Lijst van vragen en antwoorden over het eindrapport beleidsdoorlichting agrobeleid
Beleidsdoorlichting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2020D09763, datum: 2020-03-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31104-7).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ooit GroenLinks-PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J. Rijkers, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 31104 -7 Beleidsdoorlichting Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur.
Onderdeel van zaak 2020Z04647:
- Indiener: C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-03-26 10:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-05-18 11:00: Procedurevergadering (via videoverbinding) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2020-06-15 14:00: Verantwoordingsstukken LNV 2019 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2021-04-14 14:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
31 104 Beleidsdoorlichting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 12 maart 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 16 december 2019 inzake het eindrapport beleidsdoorlichting agrobeleid (Kamerstuk 31 104, nr. 6).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 maart 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Kuiken
De griffier van de commissie,
Rijkers
1
Waarom is in de evaluaties van de afgelopen jaren zo weinig aandacht geschonken aan met name de doelmatigheid van het beleid?
Antwoord
Beleidsdoorlichtingen bevatten vaker conclusies over doeltreffendheid dan over doelmatigheid. Uit recent onderzoek (Beleidsdoorlichtingen belicht, SEO 2018) blijkt dat in 66% van de onderzochte 49 beleidsdoorlichtingen geen conclusies mogelijk waren ten aanzien van de doelmatigheid. De voornaamste reden hiervoor is dat er onvoldoende aandacht is geweest hiervoor bij de onderliggende beleidsevaluaties, maar ook omdat goede data ontbreken om te komen tot een gefundeerd oordeel. Dit beeld komt grotendeels overeen met de LNV praktijk van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). In 48% van de onderzochte LNV-beleidsevaluaties zijn conclusies getrokken over de doelmatigheid. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen aandacht is in de uitvoeringspraktijk van LNV zelf om processen doelmatig in te richten en uit te voeren.
Het toetsen van doelmatigheid is lastig, omdat veel overheidsinstrumenten uniek zijn en niet goed te vergelijken zijn met alternatieve aanbieders van soortgelijke instrumenten. Ook het ontbreken van een goede vergelijkende dataset gericht op doelmatigheid (ex-ante en ex-post) ontbreekt vaak. Bij het evaluatie-ontwerp van te evalueren LNV-beleidsinstrumenten heeft de focus om bovenstaande redenen in de periode 2014–2018 meer gelegen op doeltreffendheid dan op de doelmatigheid. In de toekomst zal ik bij de beleidsevaluatie meer nadruk leggen op doelmatigheid. Dit doe ik met de recente invoering van operatie Inzicht in Kwaliteit, waarbij Rijksbreed onder regie van Financiën wordt gewerkt aan het verder vergroten van inzicht in doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en de toepasbaarheid hiervan in de praktijk. Een belangrijk verbeterpunt hierbij is de aandacht voor de verwachte doelmatigheid aan de voorkant van het beleidsproces. Dit wordt meer expliciet gemaakt in de communicatie met uw Kamer bij het indienen van voorstellen met budgettaire gevolgen. De Monitorcommissie voor ex-ante beleidstoetsing binnen LNV heeft hier een borgende functie in.
Daarnaast heeft de Beleidskwaliteit en Evaluatiecommissie (BEC) van EZK/LNV een belangrijke rol in het vergroten van de kennisdeling over de opzet en kwaliteit van beleidsevaluaties, waarbij het kunnen meten en vaststellen van doelmatigheid een groter aandeel krijgt in de opzet en uitvoering van deze beleidsevaluaties.
Mijn verwachting is dan ook dat met bovengenoemde maatregelen over een hoger aantal uitgevoerde beleidsevaluaties in de komende jaren conclusies getrokken kunnen worden over de gerealiseerde doelmatigheid naast de doeltreffendheid van het LNV-instrumentarium.
2
Welke concrete verbetermogelijkheden en alternatieven voor bestaande beleidsinstrumenten ziet u zelf? Welke verbeteringen gaat u de komende jaren doorvoeren?
Antwoord
SEO heeft geconstateerd dat het huidige beleidsinstrumentarium voldoende toereikend is geweest in de periode 2014–2018. Dit neemt niet weg dat binnen de reguliere beleidscyclus de evaluatie van het betreffende beleidsinstrumentarium een vast moment is om te bezien of bepaalde instrumenten bijstelling behoeven dan wel nieuwe beleidsinstrumenten nodig zijn om de LNV-beleidsdoelen te realiseren. Eventuele verbeteringen gaan dan over het vergroten van doeltreffendheid en doelmatigheid en hoe dit het beste vorm kan krijgen qua type beleidsinstrument.
Op dit moment zie ik geen noodzaak om te komen tot fundamentele aanpassingen in het bestaande beleidsinstrumentarium. Wel zie ik mogelijkheden om bijvoorbeeld bij nieuwe subsidieregelingen scherper te kijken naar hoe meerdere LNV-beleidsdoelen op het terrein van bijvoorbeeld klimaat (reductie broeikasgassen), stikstofreductie en kringlooplandbouw kunnen samenvallen in hetzelfde instrument. Dit doet recht aan de samenhang van deze opgaven en kan daarmee ook de doeltreffendheid en doelmatigheid vergroten. Een voorbeeld hierbij zijn de missiegedreven kennis- en innovatieprogramma’s gericht op Landbouw, Water en Voedsel en de subsidieregeling sanering varkenshouderijen (SRV).
3
Wat onderneemt u precies om de concurrentiekracht van de land- en tuinbouw te versterken?
Antwoord
Een sterke concurrentiepositie begint met toekomstperspectief en een goed nationaal ondernemersklimaat. Met de «Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» en het Realisatieplan Visie LNV bied ik zo’n toekomstperspectief en concrete maatregelen om de concurrentiekracht van de land- en tuinbouw te versterken. Ik werk momenteel aan een aantal maatregelen om de onderhandelingspositie van de boer in de keten te versterken, door oneerlijke handelspraktijken te verbieden, transparantie in de prijsvorming in de keten te verbeteren en samenwerking te stimuleren. Ik stimuleer en creëer daarnaast ruimte voor duurzaam ondernemerschap bijvoorbeeld door het jonge boerenfonds, een aanpak voor duurzame agrofinanciering en het optimaliseren van regelgeving, ik onderzoek ook manieren om publieke diensten die boeren en tuinders leveren te kunnen belonen. Een nieuw omschakelfonds moet boeren ondersteunen bij de transitie naar kringlooplandbouw. Op internationaal vlak zet ik me in voor een gelijker speelveld en stimuleer ik de openstelling en vergroting van markttoegang voor Nederlandse veterinaire en fytosanitaire producten buiten de EU. Via diverse kennis en innovatieprogramma’s (bijvoorbeeld topsectoren) wordt de concurrentiekracht versterkt door slimmer en efficiënter te produceren. Binnen de tuinbouwsector is de Kas als Energiebron een voorbeeld waarbij verduurzaming hand in hand gaat met efficiënter produceren en daarmee kan de sector concurreren op de wereldmarkt. Ook het netwerk van Landbouwraden draagt bij aan de versterking van de concurrentiekracht door Nederlandse kennis en kunde en bedrijven in contact te brengen met buitenlandse overheden en marktpartijen om zodoende te komen tot vormen van samenwerking of aanboren van nieuwe economische markten.
4
Waarom gaat u nauwelijks in op concrete verbetermogelijkheden en alternatieven voor bestaande beleidsinstrumenten?
Antwoord
Het eindrapport beleidsdoorlichting agrobeleid biedt vooral aanbevelingen met betrekking tot beter evalueren en beleidsindicatoren. Deze aanbevelingen heb ik overgenomen en benoemd in de aanbiedingsbrief bij deze beleidsdoorlichting (Kamerstuk 31 104, nr. 6). SEO heeft met betrekking tot bestaande beleidsinstrumenten een aanbeveling gedaan voor het verminderen van de complexiteit en het aantal kleine regelingen. Deze aanbeveling herken ik, maar is ook door de tijd ingehaald. Deze aanbeveling heeft voornamelijk betrekking op uitfinanciering van oude, veelal eenmalige regelingen in de periode 2014–2018 die nog doorlopen.1 Bij nieuwe regelingen wordt veelal gekozen voor meerjarige programmafinanciering, met een grotere budgettaire omvang en waar mogelijk meervoudig doelbereik. De door SEO gedane aanbeveling is daarmee ondersteuning van het reeds ingezette beleid sinds de laatste beleidsdoorlichting (2015).
5
Waarom bevat de beleidsdoorlichting geen enkele aanbeveling voor daadwerkelijke verbetering van het agrobeleid?
Antwoord
Het is aan SEO om zich in haar onafhankelijke rol uit te spreken over mogelijke aanbevelingen voor de versterking van het agrobeleid.
De bevindingen van SEO lagen vooral op de kwaliteit en methodologische kant van de uitgevoerde beleidsevaluaties, de mate waarin de beleidsdoelen goed zijn onderbouwd met meetbare beleidsindicatoren en de causaliteit tussen de instrumenten en het doelbereik.
6
Welke concrete verbeteringen van het agrobeleid gaat u de komende jaren doorvoeren?
Antwoord
De uitvoering van de beleidsdoorlichting liep parallel met de uitwerking van de LNV-visie. De versterking van het agrobeleid moet volgens SEO ook passen bij de – toen nog in ontwikkeling zijnde – LNV-visie. SEO heeft hiervoor geen concrete beleidsaanbevelingen gedaan. In het Realisatieplan van de visie heb ik aangegeven wat de negen hoofdopgaven zijn in de komende jaren om aan te werken (Kamerstuk 35 000 XIV, nr. 76). Ik zal uw Kamer over de voortgang van de afgeronde en lopende acties bij deze hoofdopgaven binnenkort informeren in de eerste voortgangsrapportage.
7
Welke maatregelen gaat u nemen om het grote aantal regelingen van een relatief kleine omvang verder terug te brengen?
Antwoord
Sinds 2014 is al een grote slag gemaakt in het terugbrengen van het grote aantal relatief kleine regelingen. De oudere regelingen die nu nog in de begroting staan, betreffen vooral uitfinanciering en worden vanzelf op termijn uitgefaseerd. Er zijn in de afgelopen jaren nauwelijks nieuwe kleine regelingen bijgekomen in de begroting. Daarnaast kunnen kleine, bewerkelijke regelingen met beperkte budgettaire omvang voorkomen worden door meerjarige programmafinanciering en grotere regelingen, qua budgettaire omvang, die kunnen bijdragen aan meerdere beleidsdoelen en opgaven. Wel moet er ruimte blijven om bijvoorbeeld in het kader van de kringlooplandbouw te experimenteren met maatregelen die klein beginnen en worden voorzien van een kleine regeling. Verder is ook de MKB-toets (voor het midden- en kleinbedrijf) van belang. Deze toets helpt ondernemers om in een vroegtijdig stadium mee te denken over nieuwe wetten en regels en de uitvoerbaarheid hiervan. Het doel hiervan is ook om de regeldruk zoveel mogelijk te beperken of te voorkomen.
8
Waarom is het operationeel doel voedselveiligheid en -kwaliteit als niet voldoende doeltreffend beoordeeld? Welke stappen worden er gezet om ook dit operationele doel doeltreffend te maken?
Antwoord
Veruit het grootste deel van de onderzochte uitgaven bij dit operationeel doel heeft betrekking op de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Om die reden drukt het oordeel ook zwaar bij het onderzochte «instrument» NVWA. De onderzoekers van SEO geven aan dat voor de onderzochte periode geen evaluatie beschikbaar is die voldoet aan de kenmerken van een beleidsevaluatie om opgenomen te worden in de gehanteerde methodiek van de effectladder. Op basis van aanvullend materiaal (zoals jaarverslagen, ADR-rapport 2019 en het programma NVWA 2020) schat SEO in dat, ondanks de verbeteringen in de afgelopen jaren, het gewenste niveau van doeltreffendheid nog niet is bereikt. Dit oordeel past overigens bij de meerjarige ontwikkeling die de NVWA doormaakt via het programma NVWA 2020 en de huidige herbezinning. Daarnaast zijn er voor voedselveiligheid concrete verbeteringen afgesproken in het Actieplan Voedselveiligheid uit 2018 (Kamerstuk 26 991, nr. 536) dat is opgesteld naar aanleiding van het advies van de Commissie Sorgdrager. De doorwerking van deze acties in het beleid en toezicht, in combinatie met de verdere ontwikkeling van de NVWA en haar toezicht, moet ertoe leiden dat in de komende jaren het gevoerde beleid met betrekking tot voedselveiligheid en -kwaliteit verder wordt versterkt.
9
Waarom besteden relatief weinig evaluaties aandacht aan de doelmatigheid van beleid? Op welke manier kunnen evaluaties in de toekomst wel beter rekening houden met de doelmatigheid?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 1.
10
Is onderzoek naar de doelmatigheid een kernpunt van de evaluaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom komt dit in de evaluaties niet tot uiting?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 1.
11
Waarom bent u tot op heden en ondanks verschillende toezeggingen nog niet gekomen tot verbeterde indicatoren?
Antwoord
In mijn brief van 8 oktober 2019 (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 10) heb ik uw Kamer laten weten dat ik in de ontwerpbegroting 2021 een geheel herziene set indicatoren opneem, in aanvulling op de in de begroting 2020 opgenomen nieuwe indicatoren. Een voorstel voor de nieuwe set indicatoren zal ik komend voorjaar tijdig met uw Kamer delen.
12
Welke concrete voorstellen komen er naar voren uit de doorlichting die de doeltreffendheid en doelmatigheid van de evaluaties kunnen verbeteren?
Antwoord
SEO heeft in haar eindrapport waardevolle suggesties gegeven om hoger te kunnen scoren op de effectladder.2 Op alle niveaus hebben de onderzochte LNV-beleidsevaluaties gescoord, met het zwaartepunt merendeel op niveau 2 en deels op niveau 3. Volgens SEO kan een groter deel op niveau 3 en hoger komen, indien de dataset wordt verbeterd en een meervoudige onderzoeksaanpak (triangulatie) wordt gehanteerd.
Om een hogere score op de effectladder te bewerkstelligen is het volgens SEO zaak om meerdere onderzoeksbronnen, meerdere inzichten (zoals expertanalyse, uitsluiten alternatieve verklaringen, theoretische modellen) en kwantitatieve (controlegroepen) en kwalitatieve onderzoeksmethodieken bij de evaluatie-opzet te combineren. Hierbij speelt ook de kwantitatieve onderbouwing van het beleid zelf een rol. Hierbij kan gedacht worden aan kwantificeerbare en meetbare doelstellingen en een nulmeting bij het ontwerpen van nieuw beleid.
Zo wil ik de kennisdeling over een kwalitatief goed opgezet evaluatie-ontwerp verhogen via het bestaande werk van de Beleidskwaliteit en Evaluatiecommissie (BEC) binnen EZK/LNV. Er zal meer aandacht komen op basis van de SEO-aanbevelingen om de bewijskracht van de evaluaties te vergroten en zodoende op een hogere trede van de effectladder te komen. Ook zal meer aandacht komen voor een ex-ante evaluatie van voorgenomen beleid en zal scherper worden gestuurd op het vooraf concretiseren (waar mogelijk kwantitatief maken) van heldere LNV-beleidsdoelen in relatie tot het gekozen beleidsinstrumentarium en hieraan gekoppelde indicatoren met zeggingskracht. De eerder genoemde Monitorcommissie LNV heeft hierin een borgende rol.
13
Welke aanbevelingen voor versterking worden er gedaan en wat bent u voornemens met deze aanbevelingen te doen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 6.
14
Waarom is alleen het beleid van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) meegenomen in de evaluatie en niet tevens gerelateerd beleid van andere departementen?
Antwoord
In mijn brief Toelichting op de Onderzoeksopzet (Kamerstuk 31 104, nr. 4) heb ik uw Kamer bij aanvang van deze beleidsdoorlichting geïnformeerd over de aanpak en de afbakening van het te onderzoeken beleid. Deze afbakening komt overeen met de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (hierna: RPE) waarbij in principe binnen de departementale begroting op het niveau van een begrotingsartikel (samenhangend beleid) de doeltreffendheid en doelmatigheid wordt beoordeeld. Bij de afbakening heb ik gekozen voor het door mij gevoerde LNV-beleid van begrotingsartikel 11 (agrobeleid). Deze afbakening stond ook geprogrammeerd voor 2019 in de LNV-begroting.
Uiteraard kunnen er beleidsmatige relaties liggen met begrotingsartikelen binnen dezelfde begroting (voor LNV geldt dit voor artikel 12, natuur en biodiversiteit) of met andere departementale begrotingen. Dit is ook het geval bij deze beleidsdoorlichting, zowel voor artikel 12 als met andere departementale begrotingen. Deze zijn door SEO ook beleidsmatig geduid in het eindrapport. Bijvoorbeeld op het terrein van duurzaamheid (IenW), exportbevordering (EZK/BZ), voedselbeleid (VWS), luchtkwaliteit en waterkwaliteit (IenW). De betreffende departementen evalueren het eigen gevoerde beleid in eigenstandige beleidsevaluaties en beleidsdoorlichtingen. Wel is er in deze beleidsdoorlichting agrobeleid een expliciete verbinding gemaakt met de beleidsdoorlichting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op het terrein van mondiale voedselzekerheid, gelet op een soortgelijk operationeel doel op de LNV-begroting (borgen mondiale voedselzekerheid en uitvoeren Europees landbouwbeleid).
15
Kunt u onderbouwen waarom bij een 20% krimp van de LNV-begroting is gekozen voor deze specifieke besparingen?
Antwoord
De 20%-krimpvariant is een verplicht onderdeel uit de RPE en betreft een scenario waarin de LNV-begroting met dit percentage krimpt. De opgenomen specifieke besparingen zijn per saldo de uitkomst van een aantal omstandigheden, die ook de budgettaire ruimte bepalen om te komen tot deze besparingsopgave. Ten eerste is over de periode 2014–2018 de meerjarige LNV-begroting gekrompen met 22% op onderzoek, innovatie, uitvoering en nalevingstoezicht. De budgettaire speelruimte is daardoor beperkt geworden. Verder is een groot deel van de LNV-uitgaven verbonden aan wettelijke verplichtingen (EU/onderzoekstaken) en hieruit voortkomende uitvoering en nalevingstoezicht. Ook hier geldt dat de ruimte om te besparen vrijwel nihil is.
De denkbeeldige besparingen volgen dus automatisch uit de bovenstaande beperkingen, waarbij gekozen is voor de breedte van het LNV-beleid. Voor de besparingen tot 20% geldt uiteraard dat geen enkele specifieke besparing zonder grote gevolgen blijft, zoals beschreven in het eindrapport.
16
Op welke manier wordt in de praktijk getoetst of het gevoerde beleid daadwerkelijk effectief is?
Antwoord
Het is gebruikelijk dat veel voorgenomen LNV-beleid met de doelgroep (vertegenwoordigers uit de agro- en natuursectoren) wordt besproken om te bezien hoe het beleid het best vorm kan krijgen in de praktijk. Bij beleid in uitvoering geldt dat beleidsinstrumenten periodiek worden geëvalueerd op doeltreffendheid in de vorm van ex-post beleidsevaluaties. Hierbij wordt ook de doelgroep bevraagd naar resultaten en ervaringen in de praktijk. Verder kunnen ervaringen worden gemeld bij het Agroloket over ervaren regeldruk en of beleid/regelingen uit de praktijk.
De onderzochte beleidsevaluaties uit deze beleidsdoorlichting zijn ook aan uw Kamer verzonden.
17
Wat gaat u doen om de doelmatigheid van het beleid beter in kaart te brengen?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 1.
18
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat toekomstige evaluaties van het agrobeleid grotere bewijskracht hebben?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 12.
19
Welke maatregelen gaat u treffen om in het vervolg bij meer evaluaties causale verbanden aan te kunnen tonen?
Antwoord
Zie ook het antwoord op vraag 12. Het belang van heldere beleidsdoelen (waar mogelijk kwantitatief) wordt gekoppeld aan het in te zetten instrument en voorzien van indicatoren die een effectieve relatie leggen tussen de beleidsinspanning en het beleidsdoel.
20
Bent u bereid in een volgende studie apart aandacht te (laten) besteden aan de samenhang tussen beleidsinitiatieven?
Antwoord
SEO stelt terecht dat de effectiviteit van veel LNV-beleidsterreinen als geheel mede wordt bepaald door het beleid van andere ministeries en dus niet enkel op grond van de beleidsdoorlichting van het agrobeleid kan worden vastgesteld. De beleidsmatige relaties worden wel gelegd en geduid in deze beleidsdoorlichting. Vanuit het Rijksbrede programma Inzicht in Kwaliteit wordt momenteel gewerkt aan een strategische evaluatie-agenda waarbij meer op een integrale wijze de samenhang van beleid (over begrotingsartikelen en departementale begrotingen heen) wordt geprogrammeerd.
21
Herkent u het beeld dat de kennisbasis van het agrobeleid in de afgelopen jaren onder druk is komen te staan, onder andere door het wegvallen van middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en het afschaffen van productschappen? Welke maatregelen gaat u nemen om de kennisbasis te versterken?
Antwoord
Bezuinigingen uit het verleden zijn met het huidige regeerakkoord gerepareerd, waarbij de kennisbasismiddelen vanaf 2019 voor Wageningen Research zijn aangevuld uit de TO2-envelop (bestemd voor de TO2-instellingen).
22
Herkent u het beeld van de betrokken partijen dat het agrobeleid tussen provincies in belangrijke mate kan verschillen? In hoeverre is het beleid van de verschillende provincies in lijn met uw beleidsambities voor kringlooplandbouw?
Antwoord
De provincie is een belangrijke partij als het gaat om de regionale invulling van het beleid, en de opgaven en problematiek kunnen per provincie verschillen. De provincie heeft hierbij ook een eigenstandige positie in de regio met eigen bevoegdheden. Ik heb regelmatig overleg met de provincie over hoe kringlooplandbouw en opgaven op het terrein van bijvoorbeeld klimaat en stikstof het beste vorm kunnen worden gegeven rekening houdend met regionale verschillen. Generiek beleid werkt niet altijd als een blauwdrukmodel, daar waar regionale behoeften en omstandigheden om een gebiedsgerichte aanpak vragen. Die beleidsruimte is ook van toepassing bij de kringlooplandbouw. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij voorop. Deze bepaalt ook voor een groot deel welke initiatieven voor kringlooplandbouw interessant zijn om op te pakken en wellicht een voorbeeld kunnen zijn voor andere regio’s. Leren en ruimte geven aan experimenteren in de regio is ook onderdeel van mijn beleid. Een voorbeeld hierbij is het project: een kunstmestvrije Achterhoek. De LNV-visie is hierbij wel leidend en geeft richting, de regionale invulling volgt hieruit.
23
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de indicatoren gezamenlijk beter een duurzame landbouw garanderen dan dat nu het geval is? Gaat u hiervoor ook gebruik maken van al bestaande indicatoren op zowel nationaal als internationaal niveau?
Antwoord
Het toepassen van indicatoren op zich garandeert niet een duurzamere landbouw. De functie van een goed gekozen indicator is juist om het beleid op bijvoorbeeld duurzame landbouw te monitoren en biedt sturingsinformatie of het te realiseren beleidsdoel binnen bereik ligt en wordt behaald. Het beoogde resultaat van duurzame landbouw wordt dus vastgelegd in het beleidsdoel, en hierop wordt beleidsinstrumentarium ingezet (causaliteit). De indicator volgt hieruit. Deze moet effectieve zeggingskracht hebben over het beleidsdoel.
De aanbevelingen van SEO neem ik over als het gaat om het verbeteren van de kwaliteit en dekking van de gekozen indicatoren in de begroting. Op basis van een raamwerk koppel ik de LNV-beleidsdoelen aan bestaande, maar ook nieuwe indicatoren. Deze indicatoren kunnen waar nodig en mogelijk ook internationaal zijn. Belangrijkste criteria hierbij zijn de zeggingskracht van de gekozen indicatoren, meetbaarheid en consistentie in gebruik. In de begroting van 2021 wordt deze wijziging zichtbaar gemaakt.
24
Welk einddoel voor duurzame landbouw wordt nagestreefd? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit doel met indicatoren ondersteund wordt?
Antwoord
In de LNV-visie 2030 heb ik aan de hand van de meetlat aangegeven wat mijn eindbeeld is als het gaat om duurzame landbouw. Zo heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) over de toekomst van de verduurzaming van de veehouderij. In deze brief heb ik aangegeven wat mijn plannen en acties zijn om de transitie samen met andere partijen vorm te geven.
Alle sectoren hebben voor de verduurzaming van de veehouderij ook eigen sectorplannen ingediend waarin doelen zijn uitgewerkt en waar mogelijk ook reeds gekwantificeerd met indicatoren. Dit is voor elke sector anders en betreft maatwerk. De voortgang hiervan wordt gemonitord en uw Kamer wordt hierover periodiek geïnformeerd.
25
Waarom bevat de beleidsdoorlichting geen enkele aanbeveling voor verbetering van het agrobeleid, maar alleen aanbevelingen voor de formulering van doelstellingen en indicatoren en voor het uitvoeren van evaluaties?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 5.
26
Herkent u het beeld, geschetst door betrokken partijen, dat er in het agrobeleid sprake is van tegenstrijdige regelingen en regelingen die elkaar tegenwerken? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de interne samenhang van het agrobeleid wordt vergroot?
Antwoord
Het agrobeleid is complex en divers. Dit komt door de veelheid aan doelen en instrumentarium, die vaak ook een sterke relatie kennen met EU wet- en regelgeving. Ook kan sprake zijn van een spanningsveld tussen de (onderlinge) maatschappelijke en economische opgaven van de agrosector. De specifieke kenmerken en behoeften van de agrosector spelen daarnaast een grote rol bij het ontwikkelen van beleid en hieruit voortkomende regelingen. Mijn inzet is om juist op die samenhang te sturen. Ik herken niet in de breedte het geschetst beeld. Ik herken wel de behoefte van de sector om over een meerjarige periode duidelijkheid en zekerheid te hebben wat betreft de richting van het LNV-beleid. SEO stelt in haar eindrapport dat het in de onderzochte periode 2014–2018 ontbrak aan een integrale visie die houvast biedt aan het beleid. Mijn Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden» en het Realisatieplan Visie LNV bieden dat langetermijnperspectief.
27
In hoeverre is het beleid van de verschillende provincies in lijn met uw ambities voor kringlooplandbouw en emissiearme landbouw?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 22.
Bijvoorbeeld de uitfinanciering van de regeling beroepsopleiding en voorlichting, UDV, beëindigings- en saneringsregeling, uitfinanciering SSBP en Sloop en ombouw nertsenhouderijen.↩︎
De effectladder bestaat uit vijf niveaus. Niveau 1 (descriptief), hieraan voldoen in de basis alle evaluaties. Niveau 2 (veelbelovend), Niveau 3 (indicatief), Niveau 4 (plausibel causaal) en Niveau 5 (causaal).↩︎