[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over reactie op verzoek commissie op een brief van het Kenniscentrum voor makkelijk lerenden over de ontwikkelingen van het afgelopen jaar rondom de ondersteuning van zeer makkelijk lerende of (hoog)begaafde kinderen in het onderwijs

Passend onderwijs

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2019D52843, datum: 2019-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31497-336).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31497 -336 Passend onderwijs.

Onderdeel van zaak 2019Z25717:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

31 497 Passend onderwijs

Nr. 336 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 december 2019

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 19 september 2019 over de reactie op verzoek commissie op een brief van het Kenniscentrum voor makkelijk lerenden over de ontwikkelingen van het afgelopen jaar rondom de ondersteuning van zeer makkelijk lerende of (hoog)begaafde kinderen in het onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 332).

De vragen en opmerkingen zijn op 29 oktober 2019 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 18 december 2019 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie,
Arends

Inhoud blz.
I Vragen en opmerkingen uit de fracties 2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie 2
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media 3

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie op verzoek van de commissie op een brief1 van het Kenniscentrum voor makkelijk lerenden over de ontwikkelingen van het afgelopen jaar rondom de ondersteuning van zeer makkelijk lerende of (hoog)begaafde kinderen.

De leden zien dat er ontwikkelingen zijn voor de hoogbegaafde leerlingen in Nederland, maar maken zich wel zorgen over de regie en het tempo waarin verbeteringen plaatsvinden. De sector lijkt bijvoorbeeld te weinig actie te ondernemen naar aanleiding van de aangenomen motie2 van het lid Heerema, die vraagt om eigen bijdrages voor hoogbegaafdheid af te schaffen. Immers, die eigen bijdrages bestaan ook niet voor kinderen met autisme, voor kinderen die dyslectisch zijn of voor kinderen met een leerachterstand. Hoogbegaafdheid is iets wat je meegekregen hebt, en waar een kind niets aan kan doen. De leden hebben een lijst met scholen waar hoge eigen bijdrages gevraagd worden voor extra ondersteuning aan hoogbegaafde kinderen en willen van de Minister weten of hij deze eigen bijdrages afkeurt en of hij de betreffende scholen op de vingers wil tikken. Zij vragen of het tevens mogelijk is om een sanctiemaatregel tegen samenwerkingsverbanden in te stellen die toestaan dat er een eigen bijdrage gevraagd wordt voor extra ondersteuning aan hoogbegaafde kinderen en of de Minister bereid is een dergelijke sanctiemaatregel uit te werken.

De voornoemde leden zijn ervan overtuigd dat hoogbegaafde kinderen niet méér van hetzelfde onderwijs nodig hebben, dus niet een extra verdiepingsuurtje rekenen of wiskunde, maar uitgedaagd moeten kunnen worden door een andere vorm van onderwijs waar hoogbegaafde kinderen niet beoordeeld worden zoals de rest van de kinderen, maar waar zij hun creativiteit, complexe materie onder de knie krijgen en snel denken gewaardeerd wordt. De Trimaran school in Alkmaar is zo’n voorbeeld. Zij vragen of de Minister met dit genoemde kader kan aangeven op hoeveel plekken er nu daadwerkelijk passend onderwijs aanbod voor hoogbegaafde kinderen is gerealiseerd in Nederland. Hoe borgt de Minister dat met de extra middelen vanuit het regeerakkoord nu daadwerkelijk een passend onderwijsaanbod gegenereerd wordt? Tevens vragen zij welke subsidievoorwaarden het ministerie nu kan stellen om tot volwaardig hoogbegaafdenonderwijs te komen. Want de leden snappen dat het belangrijk is om impactonderzoek te financieren, maar zij zijn wel terughoudend nu deze leden lezen dat er ruim 600 projecten gefinancierd zijn terwijl zij grote twijfels hebben over de effectiviteit van de projecten die nu gaande zijn.

De eerder genoemde leden vinden de vraag legitiem om te stellen of het beeld van de effectiviteit van de subsidieregeling die met experts uit wetenschap en praktijk tot stand is gekomen toch niet beter had gekund. Immers, nog steeds is een derde van de thuiszitters een hoogbegaafd kind dat vast is gelopen in het reguliere onderwijs, nog steeds krijgen de leden regelmatig signalen dat hoogbegaafden vastlopen in het reguliere onderwijs en onderpresteerders worden en zij krijgen simpelweg heel vaak de signalen van hoge eigen bijdrages. De middelen uit het regeerakkoord zouden hier een oplossing voor moeten zijn en niet moeten verdwijnen in losse projecten. Het zou effectief in de ontwikkeling van een passend onderwijsaanbod voor hoogbegaafde kinderen gestopt moeten worden, want dan kan een duurzame structuur voor hoogbegaafde kinderen gebouwd worden. Kan de Minister toezeggen dat er projecten gefinancierd gaan worden waar deze duurzame structuur doorontwikkeld kan gaan worden? Zij vragen of de Minister tevens bereid is om de eis dat een te onderzoeken vraagstuk moet voortbouwen op een eerder door NRO3 gefinancierd onderzoek te laten varen. Immers, als deze eis vastgehouden wordt dan krijgen mooie, nieuwe concepten geen kans en daar is de hoogbegaafde leerling de dupe van. Want eerlijk is eerlijk, met alle inzet die er de afgelopen jaren zijn geweest, is er onvoldoende verbeterd voor hoogbegaafde leerlingen.

Als laatste zijn de leden benieuwd naar de rol van de samenwerkingsverbanden. In de contacten met samenwerkingsverbanden is hun eigen mening vaak dat er voldoende mogelijkheden en kansen voor hoogbegaafde leerlingen zijn, terwijl in de praktijk ouders juist het tegenovergestelde ervaren en ook kunnen weerleggen. Het vertrouwen op de blauwe [of bruine of groene] ogen van een samenwerkingsverband geeft daarmee een ander beeld dan de feitelijke situatie is. Kan de Minister aangeven welke rekenmethode binnen de middelen voor samenwerkingsverbanden ten grondslag liggen aan de middelen die voor de ondersteuning van hoogbegaafde kinderen zijn bestemd? Hoe hoog is dit bedrag? Zij vragen tevens of het mogelijk is om samenwerkingsverbanden te korten met dit bedrag als ze onvoldoende oog hebben voor de hoogbegaafde kinderen in hun werkgebied.

Als laatste een cri de coeur: het reguliere onderwijs kan hoogbegaafde kinderen onvoldoende faciliteren. Dit moet politiek ook onder ogen gezien durven worden en dat heeft direct invloed op hoe de middelen voor hoogbegaafdheid besteed moeten worden. Niet meer van hetzelfde, niet een extra uurtje les of een kanjerklasje, maar accepteren dat er een andere vorm van onderwijs nodig is voor deze kinderen. Zodat ze niet meer met buikpijn naar school gaan, geen stress hebben en daarom niet kunnen slapen, maar vooral zodat ze met plezier kind kunnen zijn.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

Hierbij bedank ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng en vragen naar aanleiding van mijn brief van 19 september 2019 als reactie op de brief van het Kenniscentrum voor makkelijk lerenden (Kamerstuk 31 497, nr. 332). Hieronder ga ik op de gestelde vragen in. Overeenkomstige of met elkaar verband houdende vragen zijn zo veel mogelijk in samenhang beantwoord.

1

De leden hebben een lijst met scholen waar hoge eigen bijdrages gevraagd worden voor extra ondersteuning aan hoogbegaafde kinderen en willen van de Minister weten of hij deze eigen bijdrages afkeurt en of hij de betreffende scholen op de vingers wil tikken.

2

Is het mogelijk om een sanctiemaatregel tegen samenwerkingsverbanden in te stellen die toestaan dat er een eigen bijdrage gevraagd wordt voor extra ondersteuning aan hoogbegaafde kinderen en of de Minister bereid is een dergelijke sanctiemaatregel uit te werken.

Antwoord op de vragen 1 en 2.

Het onderwijs voor (hoog)begaafde leerlingen moet net als voor andere leerlingen vrij toegankelijk en kosteloos zijn. Scholen en samenwerkingsverbanden passend onderwijs moeten gezamenlijk voorzien in een passend aanbod voor elke leerling, ook voor (hoog)begaafde leerlingen. Indien aparte voorzieningen nodig zijn om in de ondersteuningsbehoefte van een leerling te voorzien, dan dient daarin te worden voorzien door de eigen school of samenwerkingsverband. De toelating hiertoe mag niet afhankelijk worden gesteld van een geldelijke bijdrage van de ouders. Op 7 maart 2018 heeft de Raad van State dit bevestigd met haar uitspraak in de zaak van de Stichting Conexus.

Zolang de bijdrage expliciet vrijwillig is mag een school de hoogte van de bijdrage in overleg met de medezeggenschapsraad zélf bepalen.

De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) doet onderzoek naar de ouderbijdrage die scholen vragen aan ouders, binnen haar risicogericht toezicht en, bijvoorbeeld als er signalen zijn. Ook de samenwerkingsverbanden waar de scholen onder vallen die een niet vrijwillige ouderbijdrage vragen, moeten zich aangesproken voelen. Daarom heb ik met de inspectie afgesproken dat zij ook het desbetreffende samenwerkingsverband betrekken in het onderzoek. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de bijdrage niet vrijwillig is, kan de inspectie financiële of andere sancties opleggen.

Ik heb de inspectie gevraagd de voorbeelden die de heer Heerema tijdens het begrotingsdebat noemde te onderzoeken.

3

Kan de Minister aangeven op hoeveel plekken er nu daadwerkelijk passend onderwijs aanbod voor hoogbegaafde kinderen is gerealiseerd in Nederland?

Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod in de regio in het primair en voortgezet onderwijs. Indien een (hoog)begaafde leerling specifieke ondersteuning nodig heeft moet de school in samenwerking met het samenwerkingsverband hierin voorzien. Het aanbod kan hierin per regio verschillen, afhankelijk van de ondersteuningsvragen van leerlingen uit de regio. Nog niet in alle regio’s is er een dekkend aanbod voor (hoog)begaafde leerlingen. Zie hiervoor mijn Kamerbrief over de uitvoering van de middelen voor (hoog)begaafdheid4.

De verwachting is dat met de Subsidieregeling begaafde leerlingen PO en VO samenwerkingsverbanden en scholen wel aan de slag gaan om een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor begaafde leerlingen in te richten. Dit aanbod kan bestaan uit nieuwe activiteiten, het aantrekken of ontwikkelen van meer expertise, maar ook uit het uitbouwen van bestaande arrangementen of voorzieningen. Het effect van de interventies die plaatsvinden door subsidieregeling zal niet per direct merkbaar zijn. Dit kost tijd. Via een impact- en monitoringsonderzoek zal ik de effecten en voortgang van de interventies bijhouden en hier regelmatig over rapporteren.

4

Hoe borgt de Minister dat met de extra middelen vanuit het regeerakkoord nu daadwerkelijk een passend onderwijsaanbod gegenereerd wordt?

Dit doe ik door de extra middelen niet toe te voegen aan de lumpsum, maar beschikbaar te stellen via een subsidieregeling. Er wordt gemonitord waar de extra middelen aan worden besteed.

Om in aanmerking te komen voor de subsidie moesten samenwerkingsverbanden een plan van aanpak insturen wat moest voldoen aan de volgende criteria:

Doelstelling en visie

Het is helder op welke doelen en doelgroep de activiteiten zich richten en in hoeverre deze logisch aansluiten op de behoeften.

Samenwerking en draagvlak

Er is aangeven welke partijen bij de samenwerking zijn betrokken en hoe de samenwerking wordt vormgegeven (o.a. taak- en verantwoordelijkheidsverdeling).

Expertiseontwikkeling en kennisdeling

Er is beschreven hoe kennis en expertise blijvend ontwikkeld, gedeeld en geborgd worden. Het gaat hierbij om kennisdeling binnen het samenwerkingsverband en daarbuiten op regionaal en landelijk niveau.

Evaluatie en voortgang

Er is aangegeven hoe de ingezette activiteiten en maatregelen geëvalueerd worden en wat er met de resultaten wordt gedaan.

Haalbaarheid en duurzaamheid

Het activiteitenplan bevat een realistisch tijdpad met mijlpalen en resultaten. Het moet duidelijk zijn of de voorstellen organisatorisch, financieel en inhoudelijk haalbaar zijn en hoe deze geborgd worden na afloop van de subsidie.

Een beoordelingscommissie adviseerde mij over de kwaliteit van de plannen. Bij de meerderheid van de aanvragen heeft de beoordelingscommissie bij de eerste ronde om aanvullende informatie gevraagd en feedback ter verbetering meegegeven, ook met het oog op het impact- en monitoringsonderzoek dat wordt uitgevoerd. Bij de tweede ronde waren de plannen van een dusdanig niveau dat, op één na, alle plannen zijn goedgekeurd. Hiermee is een belangrijke impuls gegeven aan het onderwijs- en ondersteuningsaanbod aan (hoog)begaafde leerlingen.

5

Welke subsidievoorwaarden kan het ministerie nu stellen om tot volwaardig hoogbegaafdenonderwijs te komen.

Zie antwoord vraag 2. De ruim 600 projecten waarnaar wordt gerefereerd betreffen onderzoeken die zijn uitgevoerd door het NRO en niet projecten die samenwerkingsverbanden en scholen hebben opgezet voor (hoog)begaafden.

6

Kan de Minister toezeggen dat er projecten gefinancierd gaan worden waar deze duurzame structuur doorontwikkeld kan gaan worden?

Zie antwoord op vraag 2. Om blijvende inzet van de betrokken partijen te bevorderen bedraagt de subsidie maximaal 50% van de totale kosten. De overige kosten moeten via co-financiering (eigen bijdrage) worden betaald. In de begroting bij het activiteitenplan moesten samenwerkingsverbanden aangeven hoe deze kosten worden gedekt. Als derde partijen een bijdrage leveren dan moesten ook zij de aanvraag ondertekenen.

7

Is de Minister bereid is om de eis dat een te onderzoeken vraagstuk moet voortbouwen op een eerder door NRO gefinancierd onderzoek te laten varen?

Dit is niet aan mij. Dit is een eis van het NRO. Zoals aangegeven in mijn brief van 19 september heeft het NRO bij uitzondering om gegronde redenen de eis gesteld om voort te bouwen op eerder door het regieorgaan gefinancierd onderzoek. Andere calls for proposals die het NRO tot dusver heeft opengesteld, kennen deze eis niet.

8

Kan de Minister aangeven welke rekenmethode binnen de middelen voor samenwerkingsverbanden ten grondslag liggen aan de middelen die voor de ondersteuning van hoogbegaafde kinderen zijn bestemd?

9

Hoe hoog is dit bedrag?

Antwoord op vraag 8 en 9.

Voor het bieden van zware ondersteuning ontvangen samenwerkingsverbanden PO en VO een bedrag per leerling (excl. (v)so) in het samenwerkingsverband. In dit bedrag per leerling zitten middelen voor ondersteuning aan (hoog)begaafde leerlingen. Voor schooljaar 2019–2020 is dat € 13,43 per leerling. Dit bedrag wordt ook gepubliceerd in de toelichting op de Regeling bekostiging personeel PO. In totaal gaat het om circa € 32,4 mln. Samenwerkingsverbanden kunnen deze middelen naar eigen inzicht besteden.

10

Is het mogelijk om samenwerkingsverbanden te korten met dit bedrag als ze onvoldoende oog hebben voor de hoogbegaafde kinderen in hun werkgebied.

De inspectie houdt toezicht op het dekkend aanbod van samenwerkingsverbanden. Wanneer een gebrek wordt geconstateerd krijgt het samenwerkingsverband een herstelopdracht. Wanneer dit niet tot het gewenste resultaat leidt kan de inspectie een financiële sanctie opleggen.


  1. Brief van het Kenniscentrum van 20 mei 2019↩︎

  2. Kamerstuk 31 497, nr. 313↩︎

  3. NRO: Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek↩︎

  4. Kamerstuk 31 497, nr. 259↩︎