[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019

Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2020D22862, datum: 2020-06-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35470-VII-7).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35470 VII-7 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019.

Onderdeel van zaak 2020Z10552:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 470 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019

Nr. 7 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 10 juni 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 20 mei 2020 inzake het Jaarverslag Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019 (Kamerstuk 35 470 VII, nr. 1).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Ziengs

Adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx

1

Vraag:

Kunt u voor elk van de City Deals de huidige stand van zaken uiteenzetten?

Antwoord:

In totaal zijn in het kader van Agenda Stad 20 City Deals gestart, waarvan er 13 inmiddels zijn afgerond. Er lopen momenteel nog 7 City Deals en 7 City Deals zijn in verkenning.

Op 5 maart 2020 heb ik een Kamerbrief betreft de voortgang (Europese) Agenda Stad aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 757, nr. 100). Hierbij is een bijlage gevoegd waarin de status, betrokken partijen en concrete resultaten van alle City Deals zijn weergegeven. Voor de huidige stand van zaken van de City Deals verwijs ik graag naar deze bijlage.

2

Vraag:

Hoeveel werknemers (in fte’s) zijn nu werkzaam om zonnepanelen te installeren?

Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?

Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?

Antwoord:

De totale werkgelegenheid die gepaard gaat met zonne-energie bedraagt naar schatting 13.300 arbeidsjaren in 2020. Gezien de coronacrisis is het bijzonder lastig te voorspellen wat er in 2021 gaat gebeuren. Op de middellange termijn raamt PBL de werkgelegenheid ivm zon-PV op 12.800 arbeidsjaren in 2025 en 10.000 arbeidsjaren in 2030 (Bron KEV 2019).

Op basis van de gemiddelde loonkosten in de bouw in 2019, die € 65.200 per jaar bedroegen (Bron CBS 2020) gaat hier ongeveer € 870 mln. aan loonkosten mee gepaard. Voor 2025 en 2030 zijn schattingen van de loonkosten met te veel onzekerheden omgeven.

3

Vraag:

Welk percentage van de daartoe geschikte daken krijgen dit jaar zonnepanelen geplaatst?

Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?

Hoeveel fte’s gaan hiermee gepaard?

Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?

Antwoord:

In 2019 zijn 8,1 miljoen zonnepanelen geplaatst. Dat is gebeurd op ongeveer 3% van het totale geschikte dakoppervlak. (Bron: Deloitte, State of the State, 2018). De verwachting is dat de groei van zonnepanelen voorlopig doorzet. De opgestelde capaciteit voor zonne-energie stijgt naar schatting van 9.000 megawatt in 2020, naar 15.000 megawatt in 2025 en 27.000 megawatt in 2030 (Bron KEV 2019). Daarvan ligt naar schatting meer dan 60% op daken van woningen en bedrijven. Voor een schatting van de daarmee gepaarde loonkosten verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.

4

Vraag:

Hoeveel werknemers (in fte’s) zijn nu werkzaam in het isoleren van woningen?

Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?

Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?

Antwoord:

De werkgelegenheid vanwege energiebesparing bedraagt naar schatting 27.000 arbeidsjaren in 2020, 27.300 arbeidsjaren in 2025 en 28.300 arbeidsjaren in 2030 (Bron KEV2019) Op basis van de gemiddelde loonkosten in de bouw in 2019, die € 65.200 per jaar bedroegen (Bron CBS 2020) gaat hier ongeveer € 1,8 mld. aan loonkosten mee gepaard. Voor 2025 en 2030 zijn schattingen van de loonkosten met te veel onzekerheden omgeven.

5

Vraag:

Hoeveel woningen worden dit jaar zodanig geïsoleerd dat er sprake is van een sprong in energielabel?

Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?

Hoeveel fte’s gaan hiermee gepaard?

Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?

Antwoord:

Volgens de meest recente beschikbare data zijn er in 2018 in ruim 300.000 woningen twee of meer energiebesparende maatregelen getroffen. Deze woningen zullen daarmee een labelsprong gemaakt hebben. Het aantal huishoudens dat twee of meer maatregelen neemt is de laatste jaren vrij stabiel, hoewel 2020 en 2021 vanwege de coronacrisis een afwijkend patroon zouden kunnen laten zien.

6

Vraag:

Hoeveel geld is uitgegeven aan krimp- en anticipeerregio’s in 2019?

Antwoord:

In 2019 is via het gemeentefonds een decentralisatie-uitkering Bevolkingsdaling van € 11,2 mln. naar de krimpregio’s overgemaakt (zie onderstaand schema).

7

Vraag:

Waarom zijn 4 gemeentes niet in 2019 op het BRO aangesloten en wanneer gaat dat alsnog gebeuren?

Antwoord:

De vier gemeenten zijn inmiddels aangesloten. Zij waren de hekkensluiters in het implementatietraject van de Basisregistratie Ondergrond (BRO). Als reden gaven zij aan in 2019 niet over voldoende capaciteit te beschikken om aan de wettelijke verplichting te voldoen. In 2020 is dat alsnog wel gelukt.

8

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen zijn gebouwd in 2019? En hoeveel bouwvergunningen zijn er afgegeven voor sociale huurwoningen in dat jaar?

Antwoord:

In 2019 zijn achtduizend bouwvergunningen voor huurwoningen verleend aan corporaties en overheden (CBS). Het aantal gerealiseerde sociale huurwoningen in 2019 is nog niet bekend (wordt pas in najaar 2020 bekend).

9

Vraag:

Hoe groot was het tekort aan sociale huurwoningen in 2019?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 10.

10

Vraag:

Hoe groot was het tekort aan koopwoningen in 2019? Kunt u dit uitsplitsen in starters en kopers die een koophuis achterlaten?

Antwoord:

Het woningtekort kan niet goed worden gesplitst naar segmenten koop en huur, omdat de koop en huurmarkt nauw samenhangen. De samenhang blijkt onder andere uit het gegeven dat een deel van de huishoudens met een inkomen onder de EC-toewijzingsgrens in een koopwoning woont, terwijl in de sociale huurwoningen ook middeninkomens wonen. Het woningtekort wordt vooral door starters op de woningmarkt ervaren. Het berekende totale woningtekort is gebaseerd op het aantal (potentiële) starters op de woningmarkt; de kopers die een koophuis achterlaten spelen daarbij geen rol. Bij kopers die een koophuis achterlaten blijft het de omvang van het woningtekort gelijk, er vindt enkel een mutatie binnen de voorraad plaats

11

Vraag:

Welke resultaten zijn tot nog toe geboekt vanuit de Nationale Woonagenda?

Antwoord:

Op 18 februari jl. heb ik u de voortgangsrapportage van de Nationale Woonagenda over de tweede helft van 2019 gestuurd (Kamerstuk 32 847, nr. 612). Voor de zomer zal ik u informeren over de voortgang in de eerste helft van dit jaar

12

Vraag:

Hoeveel nieuwbouwwoningen zijn in 2019 gerealiseerd door woningbouwcorporaties en wat waren hiervan de gemiddelde stichtingskosten?

Antwoord:

Het aantal gerealiseerde nieuwbouwwoningen van woningcorporaties in 2019 is nog niet bekend. Ook de stichtingskosten in 2019 zijn nog niet bekend. In 2018 hebben woningcorporaties veertienduizend huurwoningen gebouwd (verantwoordingsinformatie corporaties dVi)). De gemiddelde stichtingskosten daarvan bedroegen € 152.000 (Aedes-benchmark).

13

Vraag:

Wat is de stand van zaken omtrent de pilots die worden gedraaid in het kader van het Groningse model met vergunningsverplichtingen voor verhuurders?

Antwoord:

In Groningen ondersteun ik een pilot waarmee de invoering en werking van het Groningse model wordt gevolgd. Het vergunningssysteem is ingevoerd en is nu in werking zodat ook kan worden gehandhaafd. Resultaten van de pilot wil ik betrekken bij het overwegen van een wettelijke grondslag voor de gemeentelijke aanpak van malafide verhuurders.

14

Vraag:

In hoeverre ontstaat het enthousiasme bij regio's en gemeenten om NOVI-gebied te worden doordat andere instrumenten zoals woondeals niet integraal genoeg werken?

Antwoord:

In de ontwerpNOVI van juni 2019 heeft het kabinet andere overheden uitgenodigd te komen met voorstellen voor «NOVI-gebieden». Van 18 regio’s is een voorstel ontvangen. Wat het kabinet betreft gaat het bij «NOVI-gebieden» om gebieden waar noodzakelijke en omvangrijke transities van de fysieke leefomgeving nodig zijn en grote integrale opgaven spelen die essentieel voor de inrichting van ons land, zoals verwoord in de NOVI. Soms is de inzet van Rijk en regio via woondeals, bereikbaarheidsprogramma’s, erfgoeddeal, IBP vitaal platteland, etc. al zo groot en integraal van karakter, dat de aanwijzing tot NOVI-gebied niet nodig is, zelfs de lopende trajecten zou kunnen verstoren of daarmee zou dubbelen. Deze lopende trajecten zijn veelal gericht, dienen een helder doel en zijn daarmee waardevol. In een aantal gevallen vult een «NOVI-gebied» echter nadrukkelijk aan op datgene wat al loopt, brengt het daarin meer samenhang. Ook bij de decentrale overheden bestaat het besef dat dit in sommige gevallen noodzakelijk en wenselijk is, bovenop dat wat al loopt. Het is dát besef dat leidde tot het indienen van verschillende voorstellen voor «NOVI-gebieden».

15

Vraag:

Kunt de jaarlijkse toewijzing 2009 tot en met 2018 en de ontwikkeling van de sociale huur/ corporatievoorraad splitsen in doelgroepen: migratieachtergrond (westers), migratieachtergrond (niet-westers), statushouder, instroom uit vrouwenopvang, instroom uit daklozenopvang, instroom uit ggz-instelling.

Antwoord:

Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden ontwikkeld en toegewezen specifiek voor de verschillende doelgroepen. Uit een onderzoek van RIGO uit 2019 (Stand van de woonruimteverdeling) blijkt dat 72% van de woningcorporaties die aan de enquête deelnamen aangaf (ex) cliënten uit instelling voor de maatschappelijke opvang met voorrang in hun werkgebied te huisvesten. Hoeveel sociale huurwoningen dit betreft is niet bekend. Corporaties zijn ook door Rigo gevraagd om een inschatting te geven van hoeveel procent van de woningen die zij verhuren, aan urgenten en andere voorrangsgroepen (mensen uit de maatschappelijke opvang, statushouders) wordt toegewezen. De meeste corporaties (62%) gaven aan in totaal 0% tot 20% van hun woningen aan voorrangsgroepen te verhuren. Eén derde van de corporaties verhuurt 20% tot 40% aan urgenten en andere groepen die voorrang krijgen. Een klein deel verhuurt meer dan 40% van de woningen aan voorrangsgroepen. In gebieden met veel druk op de woningmarkt verhuren corporaties meer woningen aan voorrangsgroepen dan in gebieden met weinig druk.

16

Vraag

Waar is de uitwerking van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 27 926, nr. 299) om preventieve aandacht om dakloosheid te voorkomen op te nemen in de Nationale Woonagenda gebleven, die 2019 werd verwacht?

Antwoord:

Zoals aangekondigd rondom Prinsjesdag 2019 is gewerkt aan een brede aanpak voor het terugdringen van dak- en thuisloosheid, waarbij ook aandacht is voor de preventie van dakloosheid en het voorkomen van huisuitzettingen vanwege huurachterstanden. De brede aanpak is door coördinerend bewindspersoon Staatssecretaris Blokhuis breed afgestemd binnen het kabinet en de brief is mede namens de Staatssecretaris van SZW en mijzelf begin juni 2020 aan de Tweede Kamer verzonden. Het kabinet stelt tot en met 2021 een extra financiële impuls van € 200 mln. ter beschikking aan gemeenten voor de uitvoering van regionale plannen van aanpak, gericht op het terugdringen van dak- en thuisloosheid.

17

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen zijn in 2019 toegewezen aan mensen uit de maatschappelijke opvang, zoals de dak- en thuislozenopvang, en welk percentage is dat van het totale aantal toewijzingen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 15.

18

Vraag

Hoeveel koopwoningen zijn gebouwd in 2019? En hoeveel bouwvergunningen zijn er afgegeven voor koopwoningen in dat jaar?

Antwoord:

Het aantal gerealiseerde koopwoningen 2019 is nog niet bekend. Voor 45.000 koopwoningen is een bouwvergunning afgegeven.

19

Vraag:

Wat was in 2018 de capaciteit (fte) van het expertteam woningbouw?

Antwoord:

Het Expertteam Woningbouw bestaat uit een vaste kern van elf experts met een brede expertise. Daarnaast is er een flexibele schil van experts met specifieke kennis die afhankelijk van de problematiek ingezet kunnen worden.

20

Vraag:

Wat kan er geleerd worden van de ervaringen van het expertteam Woningbouw uit 2019 en wat zijn de beoogde werkzaamheden van het team in 2020?

Antwoord:

De ervaringen die experts opdoen worden binnen het expertteam gedeeld en ook breder verspreid, bijvoorbeeld op congressen of via praktijkverhalen op de website. Binnenkort zal ik uw Kamer het jaarverslag 2019 van het Expertteam Woningbouw toesturen. In het jaarverslag staat beschreven welke bijeenkomsten en workshops gegeven zijn, welke projecten ondersteund zijn en hoe is omgegaan met kennisdeling vanuit de verschillende projecten. De activiteiten van het Expertteam worden in 2020 voortgezet en kunnen indien nodig uitgebreid worden met extra werkzaamheden (dit kan deels binnen huidig budget expertteam en deels binnen uitvoeringskosten impuls, als het gaat om de impulskamers). Zo zal het Expertteam in 2020 ook actief ingezet worden om gemeenten in zogenaamde impulskamers te ondersteunen bij het opstellen van kwalitatief goede aanvragen voor de woningbouwimpuls.

21

Vraag:

Hoeveel gemeentes heeft het expertteam kunnen helpen, buiten de stikstofproblematiek?

Antwoord:

In het jaarverslag 2019, dat ik u binnenkort zal toesturen, worden alle projecten genoemd waarmee een samenwerkingsovereenkomst gesloten is. Bij elk project wordt kort aangegeven op welk thema ondersteund is en wat de status hiervan is.

22

Vraag:

In hoeverre wordt bij het tegengaan van malafide verhuurders ook gekeken naar maatregelen, zoals het proactief opsporen door gemeentes, rondom verhuurders die te hoge huren vragen in relatie tot de waarde van de woning in het woningwaarderingsstelsel?

Antwoord:

In steden bestaat de praktijk om via data-analyse te komen tot signalering van mogelijk malafide verhuurders. Daarbij spelen indicatoren een rol die kunnen worden betrokken bij toezicht- en handhavingsbeleid. Die kunnen in de praktijk ook betrekking hebben op de hoogte van de huur in relatie tot de waardering van de woning en dan bijvoorbeeld gevoed worden door uitspraken van de Huurcommissie of meldingen die bij een huurteam worden gedaan.

23

Vraag:

Hoeveel gemeentes hebben inmiddels gebruik gemaakt van de mogelijkheid om middenhuurwoningen toe te wijzen?

Antwoord:

Sinds 1 juli 2019 is het verduidelijkt dat gemeenten ook middenhuurwoningen op kunnen nemen in hun huisvestingsverordening en op die manier deze woningen kunnen toewijzen aan specifieke groepen huishoudens. Er is geen overzicht van alle huisvestingsverordeningen in Nederland. Wel is bekend dat meerdere (grote) gemeenten, waaronder Den Haag, Amsterdam en enkele Utrechtse gemeenten, de huisvestingsverordening heeft aangepast of in het proces zijn om deze aan te passen.

24

Vraag:

Hoeveel middenhuurwoningen met een huurprijs tot 1.000 euro per maand zijn gebouwd in 2019? En hoeveel bouwvergunningen zijn er afgegeven voor deze woningen in dat jaar?

Antwoord:

Over het aantal gerealiseerde middenhuurwoningen 2019 en de afgegeven bouwvergunningen zijn geen cijfers beschikbaar. Het aantal bouwvergunningen voor huurwoningen van bouwers voor de markt en overige particuliere opdrachtgevers bedroeg elfduizend (CBS). In de beschikbare registraties wordt niet de gevraagde huur voor de betreffende woningen geregistreerd.

25

Vraag:

Met hoeveel procent zijn de huurprijzen voor sociale sector gestegen in 2019?

Antwoord:

In de gereguleerde (sociale) sector bleef de huurstijging voor zittende huurders bij corporaties beperkt tot 0% boven inflatie. Bij particuliere verhuurders was de huurstijging 1,3% boven inflatie. Door huurverhogingen bij bewonerswissel kwam daar 0,3% procentpunt bij. De inflatie in 2018 (waar de huurstijgingen in 2019 op gebaseerd zijn) bedroeg 1,7%.

26

Vraag:

Met hoeveel procent zijn de huurprijzen voor in de vrije sector gestegen in 2019?

Antwoord:

In de geliberaliseerde huursector (met woningen van zowel corporaties als private verhuurders) bedroeg de huurstijging voor zittende bewoners 0,9% boven inflatie. Het harmonisatie-effect in de geliberaliseerde sector bedroeg 0,7%. De inflatie in 2018 (waar de huurstijgingen in 2019 op gebaseerd zijn) bedroeg 1,7%.

27

Vraag:

Hoe zagen de wachtlijsten voor sociale huurwoningen eruit in 2019?

Antwoord:

Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) dat ik op 5 april 2019 aan uw Kamer heb aangeboden, maakt gebruik van informatie uit de woonruimteverdeelsytemen (o.a. Woningnet). Dit is de meest recente informatie waarover ik beschik dat inzicht geeft over de duur van de wachttijd (of inschrijfduur) en de zoektijd. De wachttijd is de periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot de toekenning van een woning. De zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie (reactie op een advertentie) tot aan de toekenning van een woning. De wachttijd is langer dan de zoekduur omdat mensen bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens hebben en eerst inschrijfduur willen opbouwen. In onderstaande tabel zijn de wacht- en zoektijden van de woonruimteverdeelsystemen opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd. Binnen deze regio’s variëren de zoektijden per gemeente, per buurt en per woningtype. Voor een toelichting op deze cijfers wordt verwezen naar het genoemde rapport.

Achterhoek 3,4 NB
Almelo 2 NB
Almere 8,6 NB
Arnhem/Nijmegen 13,7 NB
Den Bosch 7,3 2,2
Drechtsteden 5,1 2
Eemvallei 6,8 1
Groningen 4,1 2,3
Haaglanden 3,8 1,8
Hengelo 4,5 1,6
Holland Rijnland 6,1 1,2
Lelystad 5,8 1,9
Limburg 3,8 1,2
Meijerijstad e.o. 6,3 NB
Noord Kennemerland 6,5 NB
Noord Veluwe 13,3 NB
Regio Amsterdam 8,9 5,5
Regio Utrecht 8,9 4,6
Rijnmond 4,6 NB
Stedendriehoek: Apeldoorn, Deventer, Zutphen 6,5 NB
West Brabant 6,8 1,8
Woongaard (Gorinchem e.o.) 4,7 0,8
Zuid Kennemerland 7,3 4,9
Zuidoost Brabant 3,8 NB
Zwolle 5,5 3,5

In het rapport Wachtlijsten Sociale huursector; Hoge inkomens en weigeringen in de praktijk» (Rigo, 31 december 2019), dat ik op 2 maart 2020 (bijlage bij Kamerstuk 27 926, nr. 317) aan uw Kamer heb aangeboden, wordt inzicht gegeven in het percentage actief woningzoekenden met laag middeninkomen of hoger inkomen dat deel uitmaakt van de wachtlijsten (2018). De meeste jaarrapportages van verdeelsystemen bevatten cijfers over «actief woningzoekenden»: woningzoekenden die in dat jaar op ten minste één advertentie gereageerd hebben. Deze groep actief woningzoekenden is veel kleiner dan de ingeschreven woningzoekenden. Bij alle verdeelsystemen heeft minder dan 10% van de actieve woningzoekenden een laag middeninkomen of een hoger inkomen. Een groot deel van deze groep actief woningzoekenden behoort (zover bekend) tot de lage middeninkomens. In geen enkele regio waarvan cijfers bekend zijn, is het aandeel actief woningzoekenden met een hoger inkomen groter dan 5%.

28

Vraag:

Hoe ziet de overgang van het NEF naar een Warmtefonds eruit en welke budgetten zijn hiermee gemoeid?

Antwoord:

De overgang van het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF) naar het Warmtefonds gaat in een aantal stappen. In februari 2020 is financiering via het NEF beschikbaar gesteld voor woningeigenaren en VvE’s vanaf acht appartementen met een looptijd tot twintig jaar en een rente van ongeveer 2%. Hiermee zijn de voorwaarden van het NEF verder verbeterd en verruimd. De volgende stap is het toevoegen van financiering voor mensen boven de 76 jaar en een maatwerkfinanciering voor mensen die niet in aanmerking komen voor reguliere financiering met een koopwoning in een wijkaanpak of in gespikkeld bezit van een woningcorporatie dat wordt verduurzaamd. Naar verwachting zal het Warmtefonds in juli 2020 de precieze voorwaarden van de maatwerkfinanciering publiceren. Het Warmtefonds kan in januari 2021 starten met het verstrekken van de maatwerkfinanciering.

Hiernaast zal de naam van het NEF stap voor stap worden omgezet tot Warmtefonds en wordt door het NEF een tender georganiseerd om de toekomstige uitvoerder van het fonds te werven.

Voor het Warmtefonds en aanvullende ontzorging van woningeigenaren heeft het kabinet tot en met 2030 € 900 mln. beschikbaar gesteld. Dit budget wordt verder aangevuld met private middelen.

29

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen en hoeveel vrije sector huurwoningen hadden een energielabel D of lager in 2019?

Antwoord:

In 2019 hadden 554.000 van de 1,9 miljoen sociale huurwoningen met een geregistreerd energielabel een energielabel D of lager, dat is gelijk aan 29%. Van de 0,7 miljoen geregistreerde energielabels in de vrije sector hadden in 2019 245.000 woningen een energielabel D of lager, dat is gelijk aan 35%.

30

Vraag:

Hoeveel koopwoningen hadden een energielabel D of lager in 2019?

Antwoord:

In 2019 hadden 402.000 van de 1,1 miljoen koopwoningen met een geregistreerd energielabel een energielabel D of lager, dat is gelijk aan 37%.

31

Vraag:

Wat gaat u doen om de coördinatie voor een adequate rijksbrede informatiebeveiliging verder te verbeteren?

Antwoord:

Dit jaar wordt het besluit CIO-stelsel Rijksdienst ingevoerd, zoals vorig jaar aangekondigd in de brief van 20 december. Dit besluit zorgt voor heldere rollen en sturingslijnen waarmee de coördinatie op informatievoorziening Rijksbreed kan worden versterkt, waarmee de overheid meer vanuit de «één overheid»-gedachte kennis en ervaring bundelen, en de diensten en inkoop gestroomlijnder laten verlopen.

Ook komt er een nieuwe functie van Chief Information Security Officer Rijk aan de beveiligingskant. Dat is een nieuwe rol die recht doet aan de dreigingen die op ons afkomen. De positie van de CIO Rijk wordt verder versterkt om goed uitvoering te kunnen geven aan diens coördinerende rol binnen het CIO-stelsel. Bij de Citrixproblemen die we eerder dit jaar hadden, werd ook duidelijk dat die rol in een behoefte voorziet.

32

Vraag:

Wat gaat u doen om de informatiebeveiliging van het kerndepartement BZK te verbeteren?

Antwoord:

Dit doe ik door allereerst het CIO-stelsel binnen BZK te versterken door tussen CIO-BZK en de CIO's van de onderdelen van BZK, formele werkafspraken te maken.

De input voor de werkafspraken zal, onder andere, bestaan uit door mij opgestelde kaders en richtlijnen, bijvoorbeeld op het gebied van het uitvoeren van technische testen en risicomanagement. Op het gebied van incidentbeheer vind ik het vooral van belang inzicht te hebben in de kwaliteit van het proces bij de uitvoeringsorganisaties.

De Chief Information Security Officers (CISO's) spelen bij de advisering over, en het toezicht op naleving van de werkafspraken een belangrijke rol, zowel bij het kerndepartement als bij de onderdelen van BZK.

33

Vraag:

Wat gaat u doen om meer heldere kaders voor een adequaat IT-beheer te scheppen?

Antwoord:

Het planmatig onderhoud van de ICT-systemen zal in de eerste plaats worden verbeterd door middel van een handreiking beheerst vernieuwen van het ICT-landschap. In die handreiking worden de lessen betrokken die zijn geleerd van het Bureau ICT Toetsing (BIT) en uitvoeringsorganisaties, maar ook van parlementaire onderzoekscommissies (zoals de commissie-Elias).

Er wordt tevens dit jaar een kwaliteitskader voor meerjarige IV-plannen opgeleverd, waarin voor de langere termijn de plannen worden opgenomen van ministeries, inclusief het onderhoud.

34

Vraag:

Wat gaat u doen om het IT-beheer bij SSC-ICT te verbeteren?

Antwoord:

Naar aanleiding van de externe doorlichting van SSC-ICT vindt er thans een grootschalige verbeterslag plaats aan de hand van een programmaplan transitie SSC-ICT (zie Kamerstukken 31 490 en 26 643, nr. 274 kabinetsreactie d.d. 2 maart 2020). Dit plan kent meerdere vijf parallelle verbetersporen, waaronder te weten, een spoor sturing, een spoor organisatie, een spoor dienstverlening, een spoor techniek en een spoor security. Zeker de laatste drie sporen hangen nauw met elkaar en de kwaliteit van het IT-beheer samen. In het kader van het spoor techniek vindt een technische actualisatieslag plaats, want er is de afgelopen jaren een achterstand ontstaan in vernieuwing van infrastructuur- en applicatielandschap (deels ook voortkomende uit de overdracht van verouderde systemen vanuit ministeries). Het spoor dienstverlening draagt concreet bij aan de ambities op gebied van beschikbaarheid van systemen, bekorten van levertijden en minder storingen. In het kader van het spoor security worden diverse maatregelen getroffen, o.a. ten aanzien van het autorisatiebeheer, de beveiliging van infrastructurele componenten, versterking van de interne auditfunctie en opwaardering van beheerprocessen, om de door Auditdienst Rijk (ADR) en Algemene Rekenkamer (ARK) geconstateerde onvolkomenheden en bevindingen weg te nemen. Het programma loopt door tot en met 2021.

35

Vraag:

Wat kan er worden gedaan opdat de Kamer niet alleen over nieuwe ICT-projecten wordt geïnformeerd, maar ook over (de kosten van) beheer en onderhoud van ICT-projecten?

Antwoord:

In 2019 ben ik een bredere doorontwikkeling gestart voor zowel het Rijks ICT-dashboard als de verbetering in de informatievoorziening aan de Kamer, die daar natuurlijk bij hoort. Over de meest recente vernieuwing heb ik u geïnformeerd per brief van 4 maart 2020 [Kamerstuk 26 643, nr. 671]. Het huidige ICT-dashboard geeft informatie over nieuwe projecten van groter dan € 5 mln. Dat dashboard, benaderbaar via www.rijksictdashboard.nl, wordt continu verbeterd en uitgebreid.

ICT-activiteiten zoals beheer en onderhoud zullen worden opgenomen in het dashboard van 2021. Er wordt daarvoor nog dit jaar een kwaliteitskader meerjarige IV-plannen opgeleverd, waarin voor de langere termijn de plannen worden opgenomen van ministeries, inclusief het onderhoud. Er is tijd nodig om dat allemaal planmatig weg te zetten. Dan zal dat ook, nadat het Informatiestatuut is aangepast, gepresenteerd worden in dat dashboard.

36

Vraag:

Hoe vaak is in 2019 een beroep gedaan op de Nationale Hypotheekgarantie?

Antwoord:

In 2019 heeft Nationale Hypotheek Garantie (NHG) in totaal 279 keer een restschuld kwijtgescholden.

37

Vraag:

Hoeveel huizen stonden in 2019 onder water? En wat is de verwachting voor de toekomst?

Antwoord:

Het aantal woningen dat «onder water» staat was eind 2019 circa 4%. Dat is aanzienlijk minder dan in 2013, toen betrof dit ruim een derde van de woningen. Hoewel de prijsontwikkeling op de woningmarkt hier een belangrijke factor in is, hebben ook de fiscale aflossingseis en de verlaging van de maximale loan-to-value een belangrijke bijdrage geleverd. Het is niet mogelijk om aan te geven hoe het aantal woningen dat «onder water» staat zich gaat ontwikkelen. De toekomstige ontwikkeling is namelijk voor een groot deel afhankelijk van het verloop van de huizenprijzen.

38

Vraag:

Kunt u voor de afgelopen 10 jaar in zowel absolute aantallen als relatief tot het totaalaantal kooptransacties uiteenzetten hoeveel hypotheken er met NHG zijn afgegeven?

Antwoord:

2010 126.127 87.161 69%
2011 120.739 84.748 70%
2012 117.261 90.749 77%
2013 110.094 78.552 71%
2014 153.511 96.661 63%
2015 178.293 101.498 57%
2016 214.793 96.832 45%
2017 241.860 96.652 40%
2018 220.164 83.503 38%
2019 216.986 86.124 40%

39

Vraag:

Kunt u voor de afgelopen 10 jaar in zowel absolute aantallen als relatief tot het totaalaantal hypotheektransacties uiteenzetten hoe vaak er een beroep is gedaan op het WEW?

Antwoord:

2010 100.174 1.165 1,16%
2011 91.540 1.767 1,93%
2012 91.666 3.096 3,38%
2013 81.825 4.106 5,02%
2014 102.831 4.326 4,21%
2015 110.324 3.942 3,57%
2016 110.962 3.027 2,73%
2017 113.789 1.799 1,58%
2018 99.672 778 0,78%
2019 100.521 279 0,28%

In bovenstaande tabel wordt het aantal uitgekeerde garanties met verlies afgezet tegen het totaalaantal hypotheektransacties van bestaande woningen binnen de kostengrens. Het aandeel uitgekeerde garanties bevat echter weinig informatieve waarde doordat uitgekeerde garanties vaak niet in het jaar wanneer de transactie heeft plaatsgevonden tot uiting komen. Het is informatiever om het aantal uitgekeerde garanties af te zetten tegen het totaalaantal actieve garanties van Nationale Hypotheek Garantie. Onderstaande tabel toont deze informatie.

2010 773.100 1.165 0,15%
2011 866.155 1.767 0,20%
2012 955.706 3.096 0,32%
2013 1.023.739 4.106 0,40%
2014 1.082.007 4.326 0,40%
2015 1.177.340 3.942 0,33%
2016 1.233.325 3.027 0,25%
2017 1.272.495 1.799 0,14%
2018 1.344.791 778 0,06%
2019 1.403.848 279 0,02%

40

Vraag:

Wat is der verwachting voor het WEW nu de Corona-crisis zich ook zal laten voelen bij woningeigenaren die wellicht hun hypotheek niet meer zullen kunnen betalen?

Antwoord:

De Nationale Hypotheek Garantie (NHG) is er om kwetsbare groepen verantwoorde toegang tot de hypotheekmarkt te bieden en kan een vangnet bieden als het misgaat. Juist in tijden van crisis staat NHG voor mensen klaar, zo ook bij de coronacrisis. Ook in dit geval biedt NHG maatwerk. Samen met de geldverstrekker waar de hypotheek is afgesloten, kijkt NHG naar oplossingen om ervoor te zorgen dat mensen in hun woning kunnen blijven. Dit doet NHG ook als er tijdelijk financiële problemen ontstaan vanwege het coronavirus. Afhankelijk van de situatie zijn er vanuit geldverstrekkers en vanuit NHG diverse mogelijkheden om woningeigenaren te ondersteunen. De omvang van het garantievermogen maakt het voor NHG mogelijk om woningeigenaren ook in de toekomst te ondersteunen bij problemen en onder ongunstige conjuncturele omstandigheden toenemende verliezen te kunnen opvangen.

41

Vraag:

Hoeveel WOB-verzoeken zijn in 2019 ingediend bij de rijksoverheid, hoeveel hiervan zijn binnen de wettelijke termijn afgehandeld en kan dit per ministerie worden uitgesplitst?

Antwoord:

BZ 80 30
BZK 119 Onbekend
DEF 125 111
EZK 106 47
FIN 129 38
IenW 83 42
JenV 31 10
LNV 59 22
OCW 100 61
SZW 158 Onbekend
VWS 174 66

In het overzicht van het aantal Wob-verzoeken afgehandeld binnen de wettelijke termijn kunnen ook zaken staan die betrekking hebben op Wob-verzoeken uit eerdere jaren en waarbij het besluit is genomen in 2019. Ook verdient vermelding dat Wob-besluiten in een voorkomend geval in afstemming met de verzoeker buiten de wettelijke termijn worden afgehandeld. Over 2019 zijn er voor BZK en SZW geen betrouwbare cijfers over afhandeling binnen de wettelijk termijn, omdat dit niet goed was ingeregeld in het systeem. Dat is inmiddels aangepast.

42

Vraag:

Hoe beoordeelt u de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om bij het beoordelen van bestaande en nieuwe decentralisatie-uitkeringen naar het hele proces van een voorgestelde decentralisatie-uitkering te kijken? In hoeverre wordt dit meegenomen bij de herziening van de financiële verhoudingen?

Antwoord:

Sinds het verschijnen van het Verantwoordingsonderzoek 2018 kijken de fondsbeheerders bij de beoordeling van iedere nieuwe én bestaande decentralisatie uitkering, naar het gehele (totstandkomings-)proces en alle relevante omstandigheden. Hierbij is in de loop der tijd steeds meer aandacht gekomen voor datgene wat geen onderdeel uitmaakt van de bestuurlijke afspraak in formele zin, maar wel van belang is bij de vormgeving en uitvoering van de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten en provincies. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer wordt dus al opgevolgd. Deze wijze van toetsen zal voortgezet worden. Daarnaast wordt een wijziging van de Financiële-verhoudingswet voorbereid. Voor zover de uiteindelijke wetsaanpassing de decentralisatie-uitkering verandert, kan dit van invloed zijn op de inhoud van de toetsing. De wetsaanpassing zal naar verwachting geen invloed hebben op het verloop van het proces of de scope van de uitgevoerde beoordeling:

43

Vraag:

Hoe ervaren gemeenten, provincies en waterschappen volgens u de ondersteuning bij complexe uitgaven?

NB. Op p.29 staat «complexe opgaven».

Antwoord:

Het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie (DiA) biedt ondersteuning aan gemeenten, provincies en waterschappen bij versterking en vernieuwing van de lokale democratie (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 100). Sinds begin 2019 zijn er in totaal 132 gemeenten ondersteund. Tientallen gemeenten maakte gebruik van de Quick Scan Lokale Democratie, waarbij inwoners, raadsleden, bestuurders en ambtenaren in kaart brengen hoe zij hun lokale democratie kunnen versterken. De beschikbare ondersteuning vanuit het samenwerkingsprogramma wordt als welkom en nuttig ervaren. Decentrale volksvertegenwoordigers in de regio West-Overijssel geven bijvoorbeeld aan dat de gegeven ondersteuning hen helpt om te kunnen sturen op wat er regionaal speelt bij het maken van een regionale energiestrategie (RES). In de Groningse aardbevingsgemeenten geven griffiers aan dat extra ondersteuning hen helpt bij een betere informatievoorziening van de raden. Daarnaast worden de congressen goed bezocht en maken decentrale overheden veel gebruik van het centraal servicepunt. De bijeenkomsten en kennisuitwisseling op het gebied van digitale lokale democratie worden zeer gewaardeerd. Het in 2019 ontwikkelde ondersteuningsaanbod helpt decentrale overheden sinds het uitbreken van de coronacrisis bij online besluitvorming en participatie. Dit blijkt onder ander uit Webinars die door duizenden mensen zijn bekeken en gemiddeld met een 7,9 worden beoordeeld.

44

Vraag:

Welke concrete resultaten zijn in 2019 bereikt vanuit de agenda Stad?

Antwoord:

In 2019 liepen er 7 City Deals en zijn er vanuit de diverse steden onderwerpen aangedragen voor nieuwe City Deals. Op de Dag van de Stad 2019 op 28 oktober jl. is aangekondigd dat er 7 nieuwe deals worden verkend met als thema’s: Smart Cities, Aardgasvrije Wijkvernieuwing, Maatwerk bij Digitale Dienstverlening, Lokale Weerbaarheid Cybercrime, Stedelijke Mobiliteit, Samenleven in de Wijk en Circulaire Stad (2.0). Deze worden eventueel aangevuld met nieuwe onderwerpen.

Ik verwijs voor resultaten en meer informatie over Agenda Stad naar de Kamerbrief over de voortgang (Europese) Agenda Stad die 5 maart 2020 aan de Kamer is verstuurd (Kamerstuk 31 757, nr. 100). Bij deze Kamerbrief is een bijlage gevoegd waarin de status, betrokken partijen en concrete resultaten van City Deals zijn weergegeven.

45

Vraag:

Hoeveel geld is uitgegeven aan wijken(beleid) in 2019?

Antwoord:

Eind 2013 is het wijkenbeleid van de rijksoverheid door de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst beëindigd. In 2019 is dan ook geen geld uitgegeven aan (wijken)beleid. In de brieven van 28 oktober 2019 en 31 maart jl. (Kamerstuk 30 995, nrs. 97 en 98) bent u overigens geïnformeerd over de start, respectievelijk de voortgang van het interbestuurlijke programma Leefbaarheid en Veiligheid en in dat kader over de verkenning en eerste beproeving van een inzet van de rijksoverheid met betrekking tot de integrale aanpak van grootschalige stedelijke vernieuwingsgebieden (waaronder Rotterdam Zuid).

46

Vraag:

Met hoeveel euro aan administratieve lasten kan de lastendruk voor corporaties verminderen als de marktverkenning wordt afgeschaft?

Antwoord:

Er is voorgesteld om de markttoets te vervangen door een eenvoudige marktverkenning. Als in plaats daarvan de markttoets helemaal zou worden afgeschaft en er geen marktverkenning voor in de plaats komt, wordt ingeschat dat dit een totale lastenverlichting oplevert van € 180.000 (dit betreft de eerdere inschatting van de totale lasten van de markttoets, zoals gemaakt in het onderzoek van Sira Consulting in opdracht van Aedes naar de effecten van de herziene Woningwet op de administratieve lasten van woningcorporaties).

47

Vraag:

Kan worden uitgelegd waarom in 2019 op artikel 3 (woningmarkt) € 91,4 mln. minder verplicht is dan begroot?

Antwoord:

Het betreft hoofdzakelijk € 61,9 mln. minder uitgaven bij de huurtoeslag en een neerwaartse bijstelling van € 33,8 mln. van verplichtingen uit het verleden bij de regeling Bevorderen Eigenwoningbezit (BEW) op basis van uitvoeringsinformatie van RVO.

48

Vraag:

Wat waren de totale huuropbrengsten van woningcorporaties in 2019? En wat is het verschil met 2016, 2017 en 2018?

Antwoord:

De totale huuropbrengsten van toegelaten instellingen in 2016, 2017, 2018 en 2019 bedroeg (in € miljard):

14,64 15,39 15,53 15,83
Bron: De verslagleggingsgegevens (dVi) voor 2016, 2017 en 2018, en de prospectieve informatie (dPi) voor het jaar 2019.

Hierbij wordt opgemerkt dat het bedrag voor 2019 een voorlopige realisatie betreft, die in de definitieve vaststelling nog kan veranderen.

49

Vraag:

Wat waren de totale huuropbrengsten van verhuurders in de vrije sector in 2019? En wat is het verschil met 2016, 2017 en 2018?

Antwoord:

Op basis van WoOn 2018 wordt de huursom voor geliberaliseerde woningen van zowel woningcorporaties als particuliere verhuurders geschat op ongeveer € 6 mld. Het WoOn is echter een steekproef, dus dit is geen exacte weergave van de huuropbrengsten van verhuurders in de vrije sector. Het WoOn wordt iedere drie jaar herhaald, daarmee zijn er geen cijfers beschikbaar voor de overige jaren waar naar wordt gevraagd.

50

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen gebouwd worden als de gehele opbrengst van de verhuurderheffing daaraan wordt besteed en hoeveel werkgelegenheid schept dit?

Antwoord:

De verhuurderheffing bedroeg in 2019 ongeveer € 1,7 mld. Met € 1,7 mld. kunnen ongeveer 8.000 tot 9.000 sociale huurwoningen worden gebouwd. Echter, de bouw van sociale huurwoningen wordt niet alleen bepaald door de financiële situatie van corporaties, maar ook bijvoorbeeld door grondlocaties en de beschikbaarheid van arbeiders. Zo blijkt dat corporaties de afgelopen jaren maar circa 2/3e van hun nieuwbouwvoornemens hebben gerealiseerd. Het is daarom niet te bepalen hoeveel sociale huurwoningen gebouwd worden als de opbrengst van de verhuurderheffing daaraan wordt besteed en welke werkgelegenheid dit dan oplevert.

51

Vraag:

Hoeveel verhuurderheffing is er in 2019 binnengekomen?

Antwoord:

Uit het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2019 blijkt dat de opbrengst van de verhuurderheffing in 2019 € 1.688 mln. is.

52

Vraag:

Hoeveel VPB is er in 2019 door woningcorporaties betaald?

Antwoord:

In de brief Indicatieve bestedingsruimte Woningcorporaties van oktober 2019 (Kamerstuk 29 453, nr. 493) is aangegeven dat over het belastingjaar 2019 voor in totaal een bedrag aan € 541 mln. aan voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting is opgelegd. De bedragen in de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting zijn gebaseerd op eigen inschattingen van de woningcorporatie zelf dan wel de inschattingen die door de Belastingdienst zijn gemaakt aan de hand van de gemiddelde belastbare bedragen over de voorgaande jaren. Het totaal te betalen definitieve bedrag aan vennootschapsbelasting over belastingjaar 2019 voor alle woningcorporaties is nog niet bekend.

53

Vraag:

Wat was in 2019 de gemiddelde huurquote? Kan dit uitgesplitst worden tussen sociale huur en geliberaliseerde huur?

Antwoord:

De meest recente bron voor huurquotes is het WoON2018. Hierover is ook gerapporteerd in de kernpublicatie «Ruimte voor Wonen». De gemiddelde huurquote was 25,3%, die in de gereguleerde huur 23,2% en in de vrije sector boven de liberalisatiegrens 32,3% bedroeg.

54

Vraag:

Wat was in 2019 de gemiddelde woonquote per koopwoning?

Antwoord:

De meest recente bron voor woonquotes in de koopsector is het WoOn2018. Hierover is ook gerapporteerd in de kernpublicatie «Ruimte voor Wonen» Inclusief bijkomende woonuitgaven bedroeg de netto woonquote in de koopsector 28,0%.

55

Vraag:

Kan voor 2019 (bij benadering) schematisch per inkomensklasse weergegeven worden hoeveel huishoudens in huurwoningen in deze klasse vallen?

– 0 tot huurtoeslaggrens

– huurtoeslaggrens tot € 38.035

– € 38.035–€ 49.999

– € 50.000–€ 59.999

– € 60.000–€ 69.999

– € 70.000 en meer

Antwoord:

De meest recente bron voor inkomensgegevens in relatie tot huren of kopen is het WoON2018. Daaruit blijkt de volgende inkomensverdeling van huurders (gecorrigeerd voor inkomensontwikkeling 2018 en 2019).

Huurtoeslaggerechtigden 47%
Boven huurtoeslag tot toewijzingsgrens 26%
Toewijzingsgrens tot 49.999 11%
50.000- 59.999 6%
60.000–69.999 3%
70.000 of meer 6%
Totaal 100%

56

Vraag:

Hoeveel nieuwe woningen zijn in 2019 binnenstedelijk gerealiseerd? En hoeveel nieuwe woningen zijn in 2019 buitenstedelijk gerealiseerd?

Antwoord:

Over de aantallen binnen- en buitenstedelijke woningen zijn geen landelijke cijfers beschikbaar. Deze begrippen zijn niet in alle gemeenten eenduidig gedefinieerd. Sommige gemeenten merken alle bouwplannen aan als binnenstedelijk.

57

Vraag:

Hoeveel geld (uit het MIRT-fonds of uit andere rijksmiddelen) is in 2019 uitgegeven aan de bereikbaarheid van nieuwe woningen?

Antwoord:

Alle Rijksinvesteringen in bereikbaarheid zijn terug te vinden in het MIRT overzicht 2020: (https://www.mirtoverzicht.nl/mirt-overzicht/documenten/publicaties/2020/09/17/mirt-2020). Binnen de MIRT projecten wordt geen onderscheid gemaakt naar middelen die ten goede komen aan de bereikbaarheid van nieuwe woningen of aan andere baathebbenden. Onderscheid hiertoe is ook niet mogelijk. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om van de investeringen in de Noord-zuidlijn precies aan te geven welk deel bijdraagt aan de bereikbaarheid van de bestaande woningvoorraad en de bestaande werkgelegenheid, en welk deel extra ruimte biedt voor nieuwe werkgelegenheid en woningbouw.

58

Vraag:

Kan per woningmarktregio worden weergegeven wat de gemiddelde wachttijd was voor een sociale huurwoning? En kan dit vergeleken worden met 2017 en 2018?

Antwoord:

Het rapport Stand van de woonruimteverdeling (Rigo, 2019) dat ik op 5 april 2019 aan uw Kamer heb aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 32 847, nr. 520), maakt gebruik van informatie uit de woonruimteverdeelsytemen (o.a. Woningnet). Dit is de meest recente informatie waarover ik beschik. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de wachttijd (of inschrijfduur) en de zoektijd. De wachttijd is de periode vanaf inschrijving als woningzoekende tot de toekenning van een woning. De zoektijd is de periode vanaf de eerste zoekactie (reactie op een advertentie) tot aan de toekenning van een woning. De wachttijd is langer dan de zoekduur omdat mensen bij inschrijving vaak nog geen dringende verhuiswens hebben en eerst inschrijfduur willen opbouwen. In de tabel in het antwoord op vraag 27 zijn de wacht- en zoektijden van de woonruimteverdeelsystemen opgenomen van woningen die in 2017 werden verhuurd. Binnen deze regio’s variëren de zoektijden per gemeente, per buurt en per woningtype. Voor een toelichting op deze cijfers wordt verwezen naar het genoemde rapport.

59

Vraag:

Is het doel uit de Nationale Woonagenda van 75.000 woningen extra erbij per jaar gehaald in 2019? Kan dat worden toegelicht? En hoe is de nieuwbouw verdeeld over het land, graag per woningmarktregio.

Antwoord:

Het lijkt erop dat de ambitie uit de Nationale Woonagenda ook in 2019 is behaald. In 2019 zijn er volgens het CBS 71.548 nieuwbouwwoningen opgeleverd. Daarnaast worden nieuwe woningen aan de voorraad toegevoegd door onder meer transformatie van ander vastgoed naar woningen. In de CBS-statistiek worden deze opgevoerd als onderdeel van «overige toevoeging». In het najaar is bekend hoeveel nieuwe woningen in 2019 door transformatie aan de voorraad zijn toegevoegd. De verwachting is dat dit ongeveer tienduizend woningen betreft. Bij de resterende «overige toevoegingen» kan het gaan om woningsplitsing of functieverandering.

Groningen 3.076 1.297
Leeuwarden 1.476 1.082
Heerenveen 909 183
Emmen 603 252
Zwolle 2.491 720
Enschede 1.884 744
Lelystad 1.882 334
Apeldoorn 2.136 496
Doetinchem 686 219
Arnhem 1.362 769
Nijmegen 1.783 559
Ede 2.693 548
Amersfoort 1.082 289
Utrecht 4.102 1.568
Alkmaar 2.578 741
Amsterdam 13.301 4.450
Gouda 1.408 501
Leiden 2.006 633
Den Haag 3.686 2.247
Rotterdam 5.288 3.797
Dordrecht 1.175 507
Middelburg 1.282 379
Roosendaal 1.097 253
Breda 1.087 625
Tilburg 1.929 537
's Hertogenbosch 2.311 283
Oss 1.836 634
Eindhoven 4.090 661
Venlo 1.299 489
Sittard 543 339
Maastricht 467 389
Totaal 71.548 26.525
Bron: CBS, bewerking ABF

60

Vraag:

Hoeveel huurwoningen in de vrije sector met een huurprijs boven de 1.000 euro per maand zijn gebouwd in 2019? En hoeveel bouwvergunningen zijn er afgegeven voor deze huurwoningen in dat jaar?

Antwoord:

De aantallen bouwvergunningen en realisaties voor huurwoningen boven de € 1.000 zijn niet bekend. In de beschikbare registraties wordt niet de gevraagde huur voor de betreffende woningen geregistreerd. In het antwoord op vraag 24 is aangegeven dat elfduizend bouwvergunningen zijn verstrekt voor huurwoningen aan bouwers voor de markt en andere particuliere opdrachtgevers.

61

Vraag:

Hoeveel nieuwe woningen zijn er in 2019 opgeleverd? Kan dit per woningmarktregio worden uitgesplitst?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 59

62

Vraag:

Hoeveel nieuwe sociale huurwoningen zijn in 2019 aan de woningvoorraad toegevoegd? Kan dit schematisch worden weergegeven en kan dit vergeleken worden met de jaren 2017 en 2018?

Antwoord:

Het aantal gerealiseerde sociale huurwoningen in 2019 is nog niet bekend. Uit dVi cijfers (verantwoordingsinformatie van corporaties) over 2017 blijkt dat er in 2017 14.400 woongelegenheden door corporaties nieuw gebouwd zijn (inclusief transformaties), en in 2018 14.000. De dVi cijfers van 2019 worden in het najaar 2020 bekend.

63

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen zijn in 2019 aan de woningmarkt onttrokken? Kan dit schematisch worden weergegeven en kan dit vergeleken worden met 2017 en 2018?

Antwoord:

In 2018 zijn 7 duizend corporatiewoningen gesloopt en in 2017 9 duizend (dVi; verantwoordingsinformatie van corporaties). Voor 2019 zijn nog geen cijfers beschikbaar (najaar 2020 worden deze cijfers bekend).

64

Vraag:

Hoeveel woningen waren er per 31-12-2019 in Nederland? Kan dit uitgesplitst worden naar categorie (sociale huur, vrije sector huur en koop)? En kan dit schematisch worden weergegeven en vergeleken worden met de getallen over 2017 en 2018?

Antwoord:

In onderstaande tabel is de woningvoorraad per eigendomscategorie per 1 januari 2019 en de twee jaar daarvoor opgenomen. De cijfers per 31-12-2019 zijn nog niet beschikbaar (najaar 2020 pas).

2017 7.686 4.322 2.274 1.010 80
2018 7.741 4.387 2.268 1.008 78
2019 7.815 4.488 2.295 1.004 27
Bron: CBS

65

Vraag:

Hoeveel huurwoningen waren er per 31-12-2019 (bij benadering) met een WWS-puntenaantal tussen de liberalisatiegrens en de 250 punten?

Antwoord:

De meest bruikbare recente bron voor de verdeling van de huursector naar WWS-punten is het WoOn2018. Het WoOn wordt iedere drie jaar herhaald, dus recentere, complete gegevens per 31-12-2019 zijn nog niet beschikbaar.

Uit WoOn2018 blijkt de volgende verdeling van de huursector naar WWS-punten per 1-1-2018. De liberalisatiegrens is overigens een huurprijsgrens en niet gedefinieerd als een bepaald aantal WWS-punten. In 2018 lag de liberalisatiegrens op € 710,68. Woningen met 144 punten hadden een maximale huur net onder de liberalisatiegrens.

Tot en met 144 WWS-punten (niet liberaliseerbaar) 980 47% 311 34% 1.292 43%
145 – 249 WWS-punten 1111 53% 550 61% 1.661 55%
250 of meer WWS-punten 5 0% 48 5% 54 2%
Totaal 2097 100% 910 100% 3.007 100%

66

Vraag:

Waarom wordt de huurtoeslag intensiever gecontroleerd dan andere toeslagen? Kunt u dit systeem uitleggen? En waar en wanneer is daartoe besloten?

Antwoord:

De Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) schrijven regels voor over de verantwoording van rechtmatigheidsbevindingen in de departementale jaarverslagen. Indien deze bevindingen een bepaalde grens (de rapporteringstolerantie) te boven gaan, moeten deze in de bedrijfsvoeringsparagraaf toegelicht worden.

Tolerantiegrenzen zijn ingesteld om de gebruiker van de jaarrekening te ondersteunen. Uitgangspunt daarbij is dat fouten en onzekerheden die de tolerantiegrens overschrijden het beeld van de gebruiker kunnen beïnvloeden.

De RBV bevatten zowel een rapporteringstolerantie op artikelniveau (5% voor grote artikelen) als voor het totaal van een begrotingshoofdstuk (2% voor grote hoofdstukken). Hiervoor is gekozen omdat het budgetrecht van de Staten-Generaal niet alleen ziet op het begrotingshoofdstuk als geheel, maar ook op afzonderlijke begrotingsartikelen. Indien er sprake is van een relatief (zeer) grote omvang van een begrotingsartikel ten opzichte van het totale begrotingshoofdstuk, kan de situatie zich voordoen dat er op artikelniveau geen overschrijding is (bevindingen blijven onder de 5%), maar wel op hoofdstukstukniveau (bevindingen zitten boven de 2%). Dit is bij de huurtoeslag aan de orde. Bij de andere departementen is dat niet aan de orde, omdat de financiële omvang van het totaal van die jaarverslagen vele malen hoger ligt dan die van het begrotingsartikel waarop de toeslagen worden verantwoord.

Een relatief lagere of strengere rapporteringstolerantie leidt ertoe dat de Minister eerder onrechtmatigheden in zijn jaarverslag moet rapporteren. Dit betekent ook dat de ADR zijn controle met een grote nauwkeurigheid moet uitvoeren (grotere steekproefomvang). Hierdoor wordt de huurtoeslag intensiever gecontroleerd dan andere toeslagen. Over dit stelsel van rapporteringstoleranties is besloten in nauwe afstemming met de Algemene Rekenkamer.

Overigens betekent deze grotere steekproefomvang geen strengere controle richting burgers, maar is deze controle intern en slechts bedoeld voor verantwoording en besturing.

67

Vraag:

Wat wordt er gedaan om de verschillende rapporteringstoleranties gelijk te trekken voor toeslagen?

Antwoord:

BZK is hierover op ambtelijk niveau het gesprek aangegaan met Financiën. Dit heeft nog niet geleid tot het gelijktrekken van de rapporteringstoleranties voor de verschillende toeslagen.

De Minister van Financiën treedt in overleg met de Algemene Rekenkamer om de huidige systematiek van de rapporteringstoleranties in het algemeen te bezien, waarbij de uitvoeringskosten en de controle-inspanningen steeds worden gewogen tegen het extra inzicht dat wordt geboden door een lagere tolerantiegrens.

68

Vraag:

Hoeveel huishoudens ontvingen in 2019 huurtoeslag?

Antwoord:

Omdat de indieningstermijn voor het aanvragen van huurtoeslag over 2019 pas per 1 september 2020 verstrijkt en de huurtoeslag over 2019 nog definitief moet worden vastgesteld, kunnen alleen nog voorlopige cijfers worden verstrekt. De aantallen aanvragen met een positieve toekenning kunnen door de controle nog afnemen. Voor het jaar 2018 is het beeld wel betrouwbaar, omdat reeds meer dan 90% van de toekenningen definitief is vastgesteld.

In 2018 hebben circa 1,46 mln. huishoudens huurtoeslag gekregen. In 2019 hebben volgens de administratieve bestanden van de Belastingdienst tot op heden 1,45 mln. huishoudens huurtoeslag ontvangen.

69

Vraag:

Wat is de inkomensverdeling van de mensen die in 2018 huurtoeslag ontvingen?

Antwoord:

In onderstaande tabel is de inkomensverdeling van mensen die in 2018 huurtoeslag ontvingen weergegeven. In 2018 had tweederde van de huurtoeslagontvangers een inkomen onder de minimum inkomensgrens.

onder minimum inkomensgrens 66%
€ 0 – € 1.000 boven minimum inkomensgrens 7%
€ 1.000 – € 2.000 boven minimum inkomensgrens 6%
€ 2.000 – € 3.000 boven minimum inkomensgrens 5%
€ 3.000 – € 4.000 boven minimum inkomensgrens 5%
€ 4.000 – € 5.000 boven minimum inkomensgrens 4%
€ 5.000 of meer boven minimum inkomensgrens 7%

Elk huishoudtype heeft een eigen minimuminkomensgrens voor de eigen bijdrage die jaarlijks worden geïndexeerd. In 2018 waren dit:

• Eenpersoons <AOW: 15.925

• Meerpersoons <AOW: 20.600

• Eenpersoons >AOW: 17.325

• Meerpersoons >AOW: 23.200

70

Vraag:

Kunt u schematisch weergeven wat de gemiddelde (bruto) maandhuur was in 2018 van ontvangers van huurtoeslag, zowel landelijk als per woningmarktregio?

Antwoord:

Nederland 535
Oost-Groningen 523
Delfzijl en omgeving 520
Overig Groningen 510
Noord-Friesland 503
Zuidwest-Friesland 508
Zuidoost-Friesland 518
Noord-Drenthe 523
Zuidoost-Drenthe 517
Zuidwest-Drenthe 529
Noord-Overijssel 539
Zuidwest-Overijssel 552
Twente 537
Veluwe 537
Achterhoek 540
Arnhem/Nijmegen 535
Zuidwest-Gelderland 544
Utrecht 544
Kop van Noord-Holland 538
Alkmaar en omgeving 536
IJmond 533
Agglomeratie Haarlem 544
Zaanstreek 542
Groot-Amsterdam 528
Het Gooi en Vechtstreek 559
Agglomeratie Leiden en Bollenstreek 536
Agglomeratie» s-Gravenhage 539
Delft en Westland 503
Oost-Zuid-Holland 533
Groot-Rijnmond 539
Zuidoost-Zuid-Holland 538
Zeeuwsch-Vlaanderen 524
Overig Zeeland 531
West-Noord-Brabant 543
Midden-Noord-Brabant 539
Noordoost-Noord-Brabant 544
Zuidoost-Noord-Brabant 529
Noord-Limburg 545
Midden-Limburg 550
Zuid-Limburg 535
Flevoland 579

71

Vraag:

Kunt u nader duiden waaruit de onderuitputting ten behoeve van huisvesting statushouders bestaat?

Antwoord:

De onderuitputting van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders wordt veroorzaakt doordat er enerzijds minder aanvragen zijn ingediend dan budget beschikbaar was en anderzijds doordat niet alle projecten waar budgetreservering voor was aangevraagd tot uitvoering zijn gekomen. Dit heeft diverse oorzaken, waaronder de dalende asielinstroom en partijen die uiteindelijk voor een andere huisvestingsoplossing hebben gekozen.

72

Vraag:

Wanneer wordt de heffingsvermindering voor duurzaamheidsmaatregelen op de verhuurderheffing (à 100 miljoen per jaar) weer opengesteld?

Antwoord:

De heffingsvermindering voor verduurzaming is tijdelijk gesloten voor nieuwe aanvragen vanwege het overschrijden van het tot 2023 beschikbare budget. In de brief van 24 april van de Minister van EZK over de uitvoering van het Urgenda-vonnis is een hernieuwde openstelling van deze Regeling Vermindering Verhuurderheffing Verduurzaming (RVV-V) aangekondigd. Hiervoor is een extra bedrag van € 150 mln. gereserveerd. Bezien wordt nog hoe en wanneer de heffingsvermindering opengesteld zal worden voor dit eenmalige bedrag.

73

Vraag:

Hoeveel woningen zijn in 2019 van het gas gegaan door het Programma Aardgasvrije Wijken, en welk budget was hiermee gemoeid?

Antwoord:

In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen. In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen woningen aardgasvrij. Gemeenten geven hierbij aan dat het proces van aardgasvrij maken van de wijk meer tijdsinspanning vraagt dan voorzien in hun uitvoeringsplannen. De samenwerking met stakeholders en met name de participatie en communicatie met bewoners en gebouweigenaren blijkt veel intensiever dan gedacht. In de tweede voortgangsrapportage die ik begin 2021 aan de Kamer zal sturen zal ik ook een planning opnemen over de verwachting van het aantal aardgasvrije woningen de komende jaren.

Voor de eerste 27 proeftuinen is € 120 mln. uitgegeven vanuit de Klimaatenvelop. Er is vanuit de rijksbijdrage dus gemiddeld ongeveer € 7.000 per woning beschikbaar voor een haalbare en betaalbare transitie in de proeftuinen.

74

Vraag:

Wat is het doel van het Programma Aardgasvrije Wijken?

Antwoord:

Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Deze doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden gemaakt. Vanaf 2021 worden de uitvoeringsplannen voor deze wijken opgesteld en uitgevoerd. De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.

75

Vraag:

Hoeveel is er in 2019 aan verhuurderheffing binnen gekomen?

Antwoord:

Uit het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2019 blijkt dat de opbrengst van de verhuurderheffing in 2019 € 1.688 mln. is.

76

Vraag:

Welk percentage van het totaal aantal woningen en/of wijken worden elk jaar aardgasvrij gemaakt?

En in 2025 en 2030?

Hoeveel fte’s gaan hiermee gepaard?

Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?

Antwoord:

Om zicht te krijgen op het aantal woningen dat jaarlijks aardgasvrij wordt gemaakt, worden zoals afgesproken in het Klimaatakkoord met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) momenteel afspraken gemaakt hoe dit tot 2030 kan worden gemonitord. Als in 2021 de Transitievisies Warmte gereed komen ontstaat goed zicht op de planning van het aantal woningen dat tot 2030 aardgasvrij zal worden gemaakt. Naar verwachting zullen tot 2025 echter veel wijken in de voorbereidende fase zitten.

Het aantal fte’s dat werkzaam is specifiek om woonwijken aardgasvrij te maken, wordt niet gemonitord. Voor wat betreft de werkgelegenheid in de bouw verwijs ik u graag naar de antwoorden op vragen 145 tot en met 149.

77

Vraag:

Hoeveel vergunninghouders moesten gemeenten tussen 2015 en 2019 huisvesten? Hoeveel daarvan zijn naar sociale huurwoningen gegaan? Hoeveel daarvan zijn naar sobere huisvesting gegaan, met behulp van de subsidieregeling? Hoeveel daarvan zitten nog in asielzoekerscentra? Hoeveel gemeenten hebben vergunninghouders nog als urgentiecategorie voor sociale huurwoningen, in plaats van sobere huisvesting te realiseren met de subsidie van de rijksoverheid? Hoeveel van het beschikbare subsidiebudget is inmiddels gebruikt?

Antwoord:

Van 2015, eerste helft, tot en met 2019, moesten gemeenten op grond van de taakstelling in totaal ongeveer 131.300 vergunninghouders huisvesten. Op 31 december 2019 waren van dat aantal in totaal ongeveer 1.570 vergunninghouders nog niet gehuisvest. Uit de rapportage «Vergunninghouders als urgentiecategorie» van onderzoeksbureau Rigo, dat ik u op 4 juli 2018 heb toegezonden (Kamerstuk 34 454, nr. 10), blijkt dat van de 187 gemeenten (van totaal 380 Nederlandse gemeenten) met een huisvestingsverordening 176 gemeenten een urgentieregeling in die huisvestingsverordening hebben opgenomen. Daarvan worden in 174 gemeenten vergunninghouders aangemerkt als urgentiecategorie. Met de evaluatie van de Huisvestingswet 2014, waarvan ik de rapportage naar verwachting voor de zomer naar u zal sturen, worden deze cijfers geactualiseerd.

Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden bewoond en toegewezen aan vergunninghouders. Wel is het aannemelijk dat het merendeel van de vergunninghouders in de sociale huurwoningmarkt worden gehuisvest.

Tot nu toe is er € 3.512.500,00 subsidie uitbetaald met behulp van de subsidieregeling en hiermee zijn 562 vergunninghouders gehuisvest.

78

Vraag:

In welke mate zijn in 2019 op basis van de huisvestingswet sociale huurwoningen toegewezen aan de verschillende bijzondere doelgroepen?

Antwoord:

Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden bewoond en toegewezen aan de verschillende doelgroepen.

79

Vraag:

Kunt u aangeven waarom er in eerste instantie niet voor de ontvangsten NHG is begroot?

Antwoord:

De afdracht aan de Staat door het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) en de storting in de risicovoorziening worden in de begroting verwerkt op basis van de feitelijke realisatie; de ontvangsten van Nationale Hypotheek Garantie (NHG) worden niet op voorhand begroot. Pas na sluiten van het boekjaar zijn de exacte bedragen bekend. Uiterlijk 30 juni in het lopende jaar draagt WEW de achtervangvergoeding af over het afgelopen jaar.

80

Vraag:

Hoeveel financieringen zijn in 2019 verstrekt vanuit de Financieringsfaciliteit Binnenstedelijke Transformatie en tot hoeveel extra woningen leidt dit?

Antwoord:

In 2019 is financiering toegezegd aan zes projecten voor een totaalbedrag van € 12.575.000. aan Rijksmiddelen. De gemiddelde looptijd van de leningen bedraagt twee tot drie jaar. De middelen kunnen na aflossing opnieuw ingezet worden om andere projecten te versnellen. Met de toegezegde financiering wordt de bouw van 910 woningen mogelijk gemaakt. Door de beschikbaarheid van voorfinanciering kan het eigen vermogen van initiatiefnemers over meerdere te ontwikkelen woningbouwprojecten worden verspreid en wordt ook indirect een stimulans gegeven aan het ontwikkelen van andere locaties. Hierdoor kunnen met de zes toegezegde leningen naar schatting nog eens driehonderd tot vierhonderd extra woningen gerealiseerd worden.

81

Vraag:

Welke vorm van investeringen nam de huisvesting van statushouders dan wel aan, aangezien er gesproken wordt over een «niet-beoogde vorm»?

Antwoord:

Met deze passage wordt bedoeld dat een groot deel van de projecten waar budgetreservering voor was aangevraagd niet tot uitvoering zijn gekomen. Dit heeft diverse oorzaken, waaronder de dalende asielinstroom en partijen die uiteindelijk voor een andere huisvestingsoplossing hebben gekozen.

82

Vraag:

Hoeveel is er in 2019 uitgegeven aan de huisvesting van statushouders? En hoeveel nieuwe woningen voor hen zijn gerealiseerd?

Antwoord:

In 2019 is het bedrag van € 0,1 mln. uitbetaald voor twee subsidieaanvragen in het kader van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders, hiermee zijn zestien vergunninghouders gehuisvest.

83

Vraag:

Hoeveel sociale huurwoningen zijn in 2019 toegewezen aan statushouders en welk percentage is dat van het totale aantal toewijzingen?

Antwoord:

Er zijn geen cijfers bekend over hoeveel sociale huurwoningen worden bewoond en toegewezen aan vergunninghouders. Wel is het aannemelijk dat het merendeel van de vergunninghouders in de sociale huurwoningmarkt worden gehuisvest.

84

Vraag:

Hoe is de garantstelling georganiseerd bij saneringssteun, zoals aan Vestia is gegeven?

Antwoord:

Er is geen sprake van een (directe) garantstelling aan woningcorporaties, ook niet aan woningcorporaties die saneringssteun ontvangen (hebben) zoals Vestia. De regels omtrent het geven van saneringssteun zijn uitgewerkt in de Woningwet, het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (BTiV) en de Beleidsregels financiële sanering toegelaten instellingen 2020. Saneringssteun wordt bekostigd uit het saneringsfonds welke gevuld wordt met een heffing aan alle Toegelaten Instellingen op basis van het aantal verhuureenheden en de waarde van hun bezit.

85

Vraag:

Welke partij(en) draaien op voor welke kosten wanneer Vestia de gegeven saneringssteun niet terugbetaalt?

Antwoord:

In het saneringsbesluit inzake Vestia (besluit nr.79) is opgenomen dat de saneringssteun is verstrekt in de vorm van een renteloze lening en dat uiterlijk in 2022 vastgesteld dient te worden welk deel van de verstrekte saneringssteun aan Vestia wordt omgezet in een gift. De beoordeling voor het omzetten van de verstrekte lening in een gift wordt uitgevoerd door de gemandateerd saneerder, het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), en dient gebaseerd te worden op de voorwaarden die gesteld zijn in het saneringsbesluit. Op grond van dit besluit en het wettelijk kader kan van een corporatie die saneringssteun heeft ontvangen uiterlijk aan het eind van de saneringsperiode verlangd worden de ontvangen steun terug te betalen indien op dat moment sprake is van een verantwoorde vermogenspositie. Indien Vestia op dat moment niet beschikt over een verantwoorde vermogenspositie die het mogelijk maakt om de steun terug te betalen aan het saneringsfonds, zal er geen terugbetaling plaatsvinden. Een verplichting tot terugbetalen is in een dergelijk geval niet wenselijk omdat het zal leiden tot nieuwe financiële problemen en een nieuwe saneringsaanvraag. Zoals in het vorige antwoord aangegeven, is de saneringsbijdrage bekostigd uit het saneringsfonds. De heffing voor deze saneringssteun is reeds ten tijden van het saneringsbesluit over Vestia opgelegd.

86

Vraag:

Hoe verklaart u de toenemende aantallen huurprijsgeschillen als gevolg van het puntensysteem bij de Huurcommissie?

Antwoord:

De vraag is geïnterpreteerd als: Verklaar de toename van het aantal huurprijsgeschillen in 2019 ten opzichte van 2018 als gevolg van het puntensysteem bij de Huurcommissie. De artikelen die direct betrekking hebben op het puntensysteem bij huurprijsgeschillen zijn artikel 7:249 BW Toetsing aanvangshuurprijs en artikel 7:254 BW Voorstel huurverlaging op grond van punten. In 2019 was de instroom voor artikel 7:249 BW 1.098 geschillen en voor artikel 7:254 BW 736 geschillen. In 2018 was de instroom respectievelijk 1.164 en 826 geschillen. Hier is sprake van een afname van de huurprijsgeschillen met betrekking tot het puntensysteem ten opzichte van het voorgaande jaar.

87

Vraag:

Hoe vaak is in 2019 een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging doorgevoerd?

Antwoord:

Ik beschik niet over precieze cijfers. Het is immers de keuze van verhuurders om al dan niet gebruik te maken van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging. Wel beschik ik over de cijfers van de door de Belastingdienst op verzoek van verhuurders verstrekte huishoudverklaringen ten behoeve van de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging

Door de Belastingdienst op verzoek van verhuurders verstrekte huishoudverklaringen:

2019 (unieke adressen)

>€ 42.436 (in 2017) 91.600 8,4% 8,4%
≤€ 42.436 (in 2017) 473.560 43,5%
Uitzonderingsgroepen1 479.648 44,0%
Inkomen onbekend2 44.572 4,1%
Totaal 1.089.380 100%

1 Huishoudens van 4 of meer personen en huishoudens met één of meer AOW-gerechtigden (voor deze huishoudens zoekt de Belastingdienst niet naar inkomensgegevens, omdat het huishoudinkomen niet relevant is)

2 Inkomen onbekend betekent meestal «inkomen nihil»

88

Vraag:

Kan (bij benadering) aangegeven worden hoe de verdeling is in het aantal energielabels (dus x aantal woningen met energielabel A, x aantal met energielabel B etc.)?

Antwoord:

In 2019 had 23% van de woningen met een geregistreerd energielabel een energielabel A, 17% energielabel B, 28% energielabel C, 15% energielabel D, 8% energielabel E, 5% energielabel F en 4% energielabel G.

89

Vraag:

Is het bekend wat de verdeling is van de 14,8% mensen die in een huis met gebreken woont tussen sociale en private huisvesting en huur en koopwoning, zoals in de Monitor Brede Welvaart (blz. 84) staat?

Antwoord:

Het CBS kan onderscheid maken tussen eigenaren en huurders. Binnen de groep huurders is het niet mogelijk een nader onderscheid te maken. In de enquête naar leefomstandigheden European Union Statistics on Income and Living Conditions (EU SILC) wordt onder andere het volgende gevraagd:

• Bent u eigenaar, huurder of onderhuurder van uw woning of woont uw huishouden hier gratis?

• Heeft uw woning last van minimaal één van de gebreken lekkend dak, vochtige muren/vloeren/funderingen, of verrotte raamkozijnen of vloeren?

In onderstaande tabel zijn de uitkomsten weergegeven.

Bent u eigenaar, huurder of onderhuurder van uw woning of woont uw huishouden hier gratis? Eigenaar 11,5% 88,5% 100,0%
Huurder 22,4% 77,6% 100,0%
Onderhuurder 22,5% 77,5% 100,0%
Gratis 13,5% 86,5% 100,0%
Total 14,8% 85,2% 100,0%

90

Vraag:

Wordt er een onderscheid gemaakt tussen ernstige en minder ernstige gebreken aan de huisvesting in de Monitor Brede Welvaart? Zo ja, hoeveel procent heeft last van ernstige gebreken en waar is de verdeling op gebaseerd?

Antwoord:

Voor het CBS is het niet mogelijk om onderscheid te maken tussen ernstige en minder ernstige gebreken.

91

Vraag

Hoeveel leningen zijn in 2016, 2017, 2018 en 2019 verstrekt aan huiseigenaren en VvE’s vanuit het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF)?

Antwoord:

2016 2.929 11 35 3,2
2017 4.257 50 53,6 19,4
2018 6.404 59 82,5 31,3
2019 8.193 66 109,6 37,7

Het gemiddelde leenbedrag voor eigenaar-bewoners is rond de € 12.000.

92

Vraag:

Hoeveel privaat krediet is in 2019 aangetrokken door het Nationaal Energiebesparingsfonds (NEF)?

Antwoord:

In 2019 heeft het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) een contract gesloten met de Council of Europe Development bank (CEB, onder garantie van de Rabobank) voor € 150 mln. en met de Europese Investeringsbank ook voor € 150 mln. Deze bedragen worden ingezet op basis van de feitelijke leningaanvragen van eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaren bij het NEF. In eerdere jaren waren al contracten gesloten over bijdragen van (wederom) de CEB (€ 100 mln., onder garantie van de Rabobank), de Rabobank (€ 100 mln.) en de ASN Bank (€ 25 mln.). Die financiering is al volledig ingezet. In totaal wordt daarmee nu € 525 mln. van private financiers ingezet in het NEF.

Dus totaal:

Rabobank € 100 mln.
ASN bank € 25 mln.
Council of Europe Development Bank (CEB), onder garantie van Rabobank € 250 mln.
Europese Investeringsbank (EIB) € 150 mln.
totaal € 525 mln.

93

Vraag:

Hoeveel huishoudens zijn in 2018 bereikt met de Stimuleringsregeling energie-prestatie huursector (STEP)?

Antwoord:

Er zijn in 2018 op basis van de vaststellingen in het jaar 2018 iets meer dan 20.000 huishoudens met de STEP-regeling bereikt.

94

Vraag:

Kunt u nader uiteenzetten hoe het ritme van de kasschuif bij de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (STEP) van € 22 mln. eruit ziet en wat dit heeft betekend voor de doelstellingen van de STEP in 2019?

Antwoord:

Het betrof een kasschuif van € 22,5 mln. in 2019 en € 5 mln. in 2020. Op basis van de jaarprognose van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is het budget in het juiste kasritme gezet. De budgetten zijn verschoven naar 2021 (in totaal € 27,5 mln.). Dit heeft geen effect op de uitbetaling van het beschikbare budget van € 395 mln. en daarmee ook niet op de doelstellingen van de regeling. De regeling is in 2018 gesloten. Er vindt nog verlening en uitbetaling plaats van projecten die op de wachtlijst staan, op basis van de vrijval van middelen van projecten die niet gerealiseerd en tot betaling zijn gekomen.

95

Vraag:

Kunt u nader ingaan waarom de beschikbaar gestelde middelen van het Programma Reductie Energiegebruik in 2019 niet tot uitputting zijn gekomen?

Antwoord:

Vanaf 9 oktober 2019 werd een subsidieregeling Regeling Reductie Energiegebruik voor gemeenten (specifieke uitkering) opengesteld. Gemeenten hadden tot uiterlijk 14 november 2019 de tijd hun voorstel in te dienen waarna de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) de selectie zou maken. Ten tijde van het opstellen van de tweede suppletoire begroting was de inschatting dat het budget niet uitgeput zou worden. De middelen zijn toen doorgeschoven naar 2020. De regeling werd een groot succes, maar liefst 221 geldige aanvragen werden ingediend waarmee het budget ruim werd overschreden. Het gehele budget van Programma Reductie Energiegebruik (PRE) is in 2019 alsnog verplicht en in 2020 uitbetaald aan gemeenten (Kamerstukken 35 300 VII en 35 300 B, nr. 92).

96

Vraag:

Op basis waarvan zijn er naar verwachting minder aanvragen voor de SEEH geweest dan op basis van de eerdere jaren kon worden verwacht, en wat betekent dit voor het verwachte aantal aanvragen in 2020?

Antwoord:

In tegenstelling tot bij de vorige openstelling van de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) moeten woningeigenaren de subsidie nu achteraf aanvragen in plaats van vooraf. Woningeigenaren moeten eerst minimaal twee maatregelen laten uitvoeren. Dit betekent dat het aantal aanvragen in de eerste periode na de openstelling nog op gang moest komen. Of er meerdere redenen zijn voor het lagere aantal aanvragen, zal bij de evaluatie van de regeling die in 2020 gestart wordt blijken.

Het aantal aanvragen voor de SEEH liet sinds de openstelling in september 2019 een gestage groei zien van honderd aanvragen per week in het begin tot ongeveer vijfhonderd per week begin maart 2020. De verwachting was dat het aantal aanvragen per week in 2020 verder zou blijven stijgen. Op dit moment blijft het aantal aanvragen echter op ongeveer vijfhonderd per week zitten. Naar verwachting heeft dit met de coronacrisis en het afgenomen consumentenvertrouwen te maken.

Om het nemen van isolatiemaatregelen te blijven stimuleren, zijn per 1 juni de subsidiepercentages van de SEEH tijdelijk verhoogd tot ongeveer 30% van de kosten. De bedoeling is dat dit een terugloop van de aanvragen tegengaat. Het uiteindelijke effect van corona en consumentenvertrouwen enerzijds en verhoging van de subsidiepercentages anderzijds op het aantal aanvragen in 2020 is nu nog niet goed in te schatten.

97

Vraag:

Kunt u nader uiteenzetten waardoor de vertraging in het opzetten van de SEEH is ontstaan en wat dit in 2019 heeft betekend voor de duurzaamheidsdoelstellingen in de gebouwde omgeving?

Antwoord:

Oorspronkelijk was de bedoeling de Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (SEEH) begin juli 2019 in werking te laten treden. Met name om de communicatie naar de burger over de regeling en de uitvoering beter voor te bereiden, is de regeling gestart op 2 september 2019. Dit heeft gezorgd voor een lager aantal aanvragen in 2019 en voor minder aanvragen die afgehandeld waren voor het einde van het jaar. Op de duurzaamheidsdoelstellingen in de gebouwde omgeving zal dit naar verwachting geen meetbaar effect hebben. Het gaat om een beperkte vertraging voor een relatief beperkt aantal te verduurzamen woningen.

98

Vraag:

Welke overige uitgaven vallen in 2019 onder de post diversen in de verticale toelichting naast de onderuitputting op de Urgendamiddelen?

Antwoord:

Naast de onderuitputting op de Urgendamiddelen bevat de post diversen een technische correctieboeking op de voorlopige realisatiecijfers. Deze correctieboeking is met name het gevolg van een overboeking naar de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid ten behoeve van personeel- en organisatiekosten.

99

Vraag:

Op welke wijze worden de vanuit de Urgenda-reservering teruggeboekte middelen besteed in 2020 die in de verticale toelichting staan beschreven?

Antwoord:

Zie het antwoord bij vraag 95.

100

Vraag:

Kan er een schematisch overzicht komen van alle verduurzamingsregelingen (potjes) voor zowel de huursector als de koopsector, met daarin opgenomen het actuele budget en hoe vaak er in 2019 gebruik is gemaakt van dat potje? Kan aangegeven worden welk budget bij welk ministerie zit?

Antwoord:

Voor het overzicht verwijs ik naar de bijlage van de brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 437) over de invulling van een aantal moties en stand van zaken over uitwerking Klimaatakkoord gebouwde omgeving. In deze bijlage is een overzicht opgenomen van de verschillende regelingen voor het verduurzamen van woningen. Daarbij is ook aangegeven welk departement verantwoordelijk is.

Niet elke regeling was in 2019 al geopend. Onderstaand een overzicht van de regelingen die in 2019 beschikbaar waren.

Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) Voor de ISDE was in 2019 € 160 mln. beschikbaar. Met dit bedrag zijn in totaal 41.253 aanvragen voor in totaal 97.509 apparaten gehonoreerd.
Salderingsregeling De salderingsregeling is een fiscale regeling, er is geen sprake van aanvragen. Het salderen gebeurt via de energierekening. Er is dus geen sprake van een budget/uitputting van het budget.
Proeftuinen aardgasvrije wijken De middelen van 2019 maken onderdeel uit van de uitkering aan de eerste 27 proeftuinen, die in 2018 zijn geselecteerd. In totaal is voor deze proeftuinen € 125 mln. beschikbaar gesteld, waarvan € 120 mln. uit de klimaatenveloppe van 2018 en 2019. In 2019 is tevens een tweede uitvraag gestart, waarvoor inmiddels 71 aanvragen zijn ingediend. Voor deze ronde is ongeveer € 100 mln. beschikbaar voor circa 25 proeftuinen (zie ook vraag 73).
Subsidie Energiebesparing Eigen Huis In 2019 is 2.352 keer subsidie op grond van de voor de SEEH toegekend voor eigenaar-bewoners en 210 keer voor VvE’s.
Regeling reductie energiegebruik Voor de regeling reductie energiegebruik was in 2019 € 87 mln. beschikbaar. 223 gemeenten hebben een aanvraag gedaan. Daarvan zijn er 200 toegekend.
Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) / Warmtefonds In 2019 hebben 8.193 woningeigenaren en 66 VvE’s (3.000 woningen) financiering van het NEF gebruikt om hun woningen te verduurzamen. Het NEF/Warmtefonds betreft geld van Rijk en private sector en is ondergebracht in een stichting. In totaal wordt met de huidige middelen ongeveer € 600 mln. aan financiering uitgezet.
Stimuleringsregeling energieprestatie huursector Het subsidieplafond van de regeling is bereikt in 2018. Er is in 2020 en 2021 in totaal nog € 166,5 mln. beschikbaar, dat aan reeds binnengekomen aanvragen zal worden uitgegeven.
Regeling vermindering verhuurderheffing verduurzaming. Hiervoor zijn tot 1 juli 2019 meer dan 90.000 aanvragen ingediend. Vanaf 1 juli 2019 is de regeling gesloten. Er is voor bijna € 310 mln., terwijl het budget tot en met 2021 € 156 mln. was. Met € 104 mln. aan budget in 2022 en elk volgend jaar, betekent dat dus dat het budget tot 2023 is gereserveerd.

101

Vraag:

Hoeveel budget was er per woning beschikbaar uit de klimaatenvelop in de 27 proeftuin-wijken?

Antwoord:

In het bestedingsplan van het Programma Aardgasvrije Wijken is hierbij uitgegaan van een gemiddelde bijdrage per woning van € 7.600. In de eerste tranche proeftuinen kwam deze bijdrage uit op gemiddeld ongeveer € 7.000 per woning. De bijdrage is gebaseerd op de werkelijke onrendabele top, het gaat dus niet om forfaitaire bedragen.

Het kabinet heeft € 425 mln. uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda € 25 mln. bestemd voor de verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en € 25 mln. voor compensatie van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen. Beide dragen bij het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar het aardgasvrij maken, isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar het Kennis- en Leerprogramma, programmaondersteuning en uitvoeringskosten. Voor de eerste 27 proeftuinen is € 120 mln. uitgegeven vanuit de Klimaatenveloppe. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer € 100 mln. beschikbaar voor circa 25 proeftuinen. Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer € 100 mln. beschikbaar. Het gaat per proeftuin om een gemiddelde bijdrage van circa € 4 mln. voor gemiddeld 500 woningen en andere gebouwen.

102

Vraag:

In hoeverre waren projecten die in 2018 onderdeel waren van de start van het Programma Aardgasvrije Wijken al bezig met een omschakeling naar andere warmtevoorziening en/of onderdeel van bestaande programma’s zoals de Green Deal?

Antwoord:

Om snel te kunnen leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald, is bij de start van het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) gezocht naar projecten die al in een vergevorderd stadium waren wat betreft planvorming. Voor een deel zijn koplopende gemeenten geselecteerd die ook al betrokken waren bij de Green Deal Aardgasvrije Wijken. De betrokken gemeenten waren echter niet gestart met de daadwerkelijke uitvoering, mede vanwege de nog te hoge kosten om te komen tot een betaalbare aanpak.

103

Vraag:

Welk doel stond geformuleerd in het bestedingsplan bij de start van het Programma Aardgasvrije Wijken?

Antwoord:

In het bestedingsplan is zowel de leerdoelstelling van het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) opgenomen als het aantal woningen dat aardgasvrij zou worden gemaakt. Het bestedingsplan is niet aan de Kamer gestuurd, omdat dit plan uitsluitend diende ter onderbouwing om de gereserveerde middelen vrij te geven. Hierdoor is er in het bestedingsplan nadruk gelegd op het aantal te realiseren aardgasvrije woningen en andere gebouwen. In het bestedingsplan is hierbij uitgegaan van een gemiddelde bijdrage per woning van € 7.600. Zie ook het antwoord op vraag 101.

Bij de verdere uitwerking van het programma is de doelstelling van het leren geoperationaliseerd in het plan voor de monitoring en evaluatie. Uw Kamer zal hierover voor de zomer van 2020 over worden geïnformeerd.

104

Vraag:

Welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van het rapport van de Rebel Group over het Programma Aardgasvrije Wijken?

Antwoord:

De evaluatie van Rebel Group heeft laten zien dat gemeenten de businesscases voor het aardgasvrij maken van de wijk in de meeste gevallen nog onvoldoende scherp in beeld hadden. In het Algemeen Overleg van 3 juli (Kamerstuk 301 96, nr. 675) zijn hierover ook kritische vragen gesteld. In de voortgangsbrief aan uw Kamer van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor verbetering. Zo heb ik in de tweede uitvraag aan gemeenten inmiddels om een meer specifieke uitwerking gevraagd van verschillende elementen van een goede businesscase. De kwaliteit van deze uitwerking wordt beoordeeld door een expertteam. Daarnaast heb ik een rekentool ter beschikking gesteld, zodat gemeenten op wijkniveau een goede businesscase kunnen berekenen via een zoveel mogelijk onderling vergelijkbare systematiek. Ook heb ik het Economisch Instituut voor de Bouw gevraagd een maatschappelijk-economische analyse op projectniveau te maken op basis van de aanpakken van verschillende proeftuinen. De eerste resultaten hiervan komen in 2020 beschikbaar. In het kader van het Kennis- en Leerprogramma worden leerervaringen gedeeld over het opstellen van de businesscases.

105

Vraag:

Wat is de verhouding van de actuele energielabels in de kantorenmarkt?

Antwoord:

In januari 2020 had 63% van de kantoren geen geregistreerd energielabel. Van de kantoren met een energielabel had in januari 2020 41% energielabel A of beter, 13% van de kantoren energielabel B, 17% van de kantoren energielabel C, 9% van de kantoren energielabel D, 5% van de kantoren energielabel E, 4% van de kantoren energielabel F en 11% van de kantoren energielabel G.

Circa 44% van de label-C-plichtige kantoren had in januari 2020 een energielabel geregistreerd en 12% van de label-C-plichtige kantoren had een energielabel D of slechter. Dat betekent dat in januari 2020 circa 32% van de label-C-plichtige kantoren voldoet aan de verplichting.

In deze cijfers zijn de verblijfsobjecten meegenomen met enkel een kantoorfunctie. Deze cijfers moeten als ondergrenzen beschouwd worden i.v.m. onderregistratie. Naar schatting ontbreken hierdoor minstens 2.500 energielabels voor kantoren (op het totaal van circa 40.000 kantoren met een energielabel).

106

Vraag:

Op welke wijze zijn de middelen die niet ten behoeve van het beleidsprogramma energiebesparing zijn uitgegeven aangewend?

Antwoord:

Door een interne technische herschikking zijn de middelen van de regeling beleidsprogramma energiebesparing (€ 5 mln.) voor subsidies en opdrachten overgeboekt naar de regeling energietransitie en duurzaamheid. Het betrof middelen voor het programma aardgasvrije wijken. De middelen zijn onder andere aangewend voor een subsidie aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor de uitvoering van het kennis- en leerprogramma en een opdracht voor het Congres Aardgasvrije Wijken in 2019.

107

Vraag:

Vanuit welke post is er voor welk bedrag een bijdrage ontvangen vanuit de klimaatenvelop ten behoeve van de post Energietransitie en duurzaamheid?

Antwoord:

Zie antwoord bij vraag 106. Daarnaast is er circa € 0,9 mln. gerealloceerd ten behoeve van het Kennis- en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed in oprichting dat aan de slag ging om energiebesparing en de inzet van duurzame energie bij renovatie en nieuwbouw van maatschappelijk vastgoed te stimuleren.

108

Vraag:

Hoe groot is de Rijksbrede uitgaven ter onderhoud van de digitale infrastructuur?

Antwoord:

In de begroting en het jaarverslag wordt in plaats van de term «onderhoud», de term «beheer en exploitatie» gebruikt. In totaal is in 2019 ruim € 208 mln. uitgegeven aan beheer en exploitatie van de voorzieningen in de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI). Hieronder vallen de kosten voor onderhoud van de voorzieningen, niet de kosten voor vernieuwing en nieuwe functies van de GDI. Het grootste deel van de kosten voor beheer en onderhoud is in 2019 gemaakt door Logius. Onderdelen van de GDI zijn echter ook bij andere agentschappen en zbo’s in beheer.

De uitgaven ten behoeve van beheer en exploitatie van de GDI zijn in het jaarverslag van het Ministerie van BZK over 2019 in twee tabellen te vinden. In tabel 14, onder de verantwoording over artikel 6.2 (Overheidsdienstverlening, informatiebeleid en informatiesamenleving) en artikel 6.6 (investeringspost digitale overheid) en in tabel 33, onder de jaarverantwoording van Logius. De kosten voor beheer en exploitatie worden grotendeels doorbelast aan de afnemers van de voorzieningen, conform het besluit van het kabinet Rutte-II van 24 februari 2017 (Stcrt. 2018, nr. 9728).

De uitgaven zijn als volgt opgebouwd:

Logius Digipoort, Mijn Overheid (inclusief de berichtenbox), DigiD, Stelselvoorzieningen (Digimelding, Digikoppeling, Digilevering en de Stelselcatalogus Basisregistraties), DigiD Machtigen, eHerkenning, eID, eIDAS, Standard Business Reporting (SBR), Diginetwerk 179.283
Logius Bureau Forum Standaardisatie 2.300
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) Ondernemersplein, Berichtenbox voor Bedrijven, en e-facturatie 6.647
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) eIDAS: digitale identificatie en inloggen bij de overheid Europees niveau 1.300
Kamer van Koophandel (KVK) Digitaal ondernemersplein 6.167
Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) Beheervoorziening Burgerservicenummer (BSN), Autorisatielijst BSN ten behoeve van eIDAS 5.362
Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) eIDAS: digitale identificatie en inloggen bij de overheid Europees niveau 2.900
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Standard Business Reporting (SBR) 575
Agentschap Telecom (AT) Toezicht op het afsprakenstelsel Elektronische Toegangsdiensten (ETD)/ eHerkenning 1.679
Kennis- en Exploitatiecentrum Officiële Overheidspublicaties (KOOP), onderdeel van Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) Overheid.nl 1.614
ICTU Nederlandse Overheid Referentie Architectuur (NORA) 500

Totaal gerealiseerd:

208.327

109

Vraag:

Hoe vaak is in 2016, 2017, 2018 en 2019 gebruik gemaakt van de bevoegdheden op de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (artikel 5) om leefbaarheidsproblemen en overlast aan te pakken?

Antwoord:

De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek biedt gemeenten de mogelijkheid om selectieve woningtoewijzing toe te passen in wooncomplexen, straten en gebieden waar de leefbaarheid zwaar onder druk staat. Op basis van artikel 5 van de wet passen op dit moment tien gemeenten dit instrument toe waarbij aan woningzoekende huurders eisen kunnen worden gesteld of voorrang wordt verleend. In 2016 waren dat vier gemeenten, in 2017 zeven, in 2018 negen en in 2019 tien gemeenten.

110

Vraag:

Hoe vaak is in 2019 gebruik gemaakt van de Wet aanpak woonoverlast om een gedragsaanwijzing op te leggen?

Antwoord:

Optreden op basis van de Wet aanpak woonoverlast is een gemeentelijke bevoegdheid. Landelijk vindt geen registratie plaats van het aantal keren dat daarvan gebruik is gemaakt. Ik heb evenwel in afstemming met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), zoals tijdens de behandeling van de initiatiefwet is toegezegd door mijn ambtsvoorganger, na ongeveer twee jaar na de inwerkingtreding (per 1 juli 2017) de ervaringen met de wet in kaart laten brengen. Inmiddels is deze tussenevaluatie gereed en met bijbehorende kabinetsreactie op 2 juni 2020 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 847, nr. 651). Uit de eerste toepassingen met de wet blijkt dat de wet overeenkomstig de doelstellingen als een ultimum remedium wordt gehanteerd. De onderzoekers geven in de tussenevaluatie aan dat op basis van een enquête tot het moment van onderzoek (september 2019) er door gemeenten ten minste 27 keer een gedragsaanwijzing is opgelegd aan veroorzakers van ernstige en herhaaldelijke overlast. In de enquête is geen uitsplitsing per jaar gevraagd.

111

Vraag:

Hoeveel adviseurs/adviescommissies heeft de Minister aangaande de aardbevingsproblematiek? Hoeveel banen leveren deze functies op? Wat kost dat aan publiek geld?

Antwoord:

Het oplossen van de aardbevingsproblematiek heeft voor het kabinet hoge prioriteit. Daarvoor worden regelmatig onafhankelijke en deskundige adviezen ingewonnen. Zo zijn er tijdelijke commissies, zoals het adviescommissie waardedaling en de adviescommissie immateriële schade, en meer permanente commissies of adviescolleges, zoals het Adviescollege Veiligheid Groningen, ingesteld. Ook worden de vaste adviseurs, waaronder het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de Mijnraad, om advies gevraagd. Over het instellen van een adviescommissie wordt de Kamer altijd geïnformeerd. Voor de kosten wordt altijd in dekking voorzien op de Rijksbegroting. Omdat deze kosten niet uit één budget of artikel worden betaald, maar verspreid over verschillende budgetten zonder eenduidige omschrijving, is het waarschijnlijk niet mogelijk om hier volledig in te zijn. Ook omdat sommige adviseurs ook advies geven over andere onderwerpen dan aardbevingsproblematiek in Groningen. Ook het exacte aantal banen dat hier mee gemoeid gaat, wordt niet centraal bij gehouden. Het vaststellen daarvan wordt bovendien bemoeilijkt door de tijdelijkheid van veel commissies en het gegeven dat de leden vaak in deeltijd zitting nemen. Uitgangspunt van het kabinet is dat wanneer advies nodig is om de aardbevingsproblematiek op te lossen dit wordt gevraagd.

112

Vraag:

Hoeveel bedrijven in Groningen maken gebruik van NPG-gelden om te verduurzamen? Hoeveel ontvangen die bedrijven van de overheid aan subsidie met hetzelfde doel?

Antwoord:

Er zijn geen bedrijven die direct middelen vanuit Nationaal Programma Groningen ontvangen hebben om te verduurzamen. Wel is in 2018 € 12 mln. beschikbaar gesteld aan de Economic Board Groningen (EBG) voor de RIG (Regionale Investeringssteun Groningen). De doelen van de RIG het stimuleren van werkgelegenheid, innovatie en vergroening van de industrie en het aantrekkelijker maken van het oprichten van industriële bedrijven. Door een grote verscheidenheid aan subsidiestromen van verschillende overheden vergeven aan verschillende consortia van bedrijven is het niet mogelijk aan te geven hoeveel subsidie de bedrijven hebben ontvangen met hetzelfde doel.

113

Vraag:

Hoe staat het overdragen van coördinerende verantwoordelijkheid van de versterking en het NPG in verhouding tot de motie van het lid van Nijboer (Kamerstuk 34 960, nr. 10) om het budgetrecht van de Kamer te vergroten door een apart begrotingsartikel toe te wijzen?

Antwoord:

Het Nationaal Programma Groningen is het programma voor de Groningers. Het kabinet heeft dan ook de intentie hier vanuit Den Haag zo min mogelijk op te sturen. Daarnaast geldt dat het met de overheveling van de versterkingsoperatie naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het achterblijven van de verantwoordelijkheid voor de schadeafhandeling bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op beide begrotingen één begrotingsartikel is waarop alle aan «Groningen» gerelateerde taken van het desbetreffende begrotingshoofdstuk zijn geplaatst.

114

Vraag:

Wat heeft de Stuwmeerregeling in totaal gekost? Welk deel daarvan is uitgegeven aan de schades? Welk deel is uitvoeringskosten? Wie betaalt welk deel? Wat heeft de NAM betaalt aan de stuwmeerregeling?

Antwoord:

De totale kosten van de Stuwmeerregeling bedragen € 55,4 mln. De Minister van EZK is met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in gesprek over de financiering van de stuwmeerregeling omdat dit een maatregel is die niet op basis van de huidige betaalovereenkomst met NAM kan worden verhaald op NAM. Voor de uitgaven aan de reguliere schadeafhandeling geldt dat zowel de schadeuitkeringen als de uitvoeringskosten ten laste van NAM komen. De uitvoeringskosten voor de stuwmeerregeling zijn niet apart uitgesplitst.

115

Vraag:

Hebben de 140 mensen die van CVW naar NCG zijn gegaan bijscholing gehad? Zo ja, welke?

Antwoord:

Deze personen hebben geen specifieke bijscholing gehad. Deze mensen hebben al de nodige kennis en kwaliteiten die voor NCG van belang zijn. Op individueel niveau wordt volgens het NCG- personeelsbeleid jaarlijks gekeken welke aanvullende scholing eventueel nodig is.

Bij de start van de nieuwe uitvoeringsorganisatie op 1 januari 2020 is een meerdaagse introductiebijeenkomst gehouden voor alle medewerkers van de NCG. Tijdens deze bijeenkomst heeft iedereen inzicht kunnen krijgen in het nieuwe proces van de NCG.

116

Vraag:

Welke eisen worden er gesteld aan onafhankelijkheid?

Antwoord:

De medewerkers die van het CVW naar de NCG zijn overgegaan werken uitsluitend voor de NCG en volgens de kernwaarden van de NCG. Daarnaast heeft de NCG verschillende externen ingehuurd. Ook van hen wordt verlangd dat zij zich conformeren aan deze kernwaarden.

117

Vraag:

Hoeveel geld vanuit het NPG is er uitgegeven aan zorggebouwen? Hoeveel aan zorg voor mensen met psychische klachten door gaswinning?

Antwoord:

Er zijn twee projecten gefinancierd met middelen vanuit het Nationaal Programma Groningen die zich primair richten op zorggebouwen. Dit betreffen het project «Eendracht maakt kracht» (bijdrage vanuit Nationaal Programma Groningen € 35.000) waar nieuwe voorzieningen voor langdurige zorg in Appingedam ontwikkeld worden en het project «Beschermd wonen in Uithuizen» (bijdrage vanuit Nationaal Programma Groningen € 168.000) met een focus op nieuwe zorgconcepten in de gemeente het Hogeland. Daarna is een beperkt deel van het budget voor het project «Plus op de centrumplannen in het Hogeland» (totale bijdrage vanuit Nationaal Programma Groningen € 10,5 mln.) via subsidieregelingen beschikbaar voor zorggebouwen. De focus van dit laatste project ligt echter op het vergroten van de leefbaarheid en bedrijvigheid in vier centra in het Hogeland. Aardbevingsgemeenten, de provincie en het Rijk zetten zich samen in om emotionele en sociale ondersteuning te bieden aan hun inwoners. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanstellen van een aardbevingscoach, het inhuren van geestelijk verzorgers of uitbreiding van het sociaal team. Vanuit het Nationaal Programma Groningen is hier € 2.700.000 beschikbaar voor gesteld. Daarnaast hebben het Ministerie van EZK en VWS hier € 2.700.000 aan bijgedragen in 2019.

118

Vraag:

Hoeveel geld gaat de NAM nog storten voor het NPG na de 150 miljoen in 2019?

Antwoord:

De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zal nog € 350 mln. betalen. De bijdrage van in totaal € 500 mln. van NAM voor perspectief voor Groningen is met de aandeelhouders van NAM overeengekomen in het Akkoord op Hoofdlijnen van 2018. Hierover is uw Kamer op 25 juni 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 493). Deze afspraak is vervolgens geformaliseerd in een overeenkomst met NAM. Deze is op 16 januari 2019 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 551).

119

Vraag:

Hoeveel woningen hebben de gemeenten nu op een versterkingslijst staan in hun plan van aanpak? Zijn alle 26.000 woningen van de lijst daarin opgenomen?

Zijn alle plannen goedgekeurd door SodM? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De werkvoorraad bestaat uit 26.272 adressen op te nemen en te beoordelen adressen. De gemeenten prioriteren jaarlijks in hun gemeentelijke plannen welke adressen uit deze werkvoorraad door de NCG in proces worden genomen. Er worden 4.000 opnames per jaar uitgevoerd. Het uitgangspunt daarbij is dat woningen met het hoogste risico als eerste worden opgenomen (p-50/verhoogd risico), vervolgens het lagere risico (p-90/licht verhoogd risico) en als laatste de zogenaamde groep «grijze» woningen. De gemeenten mogen hierin lokale overwegingen meenemen. Het SodM keurt de gemeentelijke plannen van aanpak goed en is daar momenteel nog mee bezig. Uit opname en beoordeling blijkt vervolgens of een woning daadwerkelijk moet worden versterkt of voldoet aan de veiligheidsnorm. Wanneer een woning niet voldoet wordt deze versterkt.

120

Vraag:

Kunt u in een overzicht duidelijk maken van iedere badge of groep: hoeveel panden er opgenomen, beoordeeld en versterkt zijn?

Antwoord:

De NCG publiceert maandelijks een dashboard. Het dashboard geeft een overzicht van het aantal opnames, de beoordelingen, de vastgestelde versterkingsprojecten en de gebouwen waarvan de versterking is voltooid. De indeling die daarbij wordt gehanteerd is vooralsnog niet in batches maar in risicoclassificatie (p-50/verhoogd, p-90/licht verhoogd en «grijs») en per betrokken gemeente. In het dashboard is vervolgens weergeven welk deel van deze groepen zich in welke fase van het versterkingsproces bevinden. Het dashboard is te vinden op de website van de NCG: https://www.nationaalcoordinatorgroningen.nl/over-ons/cijfers. Bij de beantwoording van de vragen van het schriftelijk overleg van 18 maart is het laatste overzicht van de batches gepubliceerd (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 744).

121

Vraag:

Kunt u in dat schema, of een apart overzicht, ook weergeven wat de verdere planning is voor al die ruim 26.000 panden? Wat de verwachting is wanneer de uitvoering zal starten en/of gereed zal zijn?

Antwoord:

De inzet van de regionale overheden en mijzelf is erop gericht om de inwoners van Groningen zo snel mogelijk duidelijkheid te geven of voor hun woning versterking nodig is. De afgelopen jaren hebben wij verschillende maatregelen genomen om de beoordelingscapaciteit te vergroten en dit proces te versnellen. Door de capaciteit bij de NCG en de markt zo efficiënt mogelijk te benutten kunnen momenteel 4.000 beoordelingen per jaar worden uitgevoerd. Daarnaast wordt er aan verdere versnelling gewerkt door bijvoorbeeld de invoering van de typologieaanpak. De gemeentelijke plannen van aanpak zullen in belangrijke mate inzicht moeten bieden in de uitvoering in de komende tijd. Dit wordt vervolgens inzichtelijk gemaakt in het dashboard van de NCG. Momenteel zijn 15.762 huizen opgenomen. Met de huidige snelheid van opnames leidt dit er toe dat in 2022 alle panden in het aardbevingsgebied (binnen de scope van 26.000) zijn opgenomen. Als we kijken naar de periode wanneer al deze huizen zijn beoordeeld, zal met het huidige tempo de laatste beoordeling in 2024 worden afgerond. Hierbij is de verwachte versnelling door de inzet van de praktijkaanpak en typologie-aanpak nog niet betrokken. Of en welke versterkingsmaatregelen noodzakelijk zijn aan een specifieke woning en wanneer deze kunnen plaatsvinden volgt uit de opname en beoordeling. Dit dient zorgvuldig te gebeuren en kost tijd. Het is door de complexiteit van de bouwopgave niet eenvoudig om een goede inschatting te maken van de uitvoering in aantallen in een bepaald kalenderjaar. De verwachting is dat door de snelle afbouw van de gaswinning de noodzakelijke versterkingsmaatregelen minder ingrijpend zullen zijn waardoor ook de complexiteit en doorlooptijd van projecten afneemt.

122

Vraag:

Waar komt het verschil vandaan bij artikel 6.2 overheidsdienstverlening tussen realisatie en vastgestelde begroting?

Antwoord:

Dit verschil wordt vooral verklaard doordat er in 2019 minder opdrachten aan externe partijen zijn verstrekt en meer bijdragen aan agentschappen, ZBO’s en RWT’s zijn gegeven. Bij de suppletoire begrotingen zijn de budgetten daarop aangepast. Per saldo resteert er nog een onderbesteding van € 1,27 mln. Deze onderbesteding werd veroorzaakt door MijnOverheid voor Ondernemers en het Digitaal Ondernemersplein. De onderuitputting is het gevolg van een lagere realisatie ten opzichte van de begroting en het versneld afronden bij MijnOverheid voor Ondernemers.

123

Vraag:

Waaruit blijkt dat de NAM extra kosten heeft voor de gasopslag Norg? Waar bestaan die kosten uit?

Welke veranderingen zijn er nodig om gas op te slaan?

Antwoord:

De Minister van EZK heeft vorig jaar gesprekken gevoerd met de aandeelhouders van NAM, Shell en ExxonMobil, over de inzet van Norg voor de versnelde afbouw van de gaswinning voor het gasjaar 2019–2020. In plaats van vullen met uitsluitend Groningengas gaat Norg ook gevuld worden met geconverteerd hoogcalorisch gas, pseudo Groningengas. Hierdoor moet er extra gas hoogcalorisch gas worden ingekocht en het geconverteerde gas moet getransporteerd worden naar de gasopslag Norg. Hierdoor worden extra kosten gemaakt. Over de totstandkoming van het interim- Akkoord met Shell en Exxon heeft een vertrouwelijke briefing plaatsgevonden op 18 december 2019. Het voorlopig bedrag wordt verrekend met definitieve afspraken. De gesprekken hierover lopen momenteel. De Minister van EZK heeft uw Kamer op 26 mei jl. per brief geïnformeerd over de stand van zaken (Kamerstuk 33 529, nr. 768).

124

Vraag:

Hoeveel is er in 2019 uitgegeven aan de huisvesting van arbeidsmigranten? En hoeveel nieuwe woningen voor hen zijn gerealiseerd?

Antwoord:

Via verschillende wegen heeft het Rijk huisvesting van arbeidsmigranten gestimuleerd. Met de aanpak misstanden arbeidsmigranten en de stimuleringsaanpak flexwonen wordt ingezet op meer huisvesting voor arbeidsmigranten. In dat kader voert BZK gesprekken met gemeenten, provincies, woningcorporaties en andere organisaties om hen te stimuleren tot het mogelijk maken van plekken. Onderzoek door het Expertisecentrum Flexwonen in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken laat zien dat in 2019 ruim 3.600 flexwoningen zijn gerealiseerd. De prognose voor 2020 is bijna een verdubbeling van dat aantal. Volgens het onderzoek is ruim 800 van deze woningen gerealiseerd voor arbeidsmigranten. In 2020 is dit naar verwachting ruim 1.400. Wanneer het gaat om shortstay huisvesting voor arbeidsmigranten geldt dat de arbeidsmigranten vaak zelfstandige appartementen delen met 2 tot 4 personen. Het gaat daarom hierbij om ruim 2.000 verblijfsplekken in 2019 en ruim 4.300 verblijfsplekken in 2020.

125

Vraag:

Hoeveel werknemers (in fte’s) zijn nu werkzaam om woonwijken aardgasvrij te krijgen?

Wat is de verwachting dat dit aantal volgend jaar zal zijn? En in 2025 en 2030?

Hoeveel loonkosten gaan hiermee gepaard?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 76 over fte’s in algemene zin.

126

Vraag:

Hoe groot is het deel medewerkers met een biculturele achtergrond in het personeelsbestand van het Rijk? Kunt u dit ook uitsplitsen in salarisschalen? Kunt u dit ook uitsplitsen per departement? Hoe wordt dit gemeten?

Antwoord:

• Bij het meten van de culturele achtergrond van medewerkers bij het Rijk is de CBS definitie van Westerse en Niet-westerse migratieachtergrond van toepassing. Het aandeel medewerkers met een Westerse migratieachtergrond was 9% in 2019. Het aandeel medewerkers met een Niet-westerse migratieachtergrond was 11,6% in 2019.

• Het aandeel kan worden uitgesplitst naar salarisschaal en per departement. Zie hieronder het aandeel medewerkers met een westerse en niet-westerse achtergrond per departement en naar schaalcategorie.

• Voor de omgang met diversiteitsgegevens zijn specifieke richtlijnen opgesteld om herleidbaarheid te voorkomen. Gecombineerde gegevens zoals instroom, uitstroom, geslacht, per schaal worden enkel op Rijksniveau zichtbaar gemaakt.

• De benodigde gegevens worden per kalenderjaar verzameld en worden gebruikt om de voortgang te kunnen meten en ten behoeve van rapportage in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR), die op Verantwoordingsdag aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Kamermotie van de leden Marcouch en Van Miltenburg (Kamerstuk 30 950, nr. 96).

127

Vraag:

Hoe groot is het deel fysiek gehandicapte werknemers in het personeelsbestand van het Rijk? Kunt u dit ook uitsplitsen in salarisschalen? Kunt u dit ook uitsplitsen per departement? Hoe wordt dit gemeten?

Antwoord:

Vanwege privacy-overwegingen wordt niet geregistreerd of medewerkers een fysieke handicap hebben.

128

Vraag:

Hoe groot is het deel fysiek gehandicapte werknemers in het personeelsbestand van het Rijk? Kunt u dit ook uitsplitsen in salarisschalen? Kunt u dit ook uitsplitsen per departement? Hoe wordt dit gemeten?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag vraag 127.

129

Vraag:

Wat is de man/vrouw verhouding in het personeelsbestand van het Rijk? Kunt u dit ook uitsplitsen in salarisschalen? Kunt u dit ook uitsplitsen per departement? Hoe wordt dit gemeten?

Antwoord:

Het personeelsbestand van het Rijk bestond in 2019 voor 52,8% uit mannen en 47,2% uit vrouwen. Dit betreft alle medewerkers met een vast of tijdelijk contract bij het Rijk. De gegevens zijn afkomstig uit P-Direkt, het personeelssysteem van het Rijk.

Onderstaande tabellen tonen de uitsplitsing per salarisschaal en departement. Man/vrouw verhouding Rijk 2019 naar schaalcategorie.

Schaal 1–2 30,5% 69,5%
Schaal 3–4 71,5% 28,5%
Schaal 5–9 46,7% 53,3%
Schaal 10–13 55,9% 44,1%
Schaal 14–16 66,8% 33,2%
Schaal 17 en hoger 68,6% 31,4%
Totaal Rijk 52,8% 47,2%
Bron: P-Direkt
Algemene Zaken 42,3% 57,7%
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 59,4% 40,6%
Buitenlandse Zaken 44,7% 55,3%
Economische Zaken en Klimaat 53,7% 46,3%
Financien 58,6% 41,4%
Infrastructuur en Waterstaat 65,9% 34,1%
Justitie en Veiligheid (exclusief Rechtspraak) 49,9% 50,1%
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 59,7% 40,3%
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 47,2% 52,8%
Rechtspraak 31,2% 68,8%
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 40,9% 59,1%
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 37,0% 63,0%
Hoge Colleges van Staat 47,9% 52,1%
Totaal Rijk 52,8% 47,2%
Bron: P-Direkt

130

Vraag:

Welk beleid heeft het Rijk afgelopen jaar gevoerd en gaat het Rijk het komend jaar voeren om de man/vrouw verhouding over alle salarisschalen gelijk te krijgen en te behouden?

Antwoord:

De rijksoverheid streeft naar meer vrouwen op topfuncties in de rijksdienst. Het Bureau ABD schuift bij vacatures actief het vrouwelijk talent naar voren, zodat dit talent eerder onder de aandacht komt. Daarbij is het zo dat in sollicitatiecommissies voor de salarisschalen 14 en hoger neemt altijd een vrouw deel. Ook worden er trainingen georganiseerd om selectiegesprekken zo objectief mogelijk te laten verlopen.

131

Vraag:

Welk deel van de Algemene Bestuursdienst is vrouw?

Antwoord:

Op 31 december 2019 werd 40% van de ABD-functies bekleed door een vrouw.

132

Vraag:

Welk deel van de Algemene Bestuursdienst heeft een biculturele achtergrond?

Antwoord:

Het is niet bekend welk deel van de ABD een biculturele achtergrond heeft. Cijfers hierover worden niet geregistreerd. Dat is op grond van de privacyregelgeving niet toegestaan.

Er zijn wel geanonimiseerde gegevens beschikbaar over de Rijksdienst in zijn geheel. Hierover heb ik u geïnformeerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2019 (Kamerstuk 31 490, nr. 279). Het aandeel rijksambtenaren met een niet-westerse achtergrond in de salarisschalen 14–16 is 2,9%, en in de salarisschalen 17 en hoger 0,9%. Van het totaal aantal rijksambtenaren in deze schalen vervult slechts een beperkt deel een ABD-functie.

133

Vraag:

Welk deel van de Algemene Bestuursdienst heeft een fysieke beperking?

Antwoord:

Het is niet bekend welk deel van de ABD een fysieke beperking heeft. Cijfers hierover worden niet geregistreerd. Dat is op grond van de privacyregelgeving niet toegestaan.

134

Vraag:

Welk beleid heeft het Rijk afgelopen jaar gevoerd en gaat het Rijk het komend jaar voeren om het personeelsbestand meer cultureel divers te krijgen en te behouden?

Antwoord:

De rijksoverheid werkt aan het bevorderen van culturele diversiteit om te zorgen voor een evenwichtigere verhouding in het personeelsbestand ten opzichte van de werkende beroepsbevolking in Nederland. Ook het stimuleren van inclusie op de werkvloer heeft de aandacht. De grote lijnen hiervan zijn vormgegeven in het Strategisch Personeelsbeleid 2025.

Ieder departement is verantwoordelijk voor haar eigen personeelsbeleid op het vlak van diversiteit en inclusie. Met aandachtspunten en uitdagingen, die passen binnen de eigenheid van het departement. De departementen wisselen de verschillende aanpakken onderling uit.

Binnen het Rijk is er een lichte maar consequente groei van medewerkers met een niet-westerse migratieachtergrond. Er is extra aandacht voor het bevorderen van culturele diversiteit in management functies.

Er zijn en worden daarom meerdere maatregelen genomen om de culturele diversiteit te bevorderen, onder andere:

• Het laten volgen van trainingen om selectiegesprekken te verbeteren;

• Mentoring en talentenprogramma’s gericht op doorstroom;

• Bijeenkomsten gericht op bewustwording en inclusie zoals rondom diversity day.

135

Vraag:

Wat voor beleid heeft het Rijk afgelopen jaar gevoerd en gaat het Rijk het komend jaar voeren om meer fysiek beperkten aan te trekken en te behouden?

Antwoord:

Het beleid van het Rijk is erop gericht te voldoen aan de Banenafspraak uit het Sociaal Akkoord 2013 (Kamerstuk 33 566, nr. 15). De doelgroep is omschreven in de wet Banenafspraak. Het Rijk heeft een meerjarige aanpak ontwikkeld en een Werkagenda vastgesteld met concrete actie om banen voor deze doelgroep te realiseren (Kamerstuk 34 352, nr. 165). De acties zijn derhalve niet specifiek gericht op instroom van mensen met een bepaalde soort beperking. In het kader van behoud neemt het Rijk acties zoals trainingen voor de doelgroep en bevordering van een inclusief werkklimaat. Deze acties zijn eveneens bedoeld voor de gehele doelgroep Banenafspraak. Wat betreft de toegankelijkheid van en gebruiksvriendelijkheid van gebouwen en (IT)systemen worden verbeteringen getroffen, mede in het kader van het VN-verdrag Handicap en het programma Onbeperkt Meedoen. Tevens worden voor medewerkers met een fysieke beperking waar nodig maatwerkafspraken getroffen.

136

Vraag:

Welk beleid voert de Algemene Bestuursdienst om de dienst meer cultureel divers te maken?

Antwoord:

Ik hecht veel waarde aan het belang van een divers samengesteld personeelsbestand bij het rijk, ook voor de hogere managementfuncties. Er wordt veel gedaan om tot meer diversiteit te komen in de ABD. In de werving en selectieprocedure voor ABD-functies wordt op verschillende manieren aandacht besteed aan het bereiken van kandidaten met een diverse achtergrond. Vacatureteksten worden zo geformuleerd dat er oog is voor diverse kandidaten en doelgroepen. Daarnaast wordt actief gebruik gemaakt van bestaande netwerken om geschikte kandidaten te vinden vanuit diverse groepen. Een groot deel van de topambtenaren heeft inmiddels deelgenomen aan de training «selecteren zonder vooroordelen», zodat ze in selectiegesprekken met potentiële kandidaten zich bewust zijn welke vragen ze stellen en hoe ze een kandidaat beoordelen.

Ook in de leiderschaps- en talentontwikkelprogramma’s van het Rijk is aandacht voor diversiteit. Deelname van manage­ment potentieel met een biculturele achtergrond wordt gestimuleerd. Daarnaast wordt in de aangeboden leiderschapstrainingen aandacht besteed aan het belang van inclusie en diversiteit.

Met mensen die de rijksdienst verlaten worden exitgesprekken gevoerd. Daarmee kan inzicht verkregen worden in de redenen waarom mensen vertrekken, in het bijzonder mensen met een diverse achtergrond. Dit kan aanleiding zijn processen en werkwijzen anders in te richten om hen in de toekomst te behouden.

137

Vraag:

Voert de Algemene Bestuursdienst beleid om meer fysiek beperkten aan te trekken?

Antwoord:

Op verschillende manieren probeer ik het aantal potentiële kandidaten voor topfuncties bij het Rijk te vergroten. Deze inspanningen zijn niet specifiek gericht op mensen met een fysieke beperking. Ik noem enkele voorbeelden: er wordt actief gesearched om mensen van buiten de rijksoverheid te vinden.

• Waar nodig worden externe werving- en selectiebureaus ingeschakeld om potentiële kandidaten te vinden.

Om externe instoom succesvol te maken is er voor mensen zonder overheidservaring een «onboardingsprogramma».

138

Vraag:

Hoeveel hebben woningcorporaties betaald aan ATAD (Richtlijn tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken) in 2019?

Antwoord:

Met ingang van 1 januari 2019 is de earningsstrippingmaatregel in werking getreden. Omdat de aangiften vennootschapsbelasting over belastingjaar 2019 nog niet zijn ingediend, is het niet mogelijk om op korte termijn meer inzicht te geven in het feitelijke effect van de earningsstrippingmaatregel op de vennootschapsbelastingdruk van woningcorporaties, dan hetgeen waarover de Tweede Kamer eerder is geïnformeerd. Hierbij moet worden bedacht dat de hoogte van de te betalen vennootschapsbelasting door vele factoren wordt bepaald, waarvan de earningsstrippingsregel er slechts één is. Het verkrijgen van dieper, feitelijk inzicht in de effecten van de earningsstrippingsmaatregel vergt dan ook nadere analyse, waarvoor aangiften vennootschapsbelasting over meerdere (en op dit moment ook nog toekomstige) jaren nodig zijn.

139

Vraag:

Hoeveel vennootschapsbelasting hebben woningcorporaties betaald in 2019, en hoeveel daarvan was over het DAEB-deel van hun voorraad?

Antwoord:

In de brief Indicatieve bestedingsruimte Woningcorporaties is aangegeven dat over het belastingjaar 2019 voor in totaal een bedrag aan € 541 mln. aan voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting is opgelegd. De bedragen in de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting zijn gebaseerd op eigen inschattingen van de woningcorporatie zelf dan wel de inschattingen die door de Belastingdienst zijn gemaakt aan de hand van de gemiddelde belastbare bedragen over de voorgaande jaren. Het totaal te betalen definitieve bedrag aan vennootschapsbelastingover belastingjaar 2019 voor alle woningcorporaties is nog niet bekend. Uit de ingediende aangiften vennootschapsbelasting is echter niet af te leiden welk gedeelte van de winst toerekenbaar is aan het DAEB-deel (Diensten van Algemeen Economisch Belang) van de voorraad. Hierdoor zal deze uitsplitsing niet gemaakt kunnen worden.

140

Vraag:

Kunt u aangeven waaraan de middelen van de eindejaarsuitkering in 2019 zijn besteed?

Antwoord:

Zoals reeds vermeld in de 1e suppletoire begroting 2019 en de verticale toelichting bij de voorjaarsnota 2019, is de eindejaarsmarge in 2019 ingezet ter dekking van diverse uitgaven. Allereerst is € 14,4 mln. ingezet voor de huurtoeslag. De huurtoeslagraming 2019 liet in de eerste jaren tegenvallers zien die vanaf 2022 omsloegen in meevallers. Om de meerjarenraming op 0 te laten sluiten is een deel van de eindejaarsmarge ingezet. Daarnaast is in totaal circa € 6,4 mln. ingezet voor de Omgevingswet, de desinformatiecampagne en de woondeals. Tevens is de eindejaarsmarge ingezet voor diverse problematiek binnen de BZK-begroting, waaronder het aanvullen van het negatief eigen vermogen 2018 van SSC-ICT (€ 9,3 mln.), het CBS WoON-onderzoek (Woon Onderzoek Nederland) (€ 1,9 mln.), de voortzetting en ondersteuning van City Deals (€ 1,3 mln.) en de renovatie van sociale huurwoningen op Sint Eustatius (€ 2,5 mln.).

Ook is de eindejaarsmarge ingezet voor diverse overlopende posten uit 2018. Het gaat dan met name om posten met betrekking tot de digitale overheid (€ 1,6 mln.), Rijksinkoop en Rijksbrede bedrijfsvoering (€ 2,9 mln.), niet-huisvestingskosten renovatie Binnenhof (€ 2,2 mln.) en de toelatingsorganisatie wet kwaliteitsborging (€ 0,5 mln.).

Tot slot is de eindejaarmarge ingezet voor de afschaffing van dubbelbenoemingen (€ 2,4 mln. is overgeheveld naar de begroting van de Raad van State (IIB)), voor de technische ondersteuning bij bestuursontwikkeling (€ 1,5 mln. is overgeheveld naar de begroting van Koninkrijksrelaties, (IV)) en voor de aanpak van de problematiek met betrekking tot Fort Oranje (€ 1,5 mln. is overgeheveld naar het gemeentefonds (B)).

141

Vraag:

Wat is de ontwikkeling van de grondprijzen voor woningbouw sinds 2010?

Antwoord:

Grondprijzen voor woningbouw verschillen van locatie tot locatie en zijn over het algemeen gedifferentieerd naar woningtype. Er kan daarom geen eenduidige uitspraak worden gedaan over de ontwikkeling van de grondprijzen sinds 2010. Bovendien worden grondprijzen niet centraal bijgehouden en zijn exacte grondprijzen van een locatie over het algemeen vertrouwelijk omdat openbaar maken de onderhandelingspositie van een gemeente zou schaden.

Algemeen kan worden gesteld dat de grondprijzen voor vrijesectorwoningen in de regio’s met een hoge woningdruk zijn gestegen sinds het herstel na de crisis van 2008 doordat stijgende woningprijzen doorwerken in de grondprijzen. Grondprijzen worden over het algemeen residueel bepaald; het verschil tussen de woningprijs en de bouw- en bijkomende kosten bepaalt de grondprijs. In regio’s zonder hoge druk op de woningmarkt zijn woningprijzen stabieler en zorgen de gestegen bouw- en bijkomende kosten voor een drukkend effect op de grondprijzen.

142

Vraag:

Wat is de ontwikkeling van de bouwkosten voor woningbouw sinds 2010?

Antwoord:

Het CBS houdt de ontwikkeling van de bouwkosten van nieuwbouwwoningen bij. De index stond in 2012 op 97,6 en in 2019 op 109,5. Op basis hiervan zijn de bouwkosten voor nieuwbouwwoningen met circa 12% gestegen in deze periode.

143

Vraag

Kunt u verklaren waarom huurders bij de Huurcommissie in 2019 minder vaak gelijk kregen dan in 2018?

Antwoord:

Op pagina 24 van het Jaarverslag 2019 staat onder het kopje «Uitkomst van de uitspraken» de volgende toelichting: «Bij verzoeken over de jaarlijkse huurverhoging werden verhuurders veel vaker in het gelijk gesteld. In 2019 handelde de Huurcommissie verhoudingsgewijs meer huurverhogingszaken af. Dat kwam mede door het afhandelen van 1.152 verzoeken over de jaarlijkse huurverhoging uit 2018. Dit droeg bij aan het hogere aantal verhuurders dat in het gelijk werd gesteld ten opzichte van 2018.»

Bij huurverhogingsverzoeken worden huurders minder vaak in het gelijk gesteld. Door het meetellen van de huurverhogingsverzoeken van 2018 lijkt het het alsof de huurders in 2019 minder in het gelijk gesteld zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de afhandeling in 2019 van huurverhogingsverzoeken uit 2018 invloed heeft gehad op het percentage «in het gelijk gestelden» in 2019.

144

Vraag:

Hoeveel huishoudens maakten in 2016, 2017, 2018 en 2019 gebruik van de Nationale Hypotheekgarantie (NHG)? Hoe vaak betrof dit starters en/of personen in de leeftijdscategorie 25–35 jaar?

Antwoord:

2016 106.533 18.721 48.770
2017 104.400 18.547 47.450
2018 89.285 16.478 39.163
2019 90.785 16.197 40.347

145

Vraag:

Hoeveel werknemers in de bouw verloren hun baan in 2019? En hoeveel nieuwe medewerkers zijn er aan de slag gegaan in de bouw vorig jaar?

Antwoord:

De werkgelegenheid in de bouwsector nam volgens het Economisch Instituut voor de Bouw in 2019 met 16.000 voltijdbanen toe. Natuurlijke uitstroom bedroeg ongeveer 12.000 voltijdbanen.

146

Vraag:

Wat waren de loonkosten voor medewerkers in de bouw in 2019?

Antwoord:

De gemiddelde loonkosten in de bouw in 2019 bedroegen € 65.200 per jaar (Bron CBS 2020)

147

Vraag:

Wat kost het om jaarlijks 50.000 bouwvakkers aan te nemen?

Antwoord:

Deze vraag is niet goed te beantwoorden omdat dit afhankelijk is van het loon van de betreffende medewerker. Het gemiddelde loonkosten in de bouwnijverheid is € 65.200 per jaar. Dat betekent dat 50.000 nieuwe bouwvakkers aannemen ongeveer € 3,26 mld. zou kosten.

148

Vraag:

Hoeveel fte zijn er momenteel in de bouw en wat is de verwachte ontwikkeling?

Antwoord:

In 2019 werkten er ongeveer 467.000 mensen in de bouwsector. Na jaren van sterke stijging van de werkgelegenheid in de sector en veel openstaande vacatures, dreigt er door de coronacrisis een ommekeer. De prognose van het EIB is dat de komende twee jaar het aantal arbeidsplaatsen in de bouw met 40.000 kan dalen. Om hoeveel arbeidsplaatsen het uiteindelijk gaat hangt af van zowel de duur van de coronacrisis als het effect hiervan op het vertrouwen van investeerders, consumenten en bedrijven.

149

Vraag:

Hoeveel zzp’ers telde de bouwsector in 2019?

Antwoord:

In 2019 waren er volgens het EIB 155.268 bedrijven met één personeelslid geregistreerd in de bouwsector.

150

Vraag:

Hoeveel fte werken momenteel in de verduurzaming van woningen, en wat is de verwachte ontwikkeling?

Antwoord:

Dat is lastig direct te bepalen, het hangt er ook vanaf welke werkzaamheden hieraan worden toegerekend. Een benadering kan worden gegeven door te kijken naar de werkgelegenheid van sectoren binnen de bedrijfstak energie die vooral, maar niet uitsluitend gericht is op verduurzaming van woningen.

Het gaat dan met name om:

• Energiebesparing 27.000 fte

• investeringen in warmte 6.300 fte.

• Zon 13.300 fte.

• Productie hernieuwbare energie 4.400 fte.

(Bron KEV 2019)

Binnen de sector energie is de trend waarneembaar dat de werkgelegenheid verschuift van fossiel naar steeds meer duurzame energie. De verwachting is dat ook het aantal werknemers betrokken bij verduurzaming van woningen zal groeien.

151

Vraag:

Hoeveel bouwbanen (bouwvakkers) komen er extra bij met een investering van 1 miljard euro?

Antwoord:

Deze vraag is niet goed te beantwoorden omdat dit afhankelijk is van waarvoor de investering precies wordt benut, zoals de hoogte van loonkosten per extra medewerker.

152

Vraag:

Hoe vaak is aangifte gedaan van discriminatie in de afgelopen 10 jaar? Kunt u dit uitsplitsen per jaar? Kunt u dit ook uitsplitsen per discriminatiegrond?

Antwoord:

De politie rapporteert sinds 2015 jaarlijks over het aantal discriminatie-incidenten die zijn geregistreerd. Deze cijfers worden samen met de meldcijfers van de antidiscriminatievoorzieningen gepresenteerd in één rapport, waarin ook de cijfers van andere officiële instanties (College voor de rechten van de mens en Meldpunt internetdiscriminatie, MiND) worden geduid. Dit rapport wordt jaarlijks aan uw Kamer toegezonden.

De discriminatie-incidenten die de politie registreert, zijn breder dan slechts de gevallen waarin er aangifte van discriminatie is gedaan. Ook meldingen (zonder aangifte) en registraties door agenten van discriminatoire incidenten die zij hebben meegemaakt of waarnemingen die zij hebben gedaan, vallen daaronder.

De hieronder weergegeven cijfers per jaar laten zich niet heel precies vergelijken. De politie heeft haar manier van identificeren en duiden van discriminatie-incidenten in de afgelopen jaren op enkele punten aangepast, wat tot verschillen in de registraties kan leiden. Zo registreert de politie sinds 2019 meldingen van discriminatie door werknemers met een publieke taak niet meer apart.

Omdat uit de verschillende cijferrapportages ook blijkt dat burgers bij de politie andere vormen van discriminatie melden dan bij de antidiscriminatievoorzieningen, zijn ook de meldcijfers bij deze organisaties opgenomen. Bij de politie wordt vooral melding gemaakt van discriminatoire belediging in de openbare ruimte, bij de antidiscriminatievoorzieningen wordt vooral melding gemaakt van discriminatie op de arbeidsmarkt en bij de commerciële dienstverlening.

Totaal geregistreerde discriminatie incident 5.487 3.299 3.499 4.376 5.506
Geregistreerde discriminatie incidenten tegen werknemers met een publieke taak NB 1.375 1.507 1.528 1.036
Herkomst 39% 43% 39% 39% 43%
Seksuele gerichtheid 29 25% 25% 30% 31%
Antisemitisme 14% 8% 8% 8% 8%
Godsdienst 4% 5% 6% 8% 9%
Geslacht 1% 1% 1% 1% 2%
Handicap 1% 0% 1% 1% 1%
Onbekend/overige 11% 17% 21% 17% 12%
Totaal aantal meldingen 4.382 4.320 4.691 4.761 4.561
Herkomst 44% 45% 38% 42% 43%
Handicap 13% 14% 12% 8% 9%
Geslacht 12% 11% 10% 8% 9%
Seksuele gerichtheid 9% 4% 8% 8% 4%
Leeftijd 7% 8% 9% 10% 12%
Godsdienst 6% 7% 13% 7% 9%
Antisemitisme 2% 1% 1% 3% 2%
Overig/niet-wettelijk 8% 9% 9% 11% 11%

153

Vraag:

Hoe vaak heeft het College van de Rechten van de Mens een oordeel gegeven dat er sprake was van discriminatie sinds de oprichting in 2012? Kunt u dit uitsplitsen per jaar? Kunt u dit ook uitsplitsen per discriminatiegrond?

Antwoord:

Omdat een oordeel betrekking kan hebben op meerdere gronden, kunnen de afzonderlijke cijfers per grond op een groter aantal uitkomen dan het totaal aantal oordelen.

Het College registreert in zijn jaarverslagen en monitors discriminatiezaken alleen hoe veel oordelen op welke gronden er zijn gegeven, niet op welke gronden er wel/geen sprake was van discriminatie.

Verboden 133 114 102 76 83 78 63 65
Niet verboden 79 69 77 79 68 83 86 75
Handicap of chronische ziekte 43 35 28 34 30 49 51 36
Geslacht 47 42 49 31 33 32 41 34
Ras 36 32 35 39 44 32 28 32
Leeftijd 36 37 36 39 28 41 22 22
Godsdienst 21 22 20 17 17 8 9 9
Nationaliteit 12 15 13 7 11 4 2 8
Politieke overtuiging 7 5 0 0 1 3 2 3
Arbeidsduur (deeltijd of voltijdwerk) 15 6 4 4 1 2 2 4
Seksuele gerichtheid 2 1 7 7 1 1 1 3
Burgerlijke staat 3 3 1 2 0 0 1 2
Levensovertuiging 1 1 0 0 1 0 0 1
Onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst 0 0 1 1 0 0 0 0

154

Vraag:

Wat was het budget van het College van de Rechten van de Mens in 2019? Wat waren de uitgaven van het College van de Rechten van de Mens in 2019? Wat was het budget in 2012 t/m heden? Wat waren de uitgaven van het College van de Rechten van de Mens van 2012 t/m heden?

Antwoord:

2012 € 6,4 mln. € 6,4 mln.
2013 € 6,1 mln. € 6,1 mln.
2014 € 5,8 mln. € 5,8 mln.
2015 € 6,2 mln. € 6,2 mln.
2016 € 6,9 mln. € 7,0 mln.
2017 € 7,0 mln. € 7,1 mln.
2018 € 7,0 mln. € 7,0 mln.
2019 € 7,2 mln. € 7,2 mln.

155

Vraag:

Welke anti-discriminatiecampagnes hebben het afgelopen jaar in opdracht van de rijksoverheid plaatsgevonden? Hoeveel geld is hieraan besteed?

Antwoord:

Als onderdeel van het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie is een campagne ingericht in samenwerking met BNR-nieuwsradio: Verderkijkers. De campagne richtte zich op bedrijven en stelde de kracht van diversiteit centraal. Onderdeel van de campagne waren een website, een wekelijks item bij BNR, podcasts bij BNR en bijeenkomsten met bedrijven. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuwe campagne. Kosten: ongeveer € 0,5 mln.

Verder is door het Ministerie van OCW tot eind 2019 een campagne van WOMEN Inc. gesubsidieerd om vrouwen en werkgevers bewust te maken van de loonkloof. Hieronder vielen ook de campagne #15procentminder en de Gelijk Loon Check waarmee werkgevers op een eenvoudige manier kunnen meten of er een loonkloof is binnen hun organisatie. Kosten: € 388.655 voor het gehele project, inclusief de campagne.

156

Vraag:

Wat is het anti-discriminatie beleid geweest de afgelopen 5 jaar? Kunt u de beleidsinzet uitsplitsen per jaar en hoeveel geld is uitgegeven per beleidsinzet?

Antwoord:

Discriminatie kent vele uitingsvormen. Het treft diverse groepen in de samenleving, op verschillende terreinen van het maatschappelijk leven. De aanpak van discriminatie is daarom ook divers van aard. De aanpak kent meer generieke maatregelen, gericht op de vergroting van de meldingsbereidheid van slachtoffers van discriminatie, registratie van incidenten en bijstand aan slachtoffers. Het gaat hier bijvoorbeeld om de versterking van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen en de aanpak binnen «de kracht van het verschil» bij de politie. Daarnaast worden er diverse maatregelen genomen om discriminatie aan te pakken op verschillende terreinen, zoals op de arbeidsmarkt, de woningmarkt of in het voetbal en om discriminatie van bepaalde groepen personen aan te pakken, zoals discriminatie gericht tegen mensen met een handicap, moslims of mensen van Afrikaanse afkomst. De maatregelen zijn gericht op preventie en op handhaving en worden vrijwel altijd genomen in samenwerking met diverse maatschappelijke partners. Voor meer informatie over de maatregelen verwijs ik u naar de jaarlijkse voortgangsbrief over de kabinetsaanpak van discriminatie, die sinds 2016 elk jaar aan u is gezonden.

Omdat het beleid zeer divers is, zijn meerdere departementen betrokken bij het antidiscriminatiebeleid. Daarbij zijn veel van de maatregelen niet expliciet gelabeld als «aanpak van discriminatie». Zo heeft de politie een taak bij de opsporing van discriminatie en het verwerken van aangiften en meldingen. Maar dit valt onder de reguliere taken van de politie – en daarmee onder het algemene budget. En het Ministerie van OCW geeft jaarlijks een instellingssubsidie aan het COC en Transgender Netwerk Nederland. Die organisaties zetten zich in voor emancipatie en tegen discriminatie van lhbti-personen, onder meer door voorlichting op scholen en een discriminatiemeldpunt. Ook maatregelen als het bevorderen van de interreligieuze dialoog of het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie door mensen met een niet-westerse migratie-achtergrond, zijn niet slechts maatregelen die discriminatie aanpakken, maar dienen ook andere doelen (bevorderen van de integratie en participatie bijvoorbeeld).

Ter illustratie van de uitgaven van andere departementen:

• In 2019 heeft het kabinet € 1 mln. vrijgemaakt voor de aanpak van antisemitisme.

• In de jaren 2015 – 2019 heeft het kabinet € 150.000 per jaar uitgegeven aan het Meldpunt Internetdiscriminatie MiND

• De bewustwordingscampagne Baby en Baan over zwangerschapsdiscriminatie (in 2018) kostte in totaal € 42.000.

• In de periode 2015–2020 is voor ca. € 3 mln. aan preventie van discriminatie op grond van ras, religie en herkomst besteed, in de vorm van opdrachten en subsidies. Het ging hierbij om monitoring, onderzoek naar achtergronden, zgn. triggerfactoren, (effectiviteit) van interventies en enkele pilots, zoals vermeld in de diverse voortgangsrapportages over de aanpak van discriminatie.

– Voorbeelden hiervan zijn onderzoek naar online uitingen met een discriminatoir karakter en handelingsperspectieven en onderzoeken naar triggerfactoren antisemitisme, moslimdiscriminatie en afro racisme. Het spreekkorenproject dat de Anne Frank stichting met een aantal voetbalverenigingen uitvoert, het stimuleren van de interreligieuze dialoog zijn voorbeelden van interventies naar aanleiding van onderzoek naar triggerfactoren. De aanpak uit het spreekkoren project, die effectief is gebleken, wordt nu in het kader van plan «Ons voetbal is van iedereen» doorontwikkeld.

– Andere voorbeelden betreffen bijeenkomsten in het kader van het stimuleren van de lokale samenwerking in de aanpak en preventie van moslimdiscriminatie en het verhogen van de meldingsbereidheidondersteuning voor de herdenking van het slavernijverleden en ondersteuning van het VN-decennium voor mensen van Afrikaanse afkomst via het Oranjefonds en Prins Bernard Cultuur fonds.

Het Ministerie van BZK heeft een aantal structurele uitgaven ten behoeve van de aanpak van discriminatie, namelijk de jaarlijkse bijdrage van € 6 mln. aan het Gemeentefonds ten behoeve van de financiering door gemeenten van de antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse financiering van de cijferrapportages (landelijk en regionaal) over de discriminatiemeldingen van ongeveer € 65.000.

Daarnaast worden er jaarlijks incidentele projecten, onderzoeken en subsidieverzoeken gefinancierd.

157

Vraag:

Hoe meet het ministerie het succes van antidiscriminatiebeleid?

Antwoord:

Het is bijzonder lastig om goede indicatoren te formuleren aan de hand waarvan het succes van het antidiscriminatiebeleid kan worden bepaald. Maatregelen van dit kabinet zetten in op verhogen van de meldingsbereidheid, onder meer door de versterking van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen en aandacht voor het melden van woningmarktdiscriminatie. Zij krijgen op dit moment vorm.

158

Vraag:

Hoeveel vrijgevallen functies bij de Huurcommissie zijn er in 2018 en in 2019 geweest, en met welke redenen?

Antwoord:

Bij de beantwoording van de vraag is uitgegaan van de vrijgevallen functies bij zowel de Dienst van de Huurcommissie als bij het ZBO Huurcommissie.

In 2018 zijn er vijf functies vrijgekomen. Drie medewerkers zijn met pensioen gegaan en twee medewerkers hebben een andere dienstbetrekking gevonden.

In 2019 zijn er zestien functies vrijgevallen. Zes medewerkers zijn met pensioen gegaan, negen medewerkers hebben een andere dienstbetrekking gevonden en één medewerker is overleden.

159

Vraag:

Hoeveel externe medewerkers zijn in gehuurd bij de Huurcommissie in 2019?

Antwoord:

In 2019 zijn gemiddeld 37 externe medewerkers ingehuurd. In dit aantal zijn de medewerkers die vanuit het moederdepartement en/of andere ministeries zijn gedetacheerd bij de Huurcommissie niet meegerekend. Deze medewerkers worden niet als externe inhuur beschouwd.