[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg inzake de beleidsreactie op de rapportage van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het Wmo-toezicht over het jaar 2018

Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2019D50870, datum: 2019-12-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2019Z21864:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr.

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 



. 2019

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over de brief van 12 november 2019, Beleidsreactie op de rapportage van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het Wmo-toezicht over het jaar 2018 (Kamerstuk 29 538 nr. 308).

De op 10 december 2019 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister van VWS bij brief van 

. 2019 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Lodders

Adjunct-griffier van de commissie,

Krijger

Inhoudsopgave blz.

  1. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

  2. Reactie van de minister

  1. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

Beleidsreactie op de rapportage

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de rapportage van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over het toezicht op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) over het jaar 2018. Genoemde leden willen de minister graag een paar vragen stellen. Op pagina 3 van de beleidsbrief wordt geschreven dat veel gemeenten voornemens zijn toezichtrapportages openbaar te maken. Deze leden vragen hoeveel gemeenten dit al doen.

Op pagina 4 schrijft de minister dat met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is afgesproken een toolkit te ontwikkelen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Zij vragen wanneer deze toolkit klaar is. Wordt regeldruk hierin meegewogen? Op pagina 4 wordt tevens gesproken over de rol van de rijksinspecties. Over welke rijksinspecties heeft de minister het?

Rapportage IGJ over het Wmo-toezicht over het jaar 2018

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de minister ervoor zorgt dat gemeenten een tandje bijzetten bij het toezicht op de Wmo, aangezien de IGJ heeft aangegeven dat het invullen van dit toezicht in een te laag tempo plaatsvindt. Genoemde leden betreuren het dat meer dan een kwart van de gemeenten niet meegedaan heeft aan de enquĂȘte van de IGJ. Hoe interpreteert de minister deze respons? Wat doet de minister om in het vervolg een hogere respons te krijgen zodat een meer representatief beeld ontstaat?

2.1 Samenwerking

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel samenwerkingsverbanden tussen gemeenten op het gebied van Wmo-toezicht er al zijn. Deze leden vragen voorts naar de effecten van deze samenwerking, wanneer wijze lessen gedeeld kunnen worden met andere gemeenten. In hoeverre stimuleert de minister gemeenten actief om van elkaar te leren?

3.1 Aanwijzen van een toezichthouder Wmo

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het werkt indien gemeenten het toezicht combineren. Genoemde leden vragen of in dat geval Ă©Ă©n gemeente verantwoordelijk is voor het toezicht, oftewel het mandaat krijgt van de gemeenten waarmee wordt samengewerkt. Kan de minister hierover duidelijkheid verschaffen?

3.7 Openbaarmaking van rapporten en adviezen

De leden van de VVD-fractie vragen wat de minister vindt van het feit dat zo weinig gemeenten nog weinig tot niets aan openbaarmaking van de rapporten over Wmo-toezicht en/of de daaruit voortvloeiende handhavende maatregelen of sancties doen.

3.8 Opstellen en bespreken jaarverslag Wmo-toezicht

In het verlengde van het bovenstaande vragen de leden van VVD-fractie naar de opvatting van de minister over het feit dat een vijfde van de gemeenten aangeeft dat helemaal geen jaarverslag opgesteld wordt, terwijl dit wel vereist is. Wat vindt de minister ervan dat maar 8% van de gemeenteraden het jaarverslag bespreekt? Kan de minister ‘bespreken in de gemeenteraad’ duiden?

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie en het rapport van de IGJ over het Wmo-toezicht van 12 november 2019 en hebben daarover nog de volgende vragen.

De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de vraag of het Wmo-toezicht in 2018 van voldoende niveau was, niet volledig met ja kan worden beantwoord. De IGJ is van mening dat het tempo waarin de gemeenten het Wmo-toezicht invullen te laag is. Een jaar eerder kwam de IGJ ook al tot de conclusie dat het een deel van de gemeenten nog niet gelukt was om het Wmo-toezicht op het gewenste niveau te brengen.1 Deze leden concluderen hiermee dat het Wmo-toezicht niet goed van de grond komt. Deze leden vragen waarom er niet voor gekozen wordt om de IGJ ook toezicht te laten houden op organisaties die zorg vanuit de Wmo leveren. De IGJ komt immers bij een meerderheid van de organisaties toch al ‘over de vloer’ vanuit een ander domein.

Verder vragen de leden van de PVV-fractie waarom de ontwikkeling van het toezicht op de Wmo niet goed van de grond komt. Genoemde leden vragen of het dezelfde gemeenten zijn die zich niet goed ontwikkelen. De IGJ geeft aan dat gemeenten meer middelen moeten inzetten voor de ontwikkeling en invulling van het Wmo-toezicht. Kan de minister aangeven welke middelen hier bedoeld worden?

De leden van de PVV-fractie lezen in de rapportage van de IGJ dat gemeenten nog winst zouden kunnen behalen door meer samen te werken met andere gemeenten en hun Wmo-toezichthouders, vooral als het om malafide aanbieders gaat. Genoemde leden vragen of de minister kan aangeven wat gemeenten nu doen met hun ervaringen met malafide aanbieders. Welke acties worden genomen om te voorkomen dat malafide aanbieders in andere gemeenten verder gaan met hun praktijken? Worden deze malafide aanbieders geregistreerd in het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn? Werken gemeenten met dit waarschuwingsregister? Zo nee, waarom niet?

Meldingen en/of signalen over zorgaanbieders die, behalve op grond van de Wmo 2015, ook zorg leveren vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Jeugdwet worden door gemeenten gedeeld met de rijksinspecties. De leden van de PVV-fractie vragen hoe vaak dit wordt gedaan. Hoeveel meldingen en/of signalen zijn het afgelopen jaar gedeeld door gemeenten, zo willen genoemde leden weten.

Gemeenten hebben nu elk hun eigen meldpunt. Waarom is er niet Ă©Ă©n landelijk meldpunt met een overkoepelende rol? Vaak is een organisatie in meerdere gemeenten en domeinen actief.

De leden van de PVV-fractie lezen in de rapportage van de IGJ dat 25% van de gemeenten niet heeft meegewerkt aan de enquĂȘte, ondanks herhaalde verzoeken. Na sluiting van de beantwoordingstermijn voor de vragenlijst is nog wel nagegaan of zij wel of niet een Wmo-toezichthouder hebben aangewezen. Kan de minister aangeven hoeveel van deze gemeenten nog geen Wmo-toezichthouder hadden aangewezen? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie maken graag van deze gelegenheid gebruik om aan dit schriftelijk overleg mee te doen en een aantal vragen aan de minister te stellen.

De eerste conclusie die door de IGJ wordt getrokken is dat de vraag of het Wmo-toezicht in 2018 van voldoende niveau was niet met een volmondig ja kan worden beantwoord. Kan de minister eens reflecteren op deze zienswijze van de IGJ?

Genoemde leden vragen voorts wat de minister ervan vindt dat de IGJ van mening is dat het tempo waarin het Wmo-toezicht wordt ingevuld te laag is en dat wordt aangedrongen op het verhogen van dit tempo. Vervolgens stelt de IGJ dat gemeenten het zich ter harte moeten nemen dat het in dit tempo te lang duurt voordat het Wmo-toezicht in Nederland overal van een gelijkwaardig en voldoende niveau is. Kan de minister aangeven wat de IGJ een werkbaar en uitvoerbaar tempo zou vinden? Deze leden vragen verder wanneer het Wmo-toezicht volgens de minister op orde moet zijn. Zou de minister hier een termijn aan willen verbinden? De Wmo 2015 bestaat immers sinds 2015 en het toezicht is nog niet op orde. Deelt de minister de zienswijze van deze leden dat met het noemen van een datum en een termijn waarin het toezicht structureel moet verbeteren, het toezicht meer prioriteit krijgt binnen de gemeenten?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de minister ervan vindt dat 25% van de gemeenten niet heeft meegewerkt aan de enquĂȘte die is uitgevoerd door de IGJ, ondanks herhaalde verzoeken. Heeft de minister er duidelijkheid over waarom 25% van de gemeenten niet reageert? Kan en mag een gemeente dit “zomaar” weigeren? Dit staat toch opgenomen in de wet?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het bovenstaande zich verhoudt tot het feit dat de minister in zijn beleidsreactie aangeeft dat vastgesteld is dat alle gemeenten een toezichthouder hebben aangesteld. Kunnen de minister of de IGJ nog iets ondernemen om de informatie van deze 25% gemeenten alsnog te ontvangen? Deze leden vragen daarnaast op welke wijze de Kamer anders een zo compleet mogelijk beeld van het toezicht kan krijgen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de minister de zienswijze van de IGJ deelt dat gemeenten de onafhankelijkheid in positie en werkwijze van de Wmo-toezichthouder een duidelijke en herkenbare plek moeten geven. Hoe zou hij de onafhankelijkheid van de toezichthouder kunnen bevorderen?

Genoemde leden vragen of de minister in overleg met de VNG treedt om tot een modelovereenkomst Wmo-toezicht te komen met standaardkostencomponenten, waarbij ook rekening is gehouden met de kosten die verbonden zijn met ontwikkeling van het toezicht en van het onderhouden van de vakbekwaamheid en kennis van de toezichthouder.

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief die de minister aan de Kamer stuurde. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie lezen in de beleidsbrief dat in de IGJ-rapportage van 2018 naar voren komt dat het Wmo-toezicht, ook in 2018, niet van voldoende niveau was en dat het tempo waarmee het toezicht wordt ingesteld te laag is. Deze leden betreuren dit. Alvorens specifieke vragen te stellen ontvangen deze leden graag van de minister een meer algemene beschouwing over de stand van het Wmo-toezicht in Nederland. Vorig jaar schreef de minister in zijn brief dat “op basis van het beeld uit de jaarrapportage en de gesprekken met gemeenten, Wmo-toezichthouders en rijksinspecties blijkt dat het Wmo toezicht volop in ontwikkeling is”.2 Wat is de verwachting hierover nu van de minister?

De leden van de D66-fractie missen bij het lezen van de brief concrete doelstellingen en SMART-gestructureerde oplossingen. Zo zouden deze leden graag van de minister vernemen of het juist is dat de minister als doelstelling heeft dat alle gemeenten zonder uitzondering reageren op de IGJ-enquĂȘte, dat alle gemeenten een onafhankelijke toezichthouder hebben en dat er een landelijk kennisnetwerk komt. Deze leden zouden ook graag vernemen welke concrete stappen deze minister gaat zetten om te garanderen dat deze doelstellingen worden gehaald. Genoemde leden hechten er waarde aan dat oplossingen meetbaar en aan een termijn gebonden zijn en verzoeken de minister ook deze aspecten mee te nemen in het concretiseren van zijn plannen.

De leden van de D66-fractie merkten dat de grafieken en tabellen van de IGJ-rapportage van 2018 niet dezelfde informatie bevatten als de grafieken van de IGJ-rapportage uit 2017. Ondanks het feit dat genoemde leden het verwelkomen dat meer informatie gegeven wordt over de stand van het Wmo-toezicht, zouden deze leden de minister wel willen vragen om de informatie ook aan te leveren op een manier die vergelijking van Wmo-toezicht over verschillende jaren mogelijk maakt. Deze leden vragen om dit in volgende IGJ-rapporten een vast onderdeel te laten zijn van de rapportage. Op dit moment is immers de vergelijking tussen 2017 en 2018 op een groot aantal punten moeilijk te maken.

De leden van de D66-fractie lezen in de IGJ-rapportage van 2017 dat 25% van de gemeenten niet heeft gereageerd op de enquĂȘte van de IGJ. Deze leden constateren dat in de rapportage van 2018 hierin geen verbetering heeft plaatsgevonden en dat er, na herhaald verzoek, nog steeds 25% van de gemeenten niet heeft gereageerd op deze enquĂȘte. Is de minister het met deze leden eens dat dit een zorgelijke stand van zaken is? Deze leden zouden graag van de minister vernemen hoe hij verklaart dat geen enkele verbetering heeft plaatsgevonden tussen 2017 en 2018. Welke stappen heeft de minister ondernomen na de rapportage van 2017 om de reactie op de IGJ-enquĂȘte te bevorderen? Voorts vragen deze leden welke concrete stappen de minister zet om te garanderen dat de IGJ-enquĂȘte van 2019 door alle gemeenten wordt voltooid? De leden van de D66-fractie zouden graag van de minister vernemen of de gemeenten die niet gereageerd hebben op de enquĂȘte van de IGJ in 2017 dezelfde gemeenten zijn als de gemeenten die niet gereageerd hebben in 2018. Deze leden zouden graag vernemen of de minister actie heeft ondernomen om specifiek deze gemeenten te benaderen.

De leden van de D66-fractie vragen of de minister het met hen eens is dat de kwaliteit van de rapportage ernstig wordt beperkt omdat een zo hoog percentage gemeenten het na laat om te reageren op de IGJ-enquĂȘtes. Uit de IGJ-rapportage van 2018 blijkt dat slechts 159 gemeenten in staat waren om volledige en bruikbare antwoorden te geven voor vraag 12, met als gevolg dat voor deze vraag sprake is van een verminderde statistische betrouwbaarheid. Genoemde leden willen graag benadrukken dat de IGJ wettelijk verplicht is om te rapporteren over het Wmo-toezicht. Om aan deze verplichting te voldoen is de IGJ afhankelijk van de medewerking van de gemeenten. Deze leden vragen of het klopt dat, gezien het feit dat gemeenten hun enquĂȘtes niet naar de IGJ sturen, de IGJ niet kan voldoen aan haar wettelijke taak en derhalve in overtreding zou zijn van de Wmo 2015. Ook vernemen deze leden graag welke statistische betrouwbaarheid voldoende is om te kunnen voldoen aan de wettelijke verplichting op basis van artikel 6.2, tweede lid van de Wmo 2015.

In de brief van de minister lezen de leden van de D66-fractie dat de IGJ in samenwerking met de VNG per gemeente heeft vastgesteld dat ook de gemeenten die niet hebben gereageerd voorts een toezichthouder hebben aangesteld. Klopt het dat deze gemeenten uiteindelijk wel hebben kunnen aantonen dat zij een toezichthouder hebben, maar nog steeds niet de IGJ-enquĂȘte hebben voltooid? Wat vindt de minister ervan dat de IGJ en de VNG door de huidige situatie worden belast met het navragen van informatie bij bijna honderd gemeenten? Deze leden vernemen derhalve graag welke concrete en afdwingbare stappen de minister van plan is te nemen om dit volgend jaar niet opnieuw te laten gebeuren.

In de brief van de minister lezen de leden van de D66-fractie dat de IGJ-enquĂȘte van 2018 is ingevuld door 256 gemeenten. In de rapportage van de IGJ lezen deze leden echter dat de enquĂȘte is ingevuld door 265 gemeenten. Graag vernemen deze leden wat het correcte aantal gemeenten is dat de enquĂȘte heeft ingevuld.

De leden van de D66-fractie hechten veel belang aan een onafhankelijke toezichthouder zoals zij ook hebben gesteld in het VSO Gezond vertrouwen in ontwikkeling van het Wmo-toezicht.3 Zij willen bij de minister benadrukken dat het onwenselijk is wanneer een slager zijn eigen vlees keurt. In een dergelijke situatie zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn dat een gemeentelijke medewerker keukentafelgesprekken voert, maar ook betrokken is bij het team dat de klachten over de keukentafelgesprekken verwerkt. Genoemde leden vragen of de minister het met hen eens is dat dit een onwenselijke situatie zou zijn. Uiteindelijk zijn namelijk de cliĂ«nten de dupe. Deze leden lezen in de brief van de minister dat 16% van de gemeenten die hebben gereageerd op de IGJ-enquĂȘte het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder nog niet heeft vastgelegd. Wat vindt de minister hiervan? Het percentage gemeenten dat bij de IGJ-enquĂȘte van 2018 aangeeft het toezicht zelf te doen is gelijk gebleven aan het percentage van 2017, namelijk bijna 10%. Hoe verklaart de minister dat dit percentage gelijk is gebleven? Hoe rijmt de minister dit met zijn woorden tijdens genoemd VSO: “Stel dat daar [uit de jaarlijkse rapportage van Wmo toezicht] zorgelijke signalen uit naar voren komen, dan zullen we moeten kijken of daar nader op te acteren is”. Vindt de minister dit een zorgelijk signaal? De minister schrijft dat hij aan de IGJ heeft gevraagd om gemeenten te benaderen met als doel deze gemeenten op korte termijn het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder te laten waarborgen. De leden van de D66-fractie willen graag weten op welke termijn de minister kan garanderen dat alle toezichthouders onafhankelijk functioneren. Vindt de minister dat hij voldoende stappen heeft ondernomen om onafhankelijk toezicht op de korte termijn te realiseren? Hoe kijkt de minister bijvoorbeeld aan tegen een wetswijziging van de Wmo 2015, waardoor de onafhankelijkheid van een toezichthouder wettelijk verankerd zou zijn? Tijdens genoemd VSO sprak de minister erover dat “de onafhankelijke positie in de opzet gewaarborgd is”. Deelt de minister de mening dat dit, gezien de rapportage, niet het geval is?

De leden van de D66-fractie lezen dat in de IGJ-rapportage over het Wmo-toezicht in het jaar 2017 aan rijk en gemeenten wordt aanbevolen een landelijk kennisnetwerk te realiseren waarmee de Wmo-toezichthouders hun werkmethoden kunnen delen en professionaliseren. In de IGJ-rapportage van 2018 lezen deze leden dat het in 2018 nog niet is gelukt om een landelijk netwerk van Wmo-toezichthouders verder uit te bouwen. Is het derhalve een juiste aanname dat na de IGJ- rapportage van 2017 geen stappen zijn genomen om te komen tot een landelijk kennisnetwerk? Zo niet, kan de minister concreet aangeven welke stappen er ondernomen zijn? De minister geeft in zijn brief aan te willen verkennen of de GGD-GHOR en het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) intensiever samen kunnen werken. Deze leden vernemen graag van de minister welke concrete stappen hij zet om deze samenwerking te versterken en hoe de minister van plan is om de effecten van deze samenwerking meetbaar te toetsen. Hoe gaat de minister garanderen dat ook de toezichthouders die niet bij de GGD zijn belegd hierbij betrokken zijn? Welke stappen gaat de minister hiertoe nemen?

Tot slot benadrukken de leden van D66-fractie nogmaals dat zij, op basis van de huidige en vorige rapportage, zich zorgen maken over de stand van het Wmo-toezicht in Nederland. Derhalve zien deze leden graag heldere, specifieke en concrete doelstellingen geformuleerd van de minister ten aanzien van het Wmo-toezicht voor 2019. Is hij bereid dit alsnog te doen?

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de rapportage van de IGJ over het Wmo-toezicht over het jaar 2018.

Genoemde leden vinden het zorgelijk dat de IGJ heeft geconstateerd dat het Wmo-toezicht in 2018 niet voldoende op niveau is, uitzonderingen daar gelaten. De IGJ heeft geconstateerd dat het tempo waarin gemeenten invulling geven aan het Wmo-toezicht te laag is en dringt erop aan dat dit echt omhoog moet. Kan de minister aangeven hoe hij hierop toeziet?

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over het feit dat er gemeenten zijn die door gemeentelijke bezuinigingen het met minder geld moeten doen voor Wmo-toezicht en onderzoek. Hoe lost de minister dit op?

De leden van de SP-fractie wijzen op de vele misstanden die het afgelopen jaar bij – met name – begeleid en/of beschermd wonen hebben plaatsgevonden. Gemeentelijk toezicht was bij alle misstanden zwaar onder de maat. Toezicht op zorgcowboys die aantoonbare misstanden veroorzaakten werd gemist. Hoe denkt de minister met het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) dergelijke situaties te voorkomen, aangezien in dit wetsvoorstel de Wmo wordt uitgezonderd? Hoe zorgt de minister ervoor dat gemeenten actief toezicht uitoefenen op hun Wmo-beleid en specifiek ook op begeleid en/of beschermd wonen? Deze leden vragen of het niet beter is om de Wmo ook onder de Wtza te laten vallen.

De leden van de SP-fractie wijzen op de kritiek die is geuit op de Wtza, omdat de taakomschrijving van de IGJ niet veranderd wordt. De Raad van State stelt in zijn advies bij de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel over de Wtza dat de uitgebreide meldplicht ervoor zal zorgen dat de IGJ sneller gegevens heeft over nieuwe aanbieders of onderaannemers, maar dat er niet voor wordt gezorgd dat de IGJ rechtstreeks toeziet op deze organisaties.4 Dat roept de vraag op hoeveel nut dit wetsvoorstel heeft. Wat verandert er precies aan het huidige toezicht op bestaande aanbieders? Waarom kiest de minister er niet voor om de IGJ ook rechtstreeks te laten toezien op de kwaliteit bij onderaannemers? Dan kunnen veel problemen en incidenten voorkomen worden. Kan de minister hierop reageren?

De minister heeft met de VNG afgesproken dat er een toolkit wordt ontwikkeld waarin opdrachtgevers en -nemers in het Wmo-toezicht afspraken en verwachtingen kunnen vormgeven. De leden van de SP-fractie vragen wat dit oplost. Op welke manier worden hiermee de enorme verschillen tussen gemeenten op het Wmo-toezicht beperkt? Hoe zal een toolkit ervoor zorgen dat gemeenten waar officieel geen calamiteit heeft plaatsgevonden beter toezicht houden? Hoe kan met een toolkit worden voorkomen dat gemeenten geen zorg inkopen bij malafide zorgcowboys? Kan de minister dit toelichten?

  1. Reactie van de minister


  1. Kamerstukken II, jaargang 2018-2019, 29 538 en 31 839, nr. 262. Gezond vertrouwen. Jaarrapportage IGJ Wmo toezicht 2017↩

  2. Kamerstukken II, jaargang 2018-2019, 29 538 en 31 839 nr. 274↩

  3. Kamerstukken II, jaargang 2018-2019, 29 538 nr. 274 VSO Gezond vertrouwen in ontwikkeling van het Wmo-toezicht d.d. 13 februari 2019↩

  4. Kamerstukken II, jaargang 2019-2020, 34 767 nr. 18↩