[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Toelichtende nota

Bijlage

Nummer: 2020D11463, datum: 2020-03-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Bijlage bij: Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Singapore inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Singapore, 14 oktober 2019 (2020D11462)

Preview document (🔗 origineel)


Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Singapore
inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Singapore,
14 oktober 2019 (Trb. 2019, 168 en 

Trb. 2020, 9)

 

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

	In januari 2019 hebben afrondende besprekingen plaatsgevonden over een
verdrag inzake samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in
douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek
Singapore (hierna: ‘het Verdrag’). Tijdens deze besprekingen werd
tussen de delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden (hierna: het
Koninkrijk) en van de Republiek Singapore (hierna: Singapore)
overeenstemming bereikt over de verdragstekst. 

	Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van
internationale fraude is het nodig te komen tot een versterkte
samenwerking tussen de douaneadministraties van Singapore en de landen
binnen het Koninkrijk. Het onderhavige verdrag beoogt een bilateraal
kader te scheppen waarbinnen de nauwere samenwerking gestalte kan
krijgen. Het Verdrag biedt de douanediensten van het Koninkrijk de
mogelijkheid om relevante informatie uit te wisselen met de douane van
Singapore.

	Het Verdrag dient enerzijds om fraude met betrekking tot de
douanerechten (“klassieke” smokkel) te bestrijden en ter bestrijding
van ontduiking van (andere) belastingen bij invoer en ter bestrijding
van overtredingen van sanitaire en fytosanitaire maatregelen, de
geneesmiddelenwetgeving, verboden met betrekkingen tot de in- of uitvoer
van afvalstoffen en van andere verboden en beperkingen bij in- en
uitvoer, zoals drugssmokkel of smokkel van namaakartikelen. Anderzijds
kan het Verdrag middels de beoogde informatie-uitwisseling ook bijdragen
aan een betere informatiepositie van de douaneadministraties en daarmee
tot beter risicobeheer waardoor de legitieme handel kan worden
bevorderd.

	Wat betreft opzet en bewoordingen is het Verdrag goeddeels gebaseerd op
het modelverdrag dat is ontwikkeld door de Wereld Douane Organisatie
(WDO). Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de
verdragen ter voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot
uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo wordt dit
WDO-modelverdrag als basis gebruikt voor bilaterale 



verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken.
Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de
douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen
die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn. 

	Het Verdrag ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen
douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen
rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in
strafzaken.

	Naar het oordeel van de regering bevat één artikel van het Verdrag
eenieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94
Grondwet, die aan rechtssubjecten rechtstreeks rechten toekennen of
plichten opleggen. Het betreft artikel 2, zesde lid, dat bepaalt dat
door personen geen recht aan het Verdrag kan worden ontleend om de
informatie-uitwisseling te beletten of bewijs te verkrijgen, te
onderdrukken of uit te sluiten.

	De Europese regelgeving over de bescherming van persoonsgegevens in de
EU is in 2018 gewijzigd; met ingang van 25 mei 2018 is Verordening (EU)
2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening
gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) rechtstreeks van toepassing in
de EU-lidstaten en vanaf 6 mei 2018 moeten de EU-lidstaten Richtlijn
(EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016
betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog
op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van
strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende
het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit
2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) in beginsel hebben omgezet
in nationale wetgeving. Dit was aanleiding voor het Koninkrijk om de
wijze waarop de gegevensbescherming wordt geregeld in nieuwe
douaneverdragen te wijzigen. Voorheen werd er bij douaneverdragen een
bijlage opgenomen met de belangrijkste beginselen van bescherming van
persoonsgegevens. Nu is er gekozen voor een manier die beter aansluit
bij de nieuwe situatie. De gegevensbescherming is geregeld in artikel 13
van het Verdrag. In het vierde lid van dat artikel wordt bepaald dat op
basis van het Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd
dienen te worden overeenkomstig de wet- en regelgeving van het
verstrekkende land. Hierdoor zullen persoonsgegevens die door Nederland
worden verstrekt op basis van het Verdrag in Singapore een
beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan dat in
Nederland en in de Europese Unie. Partijen stellen elkaar vóór
inwerkingtreding op de hoogte van alle relevante nationale wet- en
regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens op basis
van het Verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen van de
nationale wetgeving zullen partijen elkaar over de inhoud van die
wijzigingen informeren. 



2. Europese Unie

	Het Verdrag heeft mede tot gevolg dat het in Europa gelegen deel van
het Koninkrijk nog doelmatiger de verplichtingen die uit EU-recht
voortvloeien, kan uitvoeren in overeenstemming met het Unierecht. In dit
kader is ook de op 19 oktober 2018 te Brussel tot stand gekomen
Vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Singapore (PbEU 2018, L 267)
relevant welke nog geratificeerd moet worden. De EU-lidstaten zijn geen
partij bij die Overeenkomst en dus is enkel ratificatie door de EU en
Singapore vereist. In bijlage III bij die Overeenkomst is de
administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten geregeld. Het
onderhavige Verdrag staat niet in de weg aan de verplichtingen die voor
Europees Nederland uit de Vrijhandelsovereenkomst voortvloeien. Dit
volgt uit artikel 2, vierde lid, onderdeel a, van het Verdrag. 

	Het Caribische deel van het Koninkrijk (Bonaire, Sint Eustatius en
Saba, alsmede de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten) maakt geen deel
uit van de Europese Unie. Wel is op het Caribische deel van het
Koninkrijk een associatieregeling van toepassing die gestoeld is op het
vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(VWEU). Uit die bepalingen vloeit voort dat met sommige niet-Europese
landen en gebieden welke bijzondere betrekkingen onderhouden met
Denemarken, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk een
associatieregeling met de Europese Unie in het leven is geroepen. Het
doel van de associatieregeling is het bevorderen van de economische en
sociale ontwikkeling van deze landen en gebieden en de totstandbrenging
van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Europese Unie in
haar geheel. Het raamwerk voor de associatieregeling staat omschreven in
het vierde deel van het VWEU en is nader uitgewerkt in Besluit 2013/755
van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen
en gebieden overzee met de Europese Unie.

3. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

	Onder de term “douaneadministratie” wordt verstaan de centrale
nationale administratieve autoriteit welke belast is met de uitvoering
van de regelingen waarop de in het Verdrag omschreven samenwerking
betrekking heeft. De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in
aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het Verdrag zijn de
Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), de
Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT). Ook andere diensten met specifieke
controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het Verdrag
betrokken zijn. Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en
om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in het in
Europa gelegen deel van het Koninkrijk tegen te gaan, zal het Douane
Informatie Centrum (DIC) te Rotterdam worden aangewezen als centraal
aanspreekpunt. Het DIC geldt ook als aanspreekpunt voor Caribisch
Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). 



	Voor de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint
Maarten) geldt ook dat diverse instanties, belast met de
tenuitvoerlegging van de douanewetgeving, onderscheidenlijk de
invordering van douanevorderingen, bij samenwerking in het kader van het
Verdrag betrokken kunnen worden. Voor Aruba zal de Directeur van het
Departement der Invoerrechten en Accijnzen worden aangewezen als
centraal aanspreekpunt, voor Curaçao de Douane Curaçao en voor Sint
Maarten de Dienst Douane ressorterend onder het Ministerie van Justitie.

	Het begrip “douanewetgeving” heeft, evenals het begrip
“douaneadministratie”, in het Verdrag een ruimere betekenis dan die
welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het
Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term
“douanewetgeving” ook regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van
goederen, hoofdzakelijk betreffende:

douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van
de invoer;

belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en
landbouwrestituties;

anti-dumpingrechten; en

verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het
grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële,
economische (landbouweconomische daaronder begrepen), veterinaire en
fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid van de
internationale logistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid,
het cultureel erfgoed en het milieu. 

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van
persoonsgegevens opgenomen, die is ontleend aan artikel 2, onderdeel a,
van het op 28 januari 1981 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag tot
bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde
verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7). De overige definities
betreffen termen die in het onderhavige Verdrag regelmatig worden
gebruikt.

Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)

	Dit artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand
wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal
verband. Wat dit laatste betreft, moet voor Nederland met name worden
gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit
vlak.

Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr.
515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand
tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de
samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de
juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L
82). Op basis van deze Verordening zijn de lidstaten verplicht om onder
bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese
Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is
van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg van artikel 2, vierde lid,
van het Verdrag onder meer rekening gehouden met (toekomstige)
verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse
administratieve bijstand onder verdragen met andere lidstaten in het
kader van de Europese Unie. Daarbij valt te denken aan de op 18 december
1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van
Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake
wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties
(Trb. 1998, 174, ook wel bekend als Napels II). Verder bestaan er
diverse bilaterale verdragen met andere Europese landen die door de
toetreding van die landen tot de EU aan belang hebben ingeboet, maar
onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden. Singapore zal op
de hoogte worden gesteld wanneer in Europees kader informatie wordt
doorgegeven.

	De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in
overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de
verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent (derde
lid). Uitdrukkelijk is vastgelegd (vijfde lid) dat het Verdrag voorziet
in het verlenen van administratieve bijstand tussen de verdragsluitende
partijen. Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans
te worden verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie
verstrekt ten behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de
regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de
verzoekende douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een
administratief onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan
betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke
keten en op betrokken (rechts)personen. Ook kan bijstand worden verleend
ten behoeve van de invordering van bedragen die verschuldigd zijn aan de
douane.

	Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander
samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte
administratie aan welk ander verdrag van toepassing zal zijn en welke
andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden. 

Artikel 3 (Informatie ten behoeve van de juiste toepassing en handhaving
van de douanewetgeving)

	Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand in de zin van het
verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de
douanewetgeving, indien nodig door het uitoefenen van toezicht. Het
betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door
één van de douaneadministraties als uit eigen beweging verstrekte
gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en
met het oog op het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op
die wetgeving. De douaneadministraties zullen elkaar informatie
verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken,
gesignaleerde fraudepatronen, en goederen en personen die zijn
gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving. Ook het aanleveren van
gegevens aan de andere douaneadministratie ten behoeve van door deze in
eigen regie te verrichten risicoanalyses behoort tot de geboden
mogelijkheden tot samenwerking in het kader van het Verdrag.

Artikel 4 (Informatie over inbreuken op de douanewetgeving)

	De partijen informeren elkaar op verzoek of uit eigen beweging over
activiteiten die (kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de
douanewetgeving op het grondgebied van de andere partij.

	In geval van een ernstige aantasting van de economie, de
volksgezondheid, inclusief de veiligheid van de internationale
goederenketen, of een ander vitaal belang van partijen, zal de ene
partij onverwijld en op eigen initiatief de andere partij daarover
informeren, indien mogelijk.



Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de in- of uitvoer van
goederen)

	Deze bepaling bevat een uitwerking van de algemene bepaling over
uitwisseling van informatie, specifiek met betrekking tot de situatie
waarin geen zekerheid bestaat of goederen op rechtmatige wijze werden
in- of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in
het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de
uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt
toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan
wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of
goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden
weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende
partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale
grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar
eventueel zijn gebracht.

Artikel 6 (Automatische informatieverstrekking) 

	Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 16 van het Verdrag
kunnen de douaneadministraties afspreken dat zij elkaar informatie op
automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden. Het
moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van de andere
informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens
het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden
uitgewisseld. Op dit moment zijn hierover tussen de douaneadministraties
nog geen afspraken gemaakt.

Artikel 7 (Technische bijstand)

	De in dit artikel geregelde technische bijstand voorziet in de
mogelijkheid tot het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het
leren van elkaars werkwijzen, kennis en hulpmiddelen alsmede in het
kader van trainings- en opleidingsactiviteiten. De uitwisseling
bevordert de samenwerking van beide douaneadministraties en kan tevens
een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van
de douaneprocedures, risicomanagement en het gebruik van technische
controle-instrumenten alsmede versterking van de bestuurlijke en
administratieve organisatie.

Artikel 8 (Het doen van verzoeken)

	Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en
bevat voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek. 

	Een douaneadministratie zal slechts om originele informatie (zoals
originele documenten) verzoeken indien kopieën niet volstaan.
Dergelijke informatie dient zo spoedig mogelijk te worden teruggezonden.
Rechten van de aangezochte administratie of van derden ter zake worden
geëerbiedigd.

Artikel 9 (Vergaren van informatie) 

	Op basis van dit artikel kan de aangezochte douaneadministratie een
onderzoek instellen, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde
informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse
douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Singaporese douane,
in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve
bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, tweede lid, van het
Verdrag) bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek)
verricht.

Artikel 10 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende
administratie op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende
partij) 

	Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van
douanefunctionarissen op elkaars grondgebied. Vooral als het gaat om
onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een
bepaalde zaak zich in het andere land bevindt, bijvoorbeeld bij dubbele
facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen
tussen Singapore en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien
functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie
verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie.

Artikel 11 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende
administratie op het grondgebied van de aangezochte verdragsluitende
partij op uitnodiging van de aangezochte partij) 

	Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van de aanwezigheid van
douanefunctionarissen van de verzoekende partij op het grondgebied van
de aangezochte partij op verzoek van laatstgenoemde. Daarbij kunnen
beperkingen en voorwaarden worden gesteld door de aangezochte partij.

Artikel 12 (Voorwaarden voor de aanwezigheid van functionarissen op het
grondgebied van de andere partij)

	Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van
aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere partij
gebruik kan worden gemaakt. Zij genieten dezelfde rechtsbescherming als
de functionarissen van de andere partij.

	Zolang functionarissen van een douaneadministratie uit hoofde van het
Verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij, dienen zij zich steeds als zodanig te kunnen legitimeren.

Artikel 13 (Gebruik, vertrouwelijkheid en bescherming van informatie) 

	Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van
vertrouwelijke aard is, moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit
artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie
zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

	De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts
worden gebruikt voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de
informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen
toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft
verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven. Bovendien
mag die douaneadministratie voorwaarden aan het gebruik voor andere
doeleinden verbinden. Voor een beoogd gebruik in Singapore voor
strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse douaneadministratie
verstrekte informatie is bijvoorbeeld steeds (voorafgaande) toestemming
vereist van het bevoegde Openbaar Ministerie of de bevoegde rechter.

	In het land waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie
vertrouwelijk te worden behandeld. Voorts moet voor deze informatie
aldaar hetzelfde niveau van bescherming gelden als voor soortgelijke
informatie krachtens het nationale recht het geval is. 

	In het vierde lid van het artikel wordt bepaald dat op basis van het
Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd dienen te
worden overeenkomstig het niveau van bescherming voorzien in de wet- en
regelgeving van het verstrekkende land. Hierdoor zullen persoonsgegevens
die door Nederland worden verstrekt op basis van het Verdrag in
Singapore een beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan
dat in Nederland en in de Europese Unie. Partijen stellen elkaar vóór
inwerkingtreding op de hoogte van alle relevante nationale wet- en
regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens op basis
van het Verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen van de
nationale wetgeving zullen partijen elkaar over de inhoud van die
wijzigingen informeren.

Artikel 14 (Weigeringsgronden)

	Het artikel bevat de gronden waarop het verlenen van bijstand kan
worden geweigerd, afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van
bepaalde voorwaarden of, in voorkomend geval, kan worden uitgesteld.
Nederland zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen bijstand verlenen
als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die in het
Koninkrijk al onderwerp is geweest van een strafvervolging. Hetzelfde
geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt
niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de
desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige
waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in het verzoekende
land worden gebruikt om tegen dezelfde verdachte een strafvervolging
voor hetzelfde feit te beginnen. De redenen voor het afzien of
uitstellen van het verlenen van de bijstand dienen aan de andere partij
te worden medegedeeld.

Artikel 15 (Kosten)

	De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot
terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten.

Artikel 16 (Uitvoering en toepassing van het Verdrag)

	De douaneadministraties zullen ter regeling van de praktische aspecten
bij de uitvoering van het Verdrag nadere afspraken maken in de vorm van
een Memorandum van Overeenstemming, dat desgewenst snel kan worden
aangepast. 

Artikel 17 (Territoriale toepassing)

	Het Verdrag zal voor het gehele Koninkrijk gelden. De term
“grondgebied” in dit artikel wordt conform internationaal recht
geïnterpreteerd. Ingevolge het derde lid geldt de bepaling van artikel
2, vierde lid, voor het grondgebied van het Koninkrijk in Europa. Het
betreft enkel sub a van dat vierde lid; sub b ziet op Singapore.

Artikel 18 (Regeling van geschillen)

	De douaneadministraties proberen er onderling uit te komen indien er
geschillen ontstaan. Indien douaneadministraties hier niet in slagen, is
geschillenbeslechting via diplomatieke kanalen de aangewezen weg. 

Artikel 19 (Inwerkingtreding)

	Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in werking zal treden op de eerste
dag van de tweede maand nadat beide landen elkaar hebben genotificeerd
dat de vereiste nationale procedures zijn doorlopen.

Artikel 20 (Herziening en wijziging)

	De partijen kunnen op elke gewenst moment op verzoek van een van hen
bijeenkomen voor herziening van het Verdrag. 

Artikel 21 (Duur en beëindiging)

	Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in beginsel voor onbepaalde duur
van kracht is. Elke partij heeft de mogelijkheid het Verdrag op te
zeggen middels een kennisgeving aan de andere partij. Indien dit aan de
orde is, geldt een minimale opzegtermijn van drie maanden.

4. Koninkrijkspositie

De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wensen de medegelding
van het Verdrag voor hun land. Het Verdrag zal daarom gelden voor het
gehele Koninkrijk. 

De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane,

Alexandra C. van Huffelen

De Minister van Buitenlandse Zaken, 

Stef Blok

 http://www.wcoomd.org/en/topics/enforcement-and-compliance/instruments-
and-tools/~/media/DFAAF3B7943E4A53B12475C7CE54D8BD.ash. 

 PAGE   \* MERGEFORMAT 1