[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector

Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020 (Incidentele suppletoire begroting inzake aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector in verband met de Covid-19 crisis)

Brief regering

Nummer: 2020D14524, datum: 2020-04-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35441-7).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35441 -7 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020 (Incidentele suppletoire begroting inzake aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector in verband met de Covid-19 crisis).

Onderdeel van zaak 2020Z06812:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 441 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020 (Incidentele suppletoire begroting inzake aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector in verband met de Covid-19 crisis)

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 april 2020

Met deze brief reageer ik op de brief van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 6 april 2020, waarin de commissie vraagt om nadere informatie over de stappen die het kabinet de komende periode wil nemen voor de cultuursector en de aangekondigde maatregelen voor de middellange en lange termijn. Met deze brief reageer ik ook op de motie van het lid Jetten c.s.1

In mijn brief van 27 maart jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen voor de korte termijn voor de culturele en creatieve sector die tot dan toe waren genomen in verband met de Covid-19crisis. In die brief stond ik stil bij de kabinetsbrede maatregelen, specifieke coulancemaatregelen en de communicatie met het culturele en creatieve veld.

Met deze brief informeer ik u over de aanvullende ondersteuning die het kabinet biedt om de culturele en creatieve sector door de financieel zware eerste maanden heen te helpen en in staat te stellen om te investeren voor het volgende seizoen.

Aanvullende ondersteuning

De acute liquiditeitsproblemen van instellingen vormen een probleem voor het voortbestaan van vitale onderdelen in de culturele en creatieve infrastructuur. Instellingen in de culturele en creatieve sector hebben immers over het algemeen geen winstoogmerk, bouwen daarom nauwelijks reserves op en kunnen daar dan ook niet op terugvallen. Om na de crisis weer geleidelijk te kunnen opstarten, is het bovendien ook nodig dat er nu wordt geïnvesteerd in nieuwe, aangepaste, producties voor het volgende seizoen.

Dit vraagt om een tijdelijke andere balans tussen eigen inkomsten, waar de sector de afgelopen jaren hard aan heeft gewerkt, en ondersteuning door het rijk.

Het kabinet voegt daarom € 300 miljoen additionele middelen toe aan het bestaande instrumentarium om de vitale onderdelen in de culturele infrastructuur in stand te houden. Zo behouden we niet alleen het unieke Nederlandse artistieke product, maar waarborgen we ook de werkgelegenheid in deze sector. Het doel is om die onderdelen van de keten die onmisbaar zijn en zorgen voor werkgelegenheid overeind te houden. De regeling ziet niet toe op zzp’ers. De regeling is gericht op instellingen/organisaties, die de opdrachtenstroom richting zzp’ers en andere instellingen weer op gang kunnen brengen.

Instrumentarium

De additionele middelen worden ingezet voor het:

• verhogen van de subsidie aan producerende instellingen in de Basisinfrastructuur 2017–2020 en de instellingen en festivals die meerjarige subsidie ontvangen van de zes rijkscultuurfondsen in de periode 2017–2020;

• verhogen van de leenfaciliteit voor monumenteneigenaren van opengestelde rijksmonumenten via het Nationaal Restauratie Fonds;

• investeren in de vitale regionale infrastructuur via de rijkscultuurfondsen voor een beperkt aantal cruciale regionale musea, podia en filmtheaters;

• verhogen van leenfaciliteiten bij Cultuur + Ondernemen voor instellingen die privaat worden gefinancierd.

Uitgangpunten

Instellingen die inkomsten mislopen als gevolg van de maatregelen van het kabinet om de verspreiding van Covid-19 tegen te gaan, komen in aanmerking voor de aanvullende ondersteuning. Daarbij moeten instellingen eerst een beroep hebben gedaan op de generieke maatregelen voor zover dat mogelijk is. Instellingen moeten daarnaast, voor zover verantwoord, eerst de eigen reserves aanspreken en alleen instellingen met een eigen inkomsten percentage van minimaal 15% van hun totale omzet in 2018 komen in aanmerking. Voor instellingen die vitale onderdelen van de regionale infrastructuur zijn, geldt als extra voorwaarde dat de gemeente of provincie ook een extra bijdrage doet. Bij het bepalen van de extra ondersteuning wordt rekening gehouden met het aandeel eigen inkomsten van de instelling. Hoge eigen inkomsten betekent namelijk een groter verlies aan inkomsten en daarmee dus een grotere behoefte aan extra ondersteuning.

Uitvoering

U ontvangt binnenkort een incidentele suppletoire begroting waarmee de € 300 miljoen aan de begroting van OCW wordt toegevoegd (Kamerstuk 35 441).

Ik streef ernaar zo snel mogelijk te kunnen starten met de uitvoering van deze maatregelen. Daarvoor ga ik in overleg met betrokken partijen zoals de zes rijkscultuurfondsen, het Nationaal Restauratie Fonds, Cultuur + Ondernemen en wethouders en gedeputeerden cultuur. Bij de uitwerking zal ik uiteraard kijken naar staatssteunaspecten. Ik informeer uw Kamer zo snel mogelijk over de verdere uitwerking.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven


  1. Kamerstuk 25 295, nr. 133↩︎

  2. Kamerstuk 32 820, nr. 349↩︎