Reactie op verzoek van het lid Van der Lee, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 14 januari 2020, over een nadere toelichting op het arrest Hoge Raad cassatieberoep Urgenda
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Brief regering
Nummer: 2020D03711, datum: 2020-01-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-32813-445).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -445 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.
Onderdeel van zaak 2020Z01776:
- Indiener: E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-02-04 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-02-18 16:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat (2017-2024)
- 2020-06-11 15:00: Debat over de Urgendazaak (Plenair debat (debat)), TK
- 2020-06-24 15:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 445 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 januari 2020
Met deze brief geeft het kabinet een nadere reactie op het Urgenda-arrest, zoals aangekondigd in de brief van 20 december 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 442). Ingegaan wordt op de inhoud van het arrest en op de vervolgstappen van het kabinet. Met deze brief wordt tevens tegemoet gekomen aan het verzoek van het lid Van der Lee om een reactie van het kabinet op het arrest te ontvangen.1
Arrest Hoge Raad
De Hoge Raad laat het rechterlijk bevel aan de Staat om het gezamenlijke volume van de jaarlijkse Nederlandse emissies van broeikasgassen voor eind 2020 met minimaal 25% te verminderen ten opzichte van 1990, in stand.
De motivering van de Hoge Raad volgt in grote lijnen de eerdere motivering bij de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad benadrukt de uitzonderlijkheid van de situatie. Hij stelt dat de positieve verplichtingen van art. 2 en 8 EVRM ook van toepassing zijn op het (mondiale) probleem van klimaatverandering. Er is volgens de Hoge Raad sprake van een voldoende reëel en ernstig risico op aantasting van het leven en welzijn van ingezetenen van Nederland als gevolg van klimaatverandering. Art. 2 en 8 EVRM dienen naar het oordeel van de Hoge Raad zo te worden uitgelegd dat landen erop kunnen worden aangesproken hun aandeel te leveren in de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.
Ook stelt de Hoge Raad vast dat in het Nederlandse staatsbestel de besluitvorming over de reductie van de uitstoot toekomt aan regering en parlement; zij hebben daarbij een grote mate van vrijheid. Aan de rechter kan gevraagd worden te beoordelen of de besluitvorming van regering en parlement binnen de grenzen van het recht – waaronder het EVRM – blijft. Het gegeven bevel laat het aan de Staat over om te bepalen welke concrete (wettelijke) maatregelen hij zal treffen om te voldoen aan het bevel.
Vervolg
Door het arrest van de Hoge Raad is het reductiebevel onherroepelijk geworden. Het kabinet blijft werken aan maatregelen gericht op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, zoals aangekondigd in de brief van 20 december jl.
Niet valt uit te sluiten dat het arrest een bredere betekenis heeft. De Minister van Justitie en Veiligheid zal dat nader bezien en uw Kamer daarover informeren.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
E.D. Wiebes
Handelingen II 2019/20, nr. 40, Regeling van Werkzaamheden.↩︎