Overzicht van de loonstrookjes en de koopkrachteffecten voor 2020 op basis van de Decemberraming van het CPB
Evaluatie Wet uniformering loonbegrip
Brief regering
Nummer: 2019D52677, datum: 2019-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33682-21).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit D66 kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 33682 -21 Evaluatie Wet uniformering loonbegrip.
Onderdeel van zaak 2019Z25611:
- Indiener: W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2020-01-15 14:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-01-21 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2020-10-26 00:00: Dertigledendebat over de prijsontwikkeling in Nederland (Plenair debat (dertigledendebat)), TK
- 2021-01-13 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
33 682 Evaluatie Wet uniformering loonbegrip
Nr. 21 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2019
In deze brief geef ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, een indruk van de veranderingen op de loonstrookjes van Nederlandse huishoudens in januari 2020. Het loonstrookje van januari is immers het eerste moment dat de gevolgen van beleidswijzigingen op het inkomen zichtbaar worden. Ik laat de veranderingen op het loonstrookje zien die het resultaat zijn van het kabinetsbeleid en van veranderingen in de pensioenpremies. Daarbij ga ik ervan uit dat het brutoloon gelijk blijft en dat mensen dus bijvoorbeeld geen promotie maken of loonsverhoging krijgen via hun cao.
Op het loonstrookje zijn echter niet alle wijzigingen zichtbaar die van belang zijn voor de ontwikkeling van de bestedingsmogelijkheden van mensen. Ook in de hoogte van toeslagen veranderen er per januari 2020 een aantal dingen. Die veranderingen beschrijf ik ook in deze brief.
Maar hoeveel mensen uiteindelijk kunnen besteden, wordt bepaald door meer dan alleen de ontwikkeling van het loonstrookje en de toeslagen. Prijsstijgingen en loonsverhogingen spelen bijvoorbeeld ook een belangrijke rol. Daarom ga ik aan het eind van de brief in op het verwachte koopkrachtbeeld voor 2020, op basis van de decemberraming van het CPB.
Koopkracht geeft aan wat het besteedbaar inkomen is van huishoudens. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. De koopkrachtplaatjes zeggen iets over de verandering van de koopkracht ten opzichte van vorig jaar. Het kabinet gebruikt deze cijfers en berekeningen om te monitoren wat, tegen de achtergrond van onder andere de loonontwikkeling en de inflatie, het algemene effect is van het gevoerde beleid. Bij de koopkrachtplaatjes wordt verondersteld dat de persoonlijke leefomstandigheden gelijk blijven. Dit is vaak niet het geval: mensen kunnen immers scheiden of gaan samenwonen, promotie maken of een kind krijgen. In de meeste gevallen is dit bepalender voor de koopkrachtontwikkeling dan macro-economische ontwikkelingen of kabinetsbeleid. De invloed van het kabinet op de daadwerkelijke koopkrachtontwikkeling die mensen ervaren is dus beperkt.
Loonstrookjes 2020 laten een positief beeld zien
Tabel 1 (p. 4) laat de veranderingen in het netto-maandloon zien van december 2019 op januari 2020 voor werknemers, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden, die het gevolg zijn van veranderingen in de loonbelasting en de door werknemers betaalde pensioenpremies. Een eventuele loonstijging voor werknemers is in deze cijfers niet meegenomen. Werknemers die in januari wel een loonstijging krijgen zullen een positiever loonstrookje hebben. De AOW en de minimumuitkeringen zijn gekoppeld aan het minimumloon en worden per 1 januari 2020 geïndexeerd. Deze indexatie is in tabel 1 wel meegenomen omdat deze reeds vastgesteld is.
In figuur 1 (p. 3) ligt de focus op de loonstrookjes van werknemers. Hierin geeft de zwarte stip met cijfer het loonstrookjeseffect voor het betreffende brutojaarinkomen weer. De lichtroze (loonbelasting voor heffingskortingen), gestreepte (algemene heffingskorting), donkerroze (pensioenpremie) en blauwe vlakken (arbeidskorting) geven de uitsplitsing van het loonstrookjeseffect weer. Alle (deel)effecten boven de nullijn zorgen voor een positief loonstrookjeseffect: de hogere arbeidskorting zorgt dus voor een hoger nettoloon, terwijl de hogere pensioenpremie het nettoloon drukt.
Werknemers
– Werknemers in alle inkomenscategorieën zien volgend jaar een positiever loonstrookje (figuur 1) als gevolg van de lastenverlichtende maatregelen van het kabinet die volgend jaar ingaan. In 2020 gaat het tweeschijvenstelsel1 in de inkomstenbelasting in. Daarnaast worden de algemene heffingskorting
– (+ € 194 tot maximaal € 2.711) en de arbeidskorting verhoogd (+ € 364 tot maximaal € 3.819). Ten slotte wordt het vlakke maximum in de arbeidskorting vervangen door een derde opbouwtraject (een dakje). Hierdoor wordt (meer) werken meer lonend voor met name middeninkomens.
– Hier staat tegenover dat de pensioenpremies die werknemers betalen naar verwachting licht stijgen, met 0,1%-punt tot gemiddeld 6,6% in 2020. Over het eerste deel van het loon (circa € 13.500) wordt geen pensioenpremie betaald. Dit zorgt ervoor dat het drukkende effect van de hogere pensioen-premie toeneemt met het inkomen, tot het maximum pensioengevend loon.
– Mensen die het minimumloon verdienen zien een loonstrookjeseffect van 0,9%2. Zij profiteren het meest van de verhoogde algemene heffingskorting, die meer dan compenseert voor het hogere tarief in de oude eerste schijf.
– Voor werknemers met een modaal inkomen (circa € 35.000) is het loonstrookjeseffect 1,9%. Naast de hogere algemene heffingskorting hebben de aanpassingen in de arbeidskorting hier een positief effect.
– Werknemers met een bovenmodaal inkomen (vanaf € 45.000) betalen onder het tweeschijvenstelsel ook los van de hogere heffingskortingen al minder loonbelasting.
Uitkeringsgerechtigden
– Net als het loonstrookje van werknemers ligt dat van personen met een minimumuitkering in januari hoger dan in december (tabel 1). Dit komt voornamelijk doordat de indexatie van deze uitkeringen is gekoppeld aan de ontwikkeling van het minimumloon. Daarnaast zorgt de hogere algemene heffingskorting voor een hogere netto-uitkering.
– De stijging van de uitkering is hoger bij personen die de maximale sociale uitkering3 (circa € 42.000) ontvangen. Dit komt met name door de indexatie van de uitkering en de hogere algemene heffingskorting.
Gepensioneerden
– De ontwikkeling van het totale netto-inkomen van de meeste gepensioneerden bestaat uit zowel AOW als aanvullend pensioen en zij ontvangen dus twee loonstrookjes. Eén van de SVB met hun AOW en een loonstrookje over het aanvullend pensioen van hun pensioenfonds.
– In deze brief is, in lijn met het loon van werknemers, verondersteld dat het bruto aanvullend pensioen niet wijzigt tussen december en januari. Bij de AOW is de indexatie wel meegenomen, omdat deze reeds is vastgesteld.
– Gepensioneerden met een volledige4 AOW ontvangen een positief loonstrookje van de SVB door de geïndexeerde AOW. Daarnaast zorgt de hogere algemene heffingskorting ervoor dat de AOW-uitkering netto hoger uitkomt (zie tabel 1).
– Op het loonstrookje van het aanvullend pensioen daalt de netto-uitkering met 0,6% bij een aanvullend pensioen van € 10.000 omdat het tarief in de oude eerste schijf van de inkomstenbelasting stijgt. Hier speelt mee dat de hogere algemene heffingskorting pas achteraf (bij de inkomstenbelasting) kan worden verwerkt, en zodoende op het loonstrookje nog niet zichtbaar is.
– Hetzelfde speelt bij inkomens (AOW en aanvullend pensioen) tot het begin van de hoogste belastingschijf (circa € 68.500). Bij een hoger aanvullend pensioen is hiernaast het effect van het lagere tarief in de oude tweede en derde schijf als gevolg van de introductie van het tweeschijvenstelsel zichtbaar, hierdoor is bij een aanvullend pensioen van € 30.000 het loonstrookjeseffect nihil.
Werknemer (exclusief contractloonstijging) | 2020 |
WML | 0,9% |
€ 35.000 (modaal) | 1,9% |
€ 70.000 (2 x modaal) | 1,6% |
€ 105.000 (3 x modaal) | 2,1% |
Uitkeringen (inclusief indexatie) | |
Bijstand | 2,1% |
Bijstand alleenstaande ouder | 2,1% |
Uitkering bruto € 30.000 | 1,5% |
Uitkering bruto € 42.000 (maximale sociale uitkering) | 2,6% |
Gepensioneerd (AOW inclusief indexatie) | |
Loonstrookje AOW (excl. aanvullend pensioen) | 2,5% |
Loonstrookje aanvullend pensioen (excl. AOW) | |
€ 10.000 aanvullend pensioen | –0,6% |
€ 30.000 aanvullend pensioen | 0,0% |
NB: Voor de AOW en het aanvullend pensioen zijn de loonstrookjeseffecten per inkomensbron te zien. Bij het aanvullend pensioen is het loonstrookjeseffect van de AOW-uitkering dus niet meegenomen. Bron: SZW-berekeningen |
Wat verandert er in de toeslagen?
Naast het inkomen uit werk, uitkering en pensioen kan er ook sprake zijn van inkomen uit toeslagen (kindgebonden budget, zorgtoeslag, huurtoeslag en kinderopvangtoeslag). De toeslagen zijn niet zichtbaar op het loonstrookje en zijn dus ook niet in figuur 1 en tabel 1 opgenomen. Toch vormen zij voor veel mensen een belangrijke aanvulling op hun inkomen.
– De zorgtoeslag voor alleenstaanden en paren stijgt door de hogere zorgpremie en doordat het normpercentage dat huishoudens zelf moeten bijdragen aan de nominale premie en het eigen risico in 2020 lager is. Bij een minimuminkomen stijgt de zorgtoeslag hierdoor met € 61 voor een alleenstaandenhuishouden en € 83 voor meerpersoonshuishouden.
– Vanaf 2020 wordt het kindgebonden budget dat paren krijgen niet meer vanaf het minimumloon afgebouwd, maar vanaf een huishoudinkomen van circa
– € 37.750. Hierdoor krijgen paren met kinderen en een inkomen boven het minimumloon meer uitgekeerd en ontvangen meer huishoudens kindgebonden budget.
– Omdat de zorgtoeslag en het kindgebonden budget op voorschotbasis worden uitgekeerd, zijn de hogere bedragen al per december 2019 uitbetaald.
– In 2020 vervallen de maximale inkomensgrenzen in de huurtoeslag, waardoor de toeslag over een langer inkomenstraject wordt afgebouwd. Hierdoor verdwijnt de situatie waarbij een beperkte stijging van het inkomen tot het ineens vervallen van de volledige huurtoeslag leidt en krijgen meer huishoudens huurtoeslag.
Koopkrachtontwikkelingen 2020 gunstig
Hoeveel een huishouden kan besteden hangt van meer factoren af dan alleen het loonstrookje en de toeslagen. De verwachte koopkrachtontwikkeling geeft een completer beeld, waarin bovendien naar het hele jaar 2020 wordt gekeken.
In de koopkrachtcijfers wordt, naast veranderingen in het inkomen, de inkomstenbelasting en de toeslagen ook rekening gehouden met de gemiddelde verwachte loongroei, de ontwikkeling van het aanvullend pensioen en de inflatie. Bij dit laatste wordt onder andere de ontwikkeling van de gemeentelijke belastingen en (de verlaging van het belastingdeel van de) energierekening meegenomen.
De decemberraming van het CPB laat voor 2020 een mediane koopkrachtstijging van 2,1% zien. Dit is dezelfde verwachting als in de MEV-raming bij Prinsjesdag. Onderliggend is sprake van een hogere nominale loongroei (van 2,5% naar 2,8%), een hogere inflatie (1,5% naar 1,6%, op basis van het consumenten-prijsindexcijfer), een gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.415 (€ 1.384 in 2019) en effecten van de overstap op een nieuw bronbestand5. Tabel 2 geeft de koopkrachtontwikkeling weer voor de voorbeeldhuishoudens.
Actieven: | |
Alleenverdiener met kinderen | |
Modaal | 4,9% |
2 x modaal | 1,8% |
Tweeverdieners | |
Modaal + ½ x modaal met kinderen | 4,6% |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen | 1,9% |
2½ x modaal + modaal met kinderen | 2,3% |
Modaal + modaal zonder kinderen | 2,6% |
2 x modaal + modaal zonder kinderen | 2,3% |
Alleenstaande | |
Minimumloon | 1,8% |
Modaal | 2,6% |
2 x modaal | 2,1% |
Alleenstaande ouder | |
Minimumloon | 0,6% |
Modaal | 1,8% |
Inactieven: | |
Minimumuitkering | |
Paar met kinderen | 0,9% |
Alleenstaande | 1,4% |
Alleenstaande ouder | 0,7% |
AOW (alleenstaand) | |
(alleen) AOW | 2,1% |
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen | 0,8% |
AOW (paar) | |
(alleen) AOW | 1,6% |
AOW + € 10.000 aanvullend pensioen | 0,8% |
AOW + € 30.000 aanvullend pensioen | 0,5% |
Bron: SZW-berekeningen |
– Zoals al zichtbaar was bij de loonstrookjes, profiteren met name werkenden van de lastenverlichtingen die dit kabinet doorvoert in 2020. De koopkrachtontwikkeling is positiever dan de loonstrookjeseffecten. Dit komt doordat de verwachte gemiddelde contractloonstijging hoger is dan de verwachte prijsontwikkeling en doordat het effect van de hogere toeslagen in de koopkrachtontwikkeling is meegenomen.
– Gezinnen met kinderen en een inkomen tussen het minimumloon en circa modaal hebben profijt bij het verhogen van de afbouwgrens in het kindgebonden budget. Door het schrappen van voorwaarden in de kinderbijslag, behouden een aantal gezinnen in 2020 daarnaast deze tegemoetkoming. Hier staat tegenover dat de kinderbijslag komend jaar niet wordt geïndexeerd.
– De verwachte koopkrachtontwikkeling van personen met een minimumuitkering is positief, maar minder positief dan het loonstrookjeseffect. Dit komt doordat bij de loonstrookjes enkel rekening wordt gehouden met de indexatie en het fiscaal beleid, terwijl bij de koopkracht daarnaast ook het effect van de inflatie en toeslagen wordt meegenomen. Dit speelt ook voor gepensioneerden met enkel AOW.
– Gepensioneerden met een aanvullend pensioen merken dat de meeste pensioenfondsen niet kunnen indexeren en dat de prijzen stijgen. Hier staan de indexatie van de AOW en de lastenverlichting (verhoogde algemene heffingskorting en lagere tarieven vanaf de oude tweede, derde en vierde schijf) van het kabinet tegenover. Bij een laag aanvullend pensioen, waar het AOW-deel dus het grootste deel van het totale inkomen uitmaakt, is de verwachte koopkrachtontwikkeling hoger, dan in gevallen waarbij het aanvullende pensioen het belangrijkste inkomensbestanddeel is.
Als gevolg van de lastenverlichting van dit kabinet zijn de meeste loonstrookjes en, inclusief de verwachte loonontwikkeling, het koopkrachtbeeld positief. Kanttekening bij dit beeld is dat in de koopkrachtplaatjes wordt verondersteld dat de persoonlijke leefomstandigheden gelijk blijven, terwijl dit in werkelijkheid vaak niet het geval is. Mensen kunnen een bonus ontvangen, promotie maken, scheiden of juist samenwonen, een kind krijgen of hun baan kwijtraken. Dit heeft in de meeste gevallen een veel groter effect op de koopkracht dan macro-economische ontwikkelingen of kabinetsbeleid. De invloed van het kabinet op de daadwerkelijke koopkrachtontwikkeling die mensen ervaren is dus beperkt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Het tarief in de oude eerste drie schijven is vanaf 2020 gelijk (door verhoging met 0,7%-punt van het tarief in de oude eerste schijf en verlaging met 0,75%-punt van het tarief in de oude tweede en derde schijf, komt het tarief in deze drie schijven uit op 37,35%). Het tarief in de oude vierde schijf komt 2,25%-punt lager uit op 49,5%.↩︎
Inclusief indexatie komt het loonstrookje op minimumloon in januari 2,0% hoger uit dan in december.↩︎
De maximale sociale uitkering is de uitkeringshoogte die is afgeleid van het maximumdagloon. De maximumbedragen gelden voor de berekening van de uitkeringen vanuit de Ziektewet, de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Wet arbeid en zorg (WAZO).↩︎
Het recht op AOW wordt in de periode vanaf vijftig jaar voor de AOW-leeftijd opgebouwd. (Langdurig) verblijf in het buitenland leidt zo tot een onvolledige AOW-uitkering.↩︎
CPB Achtergronddocument, Gevolgen voor de koopkrachtramingen van de overstap op een nieuw bronbestand, december 2019 (link)↩︎