[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Evaluatie Wet verbeterde premieregeling

Toekomst pensioenstelsel

Brief regering

Nummer: 2019D45198, datum: 2019-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32043-501).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32043 -501 Toekomst pensioenstelsel.

Onderdeel van zaak 2019Z21721:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 501 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 november 2019

Op 1 september 2016 is de Wet verbeterde premieregeling (Wvp) in werking getreden.1 De wet is het resultaat van de integratie van twee wetsvoorstellen, te weten het initiatiefwetsvoorstel uitbetaling pensioen in pensioeneenheden van het lid Lodders (VVD) en het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering.2

Onderdeel van de wet is een evaluatiebepaling, waarin staat dat het kabinet drie jaar na inwerkingtreding van de wet een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk aan de Staten-Generaal stuurt. Om de onafhankelijkheid van de evaluatie te waarborgen heb ik er voor gekozen de evaluatie van de wet extern te beleggen. SEO heeft de afgelopen maanden de evaluatie uitgevoerd in mijn opdracht3. In de evaluatie wordt conform de toezeggingen hierover ingegaan op verschillende vragen. Zo is er gekeken of de wet in een behoefte voorziet, of de producten voldoende begrijpelijk zijn voor deelnemers en wordt nadrukkelijk gekeken naar de werking van de default.4 In de wetsevaluatie wordt de nadruk gelegd op het wettelijk kader en het aanbod en gebruik van de variabele uitkering in de praktijk. SEO heeft het onderzoek uitgevoerd met gebruik van desk research, gesprekken met experts, adviseurs, uitvoerders, sociale partners en toezichthouders.

In deze brief geef ik eerst een korte samenvatting van de inhoud van de evaluatie. Daarna geef ik weer welke verbeteringen er worden voorgesteld en zal ik per voorstel aangeven hoe ik daar op reageer. Als laatste ga ik in op het vervolgtraject.

Doel van de Wvp

Het initiatiefvoorstel Lodders en het wetsvoorstel variabele pensioenuitkering strekten tot een verbetering van het wettelijk kader voor premie- en kapitaalovereenkomsten. Het doel was om de mogelijkheid te creëren om pensioenkapitaal dat in het kader van een premieregeling is opgebouwd, in de uitkeringsfase (deels) risicodragend door te beleggen. Doorbeleggen leidt naar verwachting tot een hoger pensioenresultaat en maakt het pensioen minder afhankelijk van de rentestand op één datum (conversierisico).

Met beide wetsvoorstellen werd een oplossing gezocht voor de problematiek van één conversiemoment. Uit onder meer onderzoek van LCP is gebleken dat de nadelen van het harde conversiemoment gemitigeerd kunnen worden door meer beleggingsvrijheid toe te staan na pensioendatum.5 Uit het onderzoek is gebleken dat doorbeleggen kan leiden tot een hoger pensioen. Met het hogere risico is er echter ook kans op een lagere uitkering. In het onderzoek van LCP is onder meer gewezen op het belang van goede informatievoorziening. Ook zijn verschillende opties geschetst om doorbeleggen mogelijk te maken, die uiteindelijk zijn geland in beide wetsvoorstellen.

Met de Wvp hebben deelnemers de mogelijkheid gekregen om te kiezen tussen een variabele uitkering met doorbeleggen na pensioendatum of een vaste uitkering zonder doorbeleggen. De vaste uitkering is daarbij vrijwel altijd de standaardoptie (ook wel default).6 Ook de «vaste daling» is onderdeel van de Wvp. Het systeem van een vaste daling maakt het mogelijk om een uitkeringsverloop te realiseren dat naar verwachting nominaal stabiel is. Daarnaast bevat de wet waarborgen om de risico’s van doorbeleggen voor de hoogte van het pensioen te beperken en om kosten in de uitvoering in bedwang te houden. Zo is bijvoorbeeld gewaarborgd dat de kosten en grondslagen binnen het variabele uitkeringsproduct (de nieuwe toevoeging binnen de Wvp) gedurende de looptijd niet meer kan wijzigen.7

De AFM ziet toe op de uitvoering van de Wvp en de daarmee gepaard gaande kosten in haar rol als toezichthouder. Via een motie van het lid Omtzigt heeft uw Kamer mij tevens verzocht onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar waarborgen voor lage kosten in het nieuwe pensioenstelsel, waarbij ook buitenlandse ervaringen worden meegenomen.8 Ik vind dit een belangrijk onderzoek en heb dit inmiddels in gang gezet. Waar dat mogelijk is, wil ik de conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek ook toepassen op de huidige Wvp, in aanvulling op de verbetermogelijkheden die ik oppak naar aanleiding van de evaluatie, waar ik hieronder op in ga.

Uitwerking van de wet in de praktijk

Voornaamste conclusie van de evaluatie is dat het belangrijkste doel van de wet, het in de praktijk de keuze geven voor een variabele uitkering, gehaald is. Volgens SEO zijn «eigenlijk alle stakeholders [...] positief over het doel van de Wvp en de mogelijkheid voor deelnemers om te kiezen voor een variabele uitkering.» In de huidige situatie van lage rentes zien de ondervraagde partijen meerwaarde in de Wvp omdat de variabele uitkering kan leiden tot een beter pensioenresultaat voor deelnemers, zij het met daarbij een hoger risico op daling. Daarbij is het van belang dat geborgd wordt dat deelnemers de keuze maken die bij hen past.

Het aandeel deelnemers in premieregelingen ten opzichte van uitkeringsregelingen is de afgelopen jaren snel toegenomen en ligt nu rond de 20 procent. Het gaat om ongeveer 1,4 miljoen deelnemers in 2017. Het gaat hierbij zowel om basisregelingen als om andere premieregelingen, zoals excedentenregelingen en nettopensioenregelingen. Deze regelingen worden uitgevoerd door 80 aanbieders. In 2018 boden tien uitvoerders (zes pensioenfondsen, drie verzekeraars en een premiepensioeninstelling) variabele uitkeringsproducten aan. Diverse uitvoerders geven in de evaluatie aan het pensioenakkoord te hebben afgewacht. De uitkeringsproducten die uitvoerders aanbieden lopen sterk uiteen. Producten onderscheiden zich bijvoorbeeld op factoren als de wijze van afbouw van het percentage zakelijke waarden tot de pensioendatum, het aantal te kiezen beleggingsprofielen en het al dan niet toepassen van een vaste daling in de uitkeringsfase.

De meeste deelnemers kiezen nu in de praktijk nog voor een vaste uitkering. Circa 95% van de aangekochte uitkeringen in 2018 betrof bijvoorbeeld een vaste uitkering. Adviseurs geven hiervoor als redenen de behoefte aan zekerheid over het inkomen en het niet bewust maken van een keuze, waardoor voor deelnemers de standaardoptie geselecteerd wordt. Dit komt ook omdat kiezen voor een variabele uitkering pas twee jaar mogelijk is. Uitvoerders hebben de indruk dat deelnemers die kiezen voor een variabele uitkering over het algemeen tevreden zijn met hun keuze, alhoewel het vroeg is om hierover al conclusies te trekken, aangezien er nog nauwelijks bijstellingen van de uitkering hebben plaatsgevonden door de korte looptijd.

Mogelijke verbeteringen voor de Wet verbeterde premieregeling

Een belangrijk onderdeel van de evaluatie is een inventarisatie of en waar aanpassingen van de wet gewenst zijn. SEO heeft om dit te onderzoeken gesprekken gevoerd met toezichthouders, uitvoerders, adviseurs en andere betrokken partijen. Via de adviseurs zijn ook ervaringen van deelnemers uitgevraagd.

Verbetering vergelijkbaarheid

Zoals hierboven aangegeven blijkt uit de evaluatie een grote diversiteit aan en complexiteit van producten. Een treffend voorbeeld hiervan zijn de beleggingsmixen. Verschillende beleggingsmixen van verschillende uitvoerders kunnen in de praktijk dezelfde naam hebben. Een «neutrale» life-cycle bij uitvoerder A kan veel risicovoller zijn dan de «neutrale» life-cycle van uitvoerder B. Voor deelnemers kan dit verwarrend zijn, aangezien een gelijke benaming een gelijk risico impliceert. Door de complexiteit van pensioenproducten is het voor deelnemers lastig verschillende producten te vergelijken. Een mogelijk gevolg hiervan is, zo constateert AFM, dat deelnemers hun keuze vooral baseren op de hoogte van de eerste uitkering, terwijl meer factoren van belang zijn om een passende keuze te maken.

Toezichthouders bepleiten verdere standaardisatie en kaderstelling door de wetgever. Ook een deel van de adviseurs zou graag meer standaardisatie zien, bijvoorbeeld als het gaat om de meting van het risicoprofiel van een deelnemer. Ook is er een aanzienlijke groep die kaderstelling wenst ten aanzien van maximaal toegestane risico’s van een product.

Ook ik vind het belangrijk dat deelnemers producten kiezen die bij hen passen: het product moet aansluiten bij het risico dat de pensioengerechtigde financieel kan en wil dragen. Een product kan voor de ene deelnemer een te hoog risico kennen, terwijl het voor een andere deelnemer wel geschikt is. Tegelijkertijd vind ik het van belang dat variatie in producten mogelijk blijft, zodat deelnemers daadwerkelijk een product kunnen kiezen dat bij hun past. Ik zie dan ook in eerste instantie een kans in het verbeteren van de informatievoorziening. Door de informatievoorziening te verbeteren en te uniformeren kan ook de vergelijkbaarheid voor deelnemers verbeterd worden. Hierin is al een eerste stap gezet door de verplichte weergave van verwachte scenario’s op het standaardmodel vanaf 1 januari 2019. Verdere verbeteringen zijn echter mogelijk. Ik heb hierover overlegd met uitvoerders en toezichthouders. De komende periode wil ik met die verbeteringen aan de slag. Hier ga ik in de volgende paragraaf op in.

Verbetering informatie

Er is breed draagvlak voor het verbeteren van de informatievoorziening over de Wvp om daarmee de complexiteit voor deelnemers die een keuze moeten maken, te verminderen. Gegeven het karakter van de Wvp zien veel belanghebbenden een belangrijke rol weggelegd voor keuzebegeleiding en advisering. Over de vraag hoe dit bewerkstelligd moet worden, verschillen de belanghebbenden van mening. Uitvoerders willen dit graag bereiken via zelfregulering. Uitvoerders en werkgevers denken dat het maken van afspraken over advisering rond pensioenen en financiële planning in het arbeidsvoorwaardenoverleg hieraan een bijdrage kan leveren. Toezichthouders willen een stap verder gaan en bepleiten (wettelijke) waarborgen ten aanzien van keuzebegeleiding. Deze keuzebegeleiding zou op twee punten verbeterd kunnen worden: rond het voorlopig keuzemoment en bij een specifieke situatie op het definitieve keuzemoment, namelijk wanneer een deelnemer een pensioenuitkering kiest die deels vast is en een deels variabel. Voor deze twee situaties gelden nu geen zorgplichtvereisten. De toezichthouders stellen voor hier vergelijkbare begeleiding te borgen als geldt bij de keuze voor een bepaald beleggingsprofiel. De keuzes binnen een uitkering die deels vast en deels variabel is, zijn materieel gelijk aan de keuze voor een bepaald beleggingsprofiel (in de uitkeringsfase), waarvoor wel de zorgplichtvereisten gelden. In principe wordt bij beide keuzemogelijkheden namelijk de verhouding tussen vastrentende waarden en aandelen bepaald. Ik onderschrijf het zorgpunt van de toezichthouders met betrekking tot het zorgplichtvereisten bij het voorlopig keuzemoment en bij de keuze voor een uitkering waarbij een vaste en variabele uitkering gecombineerd wordt. Ik zal in overleg met de toezichthouders bezien of wettelijke aanpassingen hiervoor nodig zijn.

Hiernaast wil ik op dit moment graag de ruimte bieden aan de sector om te zorgen voor meer eenduidigheid, vergelijkbaarheid en het terugdringen van complexiteit om ook de keuzebegeleiding op het definitieve keuzemoment te verbeteren. Eerder heeft de AFM onderzoek gedaan naar de Wvp.9 Uit dat onderzoek bleek dat de keuzebegeleiding bij uitvoerders moet worden verbeterd, dat de totstandkoming van producten beter moet, en dat er risico is op ongewilde schommelingen in variabele pensioenuitkeringen. De AFM heeft daarbij als risico gesignaleerd dat deelnemers hun keuze mogelijk voornamelijk baseren op de hoogte van de eerste uitkering en beperkt rekening houden met de gevolgen van risico’s en kosten gedurende de looptijd van de uitkering. De sector is naar aanleiding van dat onderzoek reeds in gesprek over het verbeteren van deze zaken. Daarbij is een aantal verbeteringen bedacht. Ten eerste wil de sector de bestaande schommelingenmeter op het standaardmodel verbeteren, waardoor ook andere zaken in de schommelingenmeter tot uitdrukking komen. De huidige schommelingenmeter drukt alleen het beleggingsrisico uit, waardoor andere relevante risico’s buiten beeld blijven. Door ook het inflatierisico, de verwachtte daling en andere risico’s bij de keuze van een variabele uitkering mee te nemen kan een deelnemer op basis van één «indicator» zien hoeveel risico hij of zij loopt bij een bepaald product. Ten tweede heeft de sector zich gebogen over de informatievoorziening. De sector wil de vergelijkbaarheid van aanbiedingen voor deelnemers vergroten door afspraken te maken over het eenduidig gebruik van termen. Ik denk daarbij zelf ook aan de naamgeving van verschillende risicoprofielen. Ten derde zijn marktpartijen in de sector voornemens af te spreken een impact-tabel aan te bieden per product. In de impact-tabel worden verschillende elementen van producten opgesomd, zoals bijvoorbeeld de impact van aandelenrisico, het wel of niet meeverzekeren van het langlevenrisico en een stijgende of dalende rente. De sector verwacht dat als verschillende aanbieders deze impact-tabellen gaan hanteren hun producten beter vergelijkbaar zullen zijn. Deze mogelijke verbeteringen worden op dit moment getest via klantenpanels. Als de tests goed verlopen, dan kunnen deze verbeteringen gefaseerd worden doorgevoerd.

Voor mij is van belang dat initiatieven uit de sector voldoende bijdragen aan complexiteitsreductie en het beter mogelijk maken voor deelnemers om producten te vergelijken. Daardoor is één van de uitgangspunten dat de verbeteringen door alle aanbieders van Wvp-producten worden overgenomen. Daarom wil ik de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars en premiepensioeninstellingen vragen om gezamenlijk tot verbeteringen te komen. Eventueel kan voortgeborduurd worden op de inspanningen van de verzekeraars in hun verbetertraject. Waar mogelijk stel ik voor verbeteringen, na advies van de AFM hierover, wettelijk te verankeren, bijvoorbeeld via het standaardmodel. Het standaardmodel is wettelijk verplicht en wordt gebruikt om deelnemers inzicht te geven in hun keuze tussen een vaste en een variabele pensioenuitkering. Op deze manier worden alle uitvoerders die de Wet verbeterde premieregeling uitvoeren verplicht de verbeteringen door te voeren. Mochten de initiatieven vanuit de sector onvoldoende bijdragen aan het verbeteren van de vergelijkbaarheid en het terugdringen van de complexiteit, dan ligt het in de rede dat ik in overleg met de toezichthouders in een later stadium aanvullende maatregelen voorstel. Ik zal u begin 2020 over de voortgang informeren.

De standaardoptie

Uitgangspunt van de Wvp is dat deelnemers zelf een keuze maken tussen een vaste en een variabele uitkering. Als deelnemers zelf een keuze maken, dan is de verwachting dat dit het beste zal aansluiten bij hun eigen situatie en wensen. Toch maken veel deelnemers nu zelf nog geen (bewuste) keuze tussen vast en variabel. Daarom komen zij in de standaardoptie terecht. Een goede standaardoptie is dus belangrijk. Op dit moment is dat veelal de vaste uitkering. Diverse belanghebbenden geven aan dat het in ieder geval voor een deel van de deelnemers goed mogelijk is dat een vaste uitkering eigenlijk minder goed bij de persoonlijke situatie past dan een variabele uitkering. Zij pleiten voor een variabele standaardoptie, een maatwerk default of voor het vaststellen van de standaardoptie per doelgroep door werknemers en werkgevers.

Tijdens de totstandkoming van deze wet is, zoals toezichthouders terecht in de evaluatie aangeven, gebleken dat er politiek een breed gedragen voorkeur is voor de vaste uitkering als standaardoptie. Ik acht de redenen die toen doorslaggevend waren ook na uitvoering van deze evaluatie nog steeds valide. Deelnemers die door gebruik te maken van de variabele uitkering bereid zijn meer risico te lopen om zodoende kans op een hogere uitkering te maken, kunnen daartoe welbewust kiezen. Deelnemers die geen bewuste keuze maken, worden met deze standaardoptie beschermd tegen fluctuaties van de nominale uitkering in de uitkeringsfase. Op deze manier wordt voorkomen dat deelnemers onbewust terechtkomen in risicovolle uitkeringen die niet passen bij hun financiële situatie. Deze bescherming vind ik belangrijk en ik wil dan ook aan de vaste uitkering als standaardoptie vasthouden. Er is meer winst te behalen door deelnemers te activeren om zelf een keuze te maken, zowel rond het voorlopig keuzemoment als kort voorafgaand aan de pensionering. Ik zie om deze reden ook geen meerwaarde in de suggestie in meer maatwerk in de standaardoptie. De informatie die opgehaald moet worden bij de deelnemer om tot maatwerk te komen, kan beter direct ingezet worden om de deelnemer zelf een keuze te laten maken.

Standaardoptie bepaald door werkgevers en werknemers

Ten aanzien van de suggestie een standaardoptie per doelgroep, bijvoorbeeld voor een sector of onderneming, vast te laten stellen door werkgevers en werknemers merk ik op dat de huidige wet hiervoor al mogelijkheden biedt. Dit is op dit moment voor pensioenfondsen mogelijk door gebruik van een collectieve uitkeringsfase waar deelnemers maximaal 10 jaar voor pensionering toetreden aan het collectief via tijdsevenredige toetreding. Door hiervan gebruik te maken kan in een regeling de variabele uitkering als standaardoptie worden gehanteerd. Pensioenfondsen maken hiervan in de praktijk gebruik.

Toezichthouders waarschuwen in de evaluatie dat er gevallen bekend zijn waarbij deze mogelijkheid opgerekt wordt. Deze mogelijkheid wordt in de praktijk ook gebruikt bij regelingen waarbij de deelnemers slechts enkele weken of minder vóór pensioendatum kunnen toetreden tot een collectief toedelingsmechanisme, om zo een variabele uitkering als standaardoptie te kunnen hanteren. Dit is niet in lijn met de geest van de wet. De tijdsevenredige toetreding is immers bedoeld om ervoor te zorgen dat het collectief zodra de uitkeringsfase aanvangt, voldoende deelnemers bevat voor het onderling delen van risico’s. Daarnaast is het een manier om het beleggingsbeleid leeftijdsbewust aan te passen aan de uitkeringsfase. Een zeer korte periode voor tijdsevenredige toetreding levert hieraan geen bijdrage. Daarom ben ik voornemens naast de bestaande maximumtermijn (10 jaar) ook een (nieuwe) minimumtermijn voor te stellen van 5 jaar. Deelnemers moeten dan, als hun fonds gebruik wil maken van de variabele uitkering als standaardoptie minimaal 5 jaar van tevoren (geleidelijk) instromen in de collectieve toedelingskring.

Keuzemoment na pensionering

Deelnemers hebben op twee momenten de mogelijkheid om te kiezen tussen een variabele en een vaste uitkering. Dat kan tijdens het voorlopig keuzemoment (geruime tijd voor pensionering) en tijdens het definitieve keuzemoment (op moment van pensionering). Na ingang pensioen is er geen mogelijkheid om de keuze voor vast of variabel te herzien. Verzekeraars geven aan dat een keuzemogelijkheid tijdens de pensioenfase om te veranderen van variabel naar vast ingebouwd zou kunnen worden. Dit zou er voor kunnen zorgen dat deelnemers makkelijker kiezen voor een variabele uitkering, in de wetenschap dat zij later hun keuze nog kunnen herstellen. Dit zou de complexiteit voor de deelnemer echter verder verhogen. Ook vind ik het een belangrijk risico dat deelnemers hierdoor alsnog kiezen voor een vaste pensioenuitkering wanneer ze in de eerste paar jaar van hun pensioen geconfronteerd worden met beleggingstegenvallers. Zij zouden dan op een zeer ongunstig moment overstappen van een variabele naar een vaste uitkering, op basis van resultaten uit het verleden in plaats van op basis van hun persoonlijke situatie. Voor pensioenfondsen zou dit bovendien belangrijke nadelen in de uitvoering kennen. Tot slot merk ik op dat het binnen de Wvp voor uitvoerders al mogelijk is om met verschillende beleggingsprofielen in de uitkeringsfase te werken. Daardoor kan een deelnemer die kiest voor de variabele uitkering, gedurende de uitkeringsfase het beleggingsrisico indien gewenst afbouwen door een lager beleggingsprofiel te kiezen. Materieel kan daarmee (bijna) hetzelfde effect bereikt worden.

Productontwikkelingsproces

In de wetgevingsbrief van april 2019 (Kamerstuk 32 545, nr. 103) heeft de AFM aangegeven het van belang te vinden om te bekijken hoe voor pensioenfondsen nadere waarborgen voor het productontwikkelingsproces van premieregelingen geïntroduceerd kunnen worden. Bij premieovereenkomsten die door pensioenfondsen worden aangeboden, worden net als bij premieovereenkomsten bij verzekeraars en premiepensioeninstellingen risico’s bij deelnemers neergelegd en krijgen deelnemers complexe en belangrijke keuzes voorgelegd. Waarborgen voor het productontwikkelingsproces kunnen zorgen voor aanvullende bescherming voor de deelnemer. Ik onderschrijf het belang van goede regelingen en een zorgvuldige totstandkoming daarvan. Daarbij merk ik op dat sociale partners bij pensioenregelingen die worden uitgevoerd door pensioenfondsen een belangrijke rol hierin hebben. De komende periode wil ik gebruiken om samen met DNB en AFM te bekijken welke aanvullingen op bestaande toezichtkaders nuttig en wenselijk zijn. Vervolgens wil ik deze mogelijke verbeteringen na overleg met sociale partners verder invullen.

Overige verbeteringen

Naar aanleiding van de evaluatie ga ik nog in op twee aandachtspunten van de toezichthouders. Eén van de toezichthouders heeft aangegeven dat er op dit moment alleen voorgeschreven rekenregels zijn voor het omzetten van kapitaal in variabele uitkering, maar niet in een vaste uitkering. Het ontbreken van rekenregels kan nadelig zijn voor de andere deelnemers als een te laag tarief gehanteerd wordt. Ik erken dat hierdoor onduidelijkheid kan ontstaan. Dit vraagstuk is ook van belang bij de uitwerking van het pensioenakkoord en het daarin voorgestelde pensioencontract met voorwaardelijke aanspraken. Ik zal dit vraagstuk in dat traject meenemen en daarbij samen met de toezichthouder onderzoeken hoe rekenregels voor de omzetting van kapitaal in een vaste uitkering voorgeschreven kunnen worden.

Hiernaast heeft de toezichthouder geconstateerd dat er oude («legacy») premieregelingen met rendementsgarantie bestaan. Deze garanties voldoen vaak niet aan het life-cycle principe uit de Wvp. Aanpassing van deze oude premieregelingen met rendementsgarantie aan de Wvp kan positieve, maar ook negatieve gevolgen hebben voor deelnemers en uitvoerders. Ik wil met DNB en uitvoerders in gesprek om te bekijken op welke manier met deze oude premieregelingen kan worden omgegaan, waarbij het belang van de deelnemer voor mij centraal staat.

Conclusie en vervolgproces

Samenvattend heeft de Wvp een belangrijke verbetering gebracht ten opzichte van het oude wettelijke kader voor premieregelingen. Het is niet gebleven bij een verandering van de wet, maar deelnemers hebben in de praktijk ook daadwerkelijk de mogelijkheid gekregen om te kiezen voor een variabele uitkering. Wel zijn er, mede door de korte tijd sinds de inwerkingtreding, verbeteringen mogelijk. De komende maanden wil ik gebruiken om samen met uitvoerders en toezichthouders verschillende verbeteringen voor te bereiden.

Ik wil graag een vervolgonderzoek op deze evaluatie laten verrichten wanneer resultaten van deze verbeteringen inzichtelijk worden. Een andere belangrijke reden voor een vervolgonderzoek is dat ten tijde van deze evaluatie nog slechts ongeveer 34.000 deelnemers zijn ingestroomd in de uitkeringsfase. Bovendien zijn er voor de deelnemers die zijn ingestroomd in de uitkeringsfase nog maar 1 of 2 jaren van hun pensioen verstreken. Daardoor is nog maar beperkt ervaring opgedaan, bijvoorbeeld als het gaat om de volatiliteit van de uitkering. Eventuele wijzigingen als gevolg van het SER-advies Naar een nieuw pensioenstelsel

kunnen tijdens dit vervolgonderzoek ook meegenomen worden. Het kabinet heeft in dit kader aangegeven te willen onderzoeken of de verbeterde premieregeling aangevuld kan worden met optionele collectieve elementen. U bent onlangs via een «roadmap» over het proces voor dit traject geïnformeerd (Kamerstuk 32 043, nr. 499).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees


  1. Stb. 2016, nr. 248 (Wet)↩︎

  2. Samengevoegd middels de tweede nota van wijziging bij het initiatiefwetsvoorstel: Kamerstuk 34 255, nr. 12↩︎

  3. Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl↩︎

  4. Handelingen I 2015/16, nr. 31 en Kamerstuk 34 255, L.↩︎

  5. Kamerstuk 32 043, nr. 226↩︎

  6. Er kan ook sprake zijn van de variabele uitkering als standaardoptie. Dit komt veel minder vaak voor, en is wettelijk alleen mogelijk wanneer een aanbieder een collectieve toedelingskring hanteert waarbij deelnemers al voor pensionering toetreden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Shell Pensioenfonds.↩︎

  7. In de situatie waarin het risicoprofiel van de deelnemer wijzigt en er een ander beleggingsprofiel wordt toegepast kan het wel zijn dat een deelnemer te maken krijgt met andere, wel reeds op pensioendatum vastgestelde, uitgangspunten. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een uitvoerder bij het ene beleggingsprofiel andere beleggingskosten en/of een andere vaste daling heeft vastgesteld dan het andere beleggingsprofiel. Het is van belang dat de pensioenuitvoerder ook hier de deelnemer over informeert.↩︎

  8. Kamerstuk 32 043, nr. 469.↩︎

  9. https://www.afm.nl/nl-nl/nieuws/2019/apr/wvp-onderzoek↩︎