[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verslag van een schriftelijk overleg over democratie, kiesrecht en desinformatie

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2020

Verslag van een schriftelijk overleg

Nummer: 2020D23973, datum: 2020-06-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35300-VII-124).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 35300 VII-124 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2020.

Onderdeel van zaak 2020Z11119:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2019-2020

35 300 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2020

30 821 Nationale Veiligheid

30 985 Beleidsdoorlichting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

35 165 Verkiezingen

35 300 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2020

Nr. 124 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 juni 2020

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over onderstaande brieven van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over democratie, kiesrecht en desinformatie.

Het betreft:

– de brief van 18 oktober 2019 over de toekomst van het openbaar bestuur (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 7);

– de brief van 29 oktober 2019 houdende de beantwoording van vragen van de commissie over de beleidsdoorlichting artikel 1, Openbaar bestuur en democratie, van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Hfst. VII) (Kamerstuk 30 985, nr. 37);

– de brief van 14 februari 2020 over het Wob-verzoek organisatie Democratiefestival 2019 (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 103);

– de brief van 21 februari 2020 over de Evaluatie Democratiefestival 2019 en vervolg in 2021(Kamerstuk 35 300 VII, nr. 105);

– de brief van 7 oktober 2019 over de Evaluatie verkiezingen 2019 (restant) (Kamerstuk 35 165, nr. 10);

– de brief van 4 november 2019 met de reactie op het verzoek van de commissie om een afschrift van de brief aan Burger-rechtenvereniging Vrijbit over de ID-plicht in de Kieswet (Kamerstuk 35 165, nr. 11);

– de brief van 27 november 2019 over de uitvoering van de motie van het lid Middendorp c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 14) over tussentijdse verkiezingen in gemeenteraden (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 85);

– de brief van 12 december 2019 houdende de reactie op de motie van de leden Van der Molen en Middendorp (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 23) over een nieuw digitaal hulpmiddel voor het berekenen van de verkiezingsuitslag (Kamerstuk 35 165, nr. 19);

– de brief van 18 oktober 2019 over de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie (Kamerstuk 30 821, nr. 91);

– de brief van 9 december 2019 houdende de kabinetsreactie op het advies «Zoeken naar waarheid» van de Raad voor het Openbaar Bestuur (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 88);

– de brief van 4 maart 2020 houdende de reactie op het onderzoeksrapport «Wethoudersonderzoek 2019» (Kamerstuk 35 300 B, nr. 16);

– de brief van 12 maart 2020 over de uitvoering van de motie van het lid Van der Molen (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 20) over mogelijke taakdifferentiatie tussen gemeenten (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 109).

De vragen en opmerkingen zijn op 15 mei 2020 aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. Bij brief van 15 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,
Ziengs

De adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx

1. Inleiding

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en de opmerkingen van de leden van verschillende fracties in het verslag van het schriftelijk overleg over democratie, kiesrecht en desinformatie. Hierbij reageer ik op de gestelde vragen en de geplaatste opmerkingen. Ik doe dat waar mogelijk per onderwerp, en heb voor het overige zo veel mogelijk de indeling en volgorde van het verslag aangehouden.

2. Democratie en openbaar bestuur

De leden van de VVD-fractie vragen of ik voornemens ben om in overleg te treden met de VNG, het IPO en andere betrokken organisaties over de inhoud van mijn brief over de Toekomst van het Openbaar Bestuur.

Dat is het geval. Verder voer ik continu bestuurlijk overleg met de koepels, gemeenten en provincies over allerlei bestuurlijke onderwerpen.

Vervolgens vragen de leden van de VVD-fractie of het mogelijk is twee uitgangspunten voor het openbaar bestuur met elkaar te verbinden, namelijk enerzijds duidelijkheid scheppen over wie waarover gaat en anderzijds het belang van samenwerking.

Ik ben ervan overtuigd dat die uitgangspunten bij elkaar horen. Zoals de aan het woord zijnde leden al uit mijn brief citeerden, kan geconstateerd worden dat het adagium van «je gaat erover, of niet», voor een groeiend aantal opgaven niet opgaat. Voor die meer complexe opgaven, zoals bijvoorbeeld de energietransitie of de woningbouwproductie, is een gecoördineerde inzet van bevoegdheden en middelen van verschillende overheden noodzakelijk. Samenwerking tussen overheden is dan nodig, omdat zij – ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid – elkaar nodig hebben om effectief te kunnen zijn voor hun inwoners. Daarbij speelt ook mee dat opgaven sneller veranderen dan we de eventueel noodzakelijke verdeling van bevoegdheden en middelen tussen overheden kunnen bijstellen. Daarom ben ik ervan overtuigd dat we samen verder komen als overheden zich ook afvragen wat zij kunnen bijdragen, naast de vraag wie ervoor verantwoordelijk is.

De leden van de VVD-fractie vragen verder naar de verwachtingen omtrent het moment van indienen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr).

Dit gaat naar verwachting voor het zomerreces gebeuren. Het advies van de Raad van State bij dit voorstel is ontvangen. In antwoord op de opmerking van deze leden over de «triple helix» herken ik de spanning die deze leden benoemen. Wanneer nieuwe samenwerkingsvormen in beeld komen, is de legitimiteit daarvan een belangrijke afweging naast de effectiviteit. Het primaat van de volksvertegenwoordiging is daarbij een belangrijk element, de positie van de gemeenteraad mag niet onder druk komen te staan. Het formeel regelen van nieuwe samenwerkingsvormen vraagt een zorgvuldige afweging.

De leden van de VVD-fractie vragen vervolgens hoe zij de passage uit de brief over de toekomst van het openbaar bestuur moeten zien, waarin staat dat in het kader van het beter met elkaar verbinden van bestuur en inwoners gemeenten ook meer gebruik kunnen maken van de mogelijkheden die de wet al biedt voor de inrichting van het binnengemeentelijk bestuur, zoals gebiedscommissies. Ook vragen deze leden in hoeverre mij daarbij een nieuwe bestuurslaag voorstaat.

Om het gemeentebestuur slagvaardiger te laten opereren en sterker in positie te brengen, wil ik bevorderen dat gemeenten de keuzemogelijkheden in bestaande regels goed benutten. Dat gaat dus om al bestaande mogelijkheden, die passen binnen de bestaande bestuurlijke hoofdstructuur; van het creëren van een nieuwe bestuurslaag is geen sprake. Het benutten van de mogelijkheden voor binnengemeentelijke decentralisatie, bijvoorbeeld via gebiedscommissies, is daar een onderdeel van. Ik laat een digitaal toegankelijk ondersteuningsproduct ontwikkelen over welke vormen van binnengemeentelijke decentralisatie mogelijk zijn, de juridische (on)mogelijkheden daarbij en welke vormen op welk moment passend zijn, voorzien van goede voorbeelden.

Verder geven de leden van de VVD-fractie aan dat zij met enige nieuwsgierigheid afwachten wat de gesprekken met de VNG over taakdifferentiatie zullen opleveren.

De afgelopen periode hebben de gesprekken met de VNG vooral in het teken gestaan van de gevolgen van de coronacrisis en hoe die te beheersen. Om die reden verwacht ik dat ik uw Kamer pas in de loop van het najaar in plaats van kort na de zomer over de uitkomsten kan berichten. In antwoord op de vraag van de VVD-fractie hoe taakdifferentiatie, «samen de klus klaren» en «je gaat erover of niet» zich tot elkaar verhouden, wil ik graag voortbouwen op mijn eerdere antwoord waarin ik aangaf dat voor een groeiend aantal opgaven het principe van «je gaat erover, of niet», niet meer past en samenwerking noodzakelijk is in het belang van onze inwoners. En, zoals ik ook in mijn brief over de Toekomst van het Openbaar Bestuur heb gesteld, moeten we ook nadenken over hoe opgaven te adresseren die een onwenselijk complexe samenwerking vergen. Voor dergelijke opgaven zou taakdifferentiatie een oplossing kunnen zijn, maar in hoeverre dat in de praktijk ook werkbaar is, wil ik graag goed met gemeenten en provincies bespreken.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat zij zich moeten voorstellen bij een federatiegemeente, wat dat betekent voor de inrichting van ons openbaar bestuur en aan welke andere nieuwe concepten wordt gedacht. In het antwoord op deze vragen betrek ik ook de vragen van de leden van de CDA-fractie welke belemmeringen er zijn in wet- en regelgeving voor de introductie van de federatiegemeente en welke concrete stappen ik wil zetten om deze belemmeringen weg te nemen.

Ik benadruk dat er geen vastomlijnd concept is wat we dé federatiegemeente noemen. Het is een verzamelterm voor bestuursvormen waarin er op twee niveaus een gekozen volksvertegenwoordiging (en bijbehorend bestuur) is, welke verantwoordelijk zijn voor verschillende delen van het (gemeentelijk) takenpakket. Deze niveaus kunnen verschillen. Wel benadruk ik dat ik bij mijn verkenning naar de doorontwikkeling van de bestuurlijke inrichting niet te veel wil focussen op een specifiek model. Het begint bij de opgaven en de oplossingen moeten daarop aansluiten. Langs die route wil ik het gesprek ook vormgeven. Daarbij heb ik in de genoemde brief voorbeelden genoemd die daarin langs kunnen komen. Ik wil wel voorkomen dat we te snel focussen op een of enkele concrete oplossingen. Dat verengt de discussie – zeker als het gaat om de verhouding tot het grondwettelijk kader – en komt mogelijk niet tegemoet aan de opgaven waar het bestuur voor staat.

In algemene zin biedt de organieke wetgeving redelijk wat ruimte voor het organiseren van bestuur op twee schaalniveaus. Er zijn twee voor de hand liggende routes. De eerste is dat verschillende gemeenten een openbaar lichaam op basis van de Wgr instellen en daar een stevig pakket aan bevoegdheden aan overdragen. De tweede is dat een aantal gemeenten eerst een herindeling aangaat en vervolgens via een binnengemeentelijke vorm van decentralisatie op grond van artikel 83 en/of 84 van de Gemeentewet komt tot dorps- en wijkraadachtige constructies op het niveau daaronder, al dan niet via de grenzen van de oude gemeenten. Het nadeel van de eerste route is dat er voor het openbaar lichaam geen verkiezing mogelijk is. De tweede route heeft wel de mogelijkheid van verkiezingen op beide niveaus, maar vraagt om een herindeling waardoor de oude gemeenten eerst zullen moeten worden opgeheven. De eerste route roept de vraag op hoeveel bevoegdheden gemeenten aan een openbaar lichaam mogen overdragen zonder dat dat zou leiden tot de vorming van een algemeen vertegenwoordigend orgaan, waarvoor een rechtstreekse verkiezing gelet op artikel 4 van de Grondwet verplicht is, en voorts waar de grens aan bevoegdhedenoverdracht zit, wil nog sprake zijn van volwaardige gemeenten. De tweede route heeft als nadeel dat gemeentelijke herindeling aangewezen is; de mate waarin overdracht van bevoegdheden aan bestuurscommissies mogelijk is, is reeds genormeerd bij de afschaffing van de mogelijkheid om deelgemeenten in te stellen. Beide routes zijn niettemin mogelijk binnen het huidig (grond)wettelijk kader.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de mogelijkheid van het overdragen van taken aan provincies of centrumgemeenten zich verhoudt tot de decentralisaties van de afgelopen jaren en of daar dan geen sprake is van recentralisatie.

Ik heb de mogelijkheid van het overdragen van taken opgeworpen in de context van de veelheid aan samenwerkingsverbanden die gemeenten hebben ingericht. Dat kan taken betreffen die recent zijn gedecentraliseerd, maar ook andere taken. Hier zie ik geen recentralisatie in. De taken zullen dan immers nog steeds dichterbij de inwoners worden uitgevoerd dan toen deze nog door het Rijk werden uitgevoerd. En de afstand tot de inwoners zal vergelijkbaar zijn als in het geval gemeenten kiezen voor delegatie aan samenwerkingsverbanden.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe mijn wens om gemeenten meer keuzemogelijkheden te geven om de eigen bestuurlijke inrichting te bepalen, zich verhoudt tot het wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers.

Voor de effectiviteit van de gemeentelijke taakuitvoering is het van belang om ruimte te laten voor eigen keuzes, onder voorwaarde dat de democratische verantwoording op orde is en er voldoende checks and balances aanwezig zijn. Rekenkameronderzoek is een essentieel instrument van de raad om de democratische verantwoording van het bestuur vorm te geven en voor de checks and balances binnen gemeenten. Rekenkameronderzoek naar de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur biedt het bestuur en raadsleden in het bijzonder, de mogelijkheid om te leren van het verleden, inzicht te verkrijgen in geleverde prestaties van het gemeentebestuur en de besteding van belastinggeld. Dat is een dermate belangrijk element van de bestuurlijke inrichting dat het uitvoeren van rekenkameronderzoek niet mag worden veronachtzaamd. Omdat de rekenkamerfunctie vormvrij is, bevat de huidige regeling geen waarborgen dat alle gemeenten op een adequate wijze werk maken van rekenkameronderzoek. De wettelijke eisen waarmee de regeling voor de lokale rekenkamer en de gemeenschappelijke rekenkamer zijn omgeven, bieden daartoe wél de noodzakelijke waarborgen.

Verder vragen de leden van de VVD-fractie wanneer het wetsvoorstel bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur bij de Kamer wordt ingediend en wat de stand van zaken hiervan is.

De eerste tranche aan wetgeving wordt naar verwachting in de tweede helft van 2020 bij de Tweede Kamer ingediend. Dit eerste wetsvoorstel voorziet onder andere in een verplichte VOG voor te benoemen bestuurders en in versterking van de positie van de commissaris van de Koning als rijksorgaan door hem het recht te geven (besloten) vergaderingen bij te wonen en (geheime) informatie in te zien. Het wetsvoorstel ligt nu ter advisering bij de Raad van State. Daarnaast wordt gewerkt aan een tweede tranche aan wetgeving, waarbij onder andere de risicoanalyse integriteit indachtig de motie van het lid Van der Graaf c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 29) wettelijk wordt verankerd. Streven is om beide wetsvoorstellen voor de gemeenteraadsverkiezingen van 2022 in werking te laten treden.

De leden van de VVD-fractie horen graag meer over de stand van zaken ten aanzien van de herziening van de financiële verhoudingen en de normeringssystematiek binnen het gemeente- en provinciefonds en hoe de gesprekken met de medeoverheden hierover verlopen. De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de herziening van het gemeente- en provinciefonds.

In 2020 en 2021 spreek ik met de VNG en het IPO verder over verschillende onderdelen van de financiële verhoudingen, waaronder de herijking van de verdeling van het gemeentefonds en de normeringsystematiek. De gesprekken die ik hierover heb met medeoverheden verlopen constructief, waarbij de onderwerpen elk hun eigen inhoudelijke dynamiek en doorlooptijd kennen.

Het streven is om de Tweede Kamer nog voor het zomerreces te informeren over de voortgang omtrent de financiële verhoudingen tussen Rijk en provincies. Dit betreft zowel de herijking van het provinciefonds als de verkenning naar de hervorming van het provinciaal belastinggebied.

Bij brief van 26 februari jl.1 heb ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, geïnformeerd over het uitstel van de invoering van de nieuwe verdeling voor het gemeentefonds tot 1 januari 2022 omdat nog aanvullend onderzoek nodig is. Dit aanvullend onderzoek is inmiddels gestart. Ook heb ik u de reeds uitgevoerde onderzoeken voor het sociaal en klassiek domein op 2 juni 2020 doen toekomen. Zoals gebruikelijk zal ik de VNG en de Raad voor het Openbaar Bestuur om advies vragen over de nieuwe verdeling en bijhorende randvoorwaarden in september. Na weging van deze adviezen zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar een definitief voorstel voor de nieuwe verdeling van het gemeentefonds doen toekomen. Gemeenten worden in de decembercirculaire 2020 over de uitkomsten geïnformeerd.

Veranderingen in het gemeentelijke takenpakket door onder andere de decentralisaties in het sociaal domein, het wijzigen van de normeringsystematiek door een brede koppeling aan Rijkuitgaven en de schommelingen in het accres zijn redenen om in deze kabinetsperiode het functioneren van de normeringsystematiek te evalueren. Afgelopen half jaar heeft een werkgroep, bestaande uit experts van Financiën, de VNG, het IPO en het Ministerie van BZK, in goed overleg zich gebogen over de werking van de normeringsystematiek over de periode 2015 – 2020. Het rapport van de evaluatie van de normeringsystematiek verwacht ik u in najaar 2020 te doen toekomen. Uiteindelijk is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met de normeringsystematiek en het accres om te gaan.

De leden van de VVD-fractie en de leden van de SP-fractie stellen vragen over het Democratiefestival. De leden van de VVD-fractie vragen wat de voorgenomen verzelfstandiging van het festival betekent voor de financiële bijdrage van BZK. Ook vragen deze leden of het de bedoeling is voortaan tweejaarlijks een democratiefestival te houden en of er na elk festival een evaluatie zal plaatsvinden. Tot slot gaan de leden van zowel de VVD-fractie als de SP-fractie in op de vraag of een democratiefestival bijdraagt aan de versterking van de democratie, en vragen de leden van de SP om met het festival te stoppen.

Zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 21 februari 20202, zal een onafhankelijke stichting in 2021 de tweede editie van het Democratiefestival organiseren. Het Ministerie van BZK zal aan de volgende editie van het festival, als een van de partners van het festival, bijdragen via een subsidie aan de betreffende stichting. De hoogte van dat bedrag is nog niet bekend, wel dat de bijdrage lager zal zijn dan bij de eerste editie het geval was. Voor BZK is van belang dat de volgende editie van het festival financieel breder gedragen wordt: voor het eerst ook door sponsoren en fondsen, en daarnaast door nog meer programmapartners. De stichting waarin het festival wordt ondergebracht zal als onafhankelijke stichting besluiten over de frequentie van het festival na de tweede editie. Hetzelfde geldt voor het houden van een evaluatie na afloop. Hoewel het in de rede ligt dat men dit zal doen; een evaluatie geeft inzicht in effecten en verbeterpunten.

Ten aanzien van de vragen over het bijdragen van democratiefestivals aan het versterken van de democratie, ben ik ervan overtuigd dat het voor een sterke democratie noodzakelijk is dat mensen met verschillende standpunten niet alleen online, maar ook rechtstreeks, met elkaar en met politici in dialoog blijven gaan. Democratiefestivals voorzien hierin op een toegankelijke en laagdrempelige manier. Onze democratie is het waard om bij stil te staan, met iedereen die dat wil. Ook internationaal wordt het belang hiervan gedeeld: in de landen waar deze festivals inmiddels een gevestigde traditie zijn, is de kritiek uit het begin grotendeels geweken voor enthousiasme en deelname door alle politieke stromingen.

Tot slot laat ik u weten dat ik vanwege de gevolgen van Covid-19 voor festivals dit jaar, helaas af heb moeten zien van mijn voornemen om in 2020 met het thema democratie bij een of meerdere andere festivals aan te sluiten.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts wanneer de Kamer de verschillende varianten op het terrein van het lokale belastinggebied tegemoet kan zien.

Op 18 mei jl. is het rapport van de ambtelijke werkgroep Herziening gemeentelijk belastinggebied gepubliceerd, als onderdeel van het pakket Bouwstenen voor een beter belastingstelsel (Kamerstuk 32 140, D). In dit rapport zijn de volgende beleidsopties uitgewerkt:

Een verruiming van het gemeentelijk belastinggebied: dit kan door een belastingschuif van € 4 of 6 miljard van het Rijk naar gemeenten. Het gemeentefonds neemt met hetzelfde bedrag af en inwoners worden gecompenseerd door lagere inkomstenbelasting.

Een verbreding van de belastinggrondslag voor de OZB: verschillende uitzonderingen voor de WOZ-waardering bij niet-woningen kunnen worden afgeschaft.

Modernisering en uitbreiding van de overige gemeentelijke belastingen: de gemeentelijke belastingmix kan beter worden afgestemd op actuele maatschappelijke opgaven.

Zowel de beleidsopties als de meeste bouwstenen kunnen op verschillende manieren worden gecombineerd, en lenen zich er tevens voor om los van elkaar toegepast te worden. Dit biedt ruimte voor verschillende politieke keuzes.

De leden van de fractie van het CDA stellen enkele vragen over de wijze waarop het kabinet heeft gereageerd op de aanbevelingen uit de Vierde Periodieke Beschouwing op de Interbestuurlijke Verhoudingen van de Raad van State, getiteld «En nu verder!». Zij willen weten of het correct is dat de Minister van BZK eerst bij brief d.d. 18 oktober 2019 heeft gereageerd op de beschouwing uit 2016. Verder willen deze leden graag weten hoe de indertijd beoogde discussie over de aanbevelingen van de Raad van State van de grond is gekomen en wat dit heeft opgeleverd. Onder meer of naast het Interprovinciaal Overleg ook de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben gereageerd op de aanbevelingen. Tot slot vragen de leden van de CDA-fractie of ik met hen van mening ben dat een inhoudelijke reactie binnen een redelijke termijn gegeven zou moeten worden en of ik bij brief nog voor het Kerstreces 2020 in zou willen gaan op alle aanbevelingen van de Raad van State.

De leden van de CDA-fractie hebben verwoord welke afspraken mijn ambtsvoorganger indertijd heeft gemaakt met de koepels over de wijze van reageren op de aanbevelingen van de Raad van State. Dit is indertijd ook besproken met de Raad van State en het leek alle partijen een verfrissende nieuwe aanpak om met elkaar de discussie aan te gaan over de ontwikkelrichting van het openbaar bestuur in plaats van in reacties te zoeken naar de punten waar we het vooral over eens zijn. Zoals ik in mijn brief over de Toekomst van het Openbaar Bestuur ook betoog, is er versterking nodig van het openbaar bestuur, in het bijzonder van de gemeenten. En daarbij dienen keuzes gemaakt te worden ten aanzien van de richting waarin we het openbaar bestuur graag zien ontwikkelen. De Raad van State adviseerde in dat verband onder andere aan de Minister van BZK om de regie te nemen in het proces van regiovorming en een bestuurlijk eindbeeld te ontwikkelen. Met het uitspreken van mijn Thorbeckelezing in oktober 2018 en mijn Van Poeljelezing in maart 2019 heb ik de discussie over de mogelijke ontwikkelrichting van het openbaar bestuur gestart. Op verzoek van uw Kamer heb ik vervolgens mijn visie op de Toekomst van het Openbaar Bestuur in een brief vervat en daarbij heb ik vanzelfsprekend teruggegrepen op de analyse van de Raad van State. Met mijn brief heb ik dan ook een inhoudelijke reactie gegeven op de aanbevelingen die ik nog opportuun achtte. Alleen van het IPO is op heden een reactie op de vierde periodieke beschouwing ontvangen.

De leden van de CDA-fractie vragen welke concrete actie ik verbind aan mijn constatering dat een stapeling van sectorwetgeving heeft geleid tot een lappendeken van verplichte en niet-verplichte regio-indelingen. Zij willen weten of ik hun opvatting deel dat het Ministerie van BZK bij uitstek de taak op zich kan nemen om tot harmonisatie van de regio-indelingen te komen. Tot welke concrete actie leidt het abstracte voornemen om gemeenten te versterken en toe te rusten «om de regiovorming bij te sturen»?

Aan mijn analyse van de samenhang tussen sectorwetgeving en regionale samenwerkingsverbanden verbind ik verschillende acties. In de eerste plaats is het mijn inzet om bij nieuwe sectorwetgeving en/of nieuw beleid dat medeoverheden raakt, zoveel mogelijk nieuwe inkadering te vermijden, vanuit het uitgangspunt dat de medeoverheden democratisch gelegitimeerd zijn om in beginsel zelf voor het meest passende bestuurlijke arrangement te kiezen. Ik doet dat op grond van mijn wettelijke taakopdracht uit de Gemeentewet en de Provinciewet om het rijksbeleid ten aanzien van medeoverheden te coördineren en hun decentralisatie en beleidsvrijheid te bevorderen. In de tweede plaats ben ik een gespreksronde langs medeoverheden gestart over verschillende vraagstukken rondom regionale samenwerking en bestuurlijke organisatie. Over de uitkomsten wil ik – zo nodig – dan het gesprek aangaan met de verantwoordelijk bewindspersonen om te bezien of aanpassing van sectorwetgeving mogelijk is. In de derde plaats zal ik met medeoverheden en meest betrokken bewindspersonen in gesprek gaan over een passende regionale samenwerking in het sociaal domein. Dit naar aanleiding van en zoals aangekondigd in de Kamerbrief «Perspectief voor de Jeugd» d.d. 20 maart 20203.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn zij de concrete uitwerking tegemoet kunnen zien van de nieuwe uitkeringsvorm die ik wil introduceren in de financiële verhoudingen en hoe ik de kritiek van de Algemene Rekenkamer hierbij betrek.

Overeenkomstig hetgeen ik heb gemeld tijdens het verantwoordingsdebat op 26 mei jl. is het mijn streven om de wetswijziging financiële verhoudingen per 2021 in te laten gaan. Begin dit jaar heb ik een wetsvoorstel met daarin de nieuwe uitkeringsvorm ter consultatie voorgelegd aan onder andere de koepels en ook de Algemene Rekenkamer. Ik voer op dit moment overleg met de betrokken partijen over de verwerking van de gemaakte opmerkingen. Ik zal de Kamer hierover in de tweede helft van 2020 nader informeren.

Tevens willen de leden van de CDA-fractie graag weten wanneer zij een concrete uitwerking tegemoet kunnen zien van de herziening van de Code interbestuurlijke verhoudingen.

Samen met de koepels VNG, IPO en Unie van Waterschappen werk ik aan een actualisatie van de Code interbestuurlijke verhoudingen op grond van de uitgangspunten van het Interbestuurlijk Programma (IBP) voor de samenwerking tussen het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen voor de aanpak van maatschappelijke opgaven van deze tijd. Iedere overheid draagt daaraan bij vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid en werkt samen op basis van een gelijkwaardig partnerschap. Ik ben voornemens de uitwerking van de geactualiseerde Code deze kabinetsperiode af te ronden, zodat deze kan worden vastgesteld door het nieuwe kabinet en de koepels.

De leden van de CDA-fractie vragen mij vervolgens of ik de inhoud van het artikel «Bevriezen accres levert plus voor gemeenten» d.d. 6 mei 2020 van de website binnenlandsbestuur.nl kan bevestigen.

In de Kamerbrief Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei jl. 4 heb ik u bericht over de afspraak met medeoverheden over het accres. De afgelopen jaren hebben schommelingen in dit accres, en de doorwerking hiervan op de gemeentelijke en provinciale begrotingen onrust veroorzaakt bij de medeoverheden. Vanuit bestuurlijk oogpunt is de stabiliteit onvoldoende gebleken, zo blijkt uit de brieven van gemeenten en de verschillende Kamermoties die over de stabiliteit van accres zijn aangenomen.

Het kabinet vindt het belangrijk in deze bijzondere tijd de schommelingen voor medeoverheden te dempen; hoe stabieler de inkomsten, hoe minder verstoringen van het gemeentelijke en provinciale begrotingsproces. In overleg met de VNG en het IPO is daarom besloten om de stand van het accres (volume en loon- en prijsontwikkeling) zoals gepresenteerd in de Voorjaarsnota 2020 te bevriezen voor de jaren 2020 en 2021. Als er zich grote onverwachte wijzigingen voordoen, zal het kabinet hierover met het IPO en de VNG in gesprek gaan. Het is aan een nieuw kabinet om in overleg met de medeoverheden te besluiten hoe in de toekomst met het accres om te gaan. Hierover zal het kabinet te zijner tijd aan de Raad voor het Openbaar Bestuur om advies vragen.

Tevens vragen de leden van de CDA-fractie mij hoe ik invulling wil geven aan een coördinerende rol ten aanzien van het rijksbeleid richting decentrale overheden.

Ik roep allereerst in herinnering dat het kabinet in reactie op de aanbeveling van de staatscommissie Parlementair Stelsel heeft besloten dat het wenselijk is het bestaande wettelijke kader voor interbestuurlijke verhoudingen met decentrale overheden door te lichten. Dat betreft dus ook de wettelijke taakopdracht uit de Gemeentewet en de Provinciewet voor de Minister van BZK om het rijksbeleid ten aanzien van medeoverheden te coördineren en hun decentralisatie en beleidsvrijheid te bevorderen Deze doorlichting vindt in goed overleg plaats met de bestuurlijke partners VNG, IPO en Unie van Waterschappen. Voorzien wordt dat de doorlichting kort na de zomer gereed is. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het advies van de staatscommissie komt het kabinet vervolgens met een notitie met aandacht voor de positie van de Minister van BZK.

De leden van de CDA-fractie vragen verder wanneer zij de reactie op de motie van de leden Van der Molen en Van Raak (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 19) kunnen verwachten waarin de regering wordt verzocht voorstellen te doen voor een brede evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur.

De reactie op deze motie kunnen de leden voor het zomerreces verwachten.

De leden van de D66-fractie vragen of ik hun mening deel dat de democratische legitimatie van de besluiten van regioburgemeesters gering is doordat de burgemeester slechts gecontroleerd kan worden door zijn of haar eigen gemeenteraad, terwijl de besluiten invloed hebben op meerdere gemeentes.

Hoewel ik het met deze leden eens ben dat de democratische legitimatie van besluiten van de regioburgemeester naar zijn aard beperkter is dan bij besluiten die in één gemeente worden genomen, wijs ik erop dat in de Wet veiligheidsregio’s een bijzondere bepaling is opgenomen met betrekking tot de democratische controle van deze besluiten. Iedere gemeenteraad in de betreffende regio kan om inlichtingen verzoeken, en de voorzitter zal over de genomen besluiten in algemene zin, maar als een raad daar om verzoekt ook in specifieke zin verantwoording afleggen. Daarbij wordt ook de opstelling van de burgemeester die zelf geen voorzitter is betrokken. Deze verantwoording vindt bij de inzet van noodbevoegdheden plaats na afloop van de ramp of crisis.

Ook vragen deze leden naar de eerste ervaringen en indrukken met de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming en de evaluatie van deze wet.

Op 20 mei is de eerste tussenevaluatie van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming verschenen. Uit de evaluatie blijkt dat een grote meerderheid van gemeenten, provincies en waterschappen inmiddels digitaal vergaderd heeft en dat de eerste ervaringen overwegend positief en neutraal zijn. Twee derde van de gemeenten en driekwart van de provincies en waterschappen heeft ook al een digitale besluitvormende vergadering gehouden. De commissie constateert ook dat er weinig problemen zijn geweest en dat de problemen die er wel waren vallen te kwalificeren als opstartproblemen. De commissie constateert dat er geen reden is de Tijdelijke wet aan te passen of bij ministeriële regeling nadere regels te stellen. Rond half juli zal de commissie met een tweede tussenevaluatie komen. Het eindrapport van de commissie verwacht ik na 1 september 2020.

Vervolgens vragen de leden van de D66-fractie naar de stand van zaken van de uitwerking van de gewijzigde motie van het lid Den Boer c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 45) over het samenwerkingsrecht en dit nader uit te werken met de VNG. Zij vragen of de modelverordening voor het samenwerkingsrecht reeds is opgesteld en verspreid is onder de gemeenten. Ook vragen zij in welke vorm het samenwerkingsrecht door het ministerie wordt gestimuleerd.

Een verzoek tot overname van de feitelijke uitvoering van een taak van de gemeente kan in de praktijk leiden tot afspraken over het uitvoeren van publieke taken tussen inwoners en gemeente, een zogenaamd samenwerkingsrecht. In Nederland wordt geen specifiek onderscheid gemaakt tussen het uitdaagrecht en het samenwerkingsrecht.5 Op dit moment wordt door de VNG een model participatieverordening opgesteld in samenspraak met gemeenten. Daarin worden ook regels opgenomen ten aanzien van het uitdaagrecht. Van de VNG heb ik vernomen dat het opstellen van de modelverordening enige vertraging heeft opgelopen. Verwachting is dat deze bij de inwerkingtreding van de wet gereed zal zijn en waar mogelijk eerder. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie van het lid Den Boer c.s., die opriep hierbij het samenwerkingsrecht mee te nemen. Naast de modelverordening ondersteunt het programma Democratie in Actie gemeenten door het bieden van diverse ontwikkel- en leertrajecten, inspiratiegidsen en een routeplanner voor het uitdaagrecht.

Deze leden vragen ook naar de voortgang van de Adviescommissie geborgde zetels.

Ik verwijs naar de Kamerbrief van 5 juni 2020 waarbij de Minister van IenW het rapport van de Adviescommissie geborgde zetels bij waterschapsbesturen aan uw Kamer heeft gestuurd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen mij nog eens heel precies in te gaan op de mogelijkheden om democratische controle uit te oefenen op de noodverordeningen die tijdens de coronacrisis door de voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn vastgesteld. Zij vragen of ik deze controle voldoende vind en zo ja, waarom en zo nee, of ik bereid ben om hier nog eens goed naar te kijken.

Allereerst merk ik op dat de modelnoodverordening van de voorzitters van de veiligheidsregio’s is gebaseerd op de aanwijzingen die de Minister van VWS aan de voorzitters geeft op grond van zijn bevoegdheid in artikel 7 van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Op de uitoefening van de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister is democratische controle door uw Kamer mogelijk. De ruimte voor lokale of regionale invulling is tot op heden beperkt. Het zwaartepunt voor de democratische controle ligt daarom, zoals de Raad van State in de voorlichting van 25 mei heeft uitgelegd, met name op het landelijk niveau.

Democratische controle door gemeenteraden op besluiten van de voorzitter van de veiligheidsregio is wel mogelijk. De controle en verantwoording vindt na afloop van de (dreigende) ramp of crisis plaats op grond van artikel 40 van de Wet veiligheidsregio’s. Er is op dit moment echter geen sprake van een bovenplaatselijke ramp of crisis maar van een mondiale. Naar het zich laat aanzien zal er op korte termijn nog geen sprake zijn van een situatie waarin deze ramp of crisis is afgelopen. Deze bepalingen zijn daarmee duidelijk niet toegeschreven op de huidige situatie. Een oordeel of ik deze controle voldoende vind, acht ik op dit moment daarom minder zinvol. Wel heb ik eerder aangegeven dat in de wet die op dit moment wordt opgesteld om de bestrijding van Covid-19 voor de langere termijn van een juridische basis te voorzien, aansluiting bij de reguliere bestuurlijke inrichting met bijbehorende lokale democratische controle.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen voorts of ik de zorg van de vicepresident van de Raad van State deel dat de coronacrisis voor een democratische crisis kan zorgen. Zij vragen hoe ik ga waarborgen dat ondanks de huidige situatie de democratie sterk blijft en liever nog meer versterkt wordt.

Het is ook – of misschien wel juist – in deze periode van groot belang dat besluiten, of deze nu op landelijk of op lokaal niveau worden genomen, democratisch gelegitimeerd en gecontroleerd kunnen worden. Daarom werk ik samen met de Minister van VWS en de Minister van J&V aan een wet om de beperkingen en normen die noodzakelijk zijn tijdens de coronacrisis met betrokkenheid van beide Kamers van een juridische basis in de wet te voorzien. Dit versterkt de democratische basis onder de opgelegde beperkingen en geldende normen. In deze wet zal ook nadrukkelijk worden gekeken naar de uitwerking en aansluiting op lokaal niveau. Of, en onder welke voorwaarden, een markt of een terras binnen de landelijke regels open kan gaan, kan immers het beste op lokaal niveau beoordeeld worden. Daar waar belangen tegen elkaar moeten worden afgewogen, bijvoorbeeld de doorstroming van (auto)verkeer, het bieden van ruimte aan de horeca, en de nachtrust van omwonenden, is het bij uitstek van belang dat op deze keuzes democratische controle plaats kan vinden. Uiteraard zal ik mij onverminderd blijven inzetten voor de bescherming van onze democratische rechtsstaat.

Vervolgens vragen de leden van de GroenLinks-fractie naar de mogelijkheden voor burgerparticipatie en het uitdaagrecht in tijden van social distancing.

De maatregelen tegen het coronavirus hebben uiteraard ook invloed op burgerparticipatie. Dit neemt niet weg dat het ook nu van belang is om inwoners te blijven betrekken bij het beleid. Wat ik zie is dat er op lokaal niveau in deze bijzondere tijd op alternatieve en creatieve wijze invulling wordt gegeven aan burgerparticipatie. In korte tijd zijn nieuwe methoden gevonden om inwoners te blijven betrekken. Denk hierbij aan het gebruik van digitale platformen en instrumenten. Via het samenwerkingsprogramma Democratie in Actie is voor medeoverheden recent een inspiratiegids digitale participatie verschenen. Ook zijn meerdere webinars georganiseerd over dit thema. Dit alles zodat overheden direct aan de slag kunnen met digitale inspraak en participatie. Het is mijn inzet om, samen met de medeoverheden, zulke alternatieve vormen van burgerparticipatie te stimuleren en de opgedane kennis en ervaring te delen. In dit kader wordt vanuit Democratie in Actie daarom onderzocht hoe gemeenten binnen de maatregelen tegen het coronavirus invulling geven aan verschillende vormen van inspraak en burgerparticipatie. Daarbij wordt in kaart gebracht tegen welke problemen zij aanlopen en op welke alternatieve wijzen zij inspraak en participatie organiseren. De resultaten van dit onderzoek worden deze zomer verwacht.

Ook voor initiatieven in het kader van het uitdaagrecht geldt dat decentrale overheden en initiatiefnemers zoeken naar een manier om deze binnen de maatregelen tegen het coronavirus plaats te laten vinden. Dat vraagt om maatwerk per initiatief. Activiteiten en bijeenkomsten worden bijvoorbeeld digitaal of met anderhalve meter afstand georganiseerd. Waar nodig kunnen zij hierbij ondersteund worden via de Helpdesk Right to Challenge en Democratie in Actie.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het concreet staat met de plannen om de democratische controle op gemeenschappelijke regelingen te verbeteren.

Naar verwachting wordt het wetsvoorstel tot wijziging van de Wgr voor het zomerreces aangeboden aan uw Kamer. Met dit voorstel wordt beoogd langs verschillende lijnen de positie van gemeenteraden te versterken bij gemeenschappelijke regelingen: bij besluitvorming, bij gesprekken over de governance en bij controle. Ook wordt gewerkt aan het ontwikkelen van producten voor toerusting en ondersteuning. Het gaat bijvoorbeeld om een «menukaart regionale samenwerking» waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe gemeenteraden tot een gedeelde opstelling kunnen komen bij regionale samenwerking.

De leden van de CDA-fractie lezen dat ik de constatering deel dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van het instrument «internetconsultatie». Inzet is om het bereik van internet-consultatie te verbeteren. Deze leden vragen welke concrete acties ik aan dit voornemen verbind en vragen om nog eens helder schetsen welke rol internetconsultatie heeft in de procedure die een voorstel doorloopt op weg naar behandeling in de Kamers.

Zoals gemeld in het kabinetsstandpunt over het eindrapport van de staatscommissie parlementair stelsel6, deelt het kabinet de constatering dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van het instrument «internetconsultatie». Het kabinet stuurt binnenkort een brief over de stand van zaken van de uitvoering van het kabinetsstandpunt over het advies van de staatscommissie parlementair stelsel, waarbij internetconsultaties ook aan de orde zullen komen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het signaal klopt dat raadsleden die met zwangerschapsverlof gaan slechts de helft van hun vergoeding ontvangen.

De vergoeding voor de werkzaamheden van alle volksvertegenwoordigers met zwangerschapsverlof loopt onverkort door. Tijdens de verlofperiode wordt de bezoldiging niet verminderd.

Wel wordt de onkostenvergoeding tijdens de verlofperiode gehalveerd. Onkostenvergoedingen betreffen de uitgaven die gemaakt worden voor de uitoefening van de functie. Bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte wordt de functie niet uitgeoefend. Dat betekent dat uitgaven zich in mindere mate zullen voordoen. De vaste onkostenvergoeding wordt echter toch nog voor een deel toegekend, namelijk voor de helft van de geldende bedragen. Overweging daarbij was dat deze vergoedingen voor een deel zien op uitgaven met een doorlopend karakter. Dat betreft bijvoorbeeld uitgaven zoals abonnementen en contributies7.

Ook vragen deze leden of een ZZP’er die raadslid is en na de zwangerschap weer langzaam aan het werk wil geen aanspraak kan maken op een zwangerschapsuitkering voor ZZP’ers omdat het aantal uren dat voor het raadswerk staat wordt gezien als onverenigbaar met het vereiste om als ZZP’er 24 uur per week te werken.

De uren die door een ondernemer zijn besteed aan raadswerk kunnen niet worden meegenomen in het urencriterium voor een aanspraak voor een zwangerschapsuitkering voor ZZP’ers omdat het raadswerk niet wordt verricht als ondernemersactiviteit. Een raadslid is niet gekozen en benoemd als representant en pleitbezorger van zijn eigen onderneming, maar als volksvertegenwoordiger voor het algemeen belang. Hij vervult dit publieke ambt als volksvertegenwoordiger niet uit hoofde van die eigen onderneming. Ik vind het om deze reden terecht dat tijdsbelasting van het raadswerk niet kan worden meegenomen in het urencriterium voor ondernemers om in aanmerking te komen voor een uitkering voor ondernemers wegens zwangerschap.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van groot belang dat burgers weten welke nevenfuncties politici hebben. Deze leden krijgen signalen dat lang niet bij alle provincies, gemeenten en waterschappen het nevenfunctie-register goed wordt bijgehouden en ook niet altijd goed zichtbaar is op de website van het betreffende orgaan. Zij vragen wat hieraan gedaan gaat worden.

Bij brief van 6 juli 2018 heb ik u geïnformeerd over de evaluatie van de zogeheten Dijkstalwetgeving8, waaronder ook de transparantie van nevenfuncties en neveninkomsten van politieke ambtsdragers.

Uit het evaluatieonderzoek blijkt dat in de praktijk de openbaarmaking van nevenfuncties goed verloopt. De openbaarmaking van neveninkomsten gebeurt nog onvoldoende systematisch en consequent. Toch is dit ook nodig voor een goede politieke controle en een open debat over belang en wenselijkheid van nevenfuncties. Ik heb bij deze gelegenheid aangekondigd een brief te zullen sturen aan de volksvertegenwoordigende organen en dagelijks besturen van provincies, gemeenten en waterschappen. De brieven met daarin de oproep nevenfuncties en neveninkomsten te publiceren, zijn in september 2019 na de verkiezingen voor provinciale staten en waterschapsbesturen verzonden. De effecten van deze interventie zullen worden gevolgd. In het najaar van 2020 zal ik daarom nogmaals onderzoeken in welke mate en op welke wijze nevenfuncties en de inkomsten daaruit door provincies, gemeenten en waterschappen openbaar worden gemaakt en uw Kamer hierover informeren.

Verder refereren de leden van de GroenLinks-fractie aan de oproep van de VNG om een fundamenteel debat te voeren over de toekomst van het openbaar bestuur. Zij vragen of ik bereid ben om op korte termijn een brede toekomstvisie op het openbaar bestuur te geven.

Zoals ook aangegeven in reactie op de vragen van de fracties van de VVD en het CDA, ben ik van harte bereid om het debat te voeren over de toekomst van het openbaar bestuur en voer ik dit ook al; ik heb in het voorgaande ook betoogd dat het mij noodzakelijk lijkt dat dat debat gevoerd wordt. Ik denk echter niet dat het het debat helpt als de Minister van BZK aftrapt met een brede toekomstvisie over hoe het openbaar bestuur eruit zou moeten zien. Ik heb er juist voor gekozen om in mijn brief over de Toekomst van het Openbaar Bestuur de meest relevante ontwikkelingen te schetsen en daarbij de vraagstukken te agenderen die daaruit voortkomen en laten zien dat er wat mij betreft geen taboes liggen op bepaalde oplossingen. Daarmee is het debat uiteraard niet klaar. Een volgende stap was dat ik met medeoverheden en andere stakeholders in gesprek ben gegaan over hun visie op het openbaar bestuur en wat noodzakelijk is om tot een breed gedragen ontwikkelperspectief te komen. In dat kader wil ik u ook nog wijzen op de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële verhoudingen. Ik heb samen met mijn medefondsbeheerder van Financiën en de koepels deze studiegroep gevraagd naar een gezamenlijke verkenning naar de ervaren knelpunten in de interbestuurlijke samenwerking. Ik heb daarbij verzocht randvoorwaarden te benoemen en concrete voorstellen uit te werken ter verbetering van de effectiviteit van het openbaar bestuur.

Tot slot vragen de leden van GroenLinks naar de uitvoering van de motie van het lid Omtzigt c.s. van 20 februari jl. over artikel 68 van de Grondwet (Kamerstuk 28 362, nr. 25). Deze leden vragen waarom deze met algemene stemmen aangenomen motie niet wordt uitgevoerd door gevraagde stukken over de Omgevingswet niet aan de Kamer te verstrekken, en waarom eerst een advies van de Raad van State wordt afgewacht, terwijl de Tweede Kamer met deze motie een nadrukkelijke uitspraak over de interpretatie van artikel 68 van de Grondwet heeft gedaan. Ook vragen deze leden wanneer ik het advies van de Raad van State verwacht.

In de beantwoording van de Kamervragen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet heb ik toegelicht op welke wijze de Kamer voortdurend op de hoogte is gehouden van de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet.9 Daarnaast heb ik in de antwoorden over de Omgevingswet aangegeven dat de motie van het lid Omtzigt nog in beraad is bij het kabinet.10 Reden daarvoor is dat met de motie een verschil van inzicht naar voren komt over de uitleg van artikel 68 van de Grondwet zoals het kabinet die tot op heden voorstaat en zoals de Kamer die ziet. Gezien het belang van artikel 68 van de Grondwet wil ik hier zorgvuldig mee omgaan. Dit vergt, zoals ook mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven,11 een ordelijk debat met beide Kamers. Ook is het van belang dat de Raad van State, als onafhankelijk adviseur van de regering en het parlement, zich over deze kwestie kan uitspreken in zijn ongevraagde advies. Ik verwacht het advies van de Raad in juni. Na de publicatie zal het kabinet met een reactie daarop komen.

De leden van de SP-fractie stellen dat de gemeenten voor grote financiële uitdagingen staan en vragen of ik bereid ben de gemeenten daarvoor te compenseren. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de afspraken met de VNG over compensatie van gemeenten voor de coronacrisis en verder wensen zij graag meer informatie over de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 46).

Ik ga de gemeenten financieel compenseren, zoals vermeld in de Kamerbrief betreffende Compensatiepakket coronacrisis medeoverheden van 28 mei 202012.

Voor de periode tot 1 juni had het kabinet, in overleg met medeoverheden, al enkele maatregelen genomen, zoals op het gebied van sport, bijstand en Wmo. Op 28 mei 2020 hebben de Staatssecretaris van Financiën en ik de Tweede Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen (o.a. op het gebied van lokale culturele voorzieningen) die het kabinet – de vooruitlopend op het volledig in beeld brengen van de financiële gevolgen van corona voor de medeoverheden voor de periode tot en met 1 juni – heeft genomen om medeoverheden te compenseren. Er lopen nog gesprekken met de medeoverheden op het gebied van onder andere, zonder limitatief te zijn: de veiligheidsregio’s, de GGD-en, afvalinzameling, de buurthuizen en het watermanagement. De komende tijd wordt samen met de medeoverheden gewerkt aan afspraken op deze gebieden. Doel is om medio juli een compleet beeld te hebben van de impact van de corona-aanpak op de medeoverheden voor de periode tot 1 juni. De hoogte en omvang van de reële compensatie vraagt een politiek bestuurlijke afweging, waarbij het uitgangspunt is dat de medeoverheden er als gevolg van de corona-aanpak niet slechter voor komen te staan dan daarvoor. Voor de periode na 1 juni, trekken Rijk en medeoverheden samen op bij de invulling van de nodige maatregelen en om de sociaaleconomische crisis het hoofd te bieden.

Ik zal u tevens op korte termijn de eerder toegezegde informatie naar aanleiding van de aangenomen gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen toesturen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar het mogelijk maken van hybride vergaderingen voor die gevallen waarin raadsleden bij lichte symptomen nu niet kunnen deelnemen aan een fysieke vergadering en zo toch hun stem kunnen laten horen.

De Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming maakt hybride vergaderingen niet mogelijk. Dit is ook toegelicht in de communicatie over het wetsvoorstel.13

Met deze wet kan een formele raadsvergadering of bestuurscommissie of fysiek of digitaal plaatsvinden. De reden hierachter is het creëren van een gelijk speelveld tussen alle leden. Bij een gecombineerde fysieke en digitale vergadering is het voor de leden die fysiek aanwezig zijn mogelijk om via non-verbale vormen van communicatie op meer manieren deel te nemen aan het debat dan voor leden die digitaal deelnemen. Dat is onwenselijk. De Tijdelijke wet is juist een oplossing voor situaties waarin leden met lichte symptomen niet kunnen deelnemen aan een fysieke vergadering. Via een digitale vergadering kunnen zij wel deelnemen en hun stem laten horen. Ook kunnen gemeenteraden er zelf voor kiezen om onderscheid te maken tussen beraadslaging in een fysieke vergadering en besluitvorming in een digitale. Dit kan met een beroep op de Tijdelijke wet, mits wel twee afzonderlijke vergaderingen worden uitgeschreven. Het is nog te vroeg voor een oordeel over het digitaal vergaderen. De eerste tussenevaluatie is net opgeleverd, de tweede volgt half juli en de eindrapportage komt na 1 september 2020. Bij een eventuele verlenging van de Tijdelijke wet kan ook niet besloten worden over het mogelijk maken van hybride vergaderingen. Dan is een nieuwe wet nodig. Dat is nu niet aan de orde.

Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wanneer de Kamer de reeds geconsulteerde wetswijziging ten aanzien van het uitdaagrecht tegemoet kan zien.

Mijn inzet is om het wetsvoorstel versterking participatie op decentraal niveau, waarmee ook het uitdaagrecht wettelijk verankerd wordt, voor het zomerreces voor advies aan de Raad van State aan te bieden.

3. Kiesrecht

Kiesraad, transitie Kiesraad, digitaal hulpmiddel voor de berekening van verkiezingsuitslagen

De leden van de fracties van de VVD, het CDA en D66 vragen aandacht voor het voorstel om de Kiesraad te transformeren tot een Verkiezingsautoriteit. De leden van de CDA-fractie vragen om een toelichting op deze transitie. De leden van de VVD-fractie vragen om een stand van zaken met betrekking tot de transitie, en willen weten wanneer de Kamer het wetsvoorstel kan verwachten. Verder vragen zij of de Kiesraad na de transitie adviesorgaan voor de Minister en de Staten-Generaal en tegelijk ook een zelfstandig bestuursorgaan blijft, en willen zij weten wat dat betekent voor het organiseren van verkiezingen. De leden van de D66-fractie vragen of ik het eens ben met hun constatering dat de transitie van de Kiesraad naar de Verkiezingsautoriteit traag verloopt. Ook vragen zij, indien de Kiesraad verantwoordelijkheid krijgt voor de ontwikkeling en beheersing van digitale middelen in het verkiezingsproces, welke nieuwe bevoegdheden dan moeten worden vastgelegd in de Kieswet. Ligt hier nu een concreet voorstel voor? Gaat het budget van de Kiesraad omhoog indien het mandaat wordt uitgebreid?

De transitie van de Kiesraad is bedoeld om de Kiesraad in staat te stellen verantwoordelijkheid te dragen voor het digitale hulpmiddel dat gebruikt wordt bij de berekening van de uitslag van een verkiezing en de zetelverdeling14. Daarbij passen nieuwe bevoegdheden voor de Kiesraad, waaronder de bevoegdheid om voorschriften te stellen aan het gebruik van dat digitale hulpmiddel en de bevoegdheid om controles uit te voeren op dat gebruik. Daarnaast ben ik met de Kiesraad, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) in overleg over hoe de Kiesraad in het kader van deze transitie zo mogelijk meer taken en bevoegdheden kan krijgen om de kwaliteit van het stemproces en het proces van uitslagvaststelling te beoordelen en te bevorderen.

De Kiesraad zal zich dus ontwikkelen tot een Verkiezingsautoriteit. Een en ander moet worden verankerd in de Kieswet.15 Ik streef er als eerste naar eind dit jaar een wetsvoorstel gereed te hebben voor consultatie dat ziet op de verantwoordelijkheid voor het digitaal hulpmiddel voor de uitslagvaststelling, en tot verankering van de daarbij horende bevoegdheden.

De organisatorische vormgeving van de Verkiezingsautoriteit is een onderdeel van de transitie. Ik heb geen voornemen tot het schrappen van de huidige adviestaak van de Kiesraad, noch tot aanpassing van de wettelijke taak van gemeenten om de verkiezingen te organiseren.

Het transitietraject kost geld. In de voorjaarsnota voor 2020 zijn middelen beschikbaar gekomen waarmee een heel aantal elementen van het digitaal hulpmiddel voor de uitslagvaststelling kunnen worden vernieuwd. Prioriteit daarbij heeft het oplossen van de kwetsbaarheden in het gebruik van de programmatuur (Ondersteunende Software Verkiezingen; OSV) waarmee de optellingen worden gemaakt om de uitslag en de zetelverdeling te berekenen. De eerder geconstateerde kwetsbaarheden in de programmatuur worden voor de komende verkiezingen opgelost. De opdracht daartoe is reeds vorig jaar door de Kiesraad gegeven. Binnen mijn eigen begroting maak ik ook nog structureel middelen vrij zodat de Kiesraad het digitaal hulpmiddel voor de uitslagberekening adequaat kan beheren en onderhouden. Het budget en de capaciteit van de Kiesraad zullen dus inderdaad worden uitgebreid.

De leden van de VVD-fractie vragen of er een samenhang is tussen de nieuwe procedure voor het vaststellen van de verkiezingsuitslag en het nieuwe digitale hulpmiddel, en zo ja, welke.

Het wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen, dat naar verwachting een dezer dagen bij uw Kamer wordt ingediend, staat los van het digitale hulpmiddel. Het wetsvoorstel bepaalt dat achtereenvolgens het gemeentelijk stembureau en het centraal stembureau altijd moeten controleren of er fouten zijn gemaakt in het proces van uitslagvaststelling (en zo ja, dat die moeten worden gecorrigeerd). Ook bepaalt het wetsvoorstel dat als er digitale hulpmiddelen zijn gebruikt, het gemeentelijk en het centraal stembureau een door de Kiesraad op te stellen protocol moeten toepassen, aan de hand waarvan zij de juiste werking van die digitale hulpmiddelen moeten controleren.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie wanneer het nieuwe digitale hulpmiddel naar verwachting in gebruik kan worden genomen, en in hoeverre er voor het nieuwe digitale hulpmiddel software wordt gekocht die ruimte geeft om te experimenteren. Is al bekend wie, dan wel welke organisatie, dat nieuwe digitale hulpmiddel gaat ontwikkelen, gaat dat via een aanbesteding, en wie wordt de eigenaar van dat nieuwe digitale hulpmiddel, zo vragen deze leden. De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de gemeenten (via de VNG) hun zorgen hebben uitgesproken over het komen tot een betrouwbaar nieuw digitaal hulpmiddel voor de vaststelling van de verkiezingsuitslag. Zij vragen mij daarop in te gaan.

Zoals ik eerder aan uw Kamer heb geschreven, moet wettelijk verankerd worden dat de Kiesraad verantwoordelijk wordt voor ontwikkeling, beheer en onderhoud van het digitaal hulpmiddel voor de uitslagvaststelling16. Met de nu beschikbare financiële middelen zal prioriteit worden gegeven aan het oplossen van de kwetsbaarheden in het gebruik van de programmatuur waarmee de optellingen worden gemaakt om de uitslag en de zetelverdeling te berekenen. De komende maanden zal de Kiesraad bepalen wat daarvoor aanbesteed moet gaan worden. Het streven is om die aanbestedingen eind dit jaar/begin volgend jaar te kunnen starten. De kwetsbaarheden die eerder in de programmatuur zijn geconstateerd worden aangepakt in de nieuwe versie van de programmatuur die voor de komende verkiezingen beschikbaar is. Ik verwacht dus dat de vernieuwing van het digitaal hulpmiddel voor de uitslagberekening in de komende paar jaar in een aantal stappen zal worden gerealiseerd. Voor de vraag naar experimenteerruimte verwijs ik verder naar het antwoord hierna. Van software om te experimenteren is in elk geval geen sprake.

De leden van de VVD-fractie hebben de indruk dat het nog altijd onduidelijk is wat er nodig is voor veilige ondersteuning van verkiezingen met digitale middelen. Kan een overzicht worden gegeven van het totale systeem of applicatielandschap en waaruit duidelijk blijkt wat de verhouding is tussen bijvoorbeeld het programma Vervanging OSV, het nieuwe digitale hulpmiddel, het digitaal hulpmiddel voor het berekenen van de verkiezingsuitslag, stembureau-apps, experimentsoftware, enz.?

OSV is programmatuur die wordt gebruikt om, na de handmatige telling van de stembiljetten en het vastleggen van het resultaat daarvan in het proces-verbaal van het stembureau, de uitkomsten op te tellen (achtereenvolgens op gemeenteniveau, op hoofdstembureauniveau en op centraal stembureauniveau), om zo de uitslag en de zetelverdeling te berekenen. OSV heeft dus geen relatie/koppeling met andere systemen of digitale hulpmiddelen die gemeenten gebruiken bij de voorbereiding van de verkiezingen (zoals de Basisregistratie personen, die gebruikt wordt voor het bepalen van de kiesgerechtigdheid). Er is ook geen relatie/koppeling met de applicatie die in sommige gemeenten wordt gebruikt om in het stemlokaal de stempas te controleren (naast de raadpleging van het papieren register van ongeldige stempassen).

Ook bij de experimenten met het centraal tellen van de stemmen (op basis van de Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming) geldt dat het gemeentelijk stembureau de stembiljetten met de hand telt. Nadien worden, net als in gemeenten die niet meedoen met het experiment met centraal tellen, de uitkomsten per stembureau ingevoerd in OSV, en wordt het totaalaantal in die gemeente uitgebrachte stemmen per partij en per kandidaat uitgerekend. Bij de experimenten wordt dus geen andere programmatuur of ander digitaal hulpmiddel gebruikt dan hiervoor genoemd. Van «experimentsoftware» is geen sprake.

Mogelijk doelen de leden van de VVD-fractie op experimenten met het elektronisch in plaats van handmatig tellen van de stembiljetten. Ik heb eerder aangekondigd dat ik in de toekomst, als dat rendabel wordt geacht, en als de kiezers goed overweg blijken te kunnen met het nieuwe stembiljet17, de stap wil zetten naar een wet die experimenten mogelijk maakt met elektronisch tellen18. Voor dergelijke experimenten zal dan eerst een wettelijke grondslag moeten worden gecreëerd. De externe commissie Onderzoek elektronisch stemmen in het stemlokaal (commissie-Van Beek) en de Deskundigengroep Elektronisch stemmen en tellen in het stemlokaal hebben eerder de eisen geformuleerd die zouden moeten gelden voor het systeem waarmee elektronisch wordt geteld (de stemmenteller).19 Wanneer besloten wordt om experimenten met elektronisch tellen mogelijk te maken, zal ook een aanbesteding moeten plaatsvinden om die systemen te verwerven. De leden Middendorp en Koopmans (beiden VVD) hebben eerder gevraagd naar de kosten van elektronisch tellen resp. elektronisch stemmen. Er moet rekening mee worden gehouden dat de kosten daarvan substantieel zullen zijn. Dat heeft een eerder uitgevoerde marktuitvraag uitgewezen. Hoe hoog de kosten werkelijk zullen zijn, zal pas blijken als voor een aanbesteding het definitieve programma van eisen wordt gemaakt en als blijkt welke prijzen er bij de aanbesteding worden geboden.

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de huidige Ondersteunende Software Verkiezingen (OSV) in november 2020, bij de herindelingsverkiezingen, en bij de verkiezingen in maart 2021 nog zal worden gebruikt, zij het dat er dan een geheel nieuwe versie wordt gebruikt. Wat wordt er gedaan om de problemen in het huidige OSV op te lossen, zo vragen deze leden. Wie c.q. welke organisatie gaat de vernieuwde versie van het OSV maken? Gaat dat via aanbesteding?

De leden van de CDA-fractie vragen wat de looptijd is van de meerjarige overeenkomst die in het najaar van 2019 met IVU Traffic Technologies A.G. is aangegaan. Wat houdt deze overeenkomst in? Gaat het alleen om het waarborgen van veiligheid bij de komende verkiezingen omdat de aanbesteding voor een nieuw digitaal hulpmiddel niet op tijd kon plaatsvinden of is de overeenkomst aangegaan voor een langere termijn?

Het is inderdaad de bedoeling dat in de nieuwe versie van OSV de eerder in de programmatuur geconstateerde kwetsbaarheden worden opgelost (zie ook mijn brief van 7 oktober 201920). Dit onderhoud wordt uitgevoerd door de organisatie die voor de Kiesraad het onderhoud aan OSV uitvoert. De Kiesraad heeft het onderhoud van OSV in 2015 aanbesteed en een raamovereenkomst gesloten om OSV te kunnen onderhouden. De raamovereenkomst loopt tot juli 2022.

De leden van de CDA-fractie brengen in herinnering dat de leden Van der Molen (CDA) en Middendorp (VVD) op 2 april 2020 schriftelijke vragen hebben gesteld over het jaarverslag van de Kiesraad over 2019. Zij stellen in de beantwoording (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 2539) geen antwoord te hebben gekregen op de vragen over de «vervanging OSV» (verkiezingssoftware). Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat de Kiesraad in 2009 het gebruiksrecht heeft verkregen op programmatuur die gebaseerd is op programmatuur die voor de Duitse overheid ontwikkeld is. In het antwoord wordt gesproken over het Duitse «Statisches Bundesambt». Wordt daarmee het «Statistisches Bundesambt» bedoeld, zo vragen deze leden. Verder lezen zij dat uit het antwoord op de vragen 8 en 9 blijkt dat OSV het optellen van stemmen en het berekenen van zetelverdeling inhoudt. Dit is, zo blijkt, één onderdeel van het «digitaal hulpmiddel». Andere elementen zijn computers om de programmatuur te gebruiken en de technische infrastructuur. Op dit moment wordt gekeken waar voor deze elementen verbeteringen mogelijk zijn. Hoe verhouden deze verschillende digitale middelen en applicaties – zoals OSV, het (nieuwe) digitaal hulpmiddel voor het berekenen van de verkiezingsuitslag, stembureau-apps die gemeenten gebruiken enz. – zich tot elkaar? Vormt OSV hierin een centrale component? Zijn er interfaces tussen deze verschillende systemen?

Het Statistisches Bundesamt (Destatis) in Wiesbaden – zoals de leden van de CDA-fractie terecht veronderstellen – heeft het gebruiksrecht aan de Kiesraad verleend. OSV is programmatuur om optellingen mee te maken zodat de totaaluitslag en de zetelverdeling kan worden uitgerekend. De programmatuur wordt door de Kiesraad gedistribueerd naar gemeenten en door de gemeenten geïnstalleerd op gemeentelijke computers. De Kiesraad geeft nu aanwijzingen over de maatregelen die de gemeenten moeten nemen om ervoor te zorgen dat die computers integer zijn, stand alone werken, etc. en dat de programmatuur daar veilig op kan werken. Onderzoek dat de Kiesraad heeft laten uitvoeren21 heeft laten zien dat het huidig gebruik van de programmatuur kwetsbaarheden kent. Daarom moet het gebruik van de programmatuur voor de optellingen beter worden beveiligd, bijvoorbeeld door het gebruik van authenticatiemiddelen en beveiligde verbindingen en door het monitoren van het gebruik.

De leden van de CDA-fractie lezen in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen 2017 over het verbod op digitale uitwisseling van (uitslagen)gegevens en de foutgevoeligheid die dit oplevert. De Kiesraad herhaalt in de evaluatie van 2019 zijn pleidooi om digitale gegevensuitwisseling mogelijk te maken, zeker gezien het feit dat het gros van de Nederlandse gemeenten inmiddels haar processen-verbaal en bijbehorende data online publiceert. Deze leden vragen of ik, na dit herhaalde pleidooi van de Kiesraad, voornemens ben om opnieuw digitale gegevensuitwisseling toe te staan.

Er wordt in overleg met de VNG en de Kiesraad gezocht naar een mogelijkheid om digitale overdracht van de optellingen weer mogelijk te maken. Ik hoop hierover in het najaar uitsluitsel te hebben.

De leden van de D66-fractie vragen wat ik ga doen om de diversiteit binnen de Kiesraad in de meest brede zin van het woord te bevorderen.

Het kabinet streeft voor de samenstelling van adviescolleges als de Kiesraad naar zo divers mogelijke deskundigheid, maatschappelijke kennis en ervaring, en naar benoeming van minimaal 30% vrouwen, minimaal 30% mannen en 10% leden met een niet-westerse migratieachtergrond. Uiteraard geldt dit streven ook voor mij, als verantwoordelijke binnen het kabinet voor de voordracht voor leden van de Kiesraad. In de wervingstekst voor de thans openstaande vacature voor een nieuwe voorzitter van de Kiesraad was inclusiviteit een expliciet aandachtspunt.

Bij voordrachten voor een lid van een adviescollege geldt het principe «pas toe of leg uit»: indien een voordracht wordt gedaan die niet bijdraagt aan diversiteit, moet de Minister die het aangaat uitleggen welke pogingen tot het realiseren van diversiteit zijn ondernomen. Zo nodig spreken de leden van het kabinet elkaar aan op de voordracht. Ik wijs in dit verband ook op de door voormalig Minister Knops aangekondigde maatregelen die moeten bijdragen aan het realiseren van diversiteit bij benoemingen22.

Kiezers in het buitenland

De leden van de VVD-fractie achten het een goede zaak dat het voor Nederlanders in het buitenland weer iets gemakkelijker wordt gemaakt om hun stem uit te brengen door bij AMvB te regelen dat al bij de verkiezingen van de Tweede Kamer in maart 2021 het vervangend briefstembewijs ook per e-mail, i.p.v. alleen per post, aan kiezers in het buitenland mag worden verstrekt. Zij vragen zich wel af waarom niet ook het «gewone» briefstembewijs per e-mail wordt verstuurd. Waarom moet er eerst iets fout gaan in de postbezorging voordat de digitale weg wordt bewandeld? Kan dit tegelijk met de voorgestelde wijziging van de AMvB worden meegenomen? Zo neen, waarom niet? Ook de leden van de D66-fractie vragen waarom niet meteen het «gewone» briefstembewijs per e-mail wordt toegezonden. Zij vinden het gevaar dat kiezers in het buitenland niet kunnen stemmen omdat zij überhaupt geen stembewijs krijgen toegestuurd, te groot, en vinden dat nu eerst een slechte weg moet worden afgelegd alvorens de goede weg bewandeld kan worden. Zij vragen of ik het daarmee eens ben.

Het kabinet hecht aan zorgvuldigheid bij het doorvoeren van wijzigingen in het verkiezingsproces om risico’s te mitigeren. Het digitaal versturen van het briefstembewijs introduceert het risico dat kiezers meerdere malen het briefstembewijs kunnen printen en zo zouden kunnen proberen meer dan één keer te stemmen. Om dat te kunnen detecteren, moeten de briefstembureaus extra controles uitvoeren. Ik wil daarom eerst ervaring opdoen met het digitaal versturen van het vervangend briefstembewijs. Als die ervaringen positief zijn en gewaarborgd kan worden dat men maar één keer kan stemmen, kan vervolgens de stap worden gezet naar het digitaal versturen van het briefstembewijs aan de kiezers die in het buitenland wonen.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie aandacht voor de oranje envelop die wordt gebruikt. Iedereen die een beetje op de hoogte is, weet dat er in die envelop een kopie van het paspoort zit, alsmede andere documenten. Er is dan gemakkelijk na te gaan wie de persoon is die een stem uitbrengt. Dat is geen waarborg voor de bescherming van iemands privacy. Waarom worden privacygevoelige documenten niet in een neutrale envelop verstuurd, dan wel digitaal, zo vragen deze leden. Dat laatste uiteraard omgeven met alle mogelijke veiligheidsmaatregelen.

Begin 2019 zijn de Kieswet en de onderliggende regelgeving zodanig gewijzigd dat het kiezers in het buitenland is toegestaan een eigen enveloppe te gebruiken. Een kiezer kan gebruik maken van de oranje retourenveloppe die door de gemeente Den Haag is voorgeadresseerd met het adres van het briefstembureau of van een eigen, neutrale retourenveloppe. Dit is gedaan op verzoek van kiezers in het buitenland omdat de herkenbaarheid als briefstem in sommige landen tot problemen bij de postbezorging leidt. Bij gebruikmaking van een eigen enveloppe dient de kiezer zelf voor de juiste adressering te zorgen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de aanbevelingen van de Kiesraad voor de komende Eerste Kamerverkiezingen en de Europese verkiezingen betrokken zullen worden bij een komende wetswijziging. Deze leden wijzen erop dat de Kiesraad mij in overweging heeft gegeven om, in mijn hoedanigheid als rijksminister, in overleg te treden met de collegaministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten om te komen tot een regeling waarin alle Nederlandse staatsburgers woonachtig in een Nederlands Land en Gebied Overzee (LGO) op dezelfde wijze het actieve en passieve kiesrecht toekomt voor de verkiezing van het Europees Parlement. Zij vragen wat mijn inzet is op dit punt.

Mijn inzet is erop gericht dat veel meer Nederlanders in Aruba, Curaçao en Sint Maarten weten dat ze kunnen stemmen en zich verkiesbaar kunnen stellen voor de verkiezingen van het Europees Parlement. Ik wil met Aruba, Curaçao en Sint Maarten bespreken hoe we dat kunnen bereiken.

De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk blijft om stembiljetten naar briefstembureaus op ambassades te sturen. Of is het de bedoeling dat de Nederlanders in het buitenland voortaan altijd hun stembiljetten naar de gemeente Den Haag sturen? Wat zou de eventuele reden zijn om de briefstembureaus op de ambassades te sluiten? Deze leden wijzen erop dat het voordeel van het versturen van het stembiljet naar de briefstembureaus is dat de kiezers er van verzekerd kunnen zijn dat hun stem tijdig, via de diplomatieke post, in Nederland komt.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het staat met de ontwikkelingen ten aanzien van het verbeteren van de procedure van stemmen van Nederlanders in het buitenland. Hoe wordt voorkomen dat er bij de komende Tweede Kamerverkiezingen weer problemen ontstaan door stemmen per post? En klopt het dat buitenlandse stembureaus worden gesloten, terwijl de compensatiemaatregel hiervoor (het feit dat poststemmers 5 dagen extra de tijd krijgen) wordt uitgesteld? Zo ja, waarom, zo vragen deze leden.

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft de Tweede Kamer al in 2018 laten weten dat hij de briefstembureaus in het buitenland wil afbouwen23. Recent heeft de Minister van Buitenlandse Zaken zijn ervaringen met het instellen van briefstembureaus bij de verkiezing van de leden van het Europees Parlement naar de Tweede Kamer gezonden24. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.

Het Ministerie van BZK is het overleg met de gemeente Den Haag en met het Ministerie van Buitenlandse Zaken al gestart over de voorbereiding van de Tweede Kamerverkiezing voor de kiezers in het buitenland. Daarin staat centraal hoe aan de geregistreerde kiezers moet worden gecommuniceerd tot wanneer de briefstem bij de ambassades kan worden bezorgd/afgegeven zodat de briefstem nog op tijd bij het briefstembureau in Den Haag kan aankomen. Bij de Vertegenwoordiging van Nederland in Curaçao, Aruba en Sint Maarten zullen bij de Tweede Kamerverkiezing briefstembureaus worden ingesteld.

Mogelijke gevolgen van Covid-19-maatregelen voor verkiezingen

De leden van de VVD-fractie constateren dat we, als gevolg van de coronacrisis, te maken hebben met een (beperkte) lockdown. Zij vragen wat onder de huidige Kieswet het scenario is voor het houden van verkiezingen als tijdens zo’n periode het houden van verkiezingen moeilijk dan wel onmogelijk is? De leden van de SP-fractie vragen of ik al bezig ben met plannen hoe de komende verkiezingen vorm te geven, mochten tegen die tijd nog altijd maatregelen als gevolg van corona noodzakelijk zijn. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoe ik anticipeer op de mogelijkheid dat bij de komende verkiezingen nog steeds maatregelen van kracht zijn om verspreiding van het Covid-19-virus tegen te gaan. De leden van de CDA-fractie vragen welke gevolgen de voorzorgsmaatregelen die personen in acht dienen te nemen vanwege de kans op coronabesmetting, mogelijkerwijs hebben op de gang van zaken in het stemlokaal en welke afspraken ik voornemens ben daarover te maken. Ook vragen zij op welk redelijk moment en op grond waarvan ik een besluit zou kunnen nemen om verkiezingen onder gewijzigde omstandigheden of op een later moment doorgang te kunnen laten vinden.

In mijn brief aan uw Kamer van 22 mei jl.25 heb ik uiteengezet dat ik er rekening mee houd dat we voor de komende verkiezingen nog te maken hebben met de 1,5-meter-afstand-regel en daarmee gepaarde hygiënemaatregelen. Met de gemeenten wordt in de komende weken nagegaan hoe het mogelijk is om met inachtneming van die maatregelen de verkiezingen te organiseren. In juli/begin augustus wil ik vervolgens met de VNG en de Kiesraad overleggen om te bepalen hoe de verkiezingen georganiseerd kunnen worden. Daarbij bezie ik ook of het nodig is de wet- en regelgeving aan te passen. Mijn planning is om de Tweede Kamer voor september hierover te informeren.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de coronacrisis leidt tot een discussie over de «anderhalvemetereconomie» en de «anderhalvemetersamenleving». In de persconferentie op 6 mei 2020 zei de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat evenementen met landelijke uitstraling niet gehouden kunnen worden totdat een vaccin is gevonden. Naar de mening van de CDA-fractie dwingt dit het kabinet en de Kamer ertoe om vroegtijdig na te denken over de «anderhalvemeterdemocratie». Vanwege de samenvoeging van de gemeenten Delfzijl, Appingedam en Loppersum en de splitsing van de gemeente Haaren vinden in de maand november van dit jaar herindelingsverkiezingen plaats. Is de Minister in gesprek met betrokken gemeenten over de impact van de coronacrisis op de stembusgang, zo vragen deze leden.

Het Ministerie van BZK is over de mogelijke consequenties van Covid-19 voor de organisatie van verkiezingen in gesprek met alle gemeenten waar – onder voorbehoud van instemming van de Eerste Kamer van de daarop ziende wetsvoorstellen – in november van dit jaar verkiezingen plaatsvinden in verband met een gemeentelijke herindeling.

De leden van de CDA-fractie constateren dat nieuwe gemeenten, na verkiezingen, van rechtswege ontstaan op 1 januari van het daaropvolgende jaar. Deze leden vragen of het juridisch mogelijk is dat in het geval van uitstel van verkiezingen de ontstane gemeente zou kunnen functioneren zonder een direct gekozen gemeenteraad. Ook vragen zij mij te schetsen met welke relevante bepalingen in wet- en regelgeving in dit geval rekening moet worden gehouden.

Zoals ik in mijn hiervóór genoemde brief aan uw Kamer van 22 mei heb geschreven, is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het organiseren van de komende verkiezingen niet mogelijk zal zijn. In antwoord op de vragen van deze leden geldt in algemene zin dat, als een verkiezing met het oog op een gemeentelijke herindeling zou worden uitgesteld, ook het ontstaan van de nieuwe (heringedeelde) gemeente wordt uitgesteld, tot 1 januari van het daaropvolgende jaar. Zou tot een dergelijk uitstel worden besloten, dan zou dat aanpassing vergen van het wetsontwerp dat strekt tot de gemeentelijke herindeling, of – wanneer dat wetsontwerp reeds door het parlement zou zijn aanvaard en in werking zou zijn getreden – een nieuwe wet. Ik acht het niet denkbaar om na een gemeentelijke herindeling een nieuwe gemeente te laten ontstaan zónder voorafgaande verkiezing. De Grondwet gaat er immers van uit dat er een direct gekozen gemeenteraad is (art. 129, eerste lid). Eventueel is een uitzondering voorstelbaar voor de situatie waarin een gemeente wordt gesplitst, en er grondgebied overgaat naar een of meer reeds bestaande gemeenten. In een dergelijk geval is er immers reeds een raad in de bestaande gemeenten. Een dergelijke uitzondering zou overigens altijd een wettelijke regeling vergen.

De leden van de CDA-fractie vragen verder of het kabinet voorbereidingen treft voor het geval dat de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2021 onder gewijzigde omstandigheden of op een later moment doorgang zouden moeten vinden. Ook vragen deze leden of nationale verkiezingen vallen onder de definitie van het kabinet van «evenementen met een landelijke uitstraling».

Zoals opgemerkt, is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het organiseren van de Tweede Kamerverkiezing niet mogelijk zal zijn. Ik heb in mijn genoemde brief van 22 mei jl. reeds in feitelijke zin laten weten welke juridische mogelijkheden er zijn. Omdat de huidige Tweede Kamer een «na ontbinding optredende» Kamer is, zou uitstel mogelijk zijn tot uiterlijk maart 2022. Daarvoor is een wet nodig. Het kabinet ziet het stemmen op de dag van de stemming niet als «evenement met een landelijke uitstraling».

De leden van de D66-fractie vinden dat iedereen zijn stem moet kunnen uitbrengen bij de Tweede Kamerverkiezingen van 17 maart 2021. Deze leden vinden dat de Minister van BZK een onbelemmerde stembusgang moet kunnen garanderen in tijden van coronamaatregelen, voor de groepen in de samenleving die nu worden beschermd door de coronamaatregelen in het bijzonder. Met andere woorden: kiezers die nu binnen moeten blijven, moeten 17 maart 2021 veilig hun stem kunnen uitbrengen. Zij vragen of ik de garantie kan geven dat iedereen, ook de groepen die verhoogd risico lopen, straks veilig hun stem kunnen uitbrengen. Zo ja, hoe ga ik dat doen, en kan ik mogelijke scenario’s delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie merken op eraan te hechten dat ook ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid de gang naar de stembus kunnen maken, ook wanneer zij thuis wonen. Zij vragen mij hoe bij de voorbereiding van de verkiezingen rekening wordt gehouden met deze groep, en geven in overweging om tijdig de Raad van State, maar ook belangenorganisaties van ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid te betrekken bij de voorbereiding van de verkiezingen.

Het is nu nog onzeker hoe precies de omstandigheden zullen zijn als de komende verkiezingen worden gehouden. Het is uiteraard mijn doel dat, hoe de omstandigheden ook zijn, iedereen kan stemmen. Voor kiezers die om wat voor reden dan ook hun huis niet kunnen verlaten, kent de Kieswet al de mogelijkheid van het geven van een volmacht. Die kan schriftelijk bij de gemeenten worden aangevraagd of onderhands worden verstrekt. Daarnaast kent de Kieswet de mogelijkheid van het instellen van bijzondere en mobiele stembureaus. Bij het uitwerken van de scenario’s die ik in mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 22 mei jl. heb genoemd, zal ik zeker bijzondere aandacht geven aan de kiezers met een mogelijk verhoogd risico, en waar nodig afstemming zoeken met belangenorganisaties. De Afdeling advisering van de Raad van State zal om advies worden gevraagd als er wijziging van wet- en regelgeving noodzakelijk is.

Toegankelijkheid verkiezingsproces

De leden van de D66-fractie vinden dat toegankelijkheid van de stemlokalen over het algemeen moet worden bevorderd. Voor een inclusieve democratische samenleving is het van groot belang dat iedereen zijn of haar stemrecht kan uitoefenen om zich vertegenwoordigd te voelen in zijn of haar belangen. Om dit te bevorderen zou ik met een Actieplan Toegankelijk Stemmen komen, zo merken deze leden op. De presentatie van dit plan is echter uitgesteld wegens coronamaatregelen. Het is deze leden niet duidelijk waarom een actieplan niet gepresenteerd kan worden tijdens corona-maatregelen. Online is immers een hoop mogelijk! Bovendien vindt D66 een onderwerp als bevordering van toegankelijkheid en inclusiviteit te belangrijk om op de lange baan te schuiven. Deze leden vragen of ik het met hen eens ben dat het Actieplan Toegankelijkheid Stemmen nog voor de zomer gepresenteerd moet worden.

In de evaluatie van de verkiezingen van 2019 heb ik uw Kamer toegezegd in gezamenlijk overleg met de Kiesraad, de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, de VNG en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te bekijken op welke wijze de toegankelijkheid van de verkiezingen verder te vergroten is. Het Actieplan Toegankelijk Stemmen dat tot stand is gekomen op initiatief van deze vijf organisaties is daarvan het resultaat. Het actieplan beoogt de toegankelijkheid van de Tweede Kamerverkiezing van 2021 te vergroten door:

de toegankelijkheid van de stemlokalen te verbeteren;

informatie te geven over stemmen die beter te begrijpen is voor iedereen;

leden van het stembureau beter te informeren;

te stimuleren dat politieke partijen begrijpelijk spreken en schrijven in hun verkiezingscampagne.

Het actieplan is door de coronamaatregelen nog niet eerder gepresenteerd. De initiatiefnemers hebben ervoor gekozen het actieplan niet online te presenteren, maar om in het najaar een fysieke bijeenkomst te organiseren over de uitvoering van het actieplan, mits een dergelijke bijeenkomst op dat moment weer mogelijk is. De vijf initiatiefnemers zijn wel al begonnen om in gezamenlijkheid de uitvoering ter hand te nemen, en binnen de Covid-19-maatregelen de actiepunten zo veel mogelijk te kunnen uitvoeren. Het actieplan stuur ik u samen met deze antwoorden toe.

Het actieplan past in een bredere inzet van het kabinet om ervoor te zorgen dat iedereen kan meedoen in de samenleving. Hierover is uw Kamer recent uitgebreid geïnformeerd in het nieuwe Nationaal Actieplan Mensenrechten26. En hierover is aan uw Kamer gerapporteerd in de voortgangsrapportage van het kabinetsbrede programma Onbeperkt meedoen!, ter implementatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap27. Bij het opstellen van het actieplan zijn ook de (belangen)organisaties, gemeenteambtenaren, stembureauleden en kiezers met een beperking betrokken. Ook tal van (belangen)organisaties steunen het actieplan en dragen actief bij aan de uitvoering van de actiepunten met hun kennis en ervaring. Ik juich toe dat ook vrijwel alle politieke partijen die zitting hebben in de Tweede Kamer zich verbinden aan de uitvoering van enkele actiepunten. De Stichting Lezen en Schrijven heeft een subsidie ontvangen van het Ministerie van BZK om politieke partijen te ondersteunen bij het begrijpelijk presenteren van hun verkiezingsprogramma. Politieke partijen die willen deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezing kunnen hiertoe een beroep op deze stichting doen.

Een van de actiepunten richt zich op onderzoek naar het verbeteren van de toegankelijkheid van stemlokalen. In juni vorig jaar heb ik uw Kamer naar aanleiding van de evaluatie van de verkiezingen toegezegd een review te laten doen naar de checklist met toegankelijkheidscriteria voor stemlokalen28. De review heeft als doel om met aanbevelingen te komen die de praktische toepasbaarheid van de checklist en de fysieke toegankelijkheid van stemlokalen verhogen. Advies- en ingenieursonderneming Arcadis heeft in opdracht van het ministerie deze review uitgevoerd. De rapportage van Arcadis stuur ik u bijgaand toe. De aanbevelingen sluiten goed aan bij het Actieplan Toegankelijk Stemmen. De uitvoering van de aanbevelingen neem ik ter hand in overleg met de betrokken organisaties. Het onderwerp van de fysieke toegankelijkheid betrek ik ook in de inventarisatie die ik momenteel uit voer onder gemeenten naar de betekenis van maatregelen om 1,5 meter afstand te houden voor de beschikbaarheid en inrichting van stemlokalen.

De leden van de VVD-fractie vragen of ik bereid ben om het experiment met een speciale mal met daarin braille-gaatjes en audio-ondersteuning van een soundbox verder uit te breiden en te zorgen dat dit mogelijk is in een goed bereikbaar stembureau in elk van de 20 kieskringen. Ook de leden van de D66-fractie vragen specifiek aandacht voor kiezers met een visuele beperking, en de bereidheid om elk stembureau te voorzien van technische innovaties zoals voorleesapparatuur. De leden van de fractie van GroenLinks vragen naar de voornemens om zelfstandig stemmen voor blinden en slechtzienden mogelijk te maken. Zij zijn benieuwd wat er de afgelopen periode gebeurd is en wat er nog meer gaat gebeuren om het zelfstandig stemmen zo snel mogelijk voor deze groep kiezers mogelijk te maken.

Er is in de afgelopen periode op verschillende manieren geïnvesteerd om zelfstandig stemmen voor kiezers met een visuele beperking beter mogelijk te maken. In 2018 heb ik ruim € 600.000 beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de aanschaf van een goede leesloep met een lamp die voldoet aan de eisen van de Oogvereniging en Visio, waardoor een grote groep kiezers met een visuele beperking zelfstandig kan stemmen. Uit het steekproefonderzoek bij de Europese Parlementsverkiezing blijkt dat in het overgrote deel van de stemlokalen (88%) zo’n nieuwe leesloep aanwezig was.

Het stemmen met een mal en soundbox komt op initiatief vanuit de gemeenten tot stand. Ik juich deze initiatieven van harte toe. Het was bij de gecombineerde provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in maart 2019 in 12 gemeenten en bij de Europees Parlementsverkiezing in mei 2019 in 20 gemeenten mogelijk om te stemmen met een mal in combinatie met een soundbox. Uit een evaluatie van de Oogvereniging blijkt dat het stemmen met een mal over het algemeen goed is verlopen. Het aantal kiezers dat gebruik maakt van deze voorziening is echter beperkt. Bij de verkiezingen in maart lag dat per deelnemende gemeente aan deze proef tussen de 3 en 25 kiezers. Omdat het formaat van het stembiljet per verkiezing en ook per kieskring verschilt is het ontwikkelen van de stemmal erg kostbaar: per verkiezing verschillen de aantallen deelnemende partijen en kandidaten, zodat er voor elke verkiezing een nieuwe mal moet worden gemaakt.

De afgelopen jaren heeft de Oogvereniging hier een belangrijke rol in gespeeld. Ik ben met de Oogvereniging in gesprek over de manier waarop de mal en de soundbox ook voor de Tweede Kamerverkiezing in 2021 kunnen worden ingezet. Aandachtspunt is dat de mogelijkheid om een mal te gebruiken afhankelijk is van het aantal deelnemende partijen aan de verkiezing. Als het stembiljet te groot wordt, heeft dat consequenties voor de bruikbaarheid van de mal.

Mensen met een visuele beperking kunnen ook gebruik maken van hun recht op hulp in het stemhokje van een persoon naar keuze. Dit kan een stembureaulid zijn of iemand die de kiezer zelf meeneemt naar het stembureau. Er wordt bij de komende verkiezing dan ook extra aandacht besteed aan toegankelijkheid voor kiezers met een beperking in de instructie voor stembureauleden. Dit is onder andere onderdeel van het bijgevoegde Actieplan Toegankelijk Stemmen.

De leden van de D66-fractie vragen tevens hoe ik de opkomst van jongeren wil bevorderen bij de aankomende Tweede Kamerverkiezing. Zij verwijzen daarbij specifiek naar het initiatief «De Stembus». De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Den Boer die vraagt om een verdere invulling van het stemmoment voor nieuwe kiesgerechtigden (first-time-voters) (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 47).

De leden van de D66-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen aandacht voor opkomstbevordering onder jongeren en vragen naar de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Den Boer (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 47). In de gewijzigde motie van de leden Van der Graaf en Den Boer wordt aandacht gevraagd voor het betekenisvolle moment van het verwerven van het actief kiesrecht door jongeren die de kiesgerechtigde leeftijd bereiken of personen die de Nederlandse nationaliteit verwerven. Naar aanleiding van deze motie heb ik overleg gevoerd met de Nationale Jeugdraad en met de VNG als vertegenwoordiger van de gemeenten. Ik onderschrijf graag de gedachte achter de motie van de leden Van der Graaf en Den Boer. Ik vind het belangrijk dat zoveel mogelijk mensen gaan stemmen en dat mensen op het moment dat ze kiesgerechtigd worden gestimuleerd raken om hier een gewoonte van te maken. Bij de initiatieven neem ik in ogenschouw dat de aandacht met name op zijn plaats is op het moment van het verkrijgen van de actieve kiesgerechtigdheid door 18-jarigen of bij naturalisatie. Op het daadwerkelijke stemmoment zelf in het stemlokaal is namelijk niet goed na te gaan of iemand op dat moment voor het eerst komt stemmen. Bij nieuwe Nederlanders is voor het stembureau niet goed vast te stellen op welk moment zij voor het eerst kiesgerechtigd zijn.

In de voorlichtingscampagne in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezing wordt extra aandacht besteed aan de doelgroep jongeren en hoe hen het beste te bereiken. Dit wordt de komende tijd nader uitgewerkt in samenwerking met een daartoe aangetrokken communicatiebureau. Daarbij kijk ik ook naar hoe kan worden aangesloten bij maatschappelijke initiatieven. Het is daarbij uiteraard van belang dat de voorlichting vanuit de rijksoverheid zo politiek neutraal mogelijk is.

Daarnaast ben ik in overleg met de VNG over hoe gestimuleerd kan worden dat bij naturalisatieceremonies aandacht wordt besteed aan het eerste stemmoment, en hoe nog beter gebruik kan worden gemaakt van de voorbeeldbrief van burgemeesters aan kiezers die voor het eerst kunnen stemmen, die het ministerie ter beschikking stelt. Ook ben ik in overleg met het Ministerie van OCW over of in de communicatie over het uitreiken van de Canon van Nederland aan beide doelgroepen aandacht kan worden besteed aan het verkrijgen van het algemeen kiesrecht.

De meeste jongeren die de kiesgerechtigde leeftijd bereiken zijn nog schoolgaand. Om de drempel voor jongeren om te gaan stemmen zo laag mogelijk te houden ben ik in overleg met de koepelorganisaties van onderwijsinstellingen zoals de MBO Raad, de Vereniging Hogescholen, de Vereniging van Universiteiten (VSNU), de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de VNG over hoe gestimuleerd kan worden dat onderwijsinstellingen worden ingericht als stemlokaal. In dat gesprek betrek ik ook de mogelijke effecten van Covid-19 op de beschikbaarheid. Het inrichten van stemlokalen in onderwijsinstellingen verhoogt mogelijk ook de betrokkenheid bij de democratie van jongeren die nog niet kiesgerechtigd zijn. In de voorlichting is uiteraard een aandachtspunt dat jongeren alleen kunnen stemmen op hun eigen onderwijsinstelling als zij wonen in de gemeente waar de onderwijsinstelling is gevestigd, of een kiezerspas hebben aangevraagd om in die betreffende gemeente te stemmen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt bewerkstelligd dat stembureaus makkelijk vindbaar zijn. Is het mogelijk om een centrale lijst met de locaties van de stembureaus enkele dagen voor de verkiezingen middels open source beschikbaar te stellen?

In het kader van het bijgevoegde Actieplan Toegankelijk Stemmen is het voornemen dat de informatie over de voor de kiezer dichtstbijzijnde stemlokalen voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezing op een centrale plaats voor de kiezers beschikbaar is. Ik verken momenteel hoe daarbij gebruik kan worden gemaakt van ervaringen bij eerdere verkiezingen, waarbij kiezers via waarismijnstemlokaal.nl hun dichtstbijzijnde stemlokaal konden vinden. Deze website is een initiatief van de Open State Foundation (OSF) en was mogelijk dankzij een subsidie van het Ministerie van BZK. De stemlokalen kunnen worden opgezocht op basis van locatie en/of door het downloaden van opendatabestanden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik bereid ben gemeenten aan te sporen stemlokalen ook toegankelijker te maken voor mensen met dementie, en of mensen met dementie geholpen kunnen worden bij het uitbrengen van hun stem, bijvoorbeeld door een mantelzorger. Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen specifieke aandacht voor kiezers met dementie in relatie tot het Actieplan.

Het bijgevoegde Actieplan Toegankelijk Stemmen is ondersteund door Stichting Alzheimer Nederland. Het actieplan is erop gericht om de verkiezingen voor een zo groot mogelijk aantal kiezers toegankelijk te maken. Dit wordt op verschillende manieren gedaan. De huidige Kieswet laat niet toe om kiezers met dementie hulp in het stemhokje te bieden. Wel mag een mantelzorger mee naar het stemlokaal en buiten het stemhokje uitleg geven over de procedure. Die uitleg kan uiteraard ook worden gegeven door een stembureaulid. Tevens is het mogelijk voor kiezers om een volmacht te verlenen, bijvoorbeeld aan een mantelzorger, mocht hier de voorkeur van de kiezer naar uitgaan.

De leden van de CDA-fractie lezen dat in de evaluaties van de verkiezingen opnieuw aandacht wordt gevraagd voor het niet opvolgen van bestaande regels door stembureauleden, bijvoorbeeld doordat ze hulp in het stemhokje aan personen met een handicap niet toestaan of bezoekers weigeren die aanwezig willen zijn bij het tellen van de stemmen. Zij vragen of ik het met hen eens ben dat, naar analogie van de kiezershandleiding, voortaan in ieder stemlokaal verplicht een overzicht van rechten (en plichten) van stemgerechtigden in het stemlokaal zou moeten worden opgehangen.

Terecht vragen de leden van de CDA-fractie er aandacht voor dat uit de evaluatie van de verkiezingen in 2019 naar voren kwam dat in een enkel geval aan kiezers met een fysieke beperking – ten onrechte en ondanks de instructies aan de stembureauleden – hulp was geweigerd. Behalve dat in de instructie voor stembureauleden hieraan meer aandacht zal worden besteed, is het de bedoeling om de bestaande posters voor in het stemlokaal aan te passen zodat duidelijk is dat aan deze kiezers hulp geboden moet kunnen worden. Ik wil zorgen dat ook de mogelijkheid voor kiezers om bij het tellen van de stemmen aanwezig te zijn, hierop een plek krijgt.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ik het ongeduld begrijp van burgers en belangenorganisaties over de toegankelijkheid van het verkiezingsproces op de korte termijn. Ook willen zij weten wat de voortgang van de experimentenwet is. Zij vragen of ik kan garanderen dat er experimenten kunnen worden gehouden bij de herindelingsverkiezingen van november 2021. Ook de leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de voor 2021 geplande experimenten met hulp aan kiezers met een verstandelijke beperking. Verder vragen de leden van de GroenLinks-fractie of ik kan garanderen dat mensen met een beperking gepaste hulp kunnen krijgen bij het uitbrengen van hun stem bij de komende Tweede Kamerverkiezingen. Zo ja, wat wordt daarvoor geregeld, en zo nee, waarom niet?

Ik heb begrip voor de wens van belangenorganisaties dat ook hulp in het stemhokje wordt toegestaan aan kiezers met een verstandelijke beperking. Ik bereid een wetsvoorstel voor dat experimenten mogelijk maakt met hulp aan deze kiezers. Daarbij heb ik aandacht voor het waarborgen van de stemvrijheid. De vormgeving van het aantal experimenten bezie ik tevens in het licht van het daarvoor beschikbare budget. Ik streef, zoals uw Kamer eerder is gemeld, naar inwerkingtreding van dat wetsvoorstel voorafgaand aan eventuele verkiezingen in verband met een gemeentelijke herindeling in november 202129. Bij de komende Tweede Kamerverkiezing geldt de bestaande wettelijke regel dat kiezers die vanwege een lichamelijke beperking hulp nodig hebben bij het invullen van het stembiljet, die hulp kunnen krijgen30. Andere kiezers kunnen desgewenst wel buiten het stemhokje uitleg krijgen van het stembureau over de wijze van stemmen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook naar de stand van zaken van het wetsvoorstel voor experimenten met early voting. Hoe worden de ervaringen van specifieke doelgroepen meegenomen bij deze experimenten?

Ik zou graag experimenten mogelijk maken met early voting of vervroegd stemmen (de mogelijkheid voor kiezers om al vóór de reguliere verkiezingsdag hun stem uit te brengen), maar zie daarvoor nu helaas geen mogelijkheden. Vervroegd stemmen kost namelijk veel geld, en in de begroting, die in relatie moet worden gezien met de gevolgen van de coronacrisis, kunnen daarvoor momenteel geen middelen worden gevonden.

Overige onderwerpen

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de huidige Kieswet dateert van 1989. Toen was van digitalisering geen sprake. Zij vragen of het, gelet op allerlei technische ontwikkelingen, niet tijd wordt om de Kieswet eens grondig tegen het licht te houden en te kijken in welke zin de Kieswet herzien moet worden om te voldoen aan de eisen van de tijd. Daarbij zou dan, naar de mening van de leden van de VVD-fractie, moeten worden betrokken het crisisbestendig maken van verkiezingen, in die zin dat er voorzieningen worden getroffen voor de situatie dat geplande verkiezingen geen doorgang kunnen vinden door bijvoorbeeld een pandemie (verkiezingen pandemieproof maken) dan wel andere onvoorziene omstandigheden, alsmede de aangekondigde Wet op de politieke partijen. Deze leden zouden zich kunnen voorstellen dat de Kiesraad wordt gevraagd op welke punten een herziening c.q. modernisering van de Kieswet in deze tijd nodig is, en vragen om mijn reactie daarop.

De huidige Kieswet dateert inderdaad van 1989, maar heeft sindsdien een groot aantal wijzigingen ondergaan, ook op het vlak van digitalisering. Ik wijs bijvoorbeeld op het voorschrift dat alle processen-verbaal met verkiezingsuitslagen op internet moeten worden gepubliceerd, op het feit dat Nederlanders die in het buitenland wonen zich per e-mail kunnen registreren als kiezer en op het feit dat deze kiezers hun stembiljet per e-mail kunnen ontvangen. Verder werk ik, zoals eerder genoemd, aan wetgeving die de Kiesraad verantwoordelijk maakt voor digitale hulpmiddelen in het proces van uitslagvaststelling. Ook wijs ik op het wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen, dat een dezer dagen bij uw Kamer wordt ingediend. Dat wetsvoorstel schrijft controles voor ingeval van gebruik van digitale hulpmiddelen in het proces van uitslagvaststelling, en maakt het bovendien mogelijk om een vervangend briefstembewijs per e-mail te sturen aan kiezers in het buitenland.

De Kieswet is, met andere woorden, geen statisch document, maar is in de loop der jaren door een groot aantal verbeteringen aangepast aan technische ontwikkelingen. Een grondige herziening van de Kieswet acht ik op dit moment dan ook niet nodig. Uiteraard heeft het mijn voortdurende aandacht dat de Kieswet toegesneden blijft op de actualiteit en dat zij – waar wenselijk – de inzet van digitale hulpmiddelen mogelijk maakt.

Zoals eerder opgemerkt, bezie ik op dit moment, in overleg met de gemeenten, hoe de komende verkiezingen kunnen worden georganiseerd met inachtneming van de huidige maatregelen die tot doel hebben om de verspreiding van het Covid-19-virus tegen te gaan. Ik wil in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing terugkomen op de vraag wat er voor nodig is om in de wet- en regelgeving op het gebied van het kiesrecht adequaat te kunnen inspelen op crises als een pandemie.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken van het wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen. Zij memoreren dat mijn ambtsvoorganger drie wijzigingen in de Kieswet aankondigde: 1. de bevoegdheid voor gemeentelijke stembureaus om fouten van stembureaus te corrigeren; 2 meer tijd om de uitslag vast te stellen tussen verkiezingen en de installatie van de nieuwe Tweede Kamer; en 3. decentrale hertelling. Deze leden vragen of de genoemde aanpassingen deel uitmaken van het genoemde wetsvoorstel. Waarom is het wetsvoorstel niet eerder bij de Kamer ingediend, en wat is de planning van het wetsvoorstel? Kan dit nog in het najaar bij de Kamer worden ingediend? En kan de eerstgenoemde wijziging onderdeel worden gemaakt van de aangekondigde tijdelijke experimentenwet?

Het wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen wordt een dezer dagen ingediend bij uw Kamer. De drie door de leden van de CDA-fractie genoemde wijzigingen zijn inderdaad onderdeel van het wetsvoorstel. Een eerste versie van het wetsvoorstel regelde een verplichte centrale opzet van de stemopneming (het tellen van de stembiljetten op een centrale locatie) in alle gemeenten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) hebben geadviseerd de centrale stemopneming facultatief te maken. Ik heb dat advies overgenomen en het wetsvoorstel herschreven. Dit heeft extra tijd gekost. Voor meer informatie verwijs ik naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Ik streef naar inwerkingtreding van het wetsvoorstel voorafgaand aan de verkiezingen in verband met een gemeentelijke herindeling in november 2021 31.

De bevoegdheid voor gemeentelijke stembureaus om fouten van stembureaus te corrigeren, wordt na inwerkingtreding van het wetsvoorstel permanent; ik zie dan ook geen reden om deze bevoegdheid onderdeel te maken van een nieuwe tijdelijke experimentenwet. De Tijdelijke experimentenwet stembiljetten en centrale stemopneming is van kracht tot eind 2021. Tot die tijd kunnen gemeenten bij verkiezingen in beginsel blijven experimenteren met een centrale opzet van de stemopneming.

De leden van de CDA-fractie hebben gelezen dat de Kiesraad adviseert tot harmonisatie van de regeling aangaande de minimale leeftijd waarop kandidaten op een kandidatenlijst mogen staan. Zij vragen wat daarover mijn standpunt is.

De Kiesraad heeft gewezen op het feit dat de Kieswet aangaande Eerste Kamerverkiezingen, anders dan bij andere verkiezingen, geen ondergrens stelt aan de leeftijd waarop iemand kandidaat kan staan, en heeft geadviseerd om daar alsnog in te voorzien32 . Ik ben het eens met dat advies. Het eerdergenoemde wetsvoorstel nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen regelt dat voor alle verkiezingen dezelfde regel geldt. Wie kandidaat wil zijn, dient minimaal gedurende de zittingsperiode van het orgaan waarvoor de verkiezing plaatsvindt, de leeftijd te bereiken om in dat orgaan zitting te kunnen nemen. Het centraal stembureau zit hierop toe en schrapt de kandidaat van de lijst die niet aan dit vereiste voldoet.

Ook hebben de leden van de CDA-fractie gelezen dat de Kiesraad adviseert een specifieke stembureau-instructie aan te bieden voor ervaren stembureauleden, waarin de nadruk gelegd worden op wetswijzigingen die directe veranderingen met zich brengen in het stemlokaal ten opzichte van de laatste reeks verkiezingen. Zij vragen of ik van plan ben dat advies op te volgen.

Er is gemiddeld slechts een keer per jaar een verkiezing. Ik vind het belangrijk dat alle stembureauleden voorafgaand aan elke verkiezing kennisnemen van de regels, zodat ook het geheugen van de meer ervaren stembureauleden weer wordt opgefrist. Ik ben daarom nog niet overtuigd van de meerwaarde van een specifieke instructie voor ervaren stembureauleden. De door het Ministerie van BZK aangeboden instructie wordt elk jaar vernieuwd (inclusief toets- en quizvragen), om te bevorderen dat die ook voor ervaren stembureauleden aantrekkelijk blijft om te volgen. Verder wijs ik erop dat informatie over eventuele wetswijzigingen niet alleen relevant is voor stembureauleden die al vele jaren ervaring hebben, maar ook voor stembureauleden die nog maar een of twee keer eerder stembureaulid zijn geweest.

Verder wijzen de leden van de CDA-fractie naar het uitstel van de in reactie op de motie van het lid Middendorp c.s. (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 14) toegezegde notitie inzake tussentijdse raadsontbinding wegens ernstig verstoorde bestuurlijke verhoudingen. Zij constateren dat de Kamer op 11 mei jl. een uitstelbericht heeft ontvangen, en vragen wat ik versta onder «op de kortst mogelijke termijn».

In het uitstelbericht van 11 mei jl. heb ik geschreven de ontstane vertraging te betreuren en mij in te spannen de notitie alsnog op de kortst mogelijke termijn aan de Kamer te sturen. Met «op de kortst mogelijke termijn» doel ik in ieder geval op voor het zomerreces. Met het antwoord op deze vraag geef ik tevens gehoor aan het verzoek van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 19 mei jl. om de commissie te laten weten wanneer de notitie kan worden verwacht.

4. Desinformatie

Digitale inmenging

Massale desinformatiecampagnes kunnen zeer ontwrichtend werken in een open samenleving. Het is de leden van de VVD-fractie bekend dat in de EU een «Cyber diplomacy tool box» is ingesteld, waarmee sancties kunnen worden getroffen tegen hackers van buitenlandse diensten en hun leidinggevenden. Zij vragen in hoeverre er met de toolbox wordt gekeken naar andere vormen van digitale inmenging, zoals contentamplificatie en desinformatie. Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe zowel bij het hacken als bij andere vormen van digitale inmenging de verhouding tussen Europees en nationaal beleid/competenties moeten zijn.

In de EU Cyber Diplomacy Toolbox is een kader voor gezamenlijk diplomatieke EU-respons op kwaadwillige cyberactiviteiten die de integriteit en veiligheid van de EU en lidstaten schade toebrengt.33 De aanpak van desinformatie in Europees verband wordt daarin niet als zodanig onderscheiden. Het adresseren van desinformatie in EU verband is met name bij de EDEO StratCom Taskforces, de EU Hybrid Fusion Cell en de Raadswerkgroep «Horizontal Working Party on Enhancing Resilience and Countering Hybrid Threats» belegd. Tevens wordt door de Europese Commissie onder meer gekeken naar de verantwoordelijkheid die social media platforms zouden moeten dragen en naar het bevorderen van transparantie over de herkomst van informatie. Wat betreft competentieverdeling ten aanzien van het tegengaan van kwaadaardige cyberoperaties («hacken») geldt dat de verantwoordelijkheid voor nationale cyberveiligheid in eerste instantie bij de Lidstaten zelf ligt. Daar waar de cyberveiligheid van de EU en haar Lidstaten in het geding is als gevolg van een dreiging vanuit derde landen kan evenwel het instrumentarium uit de cyber diplomacy toolbox, als onderdeel van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), worden ingezet. De verhouding tussen de competentie van Lidstaten en de EU verschilt in dezen niet van de verdeling op de andere deelgebieden in het GBVB. Bevoegdheden van de EU en de lidstaten bestaan naast elkaar waarbij men loyaal samen dient te werken. Ook voor «digitale inmenging» geldt dat competentieverdeling tussen de EU en de Lidstaten op de verschillende beleidsgebieden die aan het tegengaan van desinformatie raken gehandhaafd dienen te blijven.

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast in hoeverre in Nederland een eigen instituut een bijdrage zou kunnen leveren aan het tegengaan van digitale inmenging. Dat instituut zou volgens de leden dan via open bronnenonderzoek bijvoorbeeld trollennetwerken online kunnen volgen en in kaart brengen, waarbij het uiteraard niet de bedoeling is om een inbreuk op grondrechten te maken. Zij vragen of ik mogelijkheden zie voor zo’n instituut in Nederland, en zo neen, waarom niet.

Op het gebied van het tegengaan van digitale inmenging bestaan reeds enkele (internationale) instituten. Zo is Nederland bijvoorbeeld aangesloten bij het NAVO Strategic Communications Centre of Excellence in Riga en het Centre of Excellence for Countering Hybrid Threats in Helsinki. Als onderdeel van hun bredere taakopvatting kijken beide instituten ook naar digitale inmenging, waaronder desinformatie. Tevens is in het Actieplan Desinformatie van de Europese Commissie de inrichting aangekondigd van een platform gericht op ondersteuning van onafhankelijke en multidisciplinair opererende fact-checkers en onderzoekers34. De aanbesteding voor het opzetten van dit «European Digital Media Observatory (EDMO)» is inmiddels gegund aan het European University Insititute35. Onderdeel van dit platform is een raamwerk voor beveiligde toegang tot platformdata voor academische onderzoekers die proberen desinformatie beter te begrijpen. De verspreidingsmechanismen van desinformatie, zoals door middel van bots, zouden onderdeel kunnen worden van dit onafhankelijke academische onderzoek. Dit platform zal onder meer bestaan uit nationale/regionale multidisciplinaire teams. Ik zal de mogelijkheid tot het vormen van een dergelijk team onder de aandacht brengen van Nederlandse onderzoeksgroepen. Gezien de bovenstaande initiatieven zie ik momenteel geen aanleiding voor een nationaal instituut voor het tegengaan van digitale inmenging. Naast het werk dat door de bestaande instituten gedaan wordt, spelen journalisten en onafhankelijke onderzoekers ook een belangrijke rol. Zo hebben zij in de afgelopen periode met enige regelmaat relevante (empirische) bevindingen weten te publiceren36. Het kabinet spreekt zich dan ook actief uit voor meer toegang tot data van internetdiensten voor wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is er in het opsporen van niet-authentiek gedrag (nepaccounts en bots) een verantwoordelijkheid weggelegd voor internetdiensten zelf. Onderdeel van de bestaande gedragscode desinformatie is bijvoorbeeld de toezegging tot meer inspanning voor de sluiting van nepaccounts, het opzetten van een duidelijk markeersysteem en regels voor het tegengaan van bots in te voeren zodat hun activiteit niet met menselijke interactie kan worden verward37. Deze toezeggingen worden meegenomen in de evaluatie van en de vervolgstappen op de gedragscode. De evaluatie door de Europese Commissie wordt voor de zomer verwacht.

Bewustwording

De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of ik in de periode rond de verkiezingen voor de Tweede Kamer in maart 2021 en dan met name in de campagnetijd wederom van plan ben een bewustwordingscampagne te houden. Zo ja, waarom, vragen de leden van de VVD-fractie.

Mediawijsheid is een belangrijke preventieve pijler in de bescherming van onze democratie tegen desinformatie. Eerder heb ik uw Kamer geschreven geen aanleiding te zien om de campagne die ik op verzoek van uw Kamer in 2019 rond de verkiezingen heb uitgevoerd voort te zetten38. Uit het campagne effectonderzoek blijkt dat negen op de tien Nederlanders het vanzelfsprekend vinden om kritisch na te denken of een bericht klopt, voor men reageert, deelt of liket. Om mediawijsheid te onderhouden en bevorderen zet het kabinet in op andere middelen, waaronder het bevorderen van transparantie. In samenwerking met mijn collega voor Basis-, Voortgezet Onderwijs en Media, heb ik een subsidie verleend aan Netwerk Mediawijsheid om mediawijsheid onder (jong)volwassenen te vergroten. Het Netwerk bestaat uit 1100 netwerkpartners die allemaal tot doel hebben om Nederland mediawijs te maken. Digitale geletterdheid, waarvan mediawijsheid een onderdeel uit maakt, is opgenomen in de voorstellen voor het nieuwe onderwijscurriculum. Voor volwassenen en ouderen spelen bibliotheken een voorname rol op het gebied van het vergroten van de mediawijsheid. Daarnaast wordt er een traject gestart binnen het Startup in Residence (SiR) programma39. Hierbij vragen we startups om een instrument te ontwikkelen waarmee burgers zelf gemakkelijker informatie op waarde kunnen schatten en waarmee zij de feitelijke (on)juistheid van informatie sneller kunnen vinden. Bij het SiR-programma haalt de overheid startups in huis om na te denken over de opgaves van de toekomst.

De leden van de D66-fractie vragen zich daarnaast af in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van de ontwikkelde game om (lokale) ambtsdragers te informeren over desinformatie. Zij vragen of ik kan toelichten wanneer een evaluatie hiervan zal plaatsvinden. Ook vragen zij zich af of er een duidelijk beeld bestaat van de ervaring op lokaal politiek niveau met desinformatie. Zo nee, wordt hier onderzoek naar gedaan, zo vragen de leden van de D66-fractie.

Van de game voor lokale politieke ambtsdragers worden twee varianten ontwikkeld: één voor gemeenteraadsleden en één voor wethouders. De game heeft als doel de bewustwording over desinformatie onder deze groepen te vergroten. Ik verwacht dat de game na het zomerreces beschikbaar is. In de jaarlijkse Monitor Integriteit en Veiligheid Openbaar Bestuur zijn enkele vragen opgenomen over de ervaringen van lokale politieke ambtsdragers met desinformatie. Op basis van deze eerste verkenning zal ik bezien of verder vervolgonderzoek nodig is. Ik verwacht u na het zomerreces te kunnen informeren over de stand van zaken.

EU Gedragscode en transparantie regulering

Het kabinet, zo staat in de brief van 18 oktober 2019 te lezen, is voorstander van meer transparantie op online platforms en overweegt of in aanvulling op de zelfregulering wettelijke regels de transparantie kunnen afdwingen. De leden van de VVD-fractie vragen of dit wordt overwogen in nationaal verband of in Europees verband. Ook vragen zij wat hiervan de stand van zaken is en wat de Nederlandse en Europese voornemens zijn en waar de overwegingen inmiddels toe geleid hebben. De leden van de VVD-fractie vragen ook of er wordt gedacht aan Europese of Nederlandse regels waar het gaat om politieke advertenties online. De leden van de D66-fractie vragen of ik kan toelichten wanneer het Europees Democratie Actieplan gepubliceerd zal worden. Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie een nadere toelichting op de volgende passage uit mijn brief van 13 mei jl.40: «Ik ben niet voornemens het huidige wetgevingskader rond desinformatie aan te passen, afgezien van eventuele regulering die de transparantie over de herkomst en methoden van verspreiding van desinformatie afdwingen. Wel vindt het kabinet het opportuun om transparantie van internetdiensten te kunnen afdwingen … Ik verken samen met andere betrokken ministeries hoe dergelijke regels eruit kunnen zien». Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie wat ik versta onder transparantie in deze context en of het openbaren van onderliggende algoritmen daar ook bij hoort. Zo nee, waarom niet, aldus de leden. Ook vragen zij in hoeverre de schadelijke effecten van de inzet van AI-gedreven bots en van deep-fake-technologie überhaupt kunnen worden aangepakt via regulering die transparantie afdwingt. Of vragen deze onderwerpen toch ook niet om een aanpassing van het wetgevingskader zelf, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Tot slot vragen zij naar mijn appreciatie van het recente rapport van de European Regulators Group on Audiovisual Media Services (ERGA), dat stelt dat zelfregulering tekortschiet voor de bestrijding van misinformatie 41

De gedragscode is een breed opgezette vorm van zelfregulering die niet alleen gaat over transparantieregels met betrekking tot politieke advertenties. Zo bevat deze ook toezeggingen zoals meer inspanning voor de sluiting van nepaccounts, het invoeren van een duidelijk markeersysteem en regels voor het tegengaan van bots zodat hun activiteit niet met menselijke interactie kan worden verward, het geven van toegang tot data voor wetenschappelijk onderzoek en het verschaffen van algemene informatie over de gebruikte algoritmen42. De eerste evaluatierapporten over deze gedragscode zijn gepubliceerd. Deze bestaan uit een rapport van de European Regulators Group on Audiovisual Media Services (ERGA), de Europese koepelorganisatie van mediatoezichthouders en een evaluatie die een onafhankelijke partij een externe partij (Valdani, Vicari & Associati, VVA) in opdracht van de Europese Commissie heeft gedaan. Deze evaluaties bieden input voor de eindevaluatie van de Europese Commissie zelf, welke zij waarschijnlijk voor het zomerreces zal publiceren. De evaluatie van de Europese Commissie zal naar verwachting als input gebruikt worden voor het aangekondigde Democratie Actie Plan (DAP). Het DAP wordt volgens het Commissie-werkprogramma in Q4 gepubliceerd.

De belangrijkste aanbevelingen uit beide evaluatierapporten van de gedragscode zijn dat meer transparantie noodzakelijk is over de implementatie van de maatregelen, uitbreiding van de toezeggingen in de gedragscode nodig is, deze door meer platforms ondertekend moet worden, er gezamenlijke definities nodig zijn van kernbegrippen zoals «politieke advertenties»» en er een nieuwe vorm van co-regulering nodig is om het niet nakomen van de toezeggingen af te dwingen. ERGA constateert dat de verantwoording en het aanleveren van gegevens te wensen over heeft gelaten. Dit vind ik vanwege het belang van transparantie zorgelijk. Ook onderschrijf ik de aanbeveling voor definities voor kernbegrippen. Er dient immers duidelijkheid te zijn welke transparantie precies gevraagd wordt. Wel is het belangrijk dat deze kernbegrippen samen met de EU-lidstaten vastgesteld worden. Verder is er nog veel onduidelijk over aard en doelstelling van een mogelijke vorm van co-regulering, het is daarom te vroeg om hier uitspraken over te doen. Parallel aan het DAP lopen er op het gebied van digitalisering diverse Europese trajecten die breder gaan dan desinformatie problematiek. Zie in dit kader ook de recente mededeling «Shaping Europe’s Digital Future»43. Na het verschijnen van het DAP en de overige voorstellen die voortkomen uit de mededeling «Shaping Europe’s Digital Future» zult u via de bestaande trajecten zoals de BNC geïnformeerd worden over het Nederlandse standpunt.

De leden van de VVD-fractie vragen wie er bepaalt wie wel en wie niet wordt geblokt op online platforms zoals Twitter en Facebook. Zij vragen of er wordt gedacht aan Europese of Nederlandse regels. Ook vragen de leden van de GroenLinksfractie in hoeverre de toepassing van het strafrecht waarmee illegale content strafrechtelijk kan worden aangepakt ook geldt voor internetplatformdiensten waar die content op te vinden is. Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks naar mijn appreciatie van het Oversight Board dat recent door Facebook is opgezet. Tevens vragen de leden van de VVD-fractie naar de stand van zaken van de uitvoering van de motie van het lid Middendorp (VVD) over de Digital Services Act (Kamerstuk 35 300 VII, nr. 43).

De vraag over wie bepaalt wat er op het internet is toegestaan en wie er geblokkeerd kan worden, is breder dan alleen de aanpak van desinformatie. Op dit moment bepalen de bedrijven dit zelf op basis van hun gebruikersvoorwaarden, waarmee een gebruiker akkoord gaat bij het gebruik van de dienst. Het Ministerie van BZ heeft aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken gevraagd om onderzoek te doen naar het bredere vraagstuk van regulering van online content. Het door Facebook opgerichte Oversight Board is een interessante ontwikkeling op dit gebied. Op zichzelf is het een positieve ontwikkeling als de toepassing van gebruikersvoorwaarden en content moderatie richtlijnen van internetdiensten door een onafhankelijk orgaan worden getoetst. Een dergelijk orgaan mag echter geen vervanging zijn voor de rechtspraak. Samen met andere betrokken Ministers ga ik dan ook graag een keer in gesprek met leden van dit Oversight Board over hoe zij hun rol zien. Waar het gaat om het strafrechtelijk aanpakken van de internetdiensten waar strafbare content te vinden is, is de richtlijn elektronische handel van belang. Deze richtlijn bevat onder andere de bepaling dat een hosting provider oftewel «dienst van de informatiemaatschappij» in beginsel niet aansprakelijk is voor de informatie die op verzoek van een afnemer van de dienst is opgeslagen44. Zoals het Instituut voor Informatierecht in haar onderzoek aangeeft geldt deze vrijstelling echter alleen als de dienstverlener niet daadwerkelijk op de hoogte is van illegale of onrechtmatige activiteiten of informatie, of wanneer hij/zij dergelijke kennis of bewustwording heeft verkregen en snel handelt om de informatie te verwijderen of de toegang tot de informatie te blokkeren. Hoewel internetdiensten in beginsel dus ook niet strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor de eventueel illegale informatie van hun klanten is dat geen absolute beperking van hun aansprakelijkheid. Overigens heeft de Europese Commissie in de mededeling «Shaping Europe’s Digital Future» aangekondigd de richtlijn elektronische handel te gaan herzien en te vervangen met de Digital Service Act. De rol, verantwoordelijkheid, en de aansprakelijkheid van tussenpersonen zoals internetplatformdiensten is naar verwachting een van de meest prominente onderwerpen op de agenda van die herziening. De Staatssecretaris van EZK heeft op 26 mei in de geannoteerde agenda voor de Telecom Raad van 5 juni uitvoering gegeven aan het eerste deel van de motie van het lid Middendorp (VVD) over de Digital Service Act. In het verslag van de informele Telecomraad zal het tweede deel van de motie worden ingevuld.

Wet op de politieke partijen

De leden van de VVD-fractie vragen of het ministerie zicht heeft op het gebruik van microtargeting tijdens de afgelopen verkiezingen voor de gemeenteraad, provinciale staten en het Europees Parlement. Indien dat zo is, vragen zij wat het beeld is voor elk van de drie verkiezingen. Wat betekent dat voor de komende Tweede Kamerverkiezingen? Hoe bereidt het departement zich voor op de onlinecampagnes die gaan komen? Wat zijn de aandachtspunten en risico’s?

De data om vast te stellen in welke mate er gebruik wordt gemaakt van microtargeting tijdens verkiezingen zijn in handen van de internetdiensten. Het is belangrijk dat data van internetdiensten gedeeld worden met onderzoekers. Op deze manier kan (beter) onderzoek gedaan worden naar onder meer de mogelijke risico’s van microtargeting. In aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen is de gedragscode tegen desinformatie nog steeds van kracht. Verder kunnen internetdiensten in hun gebruiksvoorwaarden zelf eisen stellen aan het gebruik van microtargeting. Daarnaast biedt de AVG handvatten voor het rechtmatige gebruik van persoonsgegevens. Bij de toepassing van microtargeting kan gebruik gemaakt worden van (bijzondere) persoonsgegevens. Hoewel er in de AVG niet direct wordt gesproken over microtargeting, valt het gebruik van persoonsgegevens voor microtargeting wel onder de reikwijdte van de AVG.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de Wet op de politieke partijen. Met betrekking tot digitale campagnevoering en microtargeting wordt verkend op welke wijze regulering op deze punten wenselijk en mogelijk is. Deze leden vragen of deze verkenning al iets heeft opgeleverd en zo ja, wat de uitkomsten van die verkenning zijn. Zij vragen wanneer het wetsvoorstel Wet politieke partijen bij de Kamer wordt ingediend, en wat er in deze wet komt te staan over online campagnevoeren en microtargeting.

Bij brief van 11 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Wpp. In deze brief ben ik ook ingegaan op deze vragen.

De leden van de VVD-fractie vragen naar het democratie actieplan waar de nieuwe Europese Commissie aan werkt met het oog op meer transparantie als het gaat om betaalde politieke advertenties en duidelijke regels voor financiering politieke partijen. Zij vragen wat het actieplan betekent voor de Nederlandse situatie en wat het betekent voor de Nederlandse Wet op de politieke partijen.

Het nieuwe democratie actieplan (DAP) van de Europese Commissie wordt in het vierde kwartaal van dit jaar verwacht. De uitkomsten van de evaluatie van de gedragscode desinformatie zullen naar verwachting hierin verder worden verwerkt. Deze reeds uitgekomen evaluaties noemen de transparantie van internetdiensten over politieke advertenties als een van de verbeterpunten van de gedragscode desinformatie. Daarnaast heeft eurocommissaris Jourová eerder aangegeven dat er van de internetdiensten meer transparantie over politieke advertenties, de afzenders en betaling ervan wordt verwacht.

Het DAP zal mogelijk voorstellen bevatten om de verordening Europese politieke partijen te wijzigen. Het voorstel van de Wet op de politieke partijen (Wpp) richt zich uitsluitend op Nederlandse politieke partijen. Daarom is de verwachting dat het DAP geen invloed op de Wpp zal hebben. De transparantie-eisen voor digitale politieke advertenties in het voorstel voor de Wpp hebben betrekking op Nederlandse politieke partijen en hun neveninstellingen. Transparantie over politieke advertenties door de internetdiensten valt buiten de reikwijdte van de Wpp.

De leden van de CDA-fractie vragen naar het rapport «De verspreiding van desinformatie via internetdiensten en de regulering van politieke advertenties, tussenrapportage» (oktober 2019) wat met de Kamer gedeeld is. De leden van de CDA-fractie vatten de aanduiding «tussenrapportage» zo op dat ik nog met een standpuntbepaling moet komen aangaande de motie van de leden Asscher en Van der Molen (Kamerstuk 30 821, nr. 61). In de tussenrapportage wordt onder meer geconcludeerd: «De uitbreiding van het verbod tot buitenlandse uitgaven voor verkiezingsreclame in het algemeen kan als een te grote stap voor de Nederlandse situatie worden beschouwd, nu er momenteel in het geheel regelgeving op dit punt ontbreekt.» De leden van de CDA-fractie vragen hoe deze conclusies gewogen worden in het licht van de aankondiging van de Wet politieke partijen waarin donaties van buiten de Europese Unie worden verboden. Zij vragen of ik het met hen eens ben dat de plaatsing van politieke advertenties beperkt zou moeten worden tot in Nederland gevestigde personen en organisaties.

Ik ben inderdaad voornemens om in de aanpassing van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) donaties van buiten de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) te verbieden. Dit heeft als gevolg dat politieke advertenties door politieke partijen slechts kunnen worden bekostigd met middelen uit Nederland, andere lidstaten van de EU en de EER of van Nederlanders uit het buitenland. Zowel de Wfpp als het voorstel voor een Wpp hebben echter alleen betrekking op politieke partijen en zullen dus geen beperkingen opleggen aan het plaatsen van politieke advertenties door andere personen en organisaties.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen aandacht voor de financiering van politieke partijen en de verantwoording hiervan. Deze leden zijn van mening dat in een volwassen democratie altijd helder moet zijn van wie donaties aan politici en partijen afkomstig zijn. Onlangs schreef website FTM hier weer een stuk over genaamd «Politieke invloed kopen in Nederland kan (via de achterdeur)». De leden van de GroenLinks-fractie vonden dit een zorgelijk bericht, en vragen naar mijn reactie op dit artikel.

In het door de leden van de GroenLinks-fractie genoemde artikel van FTM staat dat de in de Wfpp geldende transparantieregels zouden kunnen worden ontweken. Hierbij wordt gerefereerd aan de evaluatie die de Group of States against Corruption (GRECO) in de periode 2008–2014 heeft uitgevoerd naar de Nederlandse wetgeving op het terrein van de financiering van politieke partijen.

Op het moment dat deze evaluatie van start ging was de Wfpp nog niet in werking getreden. Als gevolg daarvan hadden de eerste rapporten van GRECO betrekking op de situatie voor de inwerkingtreding van de Wfpp in 2013. Met de inwerkingtreding van de Wfpp is aan een groot deel van de aanbevelingen van GRECO voldaan. De belangrijkste aanbevelingen van waar Nederland volgens GRECO nu nog niet volledig aan voldoet maken onderdeel uit van het voorstel voor de Wpp. Dit gaat om bindende regels inzake de transparantie van de financiering van decentrale partijen en de decentrale afdelingen van landelijke partijen en de instelling van een onafhankelijke toezichthouder. Daarnaast worden in het voorstel tot wijziging van de Wfpp regels opgenomen die politieke partijen verplichten om de namen van natuurlijke personen achter giften van rechtspersonen openbaar te maken. Ook bevat dit wetsvoorstel regels voor een verbod op giften van buiten de EU en de EER en regels inzake de verplichte transparantie van giften van buiten Nederland.

Deze maatregelen dragen bij aan het vergroten van de transparantie over de financiering van politieke partijen en het verkleinen van het eventuele risico op ontwijking van de transparantieregels. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat het niet mogelijk is om een volledig waterdicht stelsel te creëren. In de Wfpp is gestreefd naar het vinden van een balans tussen het belang van transparantie enerzijds en het beperken van administratieve lasten voor de politieke partijen anderzijds. Ook bij de aanpassing van de Wfpp en het opstellen van de Wpp is deze balans een belangrijk uitgangspunt.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd wanneer de wijziging van de Wet Financiering Politieke Partijen naar de Kamer wordt toegestuurd. Deze leden onderschrijven het belang om deze wet voor de komende parlementsverkiezingen te behandelen. Zij vragen of ik de garantie kan geven dat dit wetsvoorstel voor de aankomende parlementsverkiezingen wordt toegestuurd aan de Kamer. Zo ja, wanneer is de verwachting? Zo nee, waarom niet? Verder vragen de voornoemde leden naar de ontwikkeling van een transparantieverplichting bij politieke advertenties. Is dit onderdeel van de wijziging van de Wet Financiering Politieke Partijen? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt deze transparantieverplichting dan wel vormgegeven? Verder vragen deze leden naar de aangekondigde Wet politieke partijen voorschriften inzake de transparantie van digitale campagnevoering en microtargeting op te nemen. Het wetsvoorstel zou in het voorjaar van 2020 in procedure worden gebracht. Zij vragen naar de stand van zaken. De leden van de VVD-fractie vragen naar wat er voor de Nederlandse situatie geleerd is van het door de PvdA en de VVD in de Tweede Kamer georganiseerde rondetafelgesprek over het «Moscow project». Ook vragen zij naar de voorbereidingen die worden getroffen als het gaat om de digitale campagnes bij de komende Tweede Kamerverkiezingen en of hiervoor regels worden opgesteld. Zo ja, dan vraagt de fractie aan welke regels wordt gedacht, en of de Wet financiering politieke partijen daarvoor moet worden aangepast. Tevens vragen zij hoe het huidige systeem in Nederland eruitziet om (buitenlandse) digitale inmenging in Nederlandse electorale processen tegen te gaan.

Waar het gaat om regels rondom digitale campagnes zal hier aandacht aan gegeven worden in de Wet op de politieke partijen (Wpp). Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wfpp in verband met de evaluatie van deze wet is ter advies voorgelegd aan de Afdeling advisering van Raad van State. Ik streef ernaar het wetsvoorstel voor het zomerreces bij de Tweede Kamer in te dienen. De transparantieverplichtingen voor politieke advertenties zijn geen onderdeel van de wijziging van de Wfpp maar van het voorstel voor een Wpp. Ik streef ernaar dit laatste voorstel uiterlijk eind dit jaar in consultatie te brengen. Momenteel is er op EU-niveau sprake van zelfregulering in de vorm van de gedragscode tegen desinformatie. Deze gedragscode heeft ook betrekking op politieke advertenties.

De discussie tijdens het rondetafelgesprek over het «Moscow project» onderstreept onder meer de urgentie tot transparantie van internetdiensten en de toegang tot data van onderzoekers. Ook werd kennisuitwisseling op EU-niveau benadrukt, wat vanuit Nederland ook gesteund wordt. De betrokken departementen en diensten staan doorlopend in nauw contact met elkaar om informatie en signalen van mogelijke inmengingsactiviteiten te delen en te duiden en daarop zo nodig te acteren. Dat zal in aanloop naar de komende Tweede Kamerverkiezing uiteraard worden gecontinueerd.

Het huidige stemproces is, doordat er bij het stemmen geen gebruik wordt gemaakt van digitale middelen, niet kwetsbaar voor digitale dreigingen en risico’s. Bij de optellingen die gemeenten, hoofdstembureaus en het centraal stembureau maken om de uitslag te berekenen wordt gebruik gemaakt van programmatuur die de Kiesraad beschikbaar stelt. In mijn brief aan uw Kamer in reactie op de motie van de leden Van der Molen en Middendorp45 heb ik aangegeven op welke wijze eerder onderkende kwetsbaarheden in de programmatuur worden aangepakt en risico’s in het gebruik worden gemitigeerd. Zou er, om welke reden dan ook, aanleiding zijn om aan de integriteit van de gebruikte programmatuur te twijfelen, dan kan de juistheid van de berekende uitslag worden gecontroleerd aan de hand van de uitkomsten van de tellingen die de stembureaus in het stemlokaal handmatig hebben uitgevoerd en die zijn vastgelegd in de (papieren) processen-verbaal van de stembureaus.

De leden van de ChristenUnie-fractie hechten aan afdoende ondersteuning van lokale politieke partijen. Dit zorgt niet alleen voor een gelijk speelveld op lokaal niveau, maar maakt lokale politieke partijen ook minder afhankelijk van alternatieve en minder wenselijke vormen van inkomstenwinning. Uitgangspunt voor de leden van de ChristenUnie-fractie hierbij zou zijn om voor de verkiezingen van 2022 tot een oplossing te komen. Zij vragen naar de stand van zaken van de Wet op de politieke partijen. Wordt hierin, naast regels over transparantie van financiering, ook gekeken naar landelijke financiering van lokale partijen, zo vragen deze leden. Ook vragen zij of ik het uitgangspunt deel dat eisen over transparantie meer zeggingskracht hebben, wanneer zij gekoppeld zijn aan een bijdrage vanuit het Rijk.

Bij brief van 11 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Wpp. In deze brief heb ik ook de hoofdlijnen van de voorgenomen regels inzake de transparantie van de financiering van decentrale partijen geschetst.

Verkiezingen 2021

Naar aanleiding van het debat over desinformatie en digitale inmenging heeft de Kamer ook een gewijzigde motie van de leden Asscher en Van der Molen (Kamerstuk 30 821, nr. 68) aangenomen, die mij vraagt te onderzoeken of de huidige delictsomschrijvingen bij het manipuleren van verkiezingen kunnen worden uitgebreid, zodat bewuste online-manipulatie ook strafrechtelijk kan worden aangepakt, en de Kamer daarover te informeren. De leden van de CDA-fractie vragen wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van deze gewijzigde motie.

In de Kamerbrief «Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie» van 13 mei jl. is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken betreft de uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Asscher en Van der Molen (Kamerstuk 30 821, nr. 68). Bij de Kamerbrief is de IViR-eindrapportage van de Universiteit van Amsterdam gevoegd, over het huidige wettelijk kader betreft de mogelijke regulering van internetdiensten. Een van de uitgangspunten van het beleid tegen desinformatie is dat rechtsstatelijke waarden en grondrechten als de vrijheid van meningsuiting voorop staan. Het IViR-rapport concludeert dat de huidige delictsomschrijvingen bij verkiezingsmanipulatie niet uitgebreid hoeven te worden. Momenteel is artikel 127 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de meest relevante strafbepaling. Het IViR schrijft dat wanneer desinformatie als gevolg heeft dat een stem van onwaarde wordt, of een kiezer op een ander heeft gestemd dan hij of zij denkt, dat dit verboden is onder artikel 127 Sr. Gedacht moet worden aan situaties waarin een kiezer verkeerd geïnformeerd wordt over de vereiste stemwijze, waardoor zijn of haar stem ongeldig wordt verklaard. Het IViR ziet geen aanleiding tot uitbreiding van deze huidige specifieke delictsomschrijving van artikel 127 Sr of andere normen die op de inhoud van een uiting zien, omdat dit problematisch is bezien vanuit het perspectief van de vrijheid van meningsuiting. Omdat het hier om politieke uitingen gaat, moet het strafrecht beschouwd worden als ultimum remedium en is er weinig ruimte voor uitbreiding. Er is bij de invoering van de bovenstaande strafbepaling dan ook nadrukkelijk op gewezen dat de rechter en de overheid buiten het politieke debat moeten blijven.

In maart 2017 kondigde het Ministerie van BZK op de website van de rijksoverheid aan samen te werken met Facebook om de opkomst bij de Tweede Kamerverkiezingen te bevorderen: «Naast een oproep om te gaan stemmen, krijgen Nederlanders in de week voor de verkiezingen ook een herinnering in hun Facebook-nieuwsoverzicht te zien dat ze hun stempas en identiteitsbewijs klaar moeten leggen.» De leden van de CDA-fractie vragen welk doel de samenwerking met Facebook bij de Tweede Kamerverkiezingen op 15 maart 2017 had. Zij vragen naar de wijze en onder welke voorwaarden het Ministerie van BZK toentertijd de samenwerking met Facebook is aangegaan. Ook vragen zij of het ministerie in dit verband afspraken heeft gemaakt met Facebook over de privacy van burgers, naar het effect van de verspreiding van het «Voter Megaphone»-bericht op de opkomst en of de samenwerking met Facebook in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen op 15 maart 2017 aan de orde is geweest. Indien dit niet zo is, vragen zij waarom dit niet zo is. Tevens vragen zij of ik van Facebook een rapportage heb ontvangen over de uitkomsten. Tot slot vragen zij of ik voornemens ben bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2021 opnieuw met Facebook samen te werken met het oog op opkomstbevordering.

In de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 heeft het ministerie BZK in samenwerking met de Rijksvoorlichtingsdienst een bureau (BKB) ingeschakeld ten behoeve van de massamedia campagne «elke stem telt». Dit bureau heeft Facebook benaderd en gevraagd of zij de verkiezingen extra onder de aandacht kon brengen bij haar gebruikers. Dit heeft Facebook gedaan door middel van een stembutton op de dag van de verkiezing, waarbij stemmers op hun eigen tijdlijn konden aangeven dat ze hadden gestemd, en door te verwijzen naar informatie van de rijksoverheid. Facebook heeft het onder de aandacht brengen van de verkiezingen onbetaald en onder eigen voorwaarden verricht. Facebook is wel gewezen op de privacyrichtlijnen zoals gehanteerd binnen de rijksoverheid. In dit kader heeft er door Facebook ook geen specifieke targeting plaatsgevonden, wel is er in het algemeen getarget op de locatie Nederland en de leeftijd van gebruikers om ervoor te zorgen dat de Nederlandse kiesgerechtigden de betreffende button te zien kregen op hun homepagina. Onbekend is het effect dat het «Voter Megaphone»-bericht heeft gehad op de opkomst. Een direct verband is uiteraard moeilijk te leggen, en Facebook geeft aan geen gegevens beschikbaar te hebben. Ik ben voornemens om in het kader van de voorlichtingscampagne sociale media wederom in te zetten tijdens de Tweede Kamerverkiezing van 2021, om zoveel mogelijk kiezers op te roepen te gaan stemmen.

Internationale samenwerking

Met betrekking tot onlinecampagnes vragen de leden van de VVD-fractie wie waarvoor verantwoordelijk is als het gaat om onlinecampagnes in de Nederlandse situatie. Ook vragen zij in welke zin Nederland deel uit maakt van het in de EU opgezette «Rapid alert system» en vragen zij of daar een apart onderdeel is dat naar Nederland kijkt en vragen zij of Nederland ook voor het krijgen van inzicht in de Nederlandse campagnes afhankelijk is van de gezamenlijke Europese inspanning. Zij vragen waar het «Rapid alert system» precies naar kijkt en naar de uitkomsten tijdens de vorig jaar gehouden verkiezingen voor provinciale staten en het Europees Parlement. Tevens vragen zij of er een evaluatie heeft plaatsgevonden en indien dit het geval is, wat de resultaten daarvan waren.

In Nederland is het Ministerie van BZK coördinerend in de aanpak van desinformatie, maar zoals te lezen is in het schema in de Kamerbrief Bescherming democratie tegen desinformatie zijn veel ministeries betrokken bij de verschillende aspecten van deze aanpak46. Oorspronkelijk was het doel van het Rapid Alert System (RAS) om een systeem te hebben voor het delen van snelle waarschuwingen tussen lidstaten over desinformatiecampagnes. In Nederland is het Point of Contact om die reden bij het Nationaal Crisiscentrum belegd vanwege de permanente bereikbaarheid en de goede interdepartementale inbedding47. Inmiddels is het RAS verder omgevormd naar een besloten online platform voor EU-lidstaten en EU-instellingen om informatie, analyses, kennis en goede voorbeelden te delen. Nederland is voor het maken van haar eigen analyses niet afhankelijk van dit systeem, hoewel het nuttige inzichten geeft in de trends die in andere landen en EU overkoepelend worden waargenomen.

Verder is de Europese rekenkamer gestart met een evaluatie van het Europese Actieplan tegen desinformatie. Onderdeel van deze evaluatie is ook een evaluatie van het RAS. Het is nog niet bekend wanneer deze evaluatie gereed is. Daarnaast wordt de evaluatie door de Europese Commissie van de Europese Parlementsverkiezingen verwacht voor het zomerreces. Hierin zal mogelijk ook aandacht worden besteed aan het functioneren van het RAS ten tijde van deze verkiezing.

Daarnaast vragen de leden van de VVD-fractie of er in het kader van de coronacrisis sprake is van digitale inmenging/desinformatie van statelijke actoren. Zij vragen of ik bekend ben met de discussie in het Europees Parlement over de Chinese betrokkenheid bij digitale inmenging met betrekking tot het coronavirus. Ook vragen zij of dit ook in Nederland heeft plaatsgevonden en indien dit niet het geval is, of ik kan onderzoeken of dit ook in Nederland heeft plaatsgevonden. De leden van de D66-fractie zien ook dat het Europese STRATCOM rapporteert over gecoördineerde desinformatiecampagnes gericht op de volksgezondheid door actoren met banden met de Chinese en Russische overheid. Daarnaast zou er sprake zijn van gecoördineerde aanvallen op de EU vanuit Chinese hoek. De leden van de D66-fractie vragen of ik dit kan bevestigen, en zo ja, hoe hiertegen wordt opgetreden. Ook vragen deze leden of de berichtgeving klopt dat STRATCOM onder druk is gezet vanwege het rapport over desinformatie met betrekking tot Covid-19 vanuit China. Zij vragen of er onder druk ook aanpassingen zijn gemaakt, en zo ja, welke. Verder vragen zij of er signalen zijn dat soortgelijke druk van buitenlandse actoren in Nederland plaatsvindt. Ook vragen zij of ik via samenwerkingsverbanden waarin Nederland optreedt tegen desinformatie, zoals de NAVO, de G7 of het Integrity Security Initiative, signalen heb gekregen over grootschalige desinformatiecampagnes met betrekking tot Covid-19 binnen de EU.

Zoals gemeld in de recente Kamerbrief «Nieuwe ontwikkelingen beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie» en in het AIVD-jaarverslag 2019 is er sprake van voortdurende (online) Russische beïnvloedingsactiviteiten op West-Europese sociale media. In de afgelopen periode wordt hiervoor ook de uitbraak van Covid-19 aangegrepen. De AIVD kan bevestigen dat de Russische narratieven, waarin de nadruk wordt gelegd op vermeende Europese verdeeldheid en gebrek aan onderlinge solidariteit tussen landen in West-Europa op het gebied van Covid-19, ook in een aantal Nederlandstalige sociale mediagroepen worden gedeeld. Het bereik van deze berichten lijkt buiten deze groepen beperkt te zijn in de Nederlandse (sociale) media.

De EU en NAVO hebben recent aanwijzingen voor de verspreiding van desinformatie door statelijke actoren omtrent Covid-19 waargenomen, zoals bijvoorbeeld terug te lezen is in een factsheet die de NAVO publiceerde. Hierin wordt de door Russische functionarissen verspreide misleidende berichtgeving over de rol van NAVO in de bestrijding van Covid-19 op een rij gezet.48 De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) analyseerde dat door staten gefinancierde media het informatiedomein doelbewust proberen te beïnvloeden ten nadele van de EU en bondgenoten, door op grote schaal narratieven en propaganda te verspreiden en te versterken die het vertrouwen in de EU en Europese publieke instellingen pogen te ondergraven.49

Wat betreft de vraag over vermeende druk die door China zou zijn uitgeoefend op de EDEO StratCom Taskforces verwijs ik u naar de vragen die zijn gesteld door de leden Ploumen en Van Ojik waarvan de beantwoording uw Kamer spoedig zullen toekomen. Over China kan worden gezegd dat het actief communiceert over verschillende aspecten van de coronacrisis. Het probeert hier een zo positief mogelijk beeld neer te zetten van de Chinese aanpak en internationale kritiek te pareren.

Meer in het algemeen kan worden gesteld dat desinformatie niet ophoudt bij de grenzen, ook niet als het gaat om Covid-19. Dit kan mogelijk gevolgen hebben voor de stabiliteit en veiligheid van EU en haar lidstaten. Daarom ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling hierover in Europees verband, zoals via het EU Rapid Alert System.

De leden van de D66-fractie zien dat in België de inlichtingendiensten betrokken zijn bij de bestrijding van desinformatie met betrekking tot Covid-19. Zij vragen of ik kan toelichten hoe de Belgische inlichtingendiensten worden ingezet en of in Nederland de inlichtingendiensten ook betrokken zijn bij de aanpak van desinformatie omtrent Covid-19.

Ook ik heb kennisgenomen van de wijze waarop in België de samenwerking op dit terrein wordt vormgegeven. De Belgische inlichtingen- en veiligheidsdiensten vallen echter niet onder mijn verantwoordelijkheid en ik kan dus ook geen uitspraken doen over de manier waarop zij worden ingezet. Zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief, staan in Nederland de betrokken ministeries en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten doorlopend in nauw contact om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren. Deze informatie en signalen worden ook specifiek in de context van Covid-19 bij elkaar gebracht in de bestaande crisisstructuur. Daarnaast ondersteunt het kabinet informatie-uitwisseling in Europees verband, zoals via het Rapid Alert System. Ook de Belgische collega’s zijn op deze Europese systemen aangesloten.

Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of er sprake is van een toename van desinformatie omtrent 5G. Indien dit het geval is, dan vragen zij of er geïdentificeerd kan worden waar deze desinformatie vandaan komt.

Zoals gemeld in de recente Kamerbrief over desinformatie gaat er, vooral online, misleidende informatie rond over een relatie tussen Covid-19 en de technologie 5G.50 De verspreiding van misleidende informatie over Covid-19 en 5G verloopt zowel ongeorganiseerd (door bijv. individuen) als georganiseerd (bijv. in echokamers op sociale media). In Nederland staan de betrokken ministeries en diensten doorlopend in nauw contact om informatie over en signalen van mogelijke desinformatieactiviteiten te delen, te duiden en daarop zo nodig te acteren. Deze informatie en signalen over Covid-19 worden ook bij elkaar gebracht in de bestaande crisisstructuur. Ook via het Rapid Alert Systeem van de Europese Unie wordt informatie gedeeld tussen de lidstaten en EU-instituties. Daarnaast bestaat de kabinetsbrede aanpak van desinformatie uit drie actielijnen: preventie, informatiepositie verstevigen en reageren.51

Reageren op desinformatie

De leden van de GroenLinks-fractie vragen door wie, en op welke wijze, wordt bepaald in welke gevallen het gewenst is dat de overheid misleidende informatie actief tegenspreekt, zowel met betrekking tot Covid-19 als tot andere onderwerpen. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie nader in te gaan op het in de recente brief genoemde zinsnede «Bij dreiging voor de politieke, economische stabiliteit of nationale veiligheid ligt hier een rol voor de overheid... Daarnaast heeft de overheid zelf ook een rol in het publieke debat en het uitdragen van haar beleid. Dit kan ook betekenen dat de overheid zich hier actief in mengt». Zij vragen wat er valt onder een «dreiging voor de politieke stabiliteit» en wat dan concreet de rol van de overheid is en of dit de reden is dat er zoveel media-adviseurs en communicatiemede-werkers bij de overheid in dienst zijn.

Het adresseren van desinformatie is primair een taak van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij te alle tijden voorop. Dit betekent dat het bestempelen van desinformatie als dusdanig en dit «fact-checken» ook primair een taak is van deze groepen. Wel geldt dat de overheid moet optreden als de nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is. Dit betekent dat overheid soms misleidende informatie tegenspreekt. Of een bepaalde overheidsinstantie hiertoe besluit is afhankelijk onder andere van de context en de impact van het bericht. Primair ligt de verantwoordelijkheid voor het al dan niet reageren op een bericht bij de beleidsverantwoordelijke departementen of organisaties van het onderwerp waar het bericht over gaat, aangezien zij inhoudelijk het beste kunnen beoordelen of de inhoud van een bericht klopt of niet. Bij de afweging al dan niet te reageren wordt ook de afweging meegenomen of een bericht al in de reguliere media ontkracht is. Tevens is er een rol voor de overheid in het actief communiceren over haar eigen beleid. Dit is te zien in de context van Covid-19 waar het kabinet zich in eerste instantie richt op officiële kanalen, zowel voor gezondheidsinformatie over het virus als voor informatie over het overheidsbeleid en ontwikkelingen en gebeurtenissen om ons heen. Het RIVM en het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie voeren daarom actieve informatievoorziening via veel verschillende kanalen. Het blijft altijd aan burgers zelf om informatie, ook die van de overheid, op waarde te schatten.

Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie in hoeverre overheidsinstanties de juridische handvatten die in de recente kamerbrief genoemd worden al hebben aangegrepen, bijvoorbeeld met betrekking tot misbruik van logo’s van overheidsdiensten.

Het is aan de desbetreffende organisaties en het OM of zij gebruikmaken van de beschikbare juridische handvatten. Wel heeft het OM aangekondigd stevig op te zullen treden tegen mensen die strafbare feiten plegen en daarbij misbruik maken van de huidige coronacrisis, o.a. bij opruiing (al dan niet via social media)52. Tot nu toe zijn er geen zaken bij het OM bekend waarin sprake was van opruiing door middel van misleidende informatie, Covid-19 gerelateerd, noch niet-Covid-19 gerelateerd.


  1. Kamerstuk 35 300 B, nr. 15↩︎

  2. Kamerstuk 35 300 VII, nr. 105↩︎

  3. Kamerstuk 31 839, nr. 723↩︎

  4. Kamerstuk 35 420, nr. 43↩︎

  5. Kamerstuk 35 300 VII, nr. 49↩︎

  6. Kamerstuk 34 430, nr.10↩︎

  7. Kamerstuk 30 229, nr. 3, p. 5↩︎

  8. Kamerstuk 28 479, nr. 78↩︎

  9. Kamerstuk 33 118, nr. 139, p. 17–18↩︎

  10. Kamerstuk 33 118, nr. 139, p. 3↩︎

  11. Handelingen II 2019/20, nr. 57, p. 3.↩︎

  12. Kamerstuk 35 420, nr. 43↩︎

  13. https://www.lokale-democratie.nl/antwoorden-op-corona-vragen onder beraadslaging vraag 4.↩︎

  14. Kamerstuk 35 165, nr. 10, p. 3.↩︎

  15. Zie voor een uitgebreidere toelichting Kamerstuk 35 165, nr. 10, p. 3.↩︎

  16. Kamerstuk 35 165, nr. 10, p. 3 e.v.↩︎

  17. Onlangs is een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend dat beoogt experimenten mogelijk te maken met het gebruik van een nieuw model stembiljet in het stemlokaal (Kamerstuk 35 455)↩︎

  18. Kamerstuk 31 142, nr. 83, p. 8, 9↩︎

  19. Kamerstuk 33 829, nr. 1; Kamerstuk 33 829, nr. 15↩︎

  20. Kamerstuk 35 165, nr. 10↩︎

  21. Bijlage bij Kamerstuk 35 165, nr. 1↩︎

  22. Kamerstuk 28 101, nr. 17, p. 4 en 5↩︎

  23. Kamerstuk 32 734, nr. 33↩︎

  24. Kamerstuk 35 300 V, nr. 67↩︎

  25. Kamerstuk 351 65, nr. 21↩︎

  26. Kamerstuk 33 826, nr. 33↩︎

  27. Kamerstuk 24 170, nr. 192↩︎

  28. Kamerstuk 35 165, nr. 9, p. 5↩︎

  29. Kamerstuk 31 142, nr. 83, p. 10↩︎

  30. Zie artikel J 28 van de Kieswet.↩︎

  31. Kamerstuk 35 165, nr. 20↩︎

  32. Bijlage bij Kamerstuk 35 165, nr. 10↩︎

  33. http://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9916–2017-INIT/nl/pdf↩︎

  34. Kamerstuk 22 112, nr. 2760↩︎

  35. https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/en/mex_20_808↩︎

  36. Bijvoorbeeld: H. Hazenberg, e.a., Micro-targeting and ICT-media in the Dutch Parliamentary System. Delft, 2018.↩︎

  37. Voor de gedragscode zie: https://ec.europa.eu/newsroom/dae/document.cfm?doc_id=59122.↩︎

  38. Kamerstuk 30 821, nr. 91↩︎

  39. https://www.startupinresidence.com.↩︎

  40. Kamerstuk 30 821, nr. 112↩︎

  41. https://erga-online.eu/wp-content/uploads/2020/05/ERGA-2019-report-published-2020-LQ.pdf.↩︎

  42. Voor de gedragscode zie: https://ec.europa.eu/newsroom/dae/document.cfm?doc_id=59122.↩︎

  43. COM(2020)67 – Mededeling: de digitale toekomst van Europa vormgeven.↩︎

  44. Van Hoboken, et al. (2019). Het juridisch kader voor de verspreiding van desinformatie via internetdiensten en de regulering van politieke advertenties. Instituut voor Informatierecht (IViR), Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit van Amsterdam.↩︎

  45. Kamerstuk 35 165, nr. 19↩︎

  46. Kamerstuk 30 821, nr. 91↩︎

  47. Kamerstuk 30 821, nr. 74↩︎

  48. Zie website NAVO: https://www.nato.int/cps/en/natohq/news_175037.htm.↩︎

  49. Zie voor een samenvatting van het rapport: https://euvsdisinfo.eu/eeas-special-report-update-short-assessment-of-narratives-and-disinformation-around-the-covid-19-pandemic/.↩︎

  50. Kamerstuk 30 821, nr. 112↩︎

  51. Kamerstuk 30 821, nr. 91↩︎

  52. https://www.om.nl/actueel/nieuws/2020/03/25/misbruik-corona-hard-aangepakt.↩︎