[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Uitvoering van de motie van het lid Gijs van Dijk c.s over voorkomen van onnodige pensioenkortingen (Kamerstuk 32043, nr. 491)

Toekomst pensioenstelsel

Brief regering

Nummer: 2019D46785, datum: 2019-11-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32043-503).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32043 -503 Toekomst pensioenstelsel.

Onderdeel van zaak 2019Z22514:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

32 043 Toekomst pensioenstelsel

Nr. 503 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 november 2019

De uitzonderlijke economische situatie waar een groot aantal pensioenfondsen zich in bevindt leidt tot dreigende kortingen, maatschappelijke onrust en twijfel over de toekomst van het huidige pensioenstelsel. Het in juni gesloten pensioenakkoord is een belangrijke stap voorwaarts naar een toekomstbestendig pensioenstelsel. Het kabinet en sociale partners zijn gezamenlijk aan de slag met de uitwerking van het pensioenakkoord. Rust en stabiliteit zijn nodig om dat de komende periode goed te doen. Om die reden geef ik pensioenfondsen langer de tijd om te voldoen aan de huidige gestelde financiële eisen. Ik verbind daaraan wel een aantal voorwaarden. Ten eerste geldt de regeling voor het komende jaar waarin het pensioenakkoord uitgewerkt wordt. Ten tweede is er een ondergrens waarbij fondsen wel onvoorwaardelijk moeten korten. Ten derde moeten fondsen verantwoorden waarom gebruik van de regeling evenwichtig is voor alle deelnemers. In dat kader zou een stabiele premie en opbouw ook bijdragen aan een evenwichtig pakket. Kabinet en sociale partners zijn gecommitteerd om de uitwerking van het akkoord voortvarend op te pakken. In deze brief schets ik u mijn analyse en de gekozen oplossing. Graag bespreek ik deze oplossingsrichting met uw Kamer in het AO Pensioenen van 21 november a.s.

Tijdens het dertigledendebat op 5 september jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 105, item 11) heb ik uw Kamer toegezegd in gesprek te gaan met sociale partners, de pensioensector en de toezichthouders over de financiële situatie bij pensioenfondsen. Deze gesprekken heb ik als nuttig en constructief ervaren. Met deze brief geef ik uitvoering aan de motie van het lid Gijs van Dijk c.s. over het voorkomen van onnodige pensioenkortingen1.

In deze brief ga ik eerst in op de financiële situatie van de pensioenfondsen. Daarna ga ik in op de samenloop van de financiële situatie en de uitwerking van het pensioenakkoord. Vervolgens licht ik toe welke overwegingen ten grondslag liggen aan het gebruik van mijn bevoegdheid uit artikel 142 van de Pensioenwet om vrijstelling te verlenen in een uitzonderlijke situatie. Tot slot werp ik een blik op de langere termijn.

Financiële situatie van pensioenfondsen

De financiële situatie van een groot aantal pensioenfondsen is kwetsbaar. De gemiddelde dekkingsgraad schommelt rond 100% (zie figuur 1). Er is veel diversiteit onder de fondsen; sommige fondsen worden geconfronteerd met een dreiging van korting, andere fondsen staan er financieel beter voor. De gevolgen van twee financiële crises, de stijging van de levensverwachting, lage premiedekkingsgraden en de dalende rente hebben de reserves bij veel fondsen laten slinken. Pensioenfondsen hebben wat mij betreft hun weerbaarheid getoond door twee financiële crises te doorstaan zonder in grote mate verlagingen te hebben moeten doorvoeren. Daarbij hebben de regels in het financieel toetsingskader (nFTK) die de weerbaarheid moeten borgen hun meerwaarde bewezen.

Er zijn enkele factoren te noemen die debet zijn aan het uitblijven van herstel. Alvorens daarop in te gaan, licht ik in de kaders kort toe welke twee graadmeters worden gebruikt om de financiële gezondheid van de pensioenfondsen te meten.

Pensioenfondsen zijn allereerst verplicht om een vereist eigen vermogen aan te houden. De hoogte van het vereist eigen vermogen is fondsspecifiek en afhankelijk van bijvoorbeeld het beleggingsbeleid en het deelnemersbestand van een pensioenfonds. Indien een pensioenfonds niet voldoet aan het vereist eigen vermogen moet het een herstelplan indienen, waarin het pensioenfonds aangeeft hoe zij van plan is in maximaal tien jaar wel te voldoen aan het vereist eigen vermogen. Indien de dekkingsgraad van een pensioenfonds zodanig is gedaald dat herstel tot het vereist eigen vermogen binnen tien jaar niet mogelijk is (de zogenoemde «kritische dekkingsgraad»), zal het pensioenfonds maatregelen moeten nemen zoals een korting, een premiestijging of een verlaging van de opbouw. Een eventuele korting mag over maximaal 10 jaar worden uitgesmeerd waarbij alleen de eerste korting onvoorwaardelijk is. Een fonds dat voldoet aan het vereist eigen vermogen kan financiële en demografische schokken goed opvangen en zodoende zijn pensioenuitkeringen met een hogere mate van zekerheid nakomen dan fondsen die niet over deze buffer beschikken.
Het vereist eigen vermogen kent een minimum van ongeveer 104,3%. De Pensioenwet staat toe dat pensioenfondsen gedurende vijf jaar (zes meetmomenten) minder eigen vermogen hebben. Als een pensioenfonds op het zesde achtereenvolgende meetmoment te weinig vermogen heeft, moet het een maatregel nemen waardoor de dekkingsgraad stijgt tot het minimaal vereist eigen vermogen van 104,3%. Dit kan een onvoorwaardelijke verlaging van de pensioenaanspraken en -rechten zijn. Deze korting mag eventueel gespreid worden doorgevoerd gedurende de termijn die gebruikt wordt voor het herstelplan (meestal tien jaar).

Uit de gesprekken die ik afgelopen periode heb gevoerd met pensioenfondsen, sociale partners en de toezichthouders AFM en DNB en de brieven die ik van meer dan 20 pensioenfondsen heb ontvangen, kunnen verschillende factoren gedestilleerd worden die een bijdrage hebben geleverd aan de slechte financiële positie van pensioenfondsen.

Een veel genoemde oorzaak van de slechte financiële positie is de rente. Dit is geen nieuw fenomeen: de rente kent immers al decennialang een dalende trend en is al jarenlang laag. Dat de nominale lange termijn rente negatief is geworden is echter wel nieuw. De rente heeft invloed op de berekening van de verplichtingen van een pensioenfonds. In het verleden hebben pensioenfondsen het renterisico in meer of mindere mate afgedekt. De keuzes die in het verleden zijn gemaakt, werken door in de huidige situatie in die zin dat pensioenfondsen die weinig renterisico namen en het risico op rentedalingen afdekten, er over het algemeen beter voorstaan voor dan pensioenfondsen die dit renterisico niet afdekten. Overigens heeft de daling van de rente ook gezorgd voor een stijging van de waarde van de bezittingen van een pensioenfonds, al is die stijging niet genoeg geweest om de stijging van de verplichtingen te compenseren.

Een tweede oorzaak van de verslechterde financiële positie van pensioenfondsen is de lage premiedekkingsgraad van pensioenfondsen. De premiedekkingsgraad geeft aan in hoeverre een pensioenaanspraak kostendekkend wordt ingekocht. Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen.2 In de berekening van de kostendekkende premie mogen fondsen echter rekenen met een verwacht rendement, in plaats van met de risicovrije rentetermijnstructuur, waardoor de premie gedempt wordt en dus lager kan worden vastgesteld. Veel pensioenfondsen hebben ervoor gekozen de premie te dempen. De premiedekkingsgraad voor deze pensioenfondsen ligt ver onder de 100%. Dit betekent dat nieuwe pensioenopbouw de financiële positie van het fonds (verder) verslechtert. Tegelijkertijd vinden sociale partners het sterk verhogen van de premie om bij te dragen aan het herstel veelal onwenselijk. Daarbij speelt ook dat in onderhandelingen aan cao-tafels afspraken gemaakt moeten worden over de hoogte van de pensioenpremie en de opbouw die daarbij hoort (of vide versa). Als gevolg van de lage rentestanden, is de kostprijs van pensioen nu hoog. Uit een analyse van de Pensioenfederatie volgt dat zij voor de komende jaren een stijging van de premie met 10 tot 30% of een daling van de opbouw van 1,875% naar 1,3 tot 1,5% verwacht.3

Door deze twee oorzaken is de financiële positie van veel fondsen de afgelopen jaren niet hersteld. Voor de komende jaren is het advies van de Commissie Parameters over de door pensioenfondsen te hanteren parameters voor rendement en inflatie, de scenario-set en de UFR-methode relevant.4 Dit advies is gebaseerd op financieel-economische ontwikkelingen in het verleden en realistische inzichten ten aanzien van toekomstige financieel-economische verwachtingen. Als gevolg van het advies worden de parameters voor rendement en inflatie per 1 januari 2020 aangepast. Pensioenfondsen zijn vanaf deze datum verplicht om in hun herstelplannen rekening te houden met de nieuwe maximale rendements- en minimale inflatieparameters. Hierdoor stijgt de «kritische dekkingsgraad» van pensioenfondsen (zie kader op pagina 2) waardoor fondsen sneller dan voorheen een korting moeten doorvoeren omdat ze hun vermogen niet binnen tien jaar kunnen herstellen tot het vereist eigen vermogen. Het advies heeft geen invloed op het collectief beschikbare vermogen, maar alleen op de verdeling van dit vermogen in de tijd en dus over generaties.

Op weg naar een nieuw pensioenstelsel

Op 5 juni jl. sloten sociale partners en kabinet een pensioenakkoord om ons pensioenstelsel toekomstbestendig te maken en er daarmee voor te zorgen dat burgers kunnen blijven vertrouwen op een goed pensioen.5 Op onderdelen zal het nieuwe pensioenstelsel aanzienlijk anders zijn dan ons huidige pensioenstelsel. Zo voelen we nu pas de gevolgen van economische tegenslag die jaren geleden plaatsvond, dat is wellicht te laat en daardoor moeilijk te begrijpen. In het nieuwe pensioenstelsel passen pensioenverhogingen en -verlagingen daarom beter bij recente economische ontwikkelingen.

Het nieuwe pensioencontract kent minder zekerheid. Daarom hoeven geen grote buffers opgebouwd te worden en pensioenen zullen sneller verhoogd en verlaagd worden. Pensioenverlagingen krijgen daarmee een ander karakter dan dat ze op dit moment hebben. In het huidige stelsel zijn pensioenverlagingen een ultimum remedium: pas als andere maatregelen geen soelaas bieden in het herstel van de financiële positie, worden ze toegepast.

In het genoemde pensioenakkoord is afgesproken dat ook het nieuwe pensioenstelsel een harde ondergrens zal kennen, te weten een dekkingsgraad van 90%. Dat is in het nieuwe pensioenstelsel een ultieme grens waarvan we het niet wenselijk vinden als pensioenfondsen daaronder zakken. Als pensioenfondsen onder zo’n grens zakken, wordt het voor toekomstige generaties erg onaantrekkelijk om mee te doen in ons stelsel en is het onaantrekkelijk om over te stappen van werkgever als je daardoor bij een pensioenfonds met een erg lage dekkingsgraad terechtkomt.

Op dit moment is een stuurgroep van sociale partners en kabinet bezig met de uitwerking van het pensioenakkoord. Vragen rondom transitie, compensatie en juridische houdbaarheid worden daar verder uitgewerkt. Het streven is om voor de zomer van 2020 die uitwerking gereed te hebben zodat daarna een start kan worden gemaakt met de bijbehorende wetgeving.

Overwegingen

In de gesprekken die ik gevoerd heb met de sociale partners en de pensioensector is steeds benadrukt dat de uitwerking van het nieuwe pensioenstelsel het belangrijkste is dat ons nu op pensioengebied te doen staat. Mogelijke handelingsperspectieven om de problematiek op de korte termijn op te lossen moeten dus ook gekozen worden zodanig dat het eindpunt dat we willen bereiken, namelijk de hervorming van het pensioenstelsel, dichterbij wordt gebracht.

In het maatschappelijke debat en in de media komt herhaald de roep om de spelregels te versoepelen naar voren. Ik begrijp de wens om de pensioenen niet te willen verlagen heel goed. Het is evenwel goed om ons te realiseren dat binnen het huidige stelsel kortingen nodig zijn om de belofte die aan alle deelnemers wordt gedaan, ook waar te kunnen maken. In die zin kunnen verlagingen soms ook nodig zijn om het draagvlak voor het pensioenstelsel als geheel te behouden. Tegelijkertijd realiseer ik me ook dat we ons in een bijzondere situatie bevinden, zowel vanwege de uitzonderlijke economische situatie als met een transitie naar een nieuw pensioenstelsel.

Door verschillende partijen wordt de suggestie gedaan om de rekenrente aan te passen om zo kortingen te voorkomen dan wel te verzachten. Ik zie het aanpassen van de rekenrente niet als een oplossing voor dit probleem; de aanpassing zal juist een groter probleem creëren. Verhoging van de rekenrente betekent immers dat we rendementen waarvan we niet weten of we ze zullen behalen nu al uitdelen. Het betekent daarom een forse en blijvende herverdeling van pensioenvermogen van jongere generaties naar oudere generaties. Bovendien komen tegenvallers vaker voor en zijn zij groter naarmate de rekenrente hoger is. Wanneer het uitgangspunt van objectieve markwaardering wordt losgelaten, wordt de rekenrente een continue speelbal van belangentegenstellingen tussen generaties. Ook dit kan leiden tot maatschappelijke onvrede en een verscherping van tegenstellingen. Daarbij kan dit ook de verplichtstelling onder het huidige stelsel onder druk zetten omdat partijen niet meer wensen mee te doen. Dat vind ik niet wenselijk. Integendeel, ik wil juist samen met alle betrokken partijen werken aan een stelsel waar collectiviteit, solidariteit en verplichtstelling de basis zijn, een stelstel dat ook op de lange termijn houdbaar is en generationeel evenwichtig.

Het is ook helder dat geen enkele oplossing die voorgesteld wordt «gratis» is. Het aanpassen van de regels lost de financiële problemen van de pensioenfondsen niet op. Die problemen worden dan alleen verhuld door de dekkingsgraad te verhogen met nog niet behaald rendement, dat geen waarde heeft en dus geen financiële dekking voor toegezegde pensioenen biedt. Hierdoor kan een verdere uitholling van de financiële positie van fondsen optreden, zonder dat dekkingsgraden dit nog weergeven. De financiële problemen die we nu zien bij de pensioenfondsen en de huidige economische werkelijkheid, geven nog meer het belang aan van een hervorming van ons huidige pensioenstelsel.

Sociale partners geven met elkaar invulling aan het pensioencontract. Zij vertegenwoordigen werknemers en werkgevers en maken afspraken over onder andere de pensioenambitie en de -premie. Ik ben als Minister verantwoordelijk voor het pensioenstelsel als geheel en daarbij hoort een brede belangenafweging. De belangen van iedereen die meedoet in het pensioenstelsel neem ik in ogenschouw. Ik bewaak daarom het evenwicht tussen generaties: pensioenverhoging geldt voor alle generaties en ook als de pensioenen verlaagd worden, geldt dat voor alle generaties.

Toepassing van vrijstellingsbevoegdheid

Door de uitzonderlijke economische omstandigheden zoals eerder in deze brief beschreven, staan veel pensioenfondsen er financieel gezien slecht voor. De situatie van de lage rente is echter niet uniek. De rente is inmiddels al decennia al aan het dalen. Wat wel bijzonder is, is dat we in een situatie van negatieve rentes terecht gekomen zijn wanneer het gaat om rentes met lange looptijden. De rente is niet alleen historisch laag, maar kent ook een sterke daling. De zeer sterke daling van deze lange termijn rente heeft sinds medio dit jaar de dekkingsgraden van pensioenfondsen snel doen dalen. Deze gevolgen van deze beide gebeurtenissen grijp ik, gegeven de transitie naar een nieuw pensioenstelsel, aan om mijn bevoegdheid uit artikel 142 van de Pensioenwet te gebruiken. Een eventuele korting is gebaseerd op basis van spelregels van een systeem wat het kabinet en sociale partners achter zich willen laten. Het moment van korten valt daarom samen met een andere bijzondere omstandigheid, namelijk de uitwerking van de spelregels van een nieuw stelsel.

Pensioenfondsen hebben hun financiële positie niet kunnen herstellen, waardoor zij op dit moment niet kunnen voldoen aan de eisen die wettelijk gesteld zijn aan het (minimaal) vereist eigen vermogen. Het is belangrijk om de problemen op de korte termijn die samenhangen met de slechte financiële positie in het licht te zien van het langetermijnperspectief, de transitie naar een nieuw pensioenstelsel. Ik wil daarom geen ingrijpende maatregelen in korte tijd nemen of maatregelen voor een te lange periode laten duren. Want als de huidige economische situatie niet structureel is, dan hebben we mogelijk te veel te snel gedaan. Als de situatie van lage of zelfs negatieve rentes wel structureel is roept dat immers fundamentele vragen op, die in dat geval ook in de uitwerking van het pensioenakkoord aan de orde zullen komen.

De uitwerking van het pensioenakkoord vraagt nu om de hoogste prioriteit. Het is daarom voor de uitwerking van het akkoord op de korte termijn belangrijk rust te bieden rond het korten van pensioenaanspraken en pensioenrechten en stabiliteit in pensioenpremies en pensioenopbouw. In het licht van de uitwerking van het pensioenakkoord wil ik een pas op de plaats maken en maatregelen nemen om de nu dreigende kortingen te voorkomen of te beperken.

Ik ben voornemens om de vrijstellingsregeling zo op te stellen dat alleen fondsen met een actuele dekkingsgraad van minimaal 90% of fondsen die een onvoorwaardelijke korting doorvoeren tot zij een dekkingsgraad hebben van 90%6 van deze verlenging gebruik kunnen maken. Dit geldt zowel voor de regeling ten aanzien van het MVEV vereiste als de regeling die gaat over het VEV vereiste. Hieronder worden beide onderdelen nader toegelicht.

MVEV

Bij het sluiten van het pensioenakkoord is reeds, in het licht van en vooruitlopend op het nieuwe pensioencontract, overeengekomen dat pensioenfondsen geen MVEV-korting hoeven door te voeren bij een dekkingsgraad boven de 100%. Met deze tijdelijk aanpassing zou de kans dat pensioenfondsen moeten korten substantieel kleiner worden. Tevens zou een eventuele korting lager zijn, omdat de dekkingsgraad in geval van een korting terug gebracht wordt naar 100%, in plaats van naar 104,3%.

Sinds het sluiten van het pensioenakkoord is de financiële positie van veel pensioenfondsen verslechterd. In combinatie met de uitwerking van het pensioenakkoord, zie ik in de huidige uitzonderlijke omstandigheden voldoende aanleiding om middels een ministeriële regeling gebruik te maken van de vrijstellingsbevoegdheid die artikel 142 van de Pensioenwet en artikel 137 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (WVB) mij geeft om de termijnen te verlengen waarbinnen pensioenfondsen dienen te voldoen aan de VEV- en MVEV-vereisten. Ik zal vrijstelling verlenen van het zesde meetmoment voor het MVEV-vereiste tot 31 december 2020. Concreet betekent dit dat fondsen wier zesde meetmoment op 31 december 2019 ligt en die een dekkingsgraad onder 104,3% hebben, in 2020 geen korting op grond van het MVEV-vereiste hoeven door te voeren.

VEV

Daarnaast zal ik pensioenfondsen in 2020 langer de tijd geven om te herstellen naar het vereist eigen vermogen. De hersteltermijn wordt daarvoor verlengd van 10 naar 12 jaar. Aan het gebruik van deze regeling koppel ik voorwaarden. Ik vind het belangrijk dat fondsen niet te ver in onderdekking raken, omdat dit – zoals ik ook eerder noemde – mensen kan ontmoedigen mee te willen doen in ons stelsel. In het pensioenakkoord is hiervoor een noodrem bij een dekkingsgraad van 90% opgenomen. De korting op grond van het VEV-vereist valt naar verwachting voor fondsen (fors) lager uit of is niet langer van toepassing. Garanties op het volledig voorkomen van kortingen kan en wil ik niet geven. Immers de economische ontwikkelingen in de wereld zijn van grote invloed. Om het discontinuïteitsrisico te beperken is een ondergrens van belang. Op het moment dat de ministeriële regeling komt te vervallen, is de huidige wet- en regelgeving weer van toepassing.

Met de toepassing van artikel 142 van de Pensioenwet wil ik rust creëren in de sector, zodat het kabinet en sociale partners de uitwerking van het pensioenakkoord voortvarend ter hand kunnen nemen. Zoals in de Kamerbrief over de planning van de uitwerking van het pensioenakkoord7 gezegd streef ik er naar om voor de zomer 2020 een hoofdlijnennotitie naar uw Kamer te sturen met daarin de uitwerking van het pensioenakkoord. Ik zal bij die hoofdlijnennotitie een doorkijk geven van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en eveneens stil staan bij de financiële positie van de pensioenfondsen op dat moment.

Als een pensioenfonds van deze regeling gebruik wil maken, dient het voorts bij het indienen van het herstelplan te onderbouwen waarom het deze keuze maakt, rekening houdend met de ontwikkeling van zijn dekkingsgraad de komende jaren en de eventuele pensioenverlagingen die daarbij horen. Het fondsbestuur dient daarbij een evenwichtig besluit te nemen. Het fonds dient informatie over het genomen besluit aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden ter beschikking te stellen, waarbij het aandacht besteedt aan de gevolgen voor de premie, opbouw, ambitie en de financiële positie van het pensioenfonds de komende jaren. Bovendien dient informatie inzicht te geven in de gevolgen voor deelnemers. Ik vind het belangrijk dat pensioenfondsbesturen hierover transparant communiceren met hun deelnemers. Door de verlenging van de termijnen is het generationele herverdelingseffect naar verwachting beperkt. Bij de verantwoording dient een pensioenfonds dan ook aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden informatie ter beschikking te stellen over het effect van de keuze die het maakt.

Stabiliteit van premie en opbouw

Uit de gesprekken die ik gevoerd heb weet ik dat het verlagen van de pensioenen niet het enige kortetermijnprobleem is waar sociale partners mee kampen. Aan de cao-tafel wordt namelijk ook onderhandeld over de hoogte van de pensioenpremie, die benodigd is voor de afgesproken pensioenopbouw of over de pensioenopbouw die past bij de pensioenpremie.

Bij de vaststelling van de premies voor 2020 (die in 2019 worden vastgesteld), mogen pensioenfondsbesturen nog rekening houden met de parameters die gelden in 2019. Maar als gevolg van de lage rentestanden, is de kostprijs van pensioen hoog. Omvangrijke schokken in de premie en/of opbouw hebben substantiële effecten op het vertrouwen in het pensioenstelsel en op de ruimte voor overige arbeidsvoorwaarden. In lijn met de pas op de plaats ten aanzien van het voorkomen van kortingen, zou het daarom logisch zijn dat sociale partners de pensioenpremie en pensioenopbouw in ieder geval het komende jaar zoveel mogelijk stabiel willen houden. Stabiele premies kunnen sociale partners afspreken indien zij dit evenwichtig achten en het past binnen het wettelijk kader. Het pensioenfondsbestuur maakt vervolgens een afweging of zij deze opdracht kunnen aanvaarden. Als sociale partners besluiten de premie niet aan te passen, en het pensioenfondsbestuur accepteert deze opdracht, heeft dit uiteraard het effect dat de pensioenpremie dan ook in het komende jaar negatief bijdraagt aan het herstel van de financiële positie van pensioenfondsen.

De tijdelijke regeling kan de transitie naar het nieuwe stelsel beïnvloeden. Pensioenverlagingen worden immers uitgesteld en als tot de transitie naar het nieuwe stelsel plaatsvindt geen herstel optreedt, wordt die transitie aangevangen met een lagere dekkingsgraad dan wanneer de verlagingen wel hadden plaatsgevonden. Met deze regeling schep ik een kader waarin komend jaar kortingen kunnen worden voorkomen of verzacht. In hoeverre kortingen worden verzacht, hangt af van de ontwikkelingen op de financiële markten. Vervolgens staat het pensioenfondsen vrij om hierin een eigen afweging te maken. Het kan in een specifieke situatie wellicht evenwichtiger zijn wel een korting door te voeren. Ik vertrouw erop dat pensioenfondsen hierover een weloverwogen beslissing nemen.

Doordat met deze regeling pensioenverlagingen worden verzacht of voorkomen, maar tegelijkertijd de hersteltermijnen slechts beperkt worden verlengd, verwacht ik dat er voldoende draagvlak voor bestaat. Ik realiseer mij terdege dat ik met deze maatregelen mogelijk niet alle pensioenverlagingen zal voorkomen. Met het oog op de financiële soliditeit nu en de rol van pensioenverlagingen in het nieuwe stelsel acht ik het volledig uitsluiten van verlagingen overigens ook niet wenselijk.

Het stabiel houden van de pensioenopbouw dan wel pensioenpremie in combinatie met het niet korten van de pensioenaanspraken en -rechten zorgt voor evenwicht tussen alle generaties, werkenden en gepensioneerden. Door deze maatregelen in samenhang te nemen, draagt dit bij aan een oplossing die evenwichtig is voor alle generaties.

Relatie met de langere termijn

Zoals ik eerder noemde, acht ik het niet verstandig nu maatregelen te nemen die effect hebben op langere termijn of gevolgen hebben voor het toezicht in het nieuwe pensioenstelsel. Een uitzonderlijke omstandigheid is immers per definitie beperkt in haar duur. Mede naar aanleiding van een verzoek van het lid Omtzigt gedaan in het debat over het pensioenakkoord van 19 juni jl. (Handelingen II 2018/19, nr. 95, item 10) en de motie van het lid Slootweg c.s.8 die in het verlengde van dit verzoek ligt, heb ik CPB en Netspar gevraagd onderzoek te doen naar de gevolgen van een langdurig lage rente op een kapitaalgedekt stelsel en de gevolgen van een dergelijke rente op de verhouding tussen kapitaalgedekte en omslagelementen in een pensioenstelsel. Ik verwacht de uitwerking hiervan voor de zomer van 2020.

Tot slot

Met deze brief heb ik duidelijkheid geboden hoe ik het komende jaar pensioenfondsen meer tijd wil geven om te voldoen aan de aan hen gestelde financiële vereisten. Uiteraard heb ik geen invloed op de daadwerkelijke economische ontwikkeling en de ontwikkeling van de dekkingsgraden, maar hiermee neem ik binnen mijn mogelijkheden op korte termijn enige onzekerheid weg bij deelnemers en gepensioneerden. Ik ben onverminderd gecommitteerd aan de uitwerking van het pensioenakkoord, en uit de gesprekken die ik met sociale partners heb gevoerd, concludeer ik dat dit commitment door hen gedeeld wordt, en zal uw Kamer daarover in het voorjaar van 2020 informeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees


  1. Kamerstuk 32 043, nr. 491.↩︎

  2. Zie artikel 128 van de Pensioenwet.↩︎

  3. Zie: https://www.pensioenfederatie.nl/stream/position-paper-pensioenfederatie-over-lage-rente-sept2019.pdf.↩︎

  4. Kamerstuk 32 043, nr. 485.↩︎

  5. Kamerstuk 32 043, nr. 457.↩︎

  6. Deze korting mag gespreid worden over een termijn van maximaal de termijn in het herstelplan.↩︎

  7. Kamerstuk 32 043, nr. 499.↩︎

  8. Kamerstuk 32 043, nr. 497.↩︎