Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het Jaarverslag Ministerie van Buitenlandse Zaken 2019
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Buitenlandse Zaken 2019
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2020D26708, datum: 2020-07-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-35470-V-8).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P.A. (Pia) Dijkstra, voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: T.J.E. van Toor, griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 35470 V-8 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Buitenlandse Zaken 2019.
Onderdeel van zaak 2020Z12480:
- Indiener: S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2020-07-01 17:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
- 2020-09-02 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2020-09-03 14:45: Aansluitend aan de stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2019-2020 |
35 470 V Jaarverslag en slotwet Ministerie van Buitenlandse Zaken 2019
35 301 Homogene Groep Internationale samenwerking 2020 (HGIS-nota 2020)
Nr. 8 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 2 juli 2020
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het Jaarverslag Ministerie van Buitenlandse Zaken 2019 van 20 mei 2020 (Kamerstuk 35 470 V, nr. 1), over de brief van 20 mei 2020 over het Jaarverslag 2019 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) (Kamerstuk 35 301, nr. 4) en over de brief van 10 juni 2020 over de beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag 2019 van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) (Kamerstuk 35 301, nr. 5).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 juni 2020 aan de Minister van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 29 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Pia Dijkstra
De griffier van de commissie,
Van Toor
Vragen en opmerkingen vanuit de fractie s en reactie van de bewindspersoon
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de verantwoordingsstukken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij hebben hierover de volgende vragen:
De fractieleden van de VVD maken zich zorgen om de bevindingen in het rapport van de Rekenkamer, waaruit blijkt dat de ICT-problemen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanhoudend zijn en nog steeds niet opgelost zijn. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de genoemde ICT problemen opgelost worden?
Antwoord:
De bevindingen van de Algemene Rekenkamer zijn opgenomen in een project dat is opgestart om deze structureel op te lossen. Voor dit project is een vaste projectleider aangesteld en een uitgewerkt plan van aanpak opgesteld, met daarin duidelijke mijlpalen om de beoogde resultaten zoveel mogelijk eind 2020 te realiseren. Om de voortgang te versnellen is de interne sturing versterkt en extra capaciteit ingezet. Zo is een stuurgroep ingesteld, die maandelijks de voortgang bewaakt en aan de plaatsvervangend Secretaris-Generaal rapporteert. Ik word zelf elke drie maanden geïnformeerd over de vorderingen.
De leden van de VVD-fractie zouden graag zien dat er vaart wordt gemaakt met de door de Minister in zijn reactie op het rapport van de Rekenkamer toegezegde verbeteringen. Kan hij de Kamer bij de begroting voor 2020 informeren naar de op dat moment actuele stand van zaken?
Antwoord:
Ja, de Tweede Kamer kan tussentijds door mij worden geïnformeerd. Het beste moment hiervoor is tijdens de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken voor 2021.
Uit het rapport van de Rekenkamer doemt een beeld op dat het probleem niet alleen technisch van aard is, maar dat er ook problemen zijn binnen de organisatie. De Rekenkamer klaagt over «het ontbreken van aansturing en steun van het senior management voor de doelen van informatiebeveiliging» en het «gebrek aan erkenning van het belang van goede informatiebeveiliging» op het ministerie. Hoe ziet de Minister dit, en wat is hij van plan te doen om dit probleem te adresseren? Welke aandacht wordt nu al aan besteed aan het veilig omgaan met informatie in de training van diplomaten, en welke stappen kunnen hier verder in worden gezet? Welke stappen worden er daarbij gezet om te zorgen dat de Chief Information Officier voldoende invloed en zeggenschap binnen de organisatie heeft om goede informatiebeveiliging te kunnen regelen?
Antwoord:
Het ministerie erkent dat de voortgang zoals die inmiddels is geboekt nog onvoldoende is. Dat doet niets af aan het belang dat het ministerie en het senior management hecht aan informatiebeveiliging. Het ministerie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in de opbouw van een centrale informatie beveiligingsorganisatie (Security Centre en Chief Information and Security Officer), het verbeteren van de feitelijke/technische weerbaarheid en bewustwording van medewerkers. De interne toezichthouder op informatiebeveiliging rapporteert sinds begin 2020 onafhankelijk aan de plaatsvervangend Secretaris-Generaal.
In het project dat is opgestart om de structurele verbeteringen versneld en met extra sturing door te voeren heeft het senior management een belangrijke taak. Het verduidelijken van de onderscheiden rollen op het vlak van informatiebeveiliging maakt hier onderdeel van uit. Naast de genoemde positionering van de interne toezichthouder krijgt ook de CIO van het ministerie een positie waarin deze in de volle breedte zal rapporteren aan de plaatsvervangend Secretaris Generaal en direct de departementsleiding adviseert, mede via deelname aan de interne bestuurlijke overleggen (managementraad en bestuursraad).
Zoals hiervoor aangeven besteedt het ministerie veel tijd aan bewustwording en opleiding van de medewerkers. Voorbeelden hiervan zijn de verplichte training Informatie en Veiligheid bij indiensttreding (in 2019 werden 844 medewerkers opgeleid), sessies die op maat worden gemaakt voor directies en posten (in 2019 zijn 1024 medewerkers getraind op het departement en 262 medewerkers op de posten), lancering van 4 nieuwe e-learning modules in 2019, en regelmatige publicatie van artikelen op het interne portaal van het ministerie (16 artikelen in 2019). Ook was het ministerie trekker van de Rijksbrede campagne «Een veilig Rijk». Deze inspanningen worden onverminderd doorgezet.
Aanvullend is in 2019 voor medewerkers een wegwijzer «omgaan met gevoelige informatie» met tips en adviezen geschreven en gepubliceerd.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de Minister op de feitelijke vragen van de commissie over het jaarverslag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit de beantwoording op vraag 33 valt op te maken dat de beveiligingskosten van de post in Jakarta, Bagdad, Kaboel en Tripoli het hoogste waren. De laatste drie gelden als hoog-risicoposten, maar die in Jakarta niet. Waarom zijn de beveiligingskosten in Jakarta dan toch hoog?
Antwoord:
Jakarta is geen hoog risicopost, maar wel een post met een verhoogd risico. Er bestaat een verhoogde dreiging ten aanzien van Westerse doelen in Indonesië. Om deze reden worden de ambassadegebouwen, residentie en dienstwoningen 24-uur per dag bewaakt. Vanwege het grote aantal dienstwoningen en de omvang van het ambassadeterrein in Jakarta zijn de uitgaven voor beveiliging relatief hoog.
Uit het antwoord op vraag 37 valt op te maken dat de weigering van diplomaten om rechtszaken bij te wonen in Saudi-Arabië wordt aangekaart met gelijkgezinde EU-landen. Gebeurt dit ook in China?
Antwoord:
Proceswaarneming wordt in China belemmerd door de autoriteiten. Rechtszaken van mensenrechtenverdedigers worden regelmatig pas op het laatste moment aangekondigd en vinden steeds vaker (in het geheim) achter gesloten deuren plaats. Het bijwonen van rechtszaken wordt gecoördineerd met diplomatieke vertegenwoordigingen van de EU, de EU lidstaten en andere gelijkgezinde landen. Hierover wordt per zaak contact gezocht met de Chinese autoriteiten.
De VVD-fractieleden juichen de in de beantwoording van vraag 17 terugkomende versterking van de NAVO toe als het forum waar bondgenoten elkaar consulteren en informeren over wederzijds belangrijke ontwikkelingen. Hoe ziet deze versterking er in de praktijk uit?
Antwoord:
In de NAVO is een reflectieproces gestart dat tot doel heeft de politieke dimensie van de NAVO te versterken.
Versterking van die dimensie houdt voor Nederland onder meer in dat bondgenoten elkaar tevoren informeren en consulteren over handelingen die een effect kunnen hebben op de veiligheid van het grondgebied van de NAVO. Het betekent in de Nederlandse visie ook dat bondgenoten met elkaar spreken over kwesties die van invloed kunnen zijn op de defense posture of die anderszins van invloed kunnen zijn op de veiligheid van het bondgenootschap. Ook niet-bondgenoten zouden bij dergelijke gesprekken betrokken kunnen worden.
Deze gesprekken worden ook nu al gevoerd in de Noord Atlantische Raad (op ministerieel of ambassadeurs niveau), maar het is (nog) geen automatisme dat de NAVO daarvoor hèt forum is.
Hoe die versterking er precies kan uitzien is een van de vragen waarover de Reflectiegroep (die de SGNAVO adviseert over het reflectieproces) zich op dit moment buigt.
De VVD-fractieleden hebben met interesse kennisgenomen van de antwoorden op de feitelijke vragen over het jaarverslag van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Uit het antwoord op vraag 22 blijkt dat slechts 26% van de totale ODA-uitgaven gaat naar de focusregio’s. Is dat niet weinig ten opzichte van de totale begroting? Hoe blijkt hieruit dat er focus is op focuslanden?
Antwoord:
De in het antwoord genoemde 26 procent moet gezien worden tegen de achtergrond dat ongeveer de helft van de thematische BHOS-begroting landen-specifiek wordt ingezet (zie HGIS Jaarverslag 2019, bijlage 4). Van dit deel van de uitgaven, vormen de bestedingen in de focusregio’s inmiddels al iets meer dan 50 procent. De niet land-specifieke middelen zijn voor wereldwijde of niet naar land gespecificeerde thematische activiteiten, zoals de humanitaire hulp, multilaterale bijdragen, bepaalde PSD-instrumenten, veel klimaatfinanciering en multi-donor SRGR- en Aids programma’s.
De nota Investeren in Perspectief (Kamerstuk 34 952, nr. 1)gaf aan dat over deze kabinetsperiode de uitgaven in de focusregio’s met een derde zouden toenemen ten opzichte van 2017. Deze beoogde toename is in 2019 al nagenoeg gerealiseerd. Dat het geografische zwaartepunt in het beleid in de focusregio’s ligt, blijkt overigens niet alleen uit de toegenomen bestedingen maar ook uit de uitbreiding van de personele capaciteit en de politieke aandacht voor en betrokkenheid bij de ontwikkelingen in deze regio’s.
Het antwoord op vraag 8 suggereert dat het kabinet streeft naar het opschroeven van het ODA-budget naar 0,7% in 2030. Hoe verhoudt zich dat tot de afspraken in het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34)? Welke betekenis heeft een dergelijk streven op het handelen in deze kabinetsperiode? In hoeverre is de Corona-crisis van invloed op deze ambitie? Zou het bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat deze verwachting door de diepe recessie die grotendeels al gaande is bijgesteld wordt?
Antwoord:
Het Nederlandse ODA-budget is zoals afgesproken in het Regeerakkoord gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI en komt daarmee op 0,7 procent BNI minus EUR 1,4 miljard. In de beleidsnota «Investeren in Perspectief» heeft het kabinet aangegeven dat, om alle benodigde maatregelen te kunnen nemen om zoveel mogelijk bij te dragen aan de SDG’s, stappen moeten worden gezet die passen binnen de herbevestiging van de internationale afspraak in EU- en VN-verband om weer toe te werken naar een ODA-budget van 0,7 procent van het BNI in 2030. Een mogelijke extra vervolgstap om verder toe te werken naar een ODA-budget van 0,7 procent van het BNI tijdens deze kabinetsperiode wordt integraal op de daartoe geëigende momenten bekeken mede in het licht van de humanitaire en ontwikkelingssituatie, de Rijksbrede prioriteiten en de afgesproken budgettaire kaders. De Coronacrisis heeft flinke impact op de humanitaire en ontwikkelingssituatie, de Rijksbrede prioriteiten en de afgesproken budgettaire kaders. Mede op verzoek van uw Kamer is de Adviesraad Internationale Vraagstukken gevraagd het kabinet te adviseren over de wijze waarop Nederland effectief en op gepast niveau kan bijdragen aan de mondiale strijd tegen de impact van het Corona virus. Een kabinetsreactie op dit advies wordt voorbereid.
Uit het antwoord op vraag 14 wordt duidelijk dat er geld wordt uitgegeven ter bevordering van de rechtsstaat in Turkije. Hoe gaat dat in de praktijk in zijn werk en acht de Minister het effectief besteed geld in het kader van de resultaten die ermee geboekt worden?
Antwoord:
De ambassade in Ankara is via het NFRP-Matra programma en het Mensenrechtenfonds actief in de ondersteuning van organisaties die zich inzetten voor mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije. De Nederlandse inzet is gericht op ondersteuning van het maatschappelijk middenveld, zodat zij de uitdagingen het hoofd kunnen bieden en kunnen blijven functioneren, juist ook in tijden van corona. Het gaat dan bijvoorbeeld om steun aan organisaties die zich inzetten voor een eerlijke rechtsgang, o.a. middels trainingen voor advocaten over het recht op vrijheid van meningsuiting. Ook steunt Nederland organisaties die zich inzetten voor onafhankelijke monitoring van democratische processen zoals gemeenteraadsverkiezingen en onafhankelijke monitoring van omstandigheden in detentiecentra. Het lijdt geen twijfel dat dit door het maatschappelijk middenveld wordt gewaardeerd.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen over het Jaarverslag en het Rekenkamerrapport.
Van een afstandje bekeken is de begroting en daarmee samenhangende het jaarverslag van Buitenlandse Zaken cijfermatig vooral een EU-verhaaltje. Althans, veruit het grootste gedeelte van het belastinggeld verdwijnt al jaren als EU-bijdrage in het Brusselse begrotingspotje. Iets waar de PVV-fractie al langer protest tegen aantekent.
Helaas constateren de leden dat de EU-bijdrage die in 2019 al aanzienlijk was, de komende jaren hoogstwaarschijnlijk alleen maar zal groeien. Nettobetaler Nederland zal via de begroting van Buitenlandse Zaken de kas van de EU verder blijven spekken. De Duitse krant Die Welt meldt over de Duitse bijdrage aan de EU dat deze met 42% zal stijgen. Er wordt ook gemeld dat lidstaten een bedrag van rond de 1,075% van hun BNP «moeten» afdragen aan de EU. Een nieuwe norm wordt dus gezet. Een norm die flink nadelig uitpakt voor de Nederlandse belastingbetaler. De leden van de PVV-fractie vragen de Minister dan ook inhoudelijk te reageren op deze berichtgeving.
Geldt die 1,075% ook voor Nederland? Met hoeveel procent gaat de Nederlandse bijdrage stijgen volgens de laatste voorstellen? Gaat het kabinet tegen de norm van 1,075% en tegen een verhoging van de Nederlandse bijdrage in verzet? Of wordt de begroting van Buitenlandse Zaken de komende jaren verder opgepompt als doorgeefluik voor de uitdijende EU begroting? Graag een reactie.
Antwoord:
Lidstaten betalen, afgezien van kortingen op de afdracht allemaal een gelijk percentage aan BNI-afdracht. Zoals ook aan de Kamer gemeld in de brief van 9 juni jl. (Kamerstukken 21 501-20 en 22 112, nr. 1543) zou dit voorstel van de Europese Commissie op basis van eerste inschattingen voor Nederland leiden tot een tegenvaller van circa EUR 1,5 miljard in 2021 oplopend naar circa EUR 2,25 miljard in 2027. Dit bedrag moet voor 2021 gezien worden in verhouding tot een geraamde afdracht van EUR 8,9 miljard (EU-afdrachten art.3.1, ontvangsten art 3.10 en Europees Ontwikkelingsfonds1 art 3.2, stand Miljoenennota 2020), waarin wordt uitgegaan van voortzetting van de vormgeving van het huidige MFK. Hierbij dient aangetekend te worden dat dit eerste inschattingen zijn. In de nieuwe versie van het onderhandelingsdocument («negotiating box») die naar verwachting in de komende weken beschikbaar komt, zal de Voorzitter van de Europese Raad voorstellen doen die de basis vormen voor de onderhandelingen die nog plaats moeten vinden.
Over deze toename is het kabinet van mening, zoals ook toegelicht in de bovengenoemde kamerbrief van 9 juni jl. dat het nieuwe voorstel ver af ligt van de Nederlandse inzet om een afdrachtenstijging te vermijden. Het is daarom van belang dat de omvang van het MFK naar beneden wordt bijgesteld en dat Nederland een substantiële permanente correctie op de afdrachten behoudt om tot een voor het kabinet acceptabel resultaat te komen.
Misschien wel het grootste probleem op het ministerie is momenteel de informatiebeveiliging. De leden van de PVV-fractie hebben daar zeer ernstige zorgen over. Wederom heeft de Rekenkamer een ernstige onvolkomenheid moeten constateren. De problemen die er eerder waren zijn nog steeds niet opgelost. De leden vinden het veelzeggend dat cruciale informatie van bondgenoten en internationale organisaties zoals de NAVO, straks mogelijk niet meer digitaal gedeeld kan worden en dat de optie om in noodgevallen naar papieren communicatie terug te vallen weer op tafel ligt. Dat is veelzeggend voor de stand van zaken met betrekking tot de informatiebeveiliging. Er wordt nog net niet gesproken over het inzetten van postduiven. Hoe heeft het zover kunnen komen?
Antwoord:
Voorgaande periode hebben de opbouw van de informatie beveiligingsorganisatie als ook de feitelijke weerbaarheid tegen cyberaanvallen veel gevergd van de beschikbare capaciteit. In 2019 kwamen daar de voorbereidingen voor de EU- en NAVO-inspecties en de voorbereidingen voor het vervangen van het wereldwijde netwerk van BZ bij. Ook is het verkrijgen van de vereiste bewijsstukken en de interne en externe toetsing ten behoeve van de accreditatie in toenemende mate een intensief proces, waarbij het ministerie afhankelijk is van verschillende partijen. Eerder heeft de verhuizing in 2017 en 2018 van het ministerie en haar systemen eveneens voor een vertraging gezorgd in het afronden van de betreffende accreditaties omdat de situatie van het ministerie hierdoor wezenlijk wijzigde.
De leden van de PVV-fractie willen dat de problemen nog dit jaar worden opgelost. Dat weer fatsoenlijk en veilig gecommuniceerd kan worden en ALLE systemen beschikken over de benodigde accreditaties. Nu geeft de Minister aan dat voor vier systemen pas in 2021 een accreditatie geregeld kan worden. Waarom dan pas en kan dit niet eerder gerealiseerd worden? Kan de Minister uitgebreider toelichten waar hij tegenaan loopt?
Antwoord:
Met het reeds opgestelde plan van aanpak streef ik ernaar om alle geconstateerde tekortkomingen op te lossen. Het grootste gedeelte hiervan wordt conform planning in 2020 gerealiseerd. Gezien de benodigde doorlooptijd voor een FATO is een uitloop van activiteiten in 2021 echter noodzakelijk.
Het toevoegen van extra capaciteit is geen oplossing om alle activiteiten te versnellen. Dit heeft te maken met beschikbaarheid van specifieke kennis, doorlooptijden van deelactiviteiten en de afhankelijkheid van partijen in de keten zoals IT-leveranciers, audit partijen en externe toezichthouders.
Voor de systemen die nog geen FATO hebben zal wel een IATO worden verkregen. Hierin worden verbeteractiviteiten met tijdslijnen gedefinieerd, zodat het systeem in elk geval onderbouwd kan worden geaccrediteerd. Het omzetten van de resterende IATO’s naar FATO’s is vervolgens voorzien in 2021.
Nu geeft hij gericht aan dat «eind 2020 zeven systemen een accreditatie hebben (FATO of SOC voor drie jaar) en voor de vier resterende systemen in 2021 een accreditatie wordt afgerond.» Specifiek over dat tijdspad nog één vraag van de leden: zodra de Minister deze planning niet dreigt te halen, kan hij de Kamer hierover dan nog dit kalenderjaar informeren? De leden van de PVV-fractie willen namelijk niet tot het volgende Rekenkamerrapport en de daaropvolgende kabinetsreactie wachten. Gezien de veiligheidsrisico’s en urgentie, willen de genoemde leden dat de Minister de Kamer hierover open en proactief informeert. Graag een reactie.
Antwoord:
De Tweede Kamer kan tussentijds door mij worden geïnformeerd. Het beste moment hiervoor is tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2021. Indien er grote afwijkingen plaatsvinden op de planning van het project ben ik eveneens bereid om de Kamer daarover te informeren.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de tekortkomingen die de Rekenkamer heeft geconstateerd niet hebben geleid tot incidenten zoals sabotage, verstoring, diefstal en lekken van staatsgeheime, bedrijfsvertrouwelijke en privacygevoelige informatie. Daarentegen meldt de Minister in antwoord op feitelijke vragen wél dat er zich over 2019 op andere onderdelen in totaal 49 incidenten hebben voorgedaan met een potentieel middel of hoog risico voor Buitenlandse Zaken. Blijkbaar zijn er elders wel gebreken/tekortkomingen die nog niet aan de Kamer gemeld zijn of door de Rekenkamer zijn geconstateerd! De leden zijn door deze mededeling dan ook onaangenaam verrast. Kan de Minister wat uitgebreider ingaan op deze incidenten? Welke incidenten vormden een «hoog risico» voor Buitenlandse Zaken? Kunnen deze incidenten worden voorkomen in de toekomst? Zo ja, hoe?
Antwoord:
De genoemde incidenten zijn niet het gevolg van de door de Algemene Rekenkamer benoemde gebreken of tekortkomingen, maar ontstaan door onvoorziene gebeurtenissen waarop het ministerie onmiddellijk passende actie onderneemt. Voorbeelden hier van zijn: e-mails met een schadelijke inhoud die naar het ministerie worden gestuurd of de recente gebeurtenissen rondom lekken in de Citrix software.
Deze gebeurtenissen kunnen in potentie tot schade leiden voor het ministerie als er geen passende maatregelen worden getroffen.
Omwille van de veiligheid van het ministerie kan ik geen nadere uitspraken doen over de inhoud van de incidenten en de maatregelen die het ministerie hiertegen neemt. Hiermee zouden aanvallers van buitenaf informatie kunnen opdoen over de bestaande maatregelen (die vaak geheim of vertrouwelijk van aard zijn) binnen het ministerie.
Is de Minister tevens bereid de Kamer volgend jaar te informeren over de cijfers met betrekking tot 2020, zodat we kunnen kijken hoe het aantal incidenten met een middel of hoog risico zich heeft ontwikkeld? Graag een reactie. De leden van de PVV-fractie eisen dat de Minister alles in het werk stelt om te voorkomen dat het ministerie transformeert in een digitale gatenkaas.
Antwoord:
Zoals benoemd in mijn antwoorden aan de Kamer kan ik enige duiding geven rondom de informatieveiligheidspositie van het ministerie. Deze is echter beperkt om de weerbaarheid van het ministerie zo goed mogelijke te waarborgen. Ik hecht er belang aan om te benadrukken dat de incidenten waar u naar vraagt geen gevolg zijn van gebreken of tekortkomingen, maar ontstaan door (onvoorziene) gebeurtenissen waarop het ministerie passende maatregelen neemt.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met kennisgenomen van de resultaten van het verantwoordingsonderzoek 2019 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze leden hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie zijn geschrokken door de geconstateerde ernstige onvolkomenheid voor de informatiebeveiliging bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Juist voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken is het van het allergrootste belang dat de digitale veiligheid op orde is, en dat de accreditatiesystemen op orde zijn zodat Nederland veilig in contact kan staan met de bondgenoten. Dit erkent de Minister zelf ook, blijkt uit de beantwoording van de vragen. Het verbaast deze leden dan ook dat ondanks de herhaaldelijke constateringen van de Algemene Rekenkamer (ARK) en de vele Kamervragen hierover, dit probleem nog steeds niet is opgelost en ook niet binnen korte termijn opgelost zal worden. Volgens dit rapport voldoet het ministerie voor het derde jaar op rij niet aan de eisen op het gebied van informatiebeveiliging. Ook het ministerie zelf erkent dat de voortgang zoals die inmiddels is geboekt nog onvoldoende is.
De leden van de D66-fractie spreken ook hun verbazing uit over de conclusie van de ARK dat de Minister een erg positief beeld aan de Tweede Kamer schetst. Uit de beantwoording van de feitelijke vragen blijkt ook dat de Minister hoopt eind 2020 de problemen rond informatiebeveiliging opgelost te hebben, maar verwacht ook in 2021 nog werk te moeten verrichten. Kan de Minister garanderen dat Nederland niet verstoken zal blijven van digitale EU- en NAVO-communicatie door een gebrek aan accreditaties? Is de Minister van oordeel dat hij nu voldoende capaciteit in kan zetten om dit probleem op te lossen, zo nee, wat is daar voor nodig? Hoe gaat de Minister er voor zorgen dat de informatievoorziening naar de Kamer op dit dossier goed is, en niet positiever dan feitelijk het geval? Wanneer heeft de Minister dit probleem volledig opgelost?
Antwoord:
Het terug stappen naar papieren communicatie, waarover ik de Kamer eerder informeerde, dient te worden gezien als een uiterste uitwijkmogelijkheid en zeker niet als een wenselijke situatie. Temeer omdat de digitale informatievoorziening de grootste garantie biedt dat Nederland tijdig en volledig informatie ontvangt. Het ministerie hoeft momenteel van deze terugval optie geen gebruik te maken aangezien drie belangrijke systemen die EU en NAVO gebruiken om richting het ministerie te communiceren een accreditatie hebben en één systeem in de laatste fase van afstemming zit. Daarnaast zijn er tijdens de inspecties door de EU en NAVO in 2019 geen grote tekortkomingen geconstateerd. Het ministerie wacht echter nog op de formele rapportages.
Met de huidige projectmatige aanpak, de inzet van extra capaciteit en de verstevigde sturing ben ik van mening dat de beoogde resultaten zoveel mogelijk in 2020 zullen worden gerealiseerd. Het plan heeft een uitloop van een aantal activiteiten tot in 2021. De afronding van het gehele project is voorzien in de zomer van 2021.
Als er tijdens de uitvoering van het project blijkt dat er meer nodig is om de informatiebeveiliging op orde te krijgen, zal ik niet aarzelen om aanvullende maatregelen nemen, zoals het inzetten van extra expertise en capaciteit. Dit heeft hoge prioriteit.
Ik vind het belangrijk om zelf geïnformeerd te worden en heb derhalve verzocht om elke drie maanden gerapporteerd te worden over de voortgang. Vanzelfsprekend zal ik ook de Kamer daarover informeren. Het beste moment hiervoor is tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2021.
In het Commissievoorstel wordt het Europees Ontwikkelingsfonds opgenomen in het MFK. Voor een goede vergelijking moet daarom dit bedrag ook worden meegenomen in de afdrachten. Onder het huidige MFK is het EOF geen onderdeel van het MFK en wordt het niet beschouwd als onderdeel van de EU-afdrachten.↩︎