[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over kabinetsreactie eindrapport Expertgroep inzake politieke steun aan interstatelijk geweldsgebruik en in inzake humanitaire interventie (Kamerstuk 29521-406)

Nederlandse deelname aan vredesmissies

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2020D20722, datum: 2020-05-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2020D20722).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2020Z06971:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


2020D20722 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de Kabinetsreactie eindrapport Expertgroep inzake politieke steun aan interstatelijk geweldsgebruik en in inzake humanitaire interventie (Kamerstuk 29 521, nr. 406).

De voorzitter van de commissie,
Pia Dijkstra

De adjunct-griffier van de commissie,
Konings

Inhoudsopgave blz.
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
II Antwoord/Reactie van de Minister 10

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het eindrapport van de Expertgroep inzake politieke steun aan interstatelijk geweldsgebruik en in inzake humanitaire interventie (de expertgroep). Deze leden hebben de onderstaande opmerkingen en vragen over en naar aanleiding van de kabinetsreactie op het eindrapport.

De leden van de VVD-fractie waarderen het initiatief van het kabinet tot het instellen van de expertgroep. In hoeverre is het de komende decennia houdbaar om op te komen voor het internationale recht, de fundamentele mensenrechten en de fundamentele belangen en veiligheid van Nederland en haar bondgenoten, indien dat afhankelijk is gesteld van een veto in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VN) uitgesproken door een land dat zelf flagrant handelt in strijd met het internationaal recht?

De leden van de VVD-fractie zien de kabinetsreactie met name in het licht van de schrijnende situatie waarin de bevolking van de Syrische stad Douma het slachtoffer werd van aanvallen met chemische wapens, waar ter bescherming van deze bevolking proportioneel internationaal geweldsgebruik nodig was, maar een Veiligheidsraadsresolutie ter ondersteuning van zulk internationaal ingrijpen geblokkeerd werd door de veto-machten Rusland en China. Hierdoor bleek de Veiligheidsraad niet in staat op te komen voor de slachtoffers en de internationale veiligheid. De illegale chemische aanval en de verdere bedreiging van de bevolking met chemische wapens zou zonder dit ingrijpen onbeantwoord blijven. Het fundamentele internationale verbod op het gebruik van chemische wapens zou zonder deze actie van NAVO-bondgenoten ernstig aangetast zijn. Het moet naar de mening van de leden van de VVD-fractie mogelijk zijn voor een dergelijk ingrijpen in de toekomst politieke steun uit te spreken.

In algemene zin merken de leden van de VVD-fractie op dat zij, gezien het gebleken onvermogen van de VN Veiligheidsraad om in specifieke gevallen op te treden voor de internationale vrede en veiligheid, voorbouwen op het standpunt van dat deel van de expertgroep dat van mening is dat het onder strikte voorwaarden en als uiterste middel niet noodzakelijk onrechtmatig is om indien op grote schaal gruwelijkheden plaatsvinden interstatelijk geweld te gebruiken ter bescherming van een civiele bevolking. De leden van de VVD-fractie delen daarbij de inschatting van het kabinet dat het in de huidige geopolitieke situatie niet te verwachten is dat het expliciet nastreven van codificering van een passende rechtsregel vruchtbaar zal zijn.

De leden van de VVD-fractie merken op dat een aantal Europese landen pogen via meer militaire samenwerking het handelingsvermogen van de Europese Unie te vergroten. Nederland heeft ook gezegd daar positief tegenover te staan. Hoe denkt het kabinet dat de wens die er bij sommigen leeft om volkenrechtelijke criteria voor militair optreden zeer strikt te interpreteren, en de wens om de EU en coalitions of the willing van Europese landen van voldoende handelingsvermogen te voorzien, de komende decennia verenigbaar zijn?

Op pagina 3 van de kabinetsreactie lezen de VVD-fractieleden: «Ondanks deze risico’s, is de expertgroep niettemin van mening dat er overtuigende redenen kunnen zijn om politieke steun te verlenen door de regering aan een onrechtmatige interventie.» Op pagina 4 staat: «Het sluit tegelijkertijd niet uit dat ook andere prangende overwegingen relevant kunnen zijn, afhankelijk van de situatie. Het mogelijkerwijs verlenen van politieke steun zal van geval tot geval zorgvuldig moeten worden beoordeeld.» De leden van de VVD-fractie vragen wat, mocht een relevant geval zich voordoen, bijvoorbeeld in NAVO-verband, in het licht van deze overwegingen de toegevoegde waarde kan zijn van een stemverklaring.

In haar brief schrijft het kabinet op pagina 3 en 4 dat het in sommige gevallen mogelijk is politieke steun te geven aan een interventie die volgens het internationale recht niet rechtmatig is. Er worden daarbij een aantal mogelijke omstandigheden genoemd (binnen een multilateraal kader, er zijn chemische of biologische wapens ingezet, de interventie is proportioneel, een veto in de VN-Veiligheidsraad). Is het kabinet het ermee eens dat deze voorwaarden niet cumulatief zijn? Deelt zij bijvoorbeeld de opvatting dat steun ook mogelijk kan zijn indien zij wordt verleend als het geweldgebruik een reactie is op gruwelijkheden waarbij de daartoe ingezette wapens conventioneel van aard zijn, en niet chemisch of biologisch?

Het kabinet deelt de interpretatie van de exportgroep dat «louter het verlenen van politieke steun volgend op onrechtmatig optreden geen volkenrechtelijke aansprakelijkheid met zich meebrengt voor de staat die de steun verleent». Maar vervolgens zegt het kabinet dat «niet bij voorbaat uitgesloten kan worden dat een internationale rechter tot een andere conclusie zou komen». De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd wat het kabinet met die passage bedoelt. Deelt het kabinet de mening dat het op veel beleidsterreinen geldt dat wanneer er voor een bepaald besluit wordt gekozen met inachtneming van juridisch advies, het nooit bij voorbaat uitgesloten kan worden dat een rechter anders oordeelt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister.

Deze leden spreken waardering uit voor het werk dat de expertgroep heeft verricht. De vraagstukken waarover de expertgroep gevraagd was zijn visie te geven zijn, zoals de Minister terecht stelt, zijn uiterst complex. De analyse en aanbevelingen van de expertgroep bieden goede bouwstenen voor een grondige gedachtewisseling over de positiebepaling van Nederland ten aanzien van militaire interventies. Te meer nu het kabinet het standpunt van de expertgroep overneemt dat het denkbaar is dat in uitzonderlijke (humanitaire) gevallen in een multilateraal kader politieke steun wordt verleend aan interstatelijk geweld zonder grondslag in het internationaal recht. Dat wijkt af van het beleid om géén politieke steun te geven aan onrechtmatige militaire interventies; een lijn die ingezet is sinds het rapport van de Commissie-Davids. De Minister gaat hier in zijn brief niet op in. Waarom niet? Is hij bereid dat alsnog te doen?

Dat gezegd hebbende, valt er wat de leden van de CDA-fractie betreft wel wat te zeggen voor aanpassing van het beleid. Feitelijk is dit al gebeurd met de politieke steun aan de strijd tegen ISIS. Nederland beperkte zich in zijn militaire bijdrage tot Irak en de aanvoerlijnen van ISIS in Syrië naar Irak, op basis van het advies van de extern volkenrechtelijk adviseur. Een duidelijke volkenrechtelijke rechtsgrond voor luchtaanvallen in heel Syrië ontbrak, althans volgens Nederland. Toch nam Nederland deel aan een coalitie waarvan in elk geval de Verenigde Staten zich niet op soortgelijke wijze beperkte. De leden van de CDA-fractie hebben volmondige steun uitgesproken voor dit optreden. Hadden de Verenigde Staten dit wel gedaan, dan was de genocide en barbarij van ISIS nog vele maler groter geweest. Niet alleen in Syrië en Irak, maar ook richting het Westen in de vorm van nog meer terroristische aanslagen. Wat de leden van de CDA-fractie betreft rechtvaardigt de strijd tegen het (radicaalislamitische) terrorisme een ruimere interpretatie van Artikel 51 van het VN-Handvest: het inherente recht op zelfverdediging. Ook de Verenigde Staten en andere landen van de anti-ISIS coalitie deden en doen hierop een beroep. In die zin kan betoogd worden dat er wel degelijk een rechtsgrond aanwezig was voor de strijd tegen ISIS in Syrië, ook al is deze niet onomstreden. Deelt het kabinet deze opvatting? Is zij bereid zich in te spannen voor een ruimere interpretatie van Artikel 51 van het VN-Handvest en Artikel 5 van het NAVO-verdrag? Ook het volkenrecht is immers niet in beton gegoten; het kan zich ontwikkelen op basis van rechtsopvattingen en statenpraktijk. Uiteraard geldt ook bij een ruimere interpretatie van het recht op zelfverdediging dat er strikte voorwaarden aan verbonden moeten zijn, om misbruik en uitholling van Artikel 4 van het VN-Handvest, het geweldsverbod, te voorkomen.

De strijd tegen ISIS was en is bovendien legitiem vanwege de massale, gruwelijke mensenrechtenschendingen, begaan door ISIS. Van oorlogsmisdaden, tot misdaden tegen de menselijkheid en genocide. Wanneer geen beroep op zelfverdediging gerechtvaardigd is en een mandaat van de VN-Veiligheidsraad onhaalbaar is door veto’s van landen als Rusland en China, kan ook wat het CDA betreft, in extreme omstandigheden en onder strikte voorwaarden, politieke steun gegeven worden aan een interventie die strikt genomen niet rechtmatig is.

Bij humanitaire interventies past wat de leden van de CDA-fractie betreft wel uiterste terughoudendheid. Niet zelden leiden goed bedoelde interventies, vanuit morele verontwaardiging tot onbedoelde negatieve gevolgen. Een voorbeeld hiervan is de interventie van de NAVO in Libië. Het toen nota bene wél verkregen mandaat van de VN-Veiligheidsraad werd opgerekt als elastiek en mondde uit in regime change. Met de val van het regime van Kadaffi kwam chaos, burgeroorlog, massale migratie naar Europa en opmars van terroristische organisaties. Het gevolg was ook dat de verhoudingen binnen de VN-Veiligheidsraad met Rusland en China verslechterden.

Humanitaire interventies hebben als risico de uitholling van het geweldsverbod en het VN-systeem van collectieve veiligheid, dat juist nodig is om invulling te geven aan de Responsibility to Protect (R2P). De leden van de CDA-fractie roepen het kabinet dan ook op om zich in te blijven zetten voor een beter functionerende VN. De expertgroep wijst bovendien terecht op het risico van misbruik. Als het Westen zonder VN-mandaat en zonder zelf aangevallen te zijn militair intervenieert, kunnen andere landen, zoals Rusland en China, hetzelfde gaan doen. Dan is het hek van de dam. Deelt de Minister deze zorgen?

Het Westen is ook in Syrië overgegaan tot humanitaire interventie; ten eerste door luchtaanvallen op het regime van Assad. Ten tweede door de steun aan zogenaamd «gematigde» rebellen. Op beide zijn de leden van de CDA-fractie zeer kritisch.

De leden van de CDA-fractie hebben zich vanaf het begin van de oorlog in Syrië tegen het trainen, financieren en bewapenen van Syrische rebellengroeperingen uitgesproken. Het bevorderde de massale toestroom van jihadisten; het leidde tot chaos, meer bloedvergieten. De leden van de CDA-fractie hebben zich ook nadrukkelijk uitgesproken tegen het Non-Lethal Assistance (NLA)-programma. Deze leden zijn zeer benieuwd naar het nog te verschijnen advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken ten aanzien van het toetsingskader voor steun aan gewapende oppositiegroeperingen.

De extern volkenrechtelijk adviseur is van mening dat niet de aard van de geleverde goederen doorslaggevend is, maar hoe ze ingezet zijn. Nu uit onthullingen door Nieuwsuur en Trouw gebleken is dat vrijwel alle door Nederland geleverde spullen ingezet zijn in de gewapende strijd, zelfs ter versterking van de frontlinie, lijkt Nederland de grenzen van het volkenrecht niet alleen opgezocht te hebben, maar ook overschreden. Steun aan islamistische rebellen die de sharia willen invoeren, woonwijken beschieten met ongeleide raketten, of zelfs aan een groepering die door het Openbaar Ministerie als terroristische organisatie beschouwd wordt, behoort niet tot de hoogtepunten van het buitenlands beleid van Nederland. Deze vorm van humanitaire interventie by proxy is wat de leden van de CDA-fractie betreft niet voor herhaling vatbaar.

Ook op de luchtaanvallen van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk op het Assad-regime zijn de leden van de CDA-fractie kritisch. Deze vonden plaats na – op dat moment nog – vermeende aanvallen met chemische wapens. Sterker nog, het luchtaanvallen na de aanval in Douma en de positiebepaling van Nederland in het multilaterale kader, waren voor de Minister juist aanleiding om de expertgroep in te stellen.

De aanval op Douma vond plaats op 4 april 2018. Luchtaanvallen werden tien dagen erna al ingezet, nog vóórdat het onderzoek van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) naar de toedracht begonnen was. Er was nog niet eens officieel vastgesteld is dat er een chemische aanval had plaatsgevonden, laat staan door wie. Op 12 april 2018, twee dagen vóór de luchtaanvallen, gaf de toenmalige Amerikaanse Minister van Defensie Mattis toe dat de Amerikaanse regering op dat moment géén bewijs had voor een chemische aanval op Douma, noch voor wie daarvoor verantwoordelijk was, afgezien van informatie uit openbare bronnen, zoals social media.1

Op 22 juni 2018 antwoordt de Nederlandse regering als volgt op de vraag: «Heeft u inmiddels bewijzen gezien dat het Assad-regime verantwoordelijk is voor de inzet van gifgas in Douma? Zo nee, waarom niet?»

«De resultaten van het onderzoek van de OPCW naar de aanval op en het mogelijke gebruik van chemische wapens in Douma zijn nog niet bekend gemaakt (zie vraag 1). De OPCW zal geen schuldige aanwijzen, omdat zij hier geen mandaat voor heeft. Pogingen om onderzoek in te stellen naar attributie worden door Rusland stelselmatig geblokkeerd in de VN Veiligheidsraad.»2

Kennelijk had Nederland dus zelfs ruim twee maanden na de luchtaanvallen nog geen bewijs gezien dat het Assad-regime verantwoordelijk was voor de inzet van een chemisch wapen in Douma.

Het kabinet achtte het «waarschijnlijk» dat het Assad-regime verantwoordelijk was voor een chemische aanval. Bij een eerdere aanval, op Khan Sheikhoun, stelde het nog dat het Assad-regime «zeer waarschijnlijk» verantwoordelijk was. Het kabinet hield dus een slag om de arm. Ongetwijfeld niet zonder reden.

Daar kwam nog bij dat de rebellenbeweging Jaish al-Islam, die actief was in Douma, toegegeven heeft zelf in het verleden verantwoordelijk te zijn geweest voor een chemische aanval, namelijk op de Koerden bij Aleppo.3

De leden van de CDA-fractie hadden juist alle begrip voor het «begrip» van het kabinet. Evenals de uiteindelijke positiebepaling in de NAVO, waarbij vanuit bondgenootschappelijke solidariteit toch werd ingestemd met een politieke steunverklaring.

Het gebruik van chemische wapens is barbaars en volstrekt verwerpelijk, maar op zichzelf geen (rechts)grond om over te gaan tot militaire interventie. Voor het eventueel verlenen van politieke steun is op z’n minst overtuigend en/of geloofwaardig bewijs nodig voor wat er gebeurd is en wie daarvoor verantwoordelijk is. Bij voorkeur door internationale organisaties, zoals de OPCW. Het was een belemmering dat attributie niet tot het mandaat van de OPCW behoorde; dat is inmiddels wel het geval. Hoe dan ook is onderzoek naar de toedracht belangrijk. Het kan wel degelijk aanwijzingen geven voor de schuldvraag. Zo kan een projectiel dat vanuit de lucht afgeworpen is niet van rebellen afkomstig zijn. Inlichtingendiensten kunnen ook bewijs leveren. Is de Minister het ermee eens dat de bewijsvoering ook met Nederland gedeeld moet worden, bij verzoeken van bondgenoten om politieke steun?

Juist in een oorlog als in Syrië, waarbij vrijwel alle grenzen overschreden zijn, maken strijdende partijen gebruik van desinformatie en propaganda. Morele verontwaardiging in het Westen over aanvallen met chemische wapens, kan false flag-operaties uitlokken, of partijen uitlokken om chemische aanvallen te ensceneren met filmpjes op social media. Deelt de Minister de zorgen van de leden van de CDA-fractie op dit punt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie op het eindrapport van de Expertgroep inzake politieke steun aan interstatelijk geweldsgebruik en inzake humanitaire interventie. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de Minister.

De leden van de D66-fractie achten het onderzoek en de bevindingen van de expertgroep en deze kabinetsreactie daarop van groot belang. In een wereld waar helaas veel geweld binnen staten blijft voorkomen, blijven de internationaalrechtelijke vraagstukken rondom humanitaire interventie en het wel of niet geven van politieke steun voor militair ingrijpen enorm relevant. Zeker in situaties van humanitaire catastrofen en bij uitblijven van ingrijpen door de VN-Veiligheidsraad, zullen dit soort afwegingen blijven voorkomen. Het is daarom, zeker voor een land als Nederland dat de ontwikkeling en naleving van het internationaal recht in de Grondwet verankerd heeft, van groot belang dat al het overheidshandelen vormgegeven wordt langs een solide juridische basis en dat bij het al dan niet uitspreken van steun of begrip voor internationaal militair handelen een lijst met overwegingen als aangegeven door de expertgroep meegenomen moeten worden.

De leden van de D66-fractie merken op dat de reeds in 2005 gestarte R2P-discussie in de VN tot weinig doorbraken op dit terrein heeft mogen leiden. Voor schrijnende humanitaire catastrofes die zich binnen de grenzen van een soevereine staat voltrekken, en waar geen VN-Veiligheidsraad of Artikel 51-situatie geldt, betekent dit echter dat de mogelijkheden voor de internationale gemeenschap om in te grijpen ernstig beperkt zijn. Het kabinet constateert dat er op dit gebied weinig overeenstemming kan worden bereikt gezien de huidige politieke verhoudingen. Op welke wijze levert het kabinet wel een constructieve bijdrage aan deze discussie? Zijn er naast de in de brief genoemde initiatieven die het kabinet op internationaal niveau ondersteunt of onderneemt, mogelijkheden om hier naar aanleiding van dit rapport een extra stimulans aan te geven? Welke inspanningen kan het kabinet verder doen, hoe klein ook, om toch een antwoord op het dilemma te vinden dat een nieuwe uitzondering op het geweldsverbod niet aan de orde is, maar daarmee ook de mogelijkheid voor de internationale gemeenschap tot ingrijpen bij groot menselijk lijden in veel gevallen ernstig beperkt blijft?

De leden van de D66-fractie achten de kabinetsreactie op de bevindingen van de expertgroep over het verklaren van politieke steun verstandig. Hoewel de expertgroep van mening is dat het louter verlenen van politieke steun volgend op onrechtmatig optreden geen volkenrechtelijke aansprakelijkheid met zich meebrengt voor de staat die de steun verleent, zou een internationale rechter hier in bepaalde omstandigheden anders over kunnen oordelen. Tegelijkertijd zijn er uitzonderlijke situaties van humanitaire nood denkbaar, zoals het kabinet ook schetst, waar het uitspreken van politieke steun tot de mogelijkheden zou moeten behoren. De overwegingen die de expertgroep noemt, bieden een goede richtlijn voor de beoordeling van dergelijke vraagstukken in de toekomst. Op welke manier zijn of worden deze overwegingen vastgelegd of verankerd in beleid, om ervoor zorg te dragen dat deze zorgvuldig worden gewogen bij toekomstige vraagstukken? Hoe verhoudt dit overwegingskader zich tot vergelijkbare kaders bij bondgenoten binnen de EU en NAVO? Hebben zij soortgelijke lijsten? Hoe verhouden deze overwegingen zich volgens het kabinet tot soortgelijke vraagstukken, waar besloten wordt om in andere bewoordingen steun uit te spreken, zoals «begrip»? Geldt hiervoor een soortgelijk afwegingskader? Zo ja, hoe is dit vastgelegd? De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang van eenheid van inzichten tussen bondgenoten bij dit soort vraagstukken. Is het kabinet voornemens om de door de expertgroep genoemde overwegingen als basis voor een door Nederland gestarte discussie te laten fungeren in NAVO, EU- en VN-verband, om stappen te zetten richting overeenstemming over deze overwegingen?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie op het rapport van de Expertgroep inzake steun aan interstatelijk geweld en humanitaire interventie. Zij begrijpen dat het uitbreiden van de rechtsgronden tot interstatelijk geweldgebruik in het internationaal recht een ingewikkelde kwestie is waarin vele belangen meegewogen moeten worden, zowel het efficiënt kunnen beëindigen van humanitaire noodsituaties als het bestendigen van de internationale rechtsorde. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de Groen-Links-fractie lezen in het rapport dat een minderheid van de expertgroep van mening is dat het kabinet in informele gesprekken kan verkennen in hoeverre geweldgebruik ter verdediging van de burgerbevolking rechtmatig kan zijn onder internationaal recht, ook bij gebrek aan een mandaat van de VN-Veiligheidsraad. Hoe apprecieert het kabinet deze aanbeveling?

Deze leden merken daarbij op dat acceptatie van een nieuwe rechtsgrond voor interstatelijk geweldgebruik in het internationaal recht slechts mogelijk is wanneer niet alleen Nederland, maar de wereldorde over het algemeen deze rechtsgrond accepteert. Welke stappen zijn er tot nu toe in EU-verband genomen tot informeel dialoog om tot consensus te komen over een nieuwe rechtsgrond voor geweldgebruik?

De leden van de GroenLinks-fractie beamen de zorgen van het kabinet omtrent het toenemende onvermogen van de VN-Veiligheidsraad om op te kunnen treden in humanitaire noodsituaties vanwege het gebruik van het veto en wijst op resolutie 377 (V) van de Algemene Vergadering van de VN op 3 november 1950. Deze leden vragen hoe vaak de bevoegdheid volgend uit deze resolutie in het verleden is gebruikt. Wat bedoelt het kabinet met inzetten op de mogelijkheden die hoofdstuk VIII en VI van het VN-Handvest bieden?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat ook andere prangende overwegingen, afhankelijk van de situatie, relevant kunnen zijn bij de beslissing om politieke steun te bieden. Kan het kabinet enkele voorbeelden geven van dergelijke overwegingen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de kabinetsreactie op het eindrapport van een expertgroep over politieke steun aan interstatelijk geweldsgebruik en over humanitaire interventie. Vanwege grote zorgen, met name over het loslaten van een belangrijke, in reactie op het rapport van de Commissie-Davids over Nederlandse «politieke steun» aan de illegale Irak-oorlog gegroeide praktijk, hebben deze leden hier nog een aantal vragen en opmerkingen bij.

Over het punt van de humanitaire interventie kunnen de leden van de SP-fractie kort zijn. Zij zijn het met het kabinet eens dat humanitaire interventie op dit moment geen uitzondering vormt op het interstatelijk geweldverbod. Deze leden begrijpen de aanbeveling van de experts dat Nederland geen nieuwe uitzondering op het geweldverbod nastreeft. Is dit ook de positie van de Minister? Wat de leden van de SP-fractie betreft zet het kabinet op dit punt vol in op conflictpreventie, op allerlei mogelijke manieren. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of dit ook zijn prioriteit is.

De leden van de SP-fractie vinden het pijnlijk vast te moeten stellen dat met het nieuwe beleid van de Minister aangaande het verlenen van politieke steun aan illegaal militair handelen afstand wordt genomen van de reactie op het rapport van de Commissie-Davids door het kabinet-Balkenende IV. Dat kabinet besloot in 2010 dat voor politieke steunverlening aan interstatelijk geweldgebruik voortaan ook een volkenrechtelijke grond aanwezig moet zijn voor dat geweldgebruik. Deze leden vinden dat dit beleid niet aangepast zou moeten worden.

Het is de leden van de SP-fractie niet duidelijk waarom het beleid dat sinds 2010 praktijk is nu losgelaten wordt. De internationale verhoudingen zijn gewijzigd, schrijft de Minister. Maar voor zover bekend is in 2010 niet vastgesteld dat het toen gekozen beleid afhankelijk werd gemaakt van verhoudingen in de internationale politieke arena zoals die toen golden. Deze leden vragen de Minister daarom dit argument nader toe te lichten.

Het is een gegeven dat grootmachten geregeld de totstandkoming van resoluties in de VN dwarsbomen. De Minister wijst in deze discussie naar Rusland en China, maar de Verenigde Staten doet dat evenzeer, bijvoorbeeld in het dossier Palestina/Israël. De leden van de SP-fractie zien niet in waarom dit gegeven iets zou moeten wijzigen aan de praktijk van politieke steunverlening. Kan de Minister hierop ingaan?

Het kabinet gaf in 2010, in reactie op het rapport van de Commissie-Davids, aan dat voor politieke steunverlening aan interstatelijk geweldgebruik ook een volkenrechtelijke grond aanwezig moet zijn voor dat geweldgebruik. De leden van de SP-fractie vernemen van de Minister graag waarom toentertijd voor dit beleid gekozen is. Wat waren de argumenten om hiertoe over te gaan? Welke zaken zijn toen gewogen waar dit besluit uit voortkwam?

De leden van de SP-fractie krijgen van de Minister graag alsnog een antwoord op de vraag of hij het onjuist acht dat politieke steun is verleend aan de inval van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk in Irak in 2003. Kan het antwoord toegelicht worden?

Voor politieke steunverlening aan illegaal militair optreden is een belangrijke overweging van de expertgroep dat het optreden kans van slagen moet hebben om beëindiging van humanitair leed te bespoedigen. Dit in de wetenschap dat optreden van buitenaf in de praktijk juist gemakkelijk bij kan dragen aan meer ellende. In dit kader vragen de leden van de SP-fractie de Minister voorbeelden te geven van in zijn ogen geslaagde illegale interventies die bijgedragen hebben aan het beëindigen van een humanitaire noodsituatie of de inzet van illegale wapens. Hoeveel van deze voorbeelden kent de Minister?

De Minister schrijft moeite te hebben met het gebruik van interstatelijk geweld zonder dat er sprake is van een volkenrechtelijke rechtsgrond. De leden van de SP-fractie vragen toe te lichten wat hier wordt bedoeld met «moeite». Deze leden vragen de Minister alsnog in te gaan op alle, soms ronduit stevige kritieken van de experts (punten 46 en 47 in het rapport) op de gevolgen van politieke steunverlening aan illegaal militair handelen. Is de Minister zich bewust van deze juridische en politieke gevaren? Kan de Minister ook aangeven waarom hij hier nauwelijks op in is gegaan in zijn schriftelijke reactie op het rapport?

Is de Minister, zo vragen de leden van de SP-fractie, van opvatting dat politieke steunverlening aan een illegale militaire actie nooit de indruk mag wekken dat illegaal handelen wordt geaccepteerd? Zo ja, hoe kan dat in de praktijk voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister, vragen de leden van de SP-fractie, van opvatting dat het geven van steun aan een illegale militaire actie op gespannen voet staat met de eigen geloofwaardigheid, en de Grondwet waarin staat dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert?

Deelt de Minister de zorgen van de leden van de SP-fractie dat andere landen ook gemakkelijker over (kunnen) gaan tot (het steunen van) illegaal militair handelen als westerse landen dat ook doen?

Het lijkt dat de Minister voor nieuw beleid heeft gekozen zonder raadpleging van de opstellers van het rapport van de Commissie-Davids en zonder raadpleging van de extern volkenrechtelijk adviseur, wiens positie een direct resultaat is van het onderzoek van de Commissie-Davids. Kan de Minister, zo vragen de leden van de SP-fractie, aangeven of dit klopt en, als dit klopt, waarom dat het geval is? Is de Minister alsnog bereid een reactie te vragen van de opstellers van het Davids-rapport en de extern volkenrechtelijk adviseur op het expertadvies en de politieke vertaling daarvan door de Minister? Zo nee, waarom niet?

Tenslotte hebben de leden van de SP-fractie vragen over de directe aanleiding voor de beleidswijziging van de Minister. Dat betreft een gifgasaanval in Syrië in april 2018. De Verenigde Staten, Frankrijk en Groot-Brittannië hebben deze aanval aan de Assad-regering toegeschreven en aanleiding gezien tot een illegale militaire aanval op Syrië. Sindsdien is er ongekende kritiek geuit op en vanuit de OPCW, die onderzoek deed naar de gifgasaanval. Volgens menig analist zou er geen sprake zijn geweest van een aanval vanuit de lucht, maar is het waarschijnlijker dat het wapen met gifgas handmatig is geplaatst in Douma. Welk beeld heeft de Minister van deze discussie? Klopt het dat een aantal critici juist werkten aan het OPCW-onderzoek naar de gifgasaanval in Douma? Zijn er kanttekeningen te plaatsen bij het onderzoek naar de aanval in Douma? Hoe beoordeelt de Minister het gegeven dat de OPCW juist met betrekking tot dit onderzoek zo zwaar onder vuur is komen te liggen?

Kan de Minister aangeven, vragen de leden van de leden van de SP-fractie, of en zo ja hoe de aanval op Syrië in april 2018 voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld door de expertgroep voor politieke steunverlening aan een illegale militaire aanval? Kan daarbij op alle voorwaarden ingegaan worden?

II. Antwoord/reactie van de Minister


  1. C-Span, 12 april 2018 (https://www.c-span.org/video/?443542–1/secretary-mattis-general-dunford-testify-defense-budget-request).↩︎

  2. Kamerstuk 32 623, nr. 221, blz. 4–5.↩︎

  3. Al-Masdar News, 8 april 2016, «Jaish al-Islam takes responsibility for chemical attack on Kurds in Aleppo» (https://mobile.almasdarnews.com/article/jaish-al-islam-takes-responsibility-chemical-attack-kurds-aleppo/).↩︎