van het aantal studenten dat (delen van) een wetenschappelijke opleiding Nederlands volgt of een opleiding volgt die hier significante raakvlakken mee heeft. De aanbevelingen die betrekking hebben op (de samenwerking met) het voortgezet onderwijs en universitaire lerarenopleidingen zijn concreet uitgewerkt, en op sommige punten is zelfs al actie ondernomen. Voor de instroom in de tweedegraadslerarenopleidingen zien we een dalende trend over de gehele linie. We starten in december samen met de tweedegraadslerarenopleidingen een (actie)onderzoek naar studiesucces en studie-uitval. Verder werkt het CAOP in opdracht van ons ministerie nu langs vier lijnen om de instroom in tweedegraadsopleidingen in het algemeen te stimuleren. Ook starten we begin 2020 een brede imago-campagne én we stimuleren instroom uiteraard ook in de regionale tekortenaanpak.
In het eerste kwartaal van 2020 komen wij met een beleidsreactie op het KNAW-briefadvies Neerlandistiek en het plan van aanpak van het Platform voor de Talen. De lerarenopleidingen zullen hierin worden meegenomen.
 

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag 22:
We wachten met smart op de uitwerking van de motie Heerema/Van Meenen/Rog over het spreiden van de lesuren over het jaar, zodat een deel van de onderwijstijd in de zomermaanden kan worden verzorgd.

Antwoord:
Zoals gemeld in de brief ‘Uitvoering moties n.a.v. experiment flexibele onderwijstijden basisonderwijs’ (TK 31 293, nr. 47) en de brief ‘Ruimte voor Regie in het primair onderwijs’ (TK 31 293, nr. 465) gaat de minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media onderzoeken hoe hij eraan kan bijdragen dat scholen meer regie voelen en nemen in de inrichting en organisatie van hun onderwijstijd. Deze aanpak moet er voor zorgen dat er ruimte komt voor scholen, dat scholen deze ruimte kennen en dat zij die op een goede manier benutten met behoud van kwaliteit. Het betreft hier dan ook een programma waar we breder kijken dan de vastgestelde vakantie en de vierdaagse schoolweek. De uitvoering van de motie Heerema c.s. (TK 31 293, nr. 469), wordt in dit programma meegenomen, waar het de wijziging van de wet betreft. Voor de zomer van 2020 wordt uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van de gevraagde wetswijziging. Voor de deelnemers aan het huidige experiment wordt er een vervolgexperiment opgezet, waarmee mede invulling wordt gegeven aan genoemde motie. Dit experiment zal vanaf schooljaar 2020/2021 van start gaan. Voor het einde van het jaar informeer ik uw Kamer over de vormgeving van het experiment.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

 

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag 23:
Tot slot over de Einstein telescoop. We willen van de minister weten hoe zij hiermee verder wil gaan en wat haar inzet gaat worden? Gaan we samen met België en Duitsland een stevig commitment afgeven? Tevens willen we weten of de minister kansen zit voor de Einstein telescoop in het licht van de groeibrief?

Antwoord:
We hebben contact gehad met onze collega’s in België en Vlaanderen om de interesse te peilen. Dit heeft al geleid tot gezamenlijke investeringen in de ET-Pathfinder, een testfaciliteit bij de Universiteit Maastricht om kennis in huis te halen voor de toekomst. Noordrijn-Westfalen heeft mogelijke investeringen in de Einstein Telescoop nog in beraad. Eind deze week spreken we met onze Duitse collega over de Einstein Telescoop. Na dat gesprek blijkt ook of we gezamenlijk kunnen optrekken om de Einstein Telescoop op de Europese roadmap te krijgen.

Vragen van het lid Rog, M.R.J. (CDA)

Vraag 24:
Het CDA zou de Onderwijsraad willen vragen een onderzoek te doen naar onderwijstijd door leerlingen en leraren in het funderend onderwijs.

Antwoord:
In het kader van het programma Ruimte voor Regie wordt de regie en ruimte van basisscholen bij de organisatie en invulling van de onderwijstijd reeds inzichtelijk gemaakt en waar nodig vergroot (zie ook TK 31 293, nr. 465). Daarmee wordt (mede) invulling gegeven aan de door het lid Rog genoemde motie Heerema/Van Meenen/Rog (TK 31 293, nr. 469) over aanpassing van het wettelijk kader ten aanzien van de onderwijstijd in het primair onderwijs. Daarnaast is ook het vergelijkend onderzoek gestart naar de urennorm in het primair onderwijs in Nederland en vergelijkbare landen. Over het resultaat van deze brede verkenning zal ik uw Kamer voor de zomer van 2020 informeren.
We bezien of het in aanvulling hierop nog toegevoegde waarde heeft advies aan de onderwijsraad te vragen.


Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)


Vraag 25:
Hoe ver zijn scholen met het inrichten van MBO-APK’s waarbij studenten na 5 jaar terug kunnen gaan naar de instelling voor advies over loopbaan en omscholing?

Antwoord:
Hoewel advies over loopbaan en scholing geen taak is van alleen de mbo-scholen (denk bijv. aan de leerwerkloketten), wordt specifiek voor het mbo ingezet op een voorziening hiervoor op iedere instelling, vanuit de bestuurlijke Ambitie-agenda LOB (2018-2021). Studenten kunnen hier terecht met specifieke vragen over hun loopbaan. Ook volwassenen zouden hier in de toekomst baat bij kunnen hebben. Dit geldt ook voor de alumni. De onafhankelijkheid en deskundigheid dienen daarbij wel goed geborgd te zijn. In het mbo-veld is in toenemende mate aandacht voor alumnibeleid, mede om het aanbod voor leven lang ontwikkelen uit te breiden. Dat blijkt ook uit de kwaliteitsagenda's die mbo-scholen recent hebben opgesteld. Scholen zijn onder meer bezig met het opzetten van een alumni-volgsysteem, het opzetten van een (digitale) community en het in kaart brengen van de vraag onder alumni naar bij- en omscholing, zodat het aanbod op de vraag kan worden afgestemd. Ook wordt vanuit het kennispunt LLO in het mbo kennis en ervaring gedeeld op dit thema.

Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)

Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)

Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)

Vraag 26:
In het kader van leven lang leren is er steeds meer aanbod, bijv certificaten. Kan de minister een inventarisatie geven van welke successen er zijn, en of deze ook worden uitgerold? Welke kansen en belemmeringen zien instellingen om de leerbehoefte van volwassenen te vergroten?

Antwoord:
Vanaf 2016 wordt in het mbo gewerkt aan de invoering van certificaten. Inmiddels zijn er 135 certificaten voor keuzedelen vastgesteld en 14 certificaten voor beroepsgerichte onderdelen. Met name voor de certificaten voor beroepsgerichte onderdelen heeft het bedrijfsleven veel belangstelling. De implementatie van dit beleid gaat voort en wordt ook gemonitord met onderzoek van NRO. Ook wordt in het mbo en in het hoger onderwijs gewerkt aan verdere flexibilisering van het onderwijs voor volwassenen. Hierdoor kan beter aangesloten worden op de behoeften van volwassenen. Zowel mbo- als hbo-instellingen zien kansen om met flexibilisering van hun aanbod meer volwassenen te bereiken. Zo doen veel hogescholen mee aan de pilots leeruitkomsten deeltijd- en duaal-hbo. In het mbo is veel animo voor de subsidieregeling flexibilisering mbo in de derde leerweg, voor het ontwikkelen van flexibele en innovatieve programma’s voor volwassenen. Voor beide sectoren geldt dat kennisdeling wordt georganiseerd om successen en oplossingen voor belemmeringen uit te wisselen. Ook heeft het ministerie van OCW een ‘Actieprogramma leven lang leren’ met mbo-scholen die daarmee aan de slag zijn of willen. In deze gesprekken komt ook aan de orde wat hen eventueel belemmert in het aanbieden van onderwijs voor volwassenen. Uit deze gesprekken is onder andere voortgekomen dat meer duidelijkheid nodig was over de ruimte in wet- en regelgeving voor verkorting van opleidingen voor volwassenen die al relevante ervaringen hebben. Hierop is in december 2018 een handreiking ontwikkeld, in samenwerking met de MBO Raad.

Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)

Vraag 27:
Een groeiende groep jongeren komt laaggeletterd van school. Wat gaan de ministers doen in basisonderwijs en het mbo om deze trend tegen te gaan? Welke stappen heeft de minister tot nu toe gezet om in sectoren waar laaggeletterdheid veel voorkomt doelstellingen af te spreken?

Antwoord:
In maart is uw Kamer geïnformeerd over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid. Het kabinet trekt hier in de periode 2020-2024 ruim € 425 miljoen voor uit. Ook in de voor- en vroegschoolse educatie heeft het kabinet fors geïnvesteerd om te voorkomen dat kinderen met een achterstand op de basisschool beginnen. In het regeerakkoord is het budget hiervoor opgehoogd met € 170 miljoen structureel. Totaal is daarvoor nu € 492 miljoen per jaar beschikbaar. De problematiek van laaggeletterdheid in de onderwijssectoren wordt de komende periode beter in beeld gebracht waarna wordt bekeken of in de vervolgaanpak aanvullend sectorspecifiek beleid nodig is. Verder zijn in september bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG. Gemeenten gaan investeren in de kwaliteit van het cursusaanbod en in het werven van deelnemers. VSV’ers behoren tot de doelgroepen die extra aandacht krijgen. Het kabinet is ook in gesprek met de sociale partners om concrete afspraken te maken over het tegengaan van laaggeletterdheid op de werkvloer.  Dit zijn algemene afspraken, specifieke sectoren komen wel aan bod binnen de taalakkoorden c.q. bij de subsidieregeling voor werkgevers. Hierbij wordt ook het recente advies van de SER betrokken over de aanpak van laaggeletterdheid. De komende jaren is € 3 miljoen per jaar beschikbaar als subsidie voor taaltrajecten op de werkvloer. Daarnaast kunnen werkgevers ondersteuning krijgen bij het integreren van taalscholing in hun HRM-beleid. Dat doen de Leerwerkloketten, die in alle arbeidsmarktregio’s actief zijn.
 

Vragen van het lid Kuik, A. (CDA)

Vraag 28:
Er zijn enkele voorbeelden van excellentieprogramma’s in het buitenland in het mbo. Wil de minister zich inzetten dat meer mbo-studenten zulke excellentieprogramma’s kunnen volgen, die zowel vanuit onderwijsperspectief als vanuit ontwikkelingsperspectief waardevol zijn om aan mee te doen?



Antwoord:

Vanaf 2015 is er extra geld beschikbaar gekomen voor excellentie in het mbo. Daarbij is nadrukkelijk afgesproken dat mbo-scholen deze middelen ook kunnen inzetten om meer studenten en docenten ervaring te laten opdoen in het buitenland. Nuffic is vervolgens aangewezen om de mbo-scholen hierbij te ondersteunen. Daarnaast worden buitenlandervaringen van Nederlandse mbo-studenten ondersteund vanuit het EU-programma Erasmus+. Het programma maakt het ook mogelijk een (deel van) een opleiding in het buitenland te volgen, ook als daarbij de keus valt op een excellentieprogramma. Door de subsidiëring van het Nationaal Agentschap (NA) Erasmus + en actieve voorlichting door het NA Cinop Erasmus+ gericht op mbo en volwasseneducatie ondersteunen wij die mogelijkheid.
 

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)


Vraag 29:
Is de minister bereid om inzicht te geven in het aantal lessen dat door onbevoegden en benoembaren wordt gegeven?

Antwoord:
Jaarlijks wordt op basis van de Integrale Personeelstelling Onderwijs (IPTO) over het aantal lessen in het voortgezet onderwijs dat wordt gegeven door iemand die niet bevoegd is, maar volgens wettelijk toegestane uitzonderingsmogelijkheden tijdelijk wel ingezet mag worden. Vaak betreft dit leraren die al een bevoegdheid hebben voor een ander vak of een andere doelgroep, en volgen zij ondertussen een passende lerarenopleiding om de bevoegdheid uit te breiden. Deze categorie wordt gezien als "benoembaar". In 2017 was het percentage lessen dat in deze categorie werd gegeven in totaal 8,5%. Het percentage onbevoegd gegeven lessen is de afgelopen jaren gedaald, tot 4,3% in 2017. We verwachten de IPTO-resultaten over 2018 eind dit jaar aan uw Kamer te kunnen verzenden.
 

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraag 30:
Er wordt geblokkeerd dat er klassen voor speciaal basisonderwijs komen binnen reguliere scholen. Het is niet te betalen. Wil de minister die blokkade alsnog weghalen?

Antwoord:
Er zijn geen wettelijke belemmeringen om klassen voor speciaal basisonderwijs binnen reguliere scholen in te richten. In deze klassen kunnen leerlingen zitten waarvoor een toelaatbaarheidsverklaring voor het speciaal basisonderwijs is afgegeven, maar dat is niet verplicht. Binnen het samenwerkingsverband krijgen speciale basisscholen voor 2% van het aantal basisschoolleerlingen budget voor lichte ondersteuning vanuit het Rijk. Daarnaast krijgen de samenwerkingsverbanden budget voor lichte ondersteuning dat afhankelijk is van het totaal aantal basisschoolleerlingen binnen het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband kan ervoor kiezen om deze budgetten in te zetten voor speciale basisscholen, maar ook voor klassen voor speciaal basisonderwijs binnen reguliere scholen.

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vraag 31:
Is de minister bereid om ondersteuning voor zorgleerlingen direct toe te kennen, de docent hierin te vertrouwen en pas achteraf te controleren?

Antwoord:
Hoe de ondersteuningsmiddelen worden verdeeld verschilt per samenwerkingsverband en wordt regionaal bepaald. Of de middelen direct worden toegekend is dan ook aan hen. Daarom gaat landelijk ingrijpen te ver en betekent dit een wijziging van de systematiek van het passend onderwijs.
In de eerdere overleggen met uw Kamer over passend onderwijs hebben we laten weten dat we dit soort vraagstukken meenemen in de evaluatie van het passend onderwijsbeleid dat in het voorjaar van 2020 beschikbaar komt. In dat kader zijn wij bezig met een veldtraject waar alle partijen betrokken zijn. Op basis van de onderzoeksresultaten en het veldtraject worden er conclusies getrokken en wordt bepaald hoe we in de komende jaren verder gaan met passend onderwijs. Begin juni 2020 wordt dit aan de Tweede Kamer aangeboden.
 

Vragen van het lid Kwint, J.P. (SP)

Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)


Vraag 32:
Ziet de minister verbetering in strijd tegen vermindering flexcontracten bij universiteiten? Vindt de minister deze voortgang voldoende? Wat gaat de minister eraan doen?

Antwoord:
Universiteiten kennen nog veel flexibele contracten. De werkdruk en werkstress die jonge wetenschappers ervaren, worden onder andere hierdoor veroorzaakt. Daarbij zijn er verschillen tussen universiteiten. Opvallend in de cijfers is dat sommige universiteiten nauwelijks flexibele contracten kennen bij universitair docenten en bij andere universiteiten meer dan de helft van deze groep een flexibel contract heeft.
We verwachten dat het aantal flexcontracten bij universiteiten verder daalt, omdat universiteiten daar zelf minder mee gaan werken. Dat blijkt ook uit de afspraak die de universiteiten samen met de vakbonden hebben gemaakt in de cao 2015-2016. In de cao is afgesproken dat het aantal contracten van vier jaar of korter voor de functies hoogleraar, universitair hoofddocent en universitair docent moet dalen. Dit kan ook door het vaker aanbieden van langere tijdelijke dienstverbanden. Hierdoor is het aantal wetenschappers met een tenure track fors gestegen, dat biedt de betreffende medewerkers veel meer zekerheid. De afspraken uit deze cao zijn nog steeds geldig, ook in de huidige cao zijn stevige afspraken gemaakt ter verbetering van carrièreperspectieven voor junior docenten en postdocs.
We hebben dit meerdere malen in bestuurlijk overleg met universiteiten en onderzoeksinstellingen aangekaart. Maar personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid zijn de bevoegdheid van de instellingen zelf, zij maken daarover afspraken met vakbonden en de medezeggenschap. Hoewel wij geen werkgever zijn, proberen we wel deze trend te keren, door minder concurrentie en meer samenwerking te stimuleren. We hopen dat meer stabiliteit in de bekostiging bijdraagt aan minder flexibele contracten. Daarvoor is dit jaar een eerste stap gezet door de vaste voet in de bekostiging te vergroten.
 

Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)

Vragen van het lid Futselaar, F.W. (SP)

Vraag 33:
Ziet de minister de trend dat hogescholen steeds meer op flexcontracten inzetten?

Antwoord:
Het aantal vaste contracten bij hogescholen is gestegen en het aantal flexcontracten bij hogescholen is gedaald. Zie ook de data op de website van de Vereniging Hogescholen.
 

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vraag 34:
Graag een reactie van de minister op het versterken van de betrokkenheid van studenten bij de kwaliteitsafspraken in het mbo door medezeggenschapsraden te faciliteren in hun taak.

Antwoord:
Het bestuur moet ervoor zorgen dat binnen de mbo-instelling een volwaardige, goed functionerende en effectieve medezeggenschap van studenten plaatsvindt. De studentraden beschikken over een breed scala aan instemmings- en adviesbevoegdheden op het beleid van hun school en de studentenraden geven dan ook aan dat zij hierin veel te zeggen hebben. In het bestuursakkoord mbo 2018-2022 is afgesproken dat de studentenraden betrokken worden bij de plannen voor de kwaliteitsafspraken, ook omdat de studentenraad samen met de ondernemingsraad wettelijk instemmingsrecht heeft op de hoofdlijnen van de begroting. Onderdeel van de totstandkoming van de kwaliteitsagenda’s zelf was de voorwaarde dat naast de externe stakeholders, de interne stakeholders goed betrokken werden. JOB heeft een belronde gedaan onder de studentenraden en constateert dat zij zijn meegenomen door hun CvB bij het opstellen van de kwaliteitsagenda’s. Op 17 oktober jl. heeft vervolgens een bestuurlijk overleg plaatsgevonden met JOB over de speerpunten van het beleid en een goede betrokkenheid van JOB hierbij. Het is echter ook van belang dat de studentenraden worden betrokken bij de uitvoering. In verschillende kwaliteitsagenda’s is terug te lezen dat instellingen het overleg met de studentenraden over de uitvoering van de kwaliteitsagenda nadrukkelijk hebben geagendeerd en hier serieus op inzetten. In 2018 is aan JOB een eenmalige subsidie verstrekt voor het professionaliseren van de studentenraden en hen te faciliteren en te ondersteunen in hun taak. De commissie kwaliteitsafspraken mbo plant op korte termijn een overleg met JOB over hoe studentenraden de komende jaren het beste betrokken kunnen worden bij de verdere uitvoering van de kwaliteitsagenda’s.
 

Vragen van het lid Meenen, P.H. van (D66)

Vraag 35:
De wens leeft om gemengde peuter/kleutergroepen te starten, waardoor er voorschoolse educatie kan worden geboden door een bevoegde leerkracht, en pedagogisch medewerkers zorgtaken op zich kunnen nemen? Welke ruimte is er op dit moment? Is de minister bereid hier meer ruimte in medewerker-kindratio te bieden, bijvoorbeeld door middel van een experimenteerartikel?

Antwoord:
Het is mooi om te zien dat scholen en kinderopvangorganisaties elkaar steeds beter kunnen vinden. De wens bij sommige scholen en kinderopvangorganisaties om peuters en kleuters gezamenlijk een aanbod te bieden is mij bekend. Op dit moment is dat mogelijk als het gaat om een gezamenlijke activiteit. Daarbij geldt dan voor de peuters de beroepskracht-kind ratio die is vastgelegd voor de kinderopvang. De beroepskracht-kindratio die geldt voor de kinderopvang van peuters is vastgelegd in de Wet Kinderopvang en valt onder de verantwoordelijkheid van onze collega van Sociale Zaken. Deze ratio is overigens belangrijk om de kwaliteit van het aanbod aan deze jonge kinderen te garanderen.


Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)


Vraag 36:
Hoe staan de Duitse en Belgische collega’s van de minister tegenover het samen binnenhalen van de Einstein Telescoop en is er een gezamenlijke strategie om dit project op de Europese roadmap te krijgen?

Antwoord:
We hebben contact gehad met onze collega’s in België en Vlaanderen om de interesse te peilen. Dit heeft al geleid tot gezamenlijke investeringen in de ET-Pathfinder, een testfaciliteit bij de Universiteit Maastricht om kennis in huis te halen voor de toekomst. Noordrijn-Westfalen heeft mogelijke investeringen in de Einstein Telescoop nog in beraad. Eind deze week spreken we met onze Duitse collega over de Einstein Telescoop. Na dat gesprek blijkt ook of we gezamenlijk kunnen optrekken om de Einstein Telescoop op de Europese roadmap te krijgen.

Vragen van het lid Paternotte, J.M. (D66)

Vraag 37:
Wanneer verwacht de minister dat de VSNU, NWO en KNAW met hun advies over de aanvraagdruk komen? Heeft zij zicht op hoe de tijdelijke contracten zich ontwikkelen? Is de minister bereid om het effect van de suggestie om calls niet jaarlijks maar tweejaarlijks open te zetten te laten onderzoeken?

Antwoord:
Het gezamenlijk advies van de VSNU, de KNAW en NWO over de aanvraagdruk verschijnt eind dit jaar. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 23, heeft NWO al meerdere stappen gezet om de aanvraagdruk te beperken.
In het antwoord op vraag 59 kunt u lezen dat wetenschappers weer iets vaker in vaste dienst komen bij universiteiten. Landelijk is het aandeel ‘flexwetenschappers’ afgenomen van 42% in 2015 naar 39% in 2018. Vooral universitair docenten zijn iets vaker in vaste dienst: in 2018 had 26% van de universitair docenten een tijdelijk contract, in 2015 was dat nog 31%. Er zijn tussen universiteiten wel verschillen in het aandeel tijdelijke contracten.
NWO heeft binnen de Nationale Wetenschapsagenda en andere NWO-programma’s altijd aandacht voor aanvraagdruk en slagingspercentages. Wij zijn bereid NWO te laten onderzoeken wat het effect is als de NWA-call voor onderzoek op routes door consortia niet jaarlijks maar tweejaarlijks wordt opengezet. 
 

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)


Vraag 38:
Wat kan de minister doen om te garanderen dat kansenongelijkheid door lerarentekort niet toeneemt?

Antwoord:
In het kader van de Regionale aanpak lerarentekort kunnen regio’s er zelf voor kiezen om speciale aandacht te besteden aan het werven en behouden van leraren op scholen met veel leerlingen met een risico op achterstand.
Daarnaast ontvangen scholen met veel leerlingen met een risico op achterstand extra bekostiging in de vorm van onderwijsachterstandsmiddelen en leerplusmiddelen. Een relevante regeling in aanvulling hierop is de pilot “Vrijroosteren leraren”, waarin komende twee schooljaren opnieuw subsidie beschikbaar is gesteld voor scholen die veel leerlingen hebben met een risico op achterstand. Met deze subsidie kunnen zij twee jaar lang tijd vrijmaken om leraren te helpen bij de begeleiding van achterstandsleerlingen en om leraren te coachen. Voor deze pilot is in totaal € 12 miljoen beschikbaar, waarvan naar verwachting circa 40 besturen in primair en voortgezet onderwijs gebruik kunnen maken. 
 

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag 39:
Hoe zorgt de minister dat de korting als gevolg van het intrekken van het wetsvoorstel renteverhoging niet ten koste gaat van het hoger onderwijs? Noch voor de mensen die er werken, noch voor de kwaliteit.

Antwoord:
Het tekort dat is ontstaan door het intrekken van het wetsvoorstel rentemaatstaf is generaal gedekt in 2025. Het tekort loopt na 2025 geleidelijk op tot structureel € 226 miljoen in 2060 en is technisch ingeboekt ten laste van artikel 6 en 7. De dekking van dit structurele tekort kan indien gewenst bij een volgende formatie weer anders worden ingevuld.
 

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag 40:
Is de minister bereid uit te zoeken hoeveel kinderen vanuit financiële overwegingen geen begeleiding hebben, maar wel nodig hebben? Is de minister bereid om op basis van die uitkomst in gesprek te gaan met gemeenten en scholen hoe een landelijk dekkend aanbod gerealiseerd kan worden?

Antwoord:
Recent heeft de Kamer van ons een uitgebreid onderzoek ontvangen naar aanvullend onderwijs (TK 35 162, nr. 3). Hieruit blijkt dat er niet alleen een groot aanbod van betaalde huiswerkbegeleiding is, maar gelukkig ook een heel groot aanbod van onbetaalde huiswerkbegeleiding. Op allerlei manieren werken we aan ondersteuning en begeleiding voor kinderen die dat nodig hebben. Basisscholen en gemeenten kunnen met het budget voor de bestrijding van onderwijsachterstanden nu al investeren in aanvullend onderwijs, bijvoorbeeld door het aanbieden van onderwijstijdverlenging, schakelklassen, zomerscholen of huiswerkbegeleiding. Wij zien geen meerwaarde in opnieuw een onderzoek.
Vanuit de Gelijke Kansen Alliantie voeren we gesprekken met gemeenten over de inzet op het vergroten van kansengelijkheid. We investeren in de Alliantie nu al samen met gemeenten in allerlei projecten, waaronder ook de persoonlijke begeleiding van kinderen of bijles. Later deze maand ontvangt u meer informatie over de gezamenlijke aanpak voor gelijke kansen die het ministerie van OCW met 30 gemeenten heeft opgesteld.  
 

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag 41:
Graag reactie van de minister op het voorstel vanuit de Kamer om overheveling naar bèta en techniek uit te stellen tot onderzoek naar toereikendheid bekostiging is afgerond.

Antwoord:
De maatregelen die nu genomen worden, naar aanleiding van het advies van de adviescommissie bekostiging hoger onderwijs en onderzoek, zijn nodig om urgente problemen bij opleidingen bètatechniek op te lossen. Hiermee kan niet gewacht worden tot de uitkomsten van het kosten- en toereikendheidsonderzoek.
Op basis van het kosten- en toereikendheidsonderzoek kan in de toekomst opnieuw gewogen worden of verdere herziening van de bekostiging gewenst is.

Vragen van het lid Hul, K.A.E. van den (PvdA)

Vraag 42:
Zou de minister ons een tijdspad kunnen geven voor het verwachte SER-advies Gelijke Kansen?

Antwoord:
In de adviesaanvraag aan de SER vragen we advies in het voorjaar van 2020 uit te brengen.


Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vraag 43:
Wat doet de minister om de samenwerking tussen praktijkonderwijs en mbo aan te jagen?

Antwoord:
Zoals in het regeerakkoord aangekondigd zet dit kabinet zich in voor het stimuleren van de samenwerking tussen pro en mbo. Het kabinet gaat wettelijk mogelijk maken dat de entree-opleiding óp de school voor praktijkonderwijs kan worden aangeboden. Hierbij gelden twee basisprincipes: 1) het aanbieden van de entree-opleiding gebeurt altijd in samenwerking en onder verantwoordelijkheid van het mbo en 2) samenwerking tussen bekostigde scholen en instellingen is de standaard. Wij vinden het belangrijk dat pro-scholen en mbo-instellingen met elkaar in overleg gaan om de route vorm te geven die het best past bij de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Hierover voer ik gesprekken met MBO Raad, Sectorraad Praktijkonderwijs, de VO-raad en NRTO.
 

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vraag 44:
De toelating op ROC’s is nu vaak drempelloos, terwijl een jongere soms beter af op het praktijkonderwijs. Kan de minister daar een paar woorden aan wijden?

Antwoord:
We hebben vorig jaar onderzoek laten uitvoeren naar de doorstroom naar het mbo en het succes in het mbo van zowel jongeren uit het praktijkonderwijs als vmbo-b en het vso. De pro-leerlingen zijn in de entree-opleidingen het meest succesvol. Een entree-diploma lijkt de jongeren ook iets meer kans op werk te geven en is van duidelijke meerwaarde voor de doorstroom naar mbo-niveau 2, zeker nu deze opleidingen niet drempelloos zijn. In de kabinetsreactie op het IBO jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt is aangekondigd dat het kabinet goede ondersteuning wil voor jongeren die doorstromen van pro naar entree. Daarom zetten wij in op maatwerk aan de vóórkant, via gemeenschappelijke intakes en een warme overdracht. We behouden daarmee de drempelloze toegang tot de entree-opleiding, maar zorgen wel voor een goede begeleiding. Wij vinden het belangrijk dat pro-scholen en mbo-instellingen met elkaar in overleg gaan om de route vorm te geven die het best past bij de ondersteuningsbehoefte van de leerling. Hierover worden gesprekken met MBO-Raad, Sectorraad Praktijkonderwijs, de VO-raad en NRTO gevoerd.
 

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vraag 45:
Tot 2014 werd de student meegenomen in de koopkrachtberekeningen van het Nibud, nu niet meer. Ook vindt CU het van belang dat het Nibud studentenonderzoek weer structureel wordt uitgevoerd. Wil de minister beide punten weer opstarten?

Antwoord:
Met het Nibud is gesproken over het meenemen van studenten in de reguliere koopkrachtberekeningen. Nibud heeft ervoor gekozen dit niet te doen omdat de situatie van studenten vaak verandert, bijvoorbeeld qua woonsituatie en omdat studenten relatief kort studeren waarna de financiële positie weer wijzigt. Dat het Nibud na 2014 is gestopt met specifieke koopkrachtberekeningen voor studenten, komt ook doordat vanaf 2015 de studielening een grotere rol is gaan spelen aan de inkomstenkant van de student. Juist de hoogte van deze lening kan naar behoefte door de student aangepast worden, waardoor inkomsten in balans kunnen worden gebracht met de uitgaven en waardoor koopkrachtcijfers lastiger te interpreteren zijn.
 Dat neemt niet weg dat wij inzicht in de financiële positie van studenten belangrijk vinden en dat dit inzicht ook op andere manieren kan worden verkregen, bijvoorbeeld in het Nibud-studentenonderzoek (plaatsgevonden in 2015 en 2017) en in de jaarlijkse Studentenmonitor. Daarnaast wordt hier momenteel onderzoek naar gedaan in de beleidsdoorlichting van artikel 11 studiefinanciering. De uitkomsten van deze beleidsdoorlichting kunnen worden gebruikt om te bezien hoe vervolgonderzoek het beste kan worden vormgegeven, of dat middels het studentenonderzoek of op een andere manier moet worden gedaan.

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vraag 46:
Krimp kan een serieus probleem gaan worden. Als we vakmanschap serieus nemen, en het hbo positioneren als hoogst mogelijke beroepsopleiding, dan moeten we zorgen dat er in alle regio’s een dekkend aanbod blijft van MBO-instellingen en hogescholen. Graag een reactie van de minister.

Antwoord:
In het mbo is men zich in toenemende mate bewust van de komende daling van het aantal studenten. Volgens de referentieraming daalt het aantal de komende 15 jaar landelijk gemiddeld met 14%. De mate waarin individuele instellingen hiermee te maken krijgen kan verschillen van 0% tot en met 30%. In overleg met de MBO Raad is een prognosetool opgesteld, zodat instellingen kunnen bezien wat de gevolgen voor hun instelling zijn en hierop kunnen anticiperen. De sector zet zelf stappen en heeft dit ook met ons geadresseerd in het bestuursakkoord MBO 2018-2022. In sommige gevallen leidt dit tot een aanscherping van het onderwijsaanbod, bijvoorbeeld door opleidingen uit te ruilen. In andere gevallen is fusie de gekozen oplossingsrichting, zoals bijvoorbeeld in Zuid Limburg. Ook de samenwerking over de sectoren heen, van vmbo naar mbo en van mbo naar hbo, draagt bij aan een hoogwaardig en toekomstbestendig beroepsonderwijs in krimpregio’s.
Toch gaat het nog lang niet altijd goed en zien we dat er, juist als gevolg van teruglopende studentenaantallen, sprake is van concurrentie. In deze gevallen is de zorgplicht doelmatigheid relevant. Hierbij is het uitgangspunt dat de sector door middel van zelfregulering ervoor zorgt dat ondoelmatige overlap wordt tegengegaan.
 

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vraag 47:
Vraag aan beide ministers: herkennen zij de getallen van slaagkansen van leerlingen uit het praktijkonderwijs die entree op pro en op mbo doen en kunnen zij zorgen dat de mogelijkheid blijft?

Antwoord:
Ons zijn geen cijfers bekend over het onderscheid in slagingskans tussen pro-leerlingen die de entree-opleiding op het pro doen, en zij die dat op het mbo doen.
 

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vragen van het lid Bruins, E.E.W. (CU)

Vraag 48:
Hoe kan de minister bevorderen dat er laagdrempelige psychische hulpverlening beschikbaar is, en dat waar het er is, studenten er ook van weten?

Antwoord:
In de werkgroep Studentenwelzijn (VH, VSNU, ISO, LSVb, OCW, Expertisecentrum voor Inclusief Onderwijs, Universiteit voor Humanistiek) hebben deze onderwerpen blijvende aandacht en bespreken wij hoe de voorzieningen op (onder meer) het gebied van mentale gezondheid beter onder de aandacht kunnen worden gebracht van studenten.
Op dit moment zijn bijvoorbeeld de universiteiten, onder leiding van de VSNU, aan het onderzoeken op de eigen instellingen hoe de begeleiding van studenten is georganiseerd en waar deze kan worden verbeterd. 
De werkgroep Studentenwelzijn gaat een landelijke bijeenkomst organiseren om ‘best practices’ te delen op het gebied van laagdrempelige psychische hulpverlening en ondersteuning en begeleiding van studenten in het algemeen.


Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraag 49:
De inzet van bekostiging voor de plaatsing van leerlingen in het particulier onderwijs blijft een splijtzwam. Is de regering bereid om op dit dossier de Onderwijsraad om advies te vragen, hoe die aankijkt tegen de verhouding tussen publiek bekostigd en particulier onderwijs. En hoe die elkaar kunnen versterken en hoe kwetsbare kinderen geholpen kunnen worden.

Antwoord:
Tijdens het AO Passend Onderwijs, dat op 26 juni jl. plaatsvond, heeft de heer Rog de suggestie gedaan om de Onderwijsraad de vraag te stellen om over het onderwerp ‘uitbesteding van bekostiging aan particulier onderwijs’ een advies te geven en om de perspectieven in kaart te brengen van wat eigenlijk kan binnen de vigerende wetgeving. Inmiddels is een adviesaanvraag aan de Onderwijsraad gestuurd. We verwachten het advies op korte termijn.
 

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraag 50:
Er is sprake van veel rompslomp rond onderzoeken die gedaan worden, bijvoorbeeld recent in het onderzoek door de Inspectie naar het eigen vermogen van samenwerkingsverbanden, waarbij veel informatie werd opgevraagd. Jaarverslagen zouden voldoende informatie moeten bieden. Wat gaat de minister doen om dergelijke rompslomp in de toekomst te voorkomen?

Antwoord:
We realiseren ons dat onderzoek kan leiden tot extra administratieve lasten. We proberen daarom zo spaarzaam mogelijk te zijn met het onderzoek dat wij uitzetten. In het geval van het onderzoek naar de redenen voor toenemende reserves, hebben we het betreffende onderzoeksbureau gevraagd gesprekken te voeren met onder andere bestuurders, maar deelname was op vrijwillige basis. Bij dit onderzoek zijn de jaarrekeninggegevens van de besturen ook betrokken. Uiteraard gaat het wel om meer dan alleen de cijfermatige kant van de reserves: juist het verhaal achter de cijfers is van belang en daarom is onderzoek bij partijen zelf soms onmisbaar.

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)



Vraag 51:
Gaat de minister in gesprek met gemeenten en Ingrado, over gemeenten die ouders onder druk zetten en dreigen met een melding bij Veilig Thuis als zij een beroep doen op de wettelijke vrijstelling voor thuisonderwijs wegens gewetensbezwaren? Dit staat toch haaks op de rechtsstaat?

Antwoord:
Het is uiteraard niet de bedoeling dat ouders onder druk worden gezet. Ouders kunnen op grond van de Leerplichtwet een beroep doen op de vrijstelling van de leerplicht, op grond van bezwaren tegen de richting van scholen. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee, op basis van het regeerakkoord, duidelijke eisen worden gesteld aan het beroep op de vrijstelling. Daarmee weten gemeenten en daarmee de leerplichtambtenaren (vertegenwoordigd door Ingrado) ook beter wat er van ze verwacht wordt.

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)


Vraag 52:

Wat betreft de doelstellingen sluit de inzet van Reformatorisch samenwerkingsverband passend onderwijs tegen het lerarentekort aan bij de subsidieregeling voor regionale plannen. Is de minister bereid om te kijken hoe dit landelijke samenwerkingsverband hieraan mee zou kunnen doen.

Antwoord:
Het landelijke samenwerkingsverband kan niet meedoen aan de subsidieregeling regionale aanpak lerarentekort. Wij kiezen bewust voor een regionale aanpak, omdat de onderwijsarbeidsmarkt in hoge mate regionaal functioneert. Met de subsidiegelden kunnen regionaal activiteiten in gang worden gezet. Bijvoorbeeld op het gebied van werving, begeleiding en er kunnen gezamenlijk afspraken worden gemaakt over (maatwerk)opleidingen. Dit is efficiënter dan wanneer elk bestuur of denominatie dit apart gaat doen. Binnen de regeling is ook ruimte om rekening te houden met de verschillende denominaties. Reformatorische besturen kunnen dus, samen met andere besturen in hun regio, meedoen aan de regionale aanpak.
 

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraag 53:
Vindt de minister het een vorm van eerlijke behandeling als een vader van een tweeling voor het ene kind, dat het vwo volgt, wel kinderbijslag krijgt en voor het andere, dat een ho-opleiding volgt niet (omdat dat kind kan lenen)? Is dat een eerlijke vorm van gelijke behandeling? En ziet de minister aanleiding om hier iets aan te doen?

Antwoord:
In het hoger onderwijs is het op dit moment zo dat het recht op kinderbijslag vervalt zodra een student recht op studiefinanciering krijgt. Nu de basisbeurs is vervangen door de mogelijkheid om te lenen, wordt het vervallen van de kinderbijslag anders beleefd. De beleidsdoorlichting naar de kinderbijslag en het kindgebonden budget adresseert dit punt. Deze beleidsdoorlichting is eind 2018 naar de Kamer gestuurd en wordt op 20 november in een Algemeen Overleg besproken met de staatssecretaris van SZW.
 

Vragen van het lid Bisschop, R. (SGP)

Vraag 54:
SGP had een punt over sollicitanten met een uitkering die enkel solliciteren om aan hun sollicitatieplicht te voldoen en die daartoe de meest idiote briefjes sturen. Kortheidshalve sluit SPG zich aan bij de vraag van collega Rog van het CDA.

Antwoord:
In het antwoord op vraag 48 van de heer Rog is beschreven wat we doen om re-integratie vanuit werkloosheid te stimuleren, onder meer door de inspanningen van het Participatiefonds.
Over sollicitaties zijn signalen bekend dat het voorkomt dat men niet altijd solliciteert om aangenomen te worden. Dit is ook naar voren gekomen in het onderzoek van Regioplan. Op basis van deze signalen lijkt er geen sprake van te zijn dat dit in de onderwijssector vaker voorkomt dan in andere sectoren. “Ontwijkend sollicitatiegedrag” moet ook worden afgezet tegen de ervaringen van werkloos onderwijspersoneel met sollicitatieplicht, dat werkgevers vaak niet reageren op sollicitatiebrieven, solliciterende werklozen niet uitnodigen voor een gesprek en het beeld hebben van oudere werklozen dat men “niet voor niets” werkloos is.
Het voldoen aan de sollicitatieplicht wordt door het UWV gecontroleerd tijdens de WW en door de bovenwettelijke uitvoerder tijdens de aansluitende uitkering. Dit gaat op basis van steekproeven.
Werkgevers kunnen ontwijkend sollicitatiegedrag melden bij het UWV en de bovenwettelijke uitvoerder.


Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)
Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)

Vraag 55:
Waarom is minister niet bereid even goed te luisteren naar de leraren als minister LNV luistert naar boeren? Waar blijft structurele loonsverhoging? Moet toch lukken met overschot op begroting?

Antwoord:
Er wordt veel structureel geld geïnvesteerd door dit kabinet. In het regeerakkoord is afgesproken dat € 1,6 miljard structureel aan investeringen op de OCW-begroting beschikbaar komt. Daar bovenop heeft de minister-president bij de APB uitgesproken dat het kabinet zoekt naar incidenteel extra geld voor het onderwijs. Dit heeft het kabinet ingevuld met een investeringspakket van € 460 miljoen. Dat is een substantieel bedrag. 
Essentieel is dat we de komende tijd de gezamenlijke aanpak van de tekorten in het onderwijs continueren en intensiveren. Dat is in het convenant vastgelegd.

Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)

Vraag 56:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot € 4 miljard opbrengsten van het leenstelsel in de afgelopen vier jaar? Klopt het dat dit bedrag nog niet is besteed?

Antwoord:
In 2016 en 2017 waren er nog geen opbrengsten van het leenstelsel.
De opbrengsten van het leenstelsel zijn in 2018 € 210 miljoen en in 2019 € 216 miljoen.
Onlangs heb ik u geïnformeerd over de besteding van de opbrengsten van het leenstelsel en de stand van zaken van de kwaliteitsafspraken (TK 31 288, nr. 792).


Vragen van het lid Kuzu, T. (DENK)

Vraag 57:
Is de minister bereid om met betrekking tot meer mannen voor de klas doelen te stellen die hij jaarlijks kan monitoren op bereikte vooruitgang?

Antwoord:
Wij ondersteunen zowel de lerarenopleidingen als de werkgevers bij het aantrekken van meer mannen. Afgelopen maandag heeft de eerste bijeenkomst plaatsgevonden van de Alliantie Divers voor de Klas, waarin pabo’s, PO-raad en Meestert (groepen mannelijke studenten en docenten verenigd) samenwerken om tot meer diversiteit in het onderwijs te komen.
De Alliantie richt zich op een diverse instroom in de opleiding, behoud van mannen in de opleiding en daarna behoud voor het beroep. Het stellen van doelen wat betreft een diverse instroom van in zowel de opleiding als in het onderwijs is een zaak voor de besturen en opleidingen zelf.


Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag 58:
Voorstel van de Partij voor de Dieren is om van de subsidie aan het BPRC elk jaar 7% meer over te hevelen van onderzoek met proefdieren naar onderzoek zonder proefdieren. Graag een reactie hierop.

Antwoord:
In de Kamerbrief van 29 maart jl. (TK 32 336, nr. 88) is u gemeld dat het BPRC het aantal proeven geleidelijk en zorgvuldig gaat verminderen met 40% en dat het BPRC de fokkolonie gaat verkleinen van ca. 1500 naar ca. 1000 apen. In deze Kamerbrief staat tevens gemeld dat het BPRC de transitie moet maken naar een nieuwe organisatie met minder proeven en meer inzet op proefdiervrije innovaties.  Deze nieuwe situatie zal in 2025 behaald zijn. Hier zien wij op toe. Het vergroten van de inzet op proefdiervrije innovaties is dus al onderdeel van de gemaakte afspraken met het BPRC, die de komende jaren gerealiseerd zullen worden. Het is bovendien niet zo dat de kosten van het BPRC substantieel afnemen als er minder proeven gedaan worden. Veel van de vaste kosten zijn hiervan onafhankelijk. Tegelijkertijd nemen de inkomsten door de vermindering van het aantal proeven af. De subsidie aan het BPRC gaat namelijk niet enkel naar proefdieronderzoek, maar deze subsidie stelt het BPRC o.a. ook in staat om de dierenwelzijn standaarden vast te houden. De gevraagde overheveling van de subsidie aan het BPRC is dus niet mogelijk.
 

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag 59:
Erkent de minister het belang van publieke waakhonden als Reclame Code Commissie, in relatie tot kinderfestival?

Antwoord:
Die waarde erkennen we zeker. Wat betreft sponsoring in het onderwijs wordt in het eerste kwartaal van 2020 een nieuw convenant afgesloten. Samen met de convenantpartners gaan we daarbij ruim aandacht besteden aan de bekendheid van dat convenant.

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag 60:
Baart het de minister geen zorgen dat tijdens een reeks, door de bio-industrie betaalde, protesten een reeks drogredenen en fysieke intimidaties genoeg bleek te zijn om de toch al matige maatregelen van tafel te vegen? En hoe plaatst de minister dat in het licht bij leraren die zich bij al hun acties en protesten wel netjes aan de regels hebben gehouden en nog steeds niet krijgen waar ze recht op hebben?

Antwoord:
In onze democratische samenleving vinden wij het recht om te protesteren een groot goed. Het is belangrijk dat iedereen zich tijdens protesten aan de wet houdt. Wij vinden het prijzenswaardig dat leraren zich bij hun acties en protesten netjes aan de regels houden. De reden dat leraren protesteren zijn bij ons bekend en daarom investeren wij ook fors om de knelpunten in het onderwijs aan te pakken.
 

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag 61:
Evaluatie van het sponsorconvenant biedt waardevolle suggesties van schoolleiders en MR-leden. Bijvoorbeeld de openbaarmaking van alle sponsoring of het enkel nog samenwerken met maatschappelijk verantwoorde organisaties. Wat gaat de minister doen met deze suggesties?


Antwoord:

De evaluatie levert inderdaad waardevolle suggesties op voor het nieuwe sponsorconvenant dat binnenkort afgesloten wordt en in het eerste kwartaal van 2020 naar uw Kamer wordt gestuurd. Daarbij zullen we ook ingaan op de manier waarop de convenantpartners deze suggesties verwerken in het convenant. Specifiek geldt voor het punt van de openbaarmaking van sponsoring dat scholen dat nu al in de jaarrekening en de schoolgids moeten opnemen.

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

Vraag 62:
Wie beschermt het kwetsbare onderwijs? Een vrijblijvend convenant waarvan de Reclame Code Commissie de scheidsrechter is. Gisteren ontving de Kamer de resultaten van het convenant, waaruit blijkt dat het convenant noch bekend noch een doorslaand succes is. De helft van de schoolleiders is onbekend met het convenant en de vrijblijvendheid laat bijna alles toe. Wat gaat de minister doen om deze vrijblijvendheid te vergroten en wat gaat de minister doen om het convenant eens even tanden te geven? Bijvoorbeeld door deze tot wet te verwerken.

Antwoord:
De (on)bekendheid van het sponsorconvenant is het belangrijkste punt uit de evaluatie. Dat nemen we serieus. Om die bekendheid te vergroten gaan wij nu, in aanvulling op het convenant en samen met de convenantpartners een communicatie-aanpak opstellen. Er is blijvende, periodieke aandacht voor het convenant nodig, bij scholen zelf, maar ook bij medezeggenschapsraden. Daar gaan we op inzetten. Ook werken we aan een toetsingskader, zodat scholen beter in staat zijn om te bepalen wat allemaal als sponsoring wordt gezien.

Vragen van het lid Raan, L. van (Partij voor de Dieren)

1